direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Molenbeek-3
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0302.UI00009-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het uitwerkingsplan

De gemeente Nunspeet is bezig om ten noordoosten van de kern Nunspeet een nieuwe uitbreidingswijk te ontwikkelen: Molenbeek. In lijn met de gemeentelijke Woonvisie is het belangrijk om voldoende woningen in een aantrekkelijk woonmilieu aan te kunnen bieden. Met de ontwikkeling van Molenbeek wordt hieraan een belangrijke bijdrage geleverd. In aanvulling op de meest recente uitbreidingen vormt Molenbeek een logische afronding van Nunspeet aan deze zijde van het dorp.

De eerste fase van Molenbeek is inmiddels uitgevoerd en bestond uit het ontwikkelen van 203 woningen. De tweede fase is in uitvoering en bestaat uit de ontwikkeling van 170 woningen. Voorliggend uitwerkingsplan voorziet in de ontwikkeling van de derde en laatste fase van Molenbeek. Met het plan worden 79 woningen ontwikkeld. Hiermee wordt de kern Nunspeet door Molenbeek uitgebreid met in totaal 452 woningen.

In het vigerende globale bestemmingsplan ''Molenbeek'' is de locatie reeds bestemd voor woningbouw. De locatie heeft in dit 'moederplan' een uit te werken bestemming. Het beoogde ontwerp, zie hoofdstuk 2, past in de doelstelling van het uit te werken moederplan. In voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied bevindt zich in Nunspeet in de provincie Gelderland. Het plangebied is gelegen aan de noordzijde van Nunspeet, grenzend aan de bestaande woonwijken van noord en oost Nunspeet. Navolgende afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.UI00009-vg01_0002.png"

Luchtfoto van het plangebied (bron: PDOK)

1.3 Opbouw uitwerkingsplan

Het bestemmingsplan (of het hieraan gelijk te stellen uitwerkingsplan) is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. Met de bestemming wordt geregeld wat de functie van de grond is. Ook geeft het uitwerkingsplan aan wat er gebouwd mag worden, waarvoor de gebouwen gebruikt mogen worden en is het een toetsingskader voor omgevingsvergunningen. Het uitwerkingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting en is opgesteld volgens de laatste afspraken over de RO Standaarden 2012.

Verbeelding

De verbeelding, een kaart, laat tot op perceelsniveau zien welke bestemmingen er gelden. Met aanduidingen kan meer informatie worden gegeven over wat is toegestaan, bijvoorbeeld met bouwvlakken of maatvoeringen.


Planregels

De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden.


Opzet van de toelichting

In deze toelichting is het volgende opgenomen:

  • een beschrijving van de bestaande situatie en van het voorgenomen initiatief (hoofdstuk 2);
  • een samenvatting van het relevante Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid (hoofdstuk 3);
  • in hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het plan getoetst op grond van het geldende beleid en de relevante milieuwetgeving. Ook wordt beschreven op welke wijze in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
  • hoofdstuk 5 geeft de verantwoording van de keuze van bestemmingen en wat er met de bestemmingen wordt beoogd;
  • het verslag van de procedure (hoofdstuk 6): de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het uitwerkingsplan zijn betrokken. Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

De toelichting voldoet hiermee aan de eisen die worden gesteld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Bij de voorbereiding van dit plan is het niet nodig om een milieueffectrapport, als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer, op te stellen. In hoofdstuk 4 is beschreven op welke wijze rekening is gehouden met aanwezige waarden van de gronden, de effecten op het aangrenzende gebied en de wijze waarop milieukwaliteitseisen (volgens hoofdstuk 5 Wet milieubeheer) bij het plan zijn betrokken.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied wordt grofweg omsloten door agrarische gronden aan de noordzijde, de Elburgerweg aan de oostzijde en Molenbeek fase 2 aan de zuid- en westzijde. Op de onderstaande luchtfoto is het plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.UI00009-vg01_0003.png"

Luchtfoto van het plangebied (bron: Lodewijk Baljon landschapsarchitecten)

De uitbreidingslocatie Molenbeek ligt aan de noordoostkant van het dorp Nunspeet en ligt in een oud cultuurlandschap op de overgang tussen de bossen, heidevelden en zandverstuivingen van de Veluwe en het open weidegebied aan de Randmeren. Deze overgangszone is een half open agrarisch landschap dat zich kenmerkt door houtwallen, lanen, singels, poelen, essen en kampen met oude erven waar nog vele oude boerderijen te vinden zijn. Het halfopen karakter van het gebied wordt mede gevormd door grillige wegen en waterlopen. Open gras- en akkerbouwland wordt afgewisseld met laan- en rijke erfbeplantingen. Er is in enige mate sprake van een herkenbare onregelmatige blokverkaveling. Sommige bebouwing staat, vanwege het van oorsprong natte karakter van het gebied, op verhoogde kavels. Vooral bij de Molenbeek zijn van deze verhogingen enkele duidelijk zichtbaar in het landschap. De Molenbeek zelf is een smalle waterloop die zich niet duidelijk manifesteert in het landschap.

Het gehele plangebied van Molenbeek is een driehoek gelegen tussen de Elburgerweg (N310), de Molenbeek en de Molenweg. De Elburgerweg is een oude doorgaande weg met wegbeplantingen die de dorpen aan de IJsselmeerkust verbindt. Centraal door het gebied loopt het Wezenland dat alleen toegankelijk is voor langzaam verkeer en bestemmingsverkeer. Aan het Wezenland ligt de monumentale boerderij 't Hoeveke. Aan de westrand van het gebied ligt landgoed de Grote Bunte met een monumentaal hoofdgebouw gelegen in het bos. Het gebied is kleinschalig, halfopen wordt gekenmerkt door weilanden, houtwallen en boerderijen met erfbeplantingen. De noordwestkant van het gebied heeft een open karakter. Daar is korenmolen de Duif goed te zien. De molenbeek is weinig zichtbaar. In het oostelijk deel van Molenbeek bevindt zich een groothandel in bouwmaterialen (firma Beekhuizen Hoekerd), welke in deze derde fase centraal in het plan is gelegen. Verplaatsing van dit bedrijf was gewenst maar bleek te lastig, reden om het bedrijf in te passen in de planvorming. De navolgende afbeeldingen tonen aanzichten op het plangebied.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.UI00009-vg01_0004.png"

Aanzicht op het plangebied vanaf de Elburgerweg (bron: Google Streetview)

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.UI00009-vg01_0005.png"

De ontsluitingsweg naar het plangebied vanaf de Elburgerweg, met rechts het bedrijf Beekhuizen Hoekerd (bron: Google Streetview)

2.2 Stedenbouwkundig plan

In opdracht van de gemeente is door Lodewijk Baljon Landschapsarchitecten een stedenbouwkundig plan opgesteld. In deze paragraaf zal hierop worden ingegaan. Het uitgewerkte ontwerp is weergegeven in de hiernavolgende afbeelding en ook als bijlage 1 bij de toelichting opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.UI00009-vg01_0006.png"

Stedebouwkundig plan Molenbeek cluster 3 (bron: Lodewijk Baljon landschapsarchitecten)

Molenbeek wordt een woonwijk met een dorps karakter. Voor Molenbeek is gezocht naar een ruimtelijk concept dat inspeelt op de context van Nunspeet: op de overgang van wonen in het bos naar het open landschap.

De landelijke ligging wordt bepaald door de positie aan de rand van Nunspeet en de Veluwe en meer specifiek door de ligging aan het beekdal van de Molenbeek. De stedenbouwkundige structuur is op de landschappelijke omstandigheden geint. De lange lijnen leiden naar en bieden uitzicht op het beekdal van de Molenbeek en het als natuurlijk landschap ingerichte retentiegebied.

De woondichtheid biedt niet zonder meer ruimte voor een aangename dorpse sfeer. Samen met de lange lijnen van de hoofd groenstructuur en de meer open randen van de buurt, moet de ontspannen rangschikking van de woningen het beoogde beeld oproepen. Aan de randen van de buurt zijn vrijstaande woningen en twee onder één kapwoningen gesitueerd zodat daar de korrel los is.

Tussen de rotonde en het kavel van de groothandel in bouwmaterialen komt een kantoorpand. Daartoe wordt een apart bestemmingsplan gemaakt waarnaar verwezen wordt voor meer informatie.

Programma

Het programma voor het derde cluster bestaat uit 79 woningen. Binnen voorliggend plan is het stedenbouwkundige plan zoals in dit hoofdstuk beschreven opgedeeld in 2 deelgebieden. Voor deze twee gebieden gelden, op onderdelen, eigen regels. Die regels zorgen er voor dat de benodigde differentiatie in het stedenbouwkundige beeld ook geborgd zijn. De twee deelgebieden zijn:

  • 1. Het open gebied, aan de noord en oostkant van het plangebied (in totaal 27 woningen);
  • 2. Het binnengebied (52 woningen).

In paragraaf 5.2 is een afbeelding te zien van de 2 deelgebieden zoals de verbeelding deze aanbrengt.

In dit programma participeren de gemeente Nunspeet, ontwikkelaar VOF Molenbeek en een nog

nader te bepalen derde partij voor de ontwikkeling van middeldure huurwoningen. Het programma koop- en huurwoningen kent diverse prijsklassen en bestaat uit vrijstaande woningen, twee onder één kapwoningen

en rijwoningen in korte rijtjes variërend van 3 tot 5 woningen. Met dit gemengde programma met een beperkt aantal rijtjes en rijtjes van beperkte lengte kan het gewenste informele, dorpse karakter gerealiseerd worden.

In het beeldkwaliteitplan wordt uiteengezet hoe ook de architectuur kan bijdragen aan het dorpse karakter met specifieke goothoogtes, kaprichtingen, materialisering en hoekoplossingen.

Groenstructuur

De entreelaan en de parkzone met wadi zijn de lange lijnen die samen de hoofdgroenstructuur vormen. Daarnaast is de groenstructuur door de hele buurt geweven doordat elke straat een brede berm met bomen heeft. De meeste straten hebben een asymmetrisch profiel met aan één zijde een brede groene berm met wadi en bomen. Aan de groene zijde van de straat wordt niet geparkeerd zodat de beplanting het straatbeeld bepaalt. Aan de straat direct ten noorden van de groothandel in bouwmaterialen wordt aan twee zijden geparkeerd. Tussen de haaksparkeerplekken zijn 5x5 m vakken opgenomen die stevig beplant worden met blokhagen en bomen zodat de geparkeerde auto’s tussen het groen staan en ook hier het straatbeeld niet domineren. Vanaf de Elburgerweg liggen centraal door het plangebied een voetpad en een fietspad, welke van elkaar zijn losgekoppeld, door het groen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.UI00009-vg01_0007.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0302.UI00009-vg01_0008.png"

Afbeelding groenstructuur Molenbeek (bron: Lodewijk Baljon landschapsarchitecten)

De boomstructuur volgt de groenstructuur. De houtwal rondom voorgenoemde groothandel blijft behouden.

In de laan met brede bermen is een eerste orde laanboom voorzien. Elke laan in Molenbeek is herkenbaar door een eigen boomsoort. In de berm van de woonstraat staat een tweede orde boom (enkel- of meerstammig) tussen wadi en straat. De berm is zo gedimensioneerd dat een boom minimaal 1,2 m van de kant van de weg geplant kan worden en de verharding niet zal opdrukken. Elke straat is herkenbaar door een eigen boomsoort. Meerdere variëteiten van een soort kunnen in een straat geplant worden. Op plekken

waar de berm verbreedt, is er ruimte voor een grotere bomen (eerste orde) als blikvanger. Door hier voor een bijzondere soort met een herkenbare vorm of kleur te kiezen, worden deze plekken extra gemarkeerd. In de parkzone is er meer ruimte en worden beveerde bomen van verschillende groottes geplant die kunnen uitgroeien tot brede parkbomen of klimbomen. Parkeerhoven worden omzoomd door hagen. Waar de hagen wat breder zijn, kan een boom (tweede of derde orde) in de haag geplant worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.UI00009-vg01_0009.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0302.UI00009-vg01_0010.png"

Afbeelding bomenstructuur Molenbeek (bron: Lodewijk Baljon landschapsarchitecten)

Groene kaders

Molenbeek krijgt een dorps karakter. Voortuinen met voldoende maat en groene erfafscheidingen dragen daar in belangrijke mate aan bij. Het plan gaat uit van voortuinen van minimaal 4 m diep. Op de erfgrenzen die zichtbaar zijn vanaf de straat staan hagen op eigen terrein. Dit geldt ook voor hoeken met garages. De kavels zijn zo gedimensioneerd dat er bij een kopgevel of een beëindiging met garage minimaal 1 m ruimte is voor een haag. De hagen staan op eigen terrein en worden door de eigenaren beheerd. Ter hoogte van aan openbaar terrein grenzende achtertuinen is een met klimop begroeide afscheiding een minimumvereiste. De erfafscheiding is hier maximaal 2 m hoog. Een 2 m hoge haag behoort hier ook tot de mogelijkheden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.UI00009-vg01_0011.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0302.UI00009-vg01_0012.png"

Groene kaders Molenbeek (bron: Lodewijk Baljon landschapsarchitecten)

Ten behoeve van voldoende drooglegging wordt het maaiveld opgehoogd. Aan de noordkant van het gebied leidt dit tot een hoogteverschil van ca. 0,5 m. Dit wordt opgevangen aan de rand van de tuinen op eigen terrein een talud te realiseren waarop een haag geplant wordt. Het beheer ligt bij de woningeigenaar. De hagen rond de parkeerkoffers staan op publiek terrein. Het beheer ligt bij de gemeente.

Gezamenlijke erfafscheiding

De zeven woningen ten westen van de firma Beekhuizen-Hoekerd worden voor de auto via de achterkant ontsloten vanaf een doodlopend parkeerstraatje. Dit vraagt om een bijzondere, gemeenschappelijke erfafscheiding. De tuinen worden afgescheiden met een begroeid hekwerk zoals dat ook elders in de wijk gebeurt. De bergingen en garages zijn in architectuur en fysiek verbonden en ogen als één geheel, bijvoorbeeld door een doorlopende bovenregel of pergola. Dit vraagt ook samenhang in materialisering. Mogelijk materialen zijn baksteen of hout of een combinatie van deze mits het ruimtelijk een geheel vormt. Deze oplossing is in samenspraak met de betreffende ontwikkelaar tot stand gekomen.

Ontsluitingsstructuur en parkeren

De hoofdontsluiting voor de auto (en de fiets) volgt de hoofd groenstructuur. Je komt thuis via de laan.

Het cluster wordt ontsloten vanaf de rotonde aan de Elburgerweg. Het verkeer verdeelt zich al snel over de wijk waardoor ook de laan verkeersluw zal zijn. In alle straten is de maximum snelheid 30 km/u. De woningen aan de Elburgerweg worden ontsloten via een ventweg. Alle straten hebben tweerichtingverkeer. De laan is symmetrisch van opzet. De overige straten (geel) zijn a-symmetrisch van opzet. Aan één zijde is er ruimte voor langsparkeren, aan de andere zijde is er een groene berm met wadi en bomen. De parkeerstraat vormt hierop een uitzondering. Hier is aan beide zijden zowel groen als parkeren te vinden. Verdeeld over de buurt zijn er parkeerkoffers of parkeerstraten om te voorzien in voldoende parkeerplekken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.UI00009-vg01_0013.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0302.UI00009-vg01_0014.png"

Ontsluitingsstructuur Molenbeek (bron: Lodewijk Baljon landschapsarchitecten)

Parkeren vindt plaats op eigen erf, in de straten en in parkeerkoffers. Deze verdeling zorgt ervoor dat het straatbeeld niet gedomineerd wordt door geparkeerde auto’s en de woonstraten prettige en groene straten kunnen zijn. In de woonstraten is ruimte voor eenzijdig langsparkeren en aan de laan is een beperkt aantal

langsparkeerplaatsen voorzien. Vrijstaande woningen en twee onder één kappers hebben parkeerplaatsen op eigen erf. De opstelplekken voor auto’s op eigen erf liggen achter de gevellijn zodat ze uit het zicht staan. We houden een maat aan van 6 m achter de gevellijn. Verdeeld over de wijk komen parkeerkoffers of parkeerstraten voor. De op de onderstaande afbeelding gevisualiseerde parkeerplaatsen bij het kantoor ten zuiden van de groothandel in bouwmaterialen zijn niet openbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.UI00009-vg01_0015.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0302.UI00009-vg01_0016.png"

Parkeerplaatsen Molenbeek (bron: Lodewijk Baljon landschapsarchitecten)

Op de hiervoor opgenomen afbeelding is te zien waar de parkeerplaatsen zich bevinden. De parkeerbalans van dit SP is sluitend volgens de parkeernormen die de gemeente Nunspeet hanteert. Er zijn 182 parkeerplaatsen nodig en er zijn 189 parkeerplaatsen voorzien. De overmaat biedt de ruimte bij de uitwerking, bijvoorbeeld om een parkeerplek op te heffen ten behoeve van een opstelplek voor rolcontainers.

Water

Hemelwater van straten en daken wordt oppervlakkig naar wadi’s of greppels in de groenstructuur gevoerd waar het water infiltreert of bij hevige regenval afgevoerd wordt naar het retentiegebied aan de noordoost zijde van het plangebied. Elke straat heeft een wadi.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.UI00009-vg01_0017.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0302.UI00009-vg01_0018.png"

Afbeelding waterstructuur Molenbeek (bron: Lodewijk Baljon landschapsarchitecten)

Het gehele gebied ligt onder flauw verval en watert af op het noordoostelijke retentiegebied. Het te bebouwen gebied wordt opgehoogd ten behoeve van voldoende drooglegging. De rijbaan in de laan ligt tonrond en is aan beide zijden voorzien van een wadi. De woonstraten liggen op één oor waardoor ze richting de wadi afwateren. Door in de parkeerkoffers- en straten met een bergende laag onder de verharding te werken, wordt een deel van het hemelwater direct geïnfiltreerd. Doordat elke straat voorzien is van een wadi is er een grote bergingscapaciteit en kan veel water ter plekke infiltreren. De verwachting is dat er maar incidenteel water naar het retentiegebied zal stromen. Dit retentiegebied is behalve waterberging ook het uitloopgebied voor de wijk met een trapveld voor de jeugd.

2.3 Beeldkwaliteit

2.3.1 Algemeen

Voor de Molenbeek is gezocht naar een beeldkwaliteit die zich voegt in de context van Nunspeet: op de overgang van wonen in het bos naar het open landschap.

De landelijke sfeer, bepaald door de positie aan de rand van Nunspeet en de Veluwe en meer specifiek door de ligging aan het beekdal van de Molenbeek. De stedenbouwkundige structuur is op de landschappelijke omstandigheden geënt. De omschrijving van de beeldkwaliteit gaat een stap verder, met het doel dat de architectuur de stedenbouwkundige kenmerken van de woonomgeving versterkt. De woondichtheid biedt niet zonder meer ruimte voor een aangename dorpse of landelijke sfeer. Samen met de hoofdelementen uit de groenstructuur en de karakteristieke randen van de wijk, moet de ontspannen rangschikking van de woningen het beoogde beeld oproepen. Vanwege de beperkte omvang van de tuinen en de druk van alle geparkeerde auto's luistert de uitstralingen van de architectuur nauw. Afstemming van vorm, materiaal en detaillering op de gewenste samenhang, afwisseling en sfeer zijn noodzakelijk om de wijk voor iedereen tot een prettige plek te maken. Het gaat daarbij om expressie van variatie en geborgenheid.

2.3.2 Regels voor de architectuur

De regels voor de architectuur zijn opgenomen in hoofdstuk 6 van het als bijlage 1 opgenomen stedenbouwkundig plan. Hierin wordt onder andere ingegaan op de volgende punten:

  • Kapvormen
  • Gevelverspringingen
  • Het rondom ontwerpen van de woningen (geen blinde gevels aan de straatzijde)
  • aanbouwen en dakkapellen
  • Het materiaalgebruik van gevel en dak

De hierna opgenomen referentiebeelden bieden een impressie van de gewenste beeldkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.UI00009-vg01_0019.png"

Referentiebeelden Molenbeek (bron: Lodewijk Baljon landschapsarchitecten)

Voor meer eisen ten aanzien van de beeldkwaliteit wordt verwezen naar bijlage 1.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in één van de aangewezen gebieden van het SVIR en het Barro. Vanuit het Barro zijn er geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.

Ladder duurzame verstedelijking

Voorliggend initiatief maakt het mogelijk om 79 woningen te realiseren op een onbebouwd perceel. Hiermee is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarom dient de ladder voor duurzame verstedelijking te worden doorlopen.

Behoefte

Ten eerste dient de behoefte aan de woningen onderbouwd te worden.

De nieuwe woonvisie (2020) van de gemeente Nunspeet beschrijft drie ambities; 'betaalbare en passende woningen voor de lokale behoefte', 'een duurzaam huis' en 'zorgzame en inclusieve wijken'.

Het gemeentebestuur wil dat alle inwoners van de gemeente Nunspeet zo passend mogelijk wonen, en wil de vier kernen 'in balans' houden. Daarvoor is een uitbreiding van de woningvoorraad met circa 670 woningen nodig in de periode 2020 tot 2025, en tot 2030 in totaal 950 woningen. Voor starters is de grootste urgentie, maar ook het passend wonen voor senioren is een grote opgave. Dit vraagt vooral om meer betaalbare woningen: sociale huur en betaalbare koop. In de periode 2020-2025 wil het gemeentebestuur ten minste 135 sociale huurwoningen toevoegen en een vergelijkbaar aantal betaalbare koopwoningen.

Nunspeet heeft door omstandigheden jarenlang te weinig kunnen bouwen. Dit heeft voor een sterk negatief verhuissaldo gezorgd in de crisisjaren. De laatste paar jaar trekt de woningmarkt aan en in het bijzonder in Nunspeet, waar momenteel sprake is van een vestigingsoverschot (Woningmarktonderzoek gemeente Nunspeet, 2018). Het realiseren van 79 woningen levert een bijdrage aan de invulling van deze kwantitatieve behoefte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.UI00009-vg01_0020.png" Actualisering woonvisietabel (bron: woningmarktonderzoek gemeente Nunspeet, 2018)

Wat betreft de kwalitatieve opgave blijkt uit woningmarktonderzoek dat in de gemeente Nunspeet in het koopsegment op korte termijn vooral behoefte is aan eengezinskoopwoningen tussen €262.000 en € 400.000 als ook goedkope koopwoningen tot € 181.000. Doordat het aantal gezinnen in Nunspeet ook in de toekomst groot blijft, is er ook op lange termijn een extra behoefte aan deze koopwoningen, maar ook aan koopwoningen boven de €400.000. In het huursegment blijk er op korte termijn vooral een extra behoefte te bestaan aan huurwoningen tot de liberalisatiegrens (€ 720,42 per maand, prijspeil anno 2019) en op lange termijn ook aan duurdere huurwoningen (Woningmarktonderzoek gemeente Nunspeet, 2018). Voorliggend plan bestaat uit een diversiteit aan woningtypen en prijssegmenten. Namelijk vrijstaande, twee-onder-een-kap en rijwoningen. Tevens bestaan de woningen uit (sociale) huur- en koopwoningen. Hiermee voorziet het plan in de behoefte van een brede doelgroep en in de hierboven beschreven kwalitatieve behoefte.

Locatie

Daarnaast dient te worden ingegaan op de locatie van het initiatief. Onderhavig plan betreft de derde en laatste fase van de uitbreidingslocatie Molenbeek. De locatie Molenbeek is opgenomen in het Kwalitatief Woonprogramma Gelderland 2010-2019 (KWP3). De voorgenomen ontwikkeling past binnen het afsprakenkader voor de regio Noord-Veluwe. In overleg met de provincie Gelderland (oktober 2015) is afgesproken om de harde woningbouwplannen terug te brengen naar de woningbehoefte. Onderdeel van deze afspraak is het faseren van het plan Molenbeek over een periode tot 2030. De realisatie van het complete plan Molenbeek is opgeknipt in drie gedeelten. Het woningbouwprogramma van deze fase is in lijn met het vigerende Kwantitatieve Opgave Wonen voor de regio Noord-Veluwe en met de binnenregionale verdeling, waarmee de provincie in juli 2015 heeft ingestemd.

De ontwikkeling van een groot aantal woningen om te voorzien in de behoefte is niet mogelijk binnen het bestaande stedelijk gebied van Nunspeet. Het vigerende bestemmingsplan (2009) heeft het plangebied al bestemd als "Wonen uit te werken", wat aangeeft dat het plangebied onderdeel uitmaakt van de beoogde uitbreiding van het stedelijk gebied van Nunspeet.

Daarnaast ligt aan het KWP3 ruimtelijk beleid ten grondslag, dat eveneens nog van toepassing is. Het betreft de streekplanuitwerking 'Zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking' (2006), waarin Molenbeek is aangegeven als 'Zoekzone wonen'. Dit geeft aan dat het gebied 'ruimtelijk gereserveerd is voor de behoefte aan stedelijke functies'. Geconcludeerd kan worden dat Molenbeek als een geschikte locatie wordt gezien voor uitbreiding van het stedelijk gebied. De ladder voor duurzame verstedelijking is hiermee succesvol doorlopen.

Voorliggend initiatief is passend binnen het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Algemeen

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen (en uitwerkingsplannen) moeten voldoen.

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:

  • Een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten;
  • Een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid;
  • Een voortvarend en innovatief circulair beleid;
  • Een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit;
  • Efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag;
  • Een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat;
  • Een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.

Omgevingsverordening Gelderland

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Planspecifiek

Overig glastuinbouw

Voor glastuinbouwbedrijven is de ontwikkelingsruimte in de Omgevingsverordening vastgelegd.

Nieuwvestiging en hervestiging in gebieden die zijn aangeduid als overige zone, is niet toegestaan. Een uitbreiding met minder dan 20% kan eenmalig worden toegestaan. Omdat geen sprake is van glastuinbouwbedrijven in de huidige en in de beoogde toekomstige situatie, heeft deze regeling geen invloed op het plan Molenbeek.

Grote zonneparken onder voorwaarden mogelijk

In dit artikel is opgenomen dat voor verschillende gebieden binnen de provincie onder voorwaarden grote zonneparken mogelijk zijn. Omdat geen sprake is van een groot zonnepark in de huidige en in de beoogde toekomstige situatie, heeft deze regeling geen invloed op het plan.

Waardevol open gebied & nationaal landschap

Het gehele plangebied is onderdeel van het Nationaal Landschap De Veluwe. Daarnaast is een groot deel van het plangebied aangeduid als ''Waardevol open gebied''.

In de als waardevol open gebied aangeduide gebieden is de grootschalige openheid de belangrijkste kernkwaliteit van het landschap. Ten noorden van de nieuwe wijk Molenbeek (buiten het plangebied van dit uitwerkingsplan) blijft dit open landschap gehandhaafd.

De kernkwaliteiten van de nationale landschappen zijn in bijlage 6 bij de Omgevingsverordening beschreven.

Het plangebied maakt onderdeel uit van het deelgebied 'Randmeerkust Harderwijk – Elburg'. Beeldbepalend voor het Randmeergebied is de zichtbare overgang van de besloten stuwwalflanken naar de kust. Er liggen landschappelijke zones parallel aan de Randmeren, die een voor Nederland unieke landschappelijke gradiënt vormen. Van zuid naar noord zijn dit:

  • het besloten, grootschalige boslandschap van het Veluwemassief;
  • een kleinschalig coulisselandschap met een rij van nederzettingen, houtwallen, parkbossen, essen en strokenverkaveling;
  • een strookvormig verkaveld open weidegebied naar de kuststrook met aan de kust plaatselijk strandwallen met blokverkaveling.

Het ontwerp van de wijk Molenbeek is ingebed in het landschap, waarbij de landschappelijke lijnen en bestaande landschappelijke elementen worden gerespecteerd. De genoemde kernkwaliteiten komen niet in het geding door de ontwikkeling.

Conclusie

Gezien de hiervoor beschreven aspecten kan gesteld worden dat de ontwikkeling van Molenbeek fase 3 past binnen de uitgangspunten zoals die door de provincie worden gesteld. Het plan is passend binnen het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie 2018 Nunspeet

De gemeente Nunspeet heeft een integrale toekomstvisie voor de gehele gemeente opgesteld, de Omgevingsvisie Nunspeet. De omgevingsvisie Nunspeet is opgebouwd in thema's en een gebiedsgerichte uitwerking. De visie heeft als planhorizon 2030.

Eén van de thema's is het initiëren en accommoderen van gebiedsgericht milieu- en gezondheidsbeleid. De kernpunten van dit thema zijn:

  • Integraal verweven van gezondheids- en milieuaspecten in alle gemeentelijke thema's.
  • Gebiedsgerichte streefbeelden als uitgangspunt voor beheer en ontwikkeling hanteren, benoemen van actie op basis daarvan.

Gericht op de relatie gezondheid en inrichting leefomgeving, worden uitgangspunten gehanteerd als:

  • Voldoende groen, water en speelvoorzieningen ook in de kernen en goed bereikbaar vanuit de kernen.
  • Het stimuleren van fiets en openbaar vervoergebruik en het verminderen van het autogebruik.
  • Een aantrekkelijke en veilige inrichting van de openbare ruimte.
  • Letten op gezondheidsaspecten als luchtkwaliteit, zoönosen en fijnstof.

Wat betreft wonen wil de gemeente dat iedereen moet kunnen blijven wonen in een woning en op een plek waar men zich thuis voelt. Dat geldt ook voor degene die zich vanwege werk of om andere redenen in de gemeente wil vestigen. Dit betekent dat nieuwbouw en herontwikkeling zo goed mogelijk voldoen aan de uitbreidingsbehoefte, zowel in aantallen, woningtypen als woningprijzen. De gemeente wil aantrekkelijke woonmilieus behouden en toevoegen. De ligging van de kernen te midden van natuurwaarden levert daarbij zowel kansen als uitdagingen op. Toevoegingen van woonlocaties zijn in balans met de uitbreidingsbehoefte. Er is geen sprake van een grote herstructureringsopgave, zodat dergelijke projecten kleinschalig van karakter zijn en een kwaliteitsimpuls moeten vormen voor de (woon)omgeving. Kernwoorden zijn duurzaam, energieneutraal en levensloopbestendig.

Planspecifiek

Voorliggend uitwerkingsplan van de derde fase van Molenbeek voorziet in de ontwikkeling van 79 woningen. Het programma is divers en bestaat uit koop- en huurwoningen in verschillende prijsklassen (zie navolgende paragraaf 3.3.2 voor de exacte verdeling). Met deze uitwerking kunnen verschillende doelgroepen bediend worden. Naast deze kwalitatieve afstemming is eerder al de kwantitatieve afstemming geregeld zoals beschreven in paragraaf 3.2. Het plan sluit daarmee aan op de Omgevingsvisie van de gemeente Nunspeet.

3.3.2 Woonvisie "Goed wonen in de gemeente Nunspeet"

In februari 2020 is de visie “Goed Wonen in de Gemeente Nunspeet” vastgesteld, deze woonvisie geldt voor de periode 2020-2025. Wat betreft “wonen” gaat het goed in Nunspeet. De woningbouwproductie neemt toe en de laatste jaren kent de gemeente een positief verhuissaldo, oftewel er komen meer mensen wonen in de gemeente dan dat er vertrekken. De toename wordt voornamelijk veroorzaakt door de vestiging van jonge gezinnen uit de grotere steden. Jongeren, eenpersoonshuishoudens en paren zonder kinderen vertrekken juist naar de grotere steden.

De afgelopen jaren heeft de gemeente de woningproductie fors verhoogd, ondanks dat is er nog steeds sprake van druk op de woningmarkt. Het aantal huishoudens neemt toe en er is sprake van een inhaalvraag, als gevolg van de huidige krapte in de markt. Naast de natuurlijke groei van het aantal huishoudens, komt daarbovenop nog het woningtekort van starters en spoedzoekers.

De groei van het aantal huishoudens tot 2025 zorgt voor een uitbreiding van het aantal woningen met ongeveer 670 en kijken wij verder naar 2030 dan komt de uitbreiding totaal uit op 950 woningen.

Bij deze woningbehoefte hoort een en plancapaciteit die er bij benadering als volgt uitziet:

Sociale huur (huur tot circa € 720,- per maand)   20%  
Middeldure huur (€ 720,- € 1.000,- per maand)   8%  
Sociale koop³ (tot € 200.000)   14%  
Betaalbare koop³ (€ 200.000,- tot € 265.000,-)   20%  
Middeldure koop³ (€ 265.000,- tot € 350.000,-   19%  
Dure koop (€ 350.000,- en meer)   19%  

³ v.o.n. prijs voor een compleet uitgeruste woning

Sociale huur

De komende jaren zijn er ook extra woningen nodig in de sociale huursector. De behoefte aan sociale huurwoningen bedraagt tot de periode 2025 ongeveer 140 huurwoningen. Een doelstelling is om in bouwplannen van een zekere omvang(>50) 25% tot 35% sociale huur te realiseren. Dit zou ook gelden voor deze fase van Molenbeek. Echter is het voornemen om naast Molenbeek fase 3 ook de locatie Kijktuinen in Nunspeet voor 2025 gerealiseerd te hebben. Het woningbouwprogramma van deze locatie richt zich in belangrijke mate op woningen voor mensen met een beperkte beurs, zowel in de vorm van al dan niet grondgebonden sociale huurwoningen onder de liberalisatiegrens (momenteel € 720,-) als in de vorm van koopwoningen met een v.o.n.-prijs van maximaal € 200.000,-.

Middeldure huur/betaalbare koopwoningen.

Voor zover er nog ruimte is binnen de afspraken die er al bestaan over de woningbouwontwikkeling in Molenbeek fase 3 zou deze ruimte benut kunnen worden door deze in te vullen met middeldure huurwoningen en/of betaalbare koopwoningen.

De woningmarkt van Nunspeet kenmerkt zich als een kopersmarkt. Waar op de korte termijn behoefte bestaat aan alle koopprijssegmenten, maar met name aan woningen met een prijs tussen € 200.000,- en € 265.000,- en goedkopere koopwoningen tot € 200.000,-

De woningmarkt kan worden gezien als een soort ladder. In een ideale woningmarkt kent deze ladder treden waarbij huishoudens bij elke verhuizing een trede op de ladder omhoog zetten.

In Nunspeet ontbreken nagenoeg een aantal treden: zo kent Nunspeet een sociale huursector en veel middeldure en dure koopwoningen, maar nauwelijks huurwoningen in de vrije sector en betaalbare koopwoningen. Dit bemoeilijkt de doorstroming op de markt. Voor huurders die willen doorstromen is er geen alternatief aanbod beschikbaar waardoor deze groep blijft zitten in de sociale huursector.

De groep een- en twee persoonshuishoudens van 75 jaar en ouder groeit waardoor de behoefte naar appartementen en grondgebonden seniorenwoningen op langere termijn toeneemt.

Daarnaast zien we dat het passend toewijzen in de sociale huursector er voor zorgt dat een deel van de woningzoekenden niet kunnen instromen in de sociale huurwoningen. Voor hen zal een alternatief in de vorm van middenhuur gerealiseerd kunnen worden. Dit is een huur tussen de liberalisatiegrens € 720,- en € 1.000,-. Dit geldt ook voor de groep die niet in staat is om een huis te kopen. De verwachting is wel dat een deel van deze groep blijft zitten waar ze zit en dat een ander deel mogelijk doorstroomt naar de particuliere huur- of koopsector, hoewel verwacht wordt dat die laatste groep lager is dan gewenst zou zijn.

De huidige druk op de woningmarkt en de eisen die aan de huidige woningen worden gesteld zorgen ervoor dat ook de goedkoopste koopwoningen moeilijk bereikbaar zijn voor starters. Uit de financieringslasttabellen 2019 van het Nibud blijkt dat huishouden met een inkomen van

€ 38.000,- slechts een hypotheek tot € 170.000,- kunnen krijgen bij 2,25% hypotheekrente. Daarbij komt dat er straks een generatie op de woningmarkt komt die een studieschuld hebben wat gevolgen heeft voor de hoogte van de hypotheek. Om woningen toch voor de doelgroep starters bereikbaar te houden wordt ingezet op de starterslening en ook wordt middels anti- speculatiebeding de grondprijs te verlaagd. Ondanks deze maatregelen zal er ook gestuurd moeten op betaalbaarheid. Dit kan naast de maatregelen die al genoemd zijn door kleinere woningen te bouwen. Grondgebonden starterswoningen realiseren op kleine smalle kavels (bijv. maximale beukmaat 4,6 meter), zonder uitbreidingsmogelijkheden. Doel is behoud van de woning in het goedkope prijssegment, zodat deze ook na verhuizing weer voor een starter beschikbaar en betaalbaar is. Het streven zou moeten zijn om woningen te ontwikkelen die naast dat ze geschikt zijn voor de starter ook geschikt zijn voor de groep een- twee persoonshuishoudens die wat ouder is.

Naast sturen op woningen voor kleinere huishoudens blijft het aandeel gezinnen in de gemeente Nunspeet ook op lange termijn groot, waardoor alle koopsegmenten ook op lange termijn kansrijk blijven.

In 2040 zal volgens de prognose nog steeds 35% van alle huishoudens uit gezinnen met kinderen bestaan (2019: 39%). De doelgroep gezinnen blijft door zijn aanhoudende omvang dus ook in de toekomst een factor van betekenis op de woningmarkt. Verhuisgeneigde gezinnen met kinderen zoeken vaak een eengezins-koopwoning. Dit zorgt er mede voor dat de behoefte aan koopeengezinswoningen in Nunspeet ook in de toekomst, ondanks de vrijkomende woningen van ouderen, groot blijft.

Wanneer de grote babyboomgeneratie straks komt te overlijden of noodgedwongen naar een zorginstelling verhuist, neemt op de lange termijn het vrijkomend aanbod van koopeengezinswoningen in de bestaande voorraad toe. Dit vrijkomend aanbod zal op termijn invloed hebben op de afzetbaarheid van nieuwbouwwoningen. Daarbij zal de waarde van minder courante woningen, die niet voldoen aan de wensen en eisen van de tijd, in prijs zakken.

CPO

Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO) wordt gezien als een goede manier om in te spelen op de lokale behoefte, de kosten van een nieuwbouwwoning te reduceren, terwijl er tegelijkertijd veel ruimte is voor individuele woonwensen. Op grond van de beleidsnota CPO moet bij elk bestemmingsplan waarbij in substantiële mate sprake is van uitgeefbare gemeentelijke grond, vooraf worden bepaald welk deel beschikbaar wordt gesteld voor CPO.

Planspecifiek

Met voorliggend uitwerkingsplan wordt de laatste fase van de woonwijk Molenbeek afgerond. Het nieuwbouwplan Molenbeek draagt bij aan de uitvoering van de woonvisie. De ontwikkeling van 79 woningen voorziet in de vraag naar woningen voor verschillende doelgroepen. Molenbeek 3 kent een divers programma van (sociale) huur- en koopwoningen, waaronder vrijstaande, twee-onder-een-kap- en rijwoningen. Met het plan wordt aanbod gecreëerd voor jongeren, er komen sociale huurwoningen bij en er is aandacht voor duurzaamheid. Daarnaast kan met de uitbreiding de huishoudensgroei van Nunspeet worden opgevangen. Het plan is daarmee in lijn met de woonvisie van de gemeente Nunspeet.

3.3.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Molenbeek", vastgesteld op 31 augustus 2009. Het gebied heeft de bestemming "Wonen-Uit te werken". De navolgende afbeelding geeft een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.UI00009-vg01_0021.png"

Uitsnede geldend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Voorliggend plan voorziet in de uitwerking van het rood omlijnde deel van het totale gebied Molenbeek. Binnen de bestemming "Wonen-Uit te werken" is woningbouw mogelijk. Voorliggend plan voldoet aan de doelstellingen zoals die in het moederplan worden gesteld aan de uitwerking.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een uitwerkingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een bodemonderzoek uitgevoerd. Het gehele rapport is toegevoegd als bijlage 2. Het betreft partijkeuringen van de gronden uit het plangebied. De partijen worden beoordeeld als vrij toepasbaar. De partijen zijn geschikt voor een grootschalige toepassing. Ten aanzien van PFAS worden de partijen beoordeeld als niet verontreinigd. Geconcludeerd wordt dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik (woningbouw). Ten tijde van de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen zal een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 worden uitgevoerd.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15563647 (aan de Elburgerweg ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 
(stikstofdioxide)  
PM10
(fijnstof)  
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2018 (µg/m3)   15,1 µg/m3   17,4 µg/m3   10,4 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3   25 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (toevoegen 79 woningen) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, toevoegen 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Met betrekking tot het aspect geluid is de geluidsbelasting door wegverkeer afkomstig van de Elburgerweg relevant. Voor het 'moederplan' is akoestisch onderzoek uitgevoerd (2007). Uit dat onderzoek kwam naar voren dat alle woningen een geluidbelasting ondervonden onder de voorkeurswaarde van de Wet geluidhinder. Voor voorliggend plan is een actualisatie van dat rapport verricht. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 3. De ontwikkeling ligt binnen de bebouwde kom van Nunspeet op circa 25 meter uit de as van de Elburgerweg, op 135 meter uit de as van de Bovenweg en op 185 meter uit de as van de Kolk. De 48 dB contour van de Bovenweg en de Kolk ligt buiten het plangebied. De geluidbelasting door wegverkeer op de Elburgerweg bedraagt op de 14 woningen in de eerste lijn aan de oostzijde van het plangebied ten hoogste 53 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee op de woningen in de eerste lijn overschreden. De 48 dB contour van de voorkeursgrenswaarde ligt op circa 47 meter uit de as van de Elburgerweg. De geluidbelasting op de daar achter liggende woningen overschrijdt de voorkeursgrenswaarde niet. Het verlagen van de geluidbelasting door de Elburgerweg door het treffen van maatregelen aan de bron is niet mogelijk doordat reeds is uitgegaan van een stil wegdek. Het plaatsen van een scherm is stedenbouwkundig ongewenst. Voor de 14 woningen zal een hogere waarde worden aangevraagd van ten hoogste 53 dB op de gevels voor wegverkeer op de Elburgerweg, gelijktijdig met de procedure van dit uitwerkingsplan.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaalt in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

De gemeenteraad is bevoegd lokale afwegingen te maken betreffende de te accepteren geurbelasting en in afwijking van de ten hoogste toegestane geurbelasting een andere waarde of een andere afstand te stellen. Bij deze afweging moet rekening gehouden worden met de ligging van het bedrijf, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom en rekening wordt gehouden of het bedrijf ligt in een concentratiegebied of in een niet-concentratiegebied. Voor de onderbouwing van andere normen wordt de geursituatie berekend met het verspreidingsmodel.

Planspecifiek

De ruimtelijke inrichting van het plangebied krijgt een zodanige vorm dat het in termen van de Wgv, aangemerkt kan worden als een bebouwde kom. De huidige geurnorm voor een geurgevoelig object in een bebouwde kom is met de gemeentelijke verordening geurhinder veehouderijen, vastgesteld op 16-09-2017, afgeweken naar 6,5 OUE/m3. De standaard gemeentelijke norm hiervoor is 3 OUE/m3. Dit betekent dat de geurbelasting van een individuele veehouderij op een geurgevoelig object in Molenbeek niet meer dan 6,5 OUE/m3 mag bedragen. Er mag geen nieuwe ontwikkeling plaatsvinden die de vestiging van een geurgevoelig object binnen de geurcontouren van 6,5 OUE/m3 onmogelijk maakt.

In de toelichting van het bestemmingsplan 'Molenbeek' is met het onderzoek naar stankcirkels van de agrarische bedrijven gerekend met een voorgrondbelasting geur van 3 OUE/m3. Met deze berekende waarde betrof de afstand van de cirkel tot het plangebied 20 meter. Doordat in Molenbeek een geurbelasting van 6,5 OUE/m³ is toegestaan zou de cirkel een grotere afstand tot het plangebied moeten hebben. Dit omdat de stankcirkel wordt verkleind tot het punt waar de geurbelasting 6,5 OUE/m³ betreft. Dit aspect vormt geen belemmering voor het plan.

Volgens het plan MER-buitengebied Nunspeet is de beoordeling leefklimaat op basis van de huidige achtergrondbelasting ten aanzien van geurhinder redelijk goed tot goed. Nabij de veehouderijen aan de Bovenweg wordt het leefklimaat 'matig'. Dit is echter ruim buiten het plangebied van onderhavig uitwerkingsplan. Bijgevoegd een uitsnede van het plan MER-buitengebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.UI00009-vg01_0022.png"

Achtergrondbelasting plangebied (bron: gemeente Nunspeet)

Tussen het plangebied en de omliggende agrarische bedrijven zijn objecten met een woonbestemming gelegen. Deze woningen zorgen dat de betreffende bedrijven niet kunnen uitbreiden richting het plangebied. Hierdoor vormt, door de omgekeerde werking, geur geen belemmering voor Molenbeek.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

In de directe omgeving van het plangebied is een bedrijf gelegen welke in het kader van milieuzonering mogelijk van belang is. Het betreft een groothandel in bouwmaterialen aan de Elburgerweg 53a. De publicatie 'Bedrijven & Milieuzonering' geeft milieucategorie 2 met richtafstanden van 30 meter voor het aspect geluid en 10 meter voor het aspect gevaar. Om te bepalen of bij de nieuwe woningen een goed woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd en of het bedrijf niet wordt beperkt in haar bedrijfsvoering ten gevolge van de nieuwe woningen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 4. Hierin wordt geconcludeerd dat de beoogde woningen zich allen op een grotere afstand dan 30 meter bevinden, waarmee een goed woon- en leefklimaat bij de woningen al kan worden gemotiveerd. De gemeente Nunspeet heeft echter aangegeven dat, ondanks dat aan de afstandseis wordt voldaan, er veiligheidshalve ook moet worden gekeken naar de geluidbelasting vanwege de directe hinder ter plaatse van de bestemde woningen (stap 2 VNG). Uit de rekenresultaten blijkt dat hier wordt voldaan aan de geluidgrenswaarden uit de VNG-publicatie voor een “rustige woonwijk”, waarvoor de strengste geluidgrenswaarden gelden. Ook op basis hiervan kan dus een goed- en leefklimaat bij de woningen worden gemotiveerd. De grenswaarden conform de VNG-normering zijn strenger dan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Omdat de grenswaarden uit de VNG-normering niet worden overschreden wordt ook automatisch aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer voldaan. De inrichting zal dan ook niet worden beperkt in zijn huidige akoestische mogelijkheden.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.UI00009-vg01_0023.png"

Uitsnede risicokaart met het plangebied globaal blauw omcirkeld

Uit de risicokaart is het volgende op te maken: ten zuiden van het plangebied zijn de zuivelfabriek Nestlé en het zwembad De Brake gelegen. In de zuivelfabriek Nestlé vindt de productie en de verpakking plaats van baby- en kindervoeding. Volgens het handboek 'Bedrijven en milieuzonering' valt het bedrijf in de categorie 'overige zuivelproductenfabrieken' (SBI-code: 1551,5). Hierbij hoort een milieucategorie 4, met 300 meter als grootste afstand voor de component geluid. Voor de overige categorieën, zoals gevaar, gelden afstanden van 50 meter. De risicokaart geeft aan dat op het terrein van het bedrijf Nestlé, een koel- of vriesinstallatie aanwezig is. In deze koel- en vriesinstallaties wordt ammoniak als koelmiddel gebruikt. Ammoniak is een koelmiddel, dat bij een ramp vrij kan komen als giftig gas.

De zoneringsafstanden voor het plaatsgebonden risico (PR) in 2010 vallen niet binnen het plangebied.

Ten aanzien van het groepsrisico is in oktober 2008 onderzoek verricht naar de bedrijven 'Nestlé Nederland B.V.' en het zwembad bij sportcentrum 'De Brake'. Hierbij zijn de mogelijk relevante risico's tegen het licht gehouden. Uit dit onderzoek blijkt dat gezien de uitgangspunten, activiteiten en mogelijke effecten, er geen belemmeringen zijn voor het ontwikkelen van plan Molenbeek. Er is geen sprake van een groepsrisico. Gezien de huidig geldende afstanden en de nieuwe afstanden valt het plangebied 'Molenbeek' buiten de risicocontouren van Nestlé en het zwembad en is een aanvullende verantwoording niet noodzakelijk.

Voor het sportcentrum De Brake worden enkele aanbevelingen gedaan. Bij implementatie en toepassen van de aanbevelingen wordt de interne veiligheid nog beter op orde gebracht en worden de eventuele kansen op en gevolgen van ongevallen die effecten hebben buiten de inrichting, tot een minimum beperkt.

Transportleiding

Ten zuiden van het plangebied bevindt zich een regionale aardgastransportleiding. Deze leiding heeft een werkdruk van 40 bar, een diameter van 300 mm en een wanddikte van 7,5 mm (12"- leiding). Rondom gastransportleidingen gelden bebouwingsvrije afstanden. In oktober 2008 is onderzoek verricht naar deze aardgasleiding. Uit de rapportage blijkt dat het Plaatsgebonden Risico 0 is. Het Groepsrisico is eveneens bepaald en valt ruim onder de oriënterende waarde. Dit is de grens waarboven mogelijk maatregelen nodig zijn en een afweging over het groepsrisico noodzakelijk is. De aanwezigheid van de leiding heeft dus geen consequenties voor de realisatie van plan Molenbeek.

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

Hemelwater van straten en daken wordt oppervlakkig naar wadi's of greppels in de groenstructuur gevoerd waar het water infiltreert of bij hevige regenval afgevoerd wordt naar het retentiegebied aan de noordoostzijde van het plangebied.

Het gehele gebied ligt onder flauw verval en watert af op het noordoostelijk gelegen retentiegebied. Het te bebouwen gebied wordt gemiddeld 30 cm opgehoogd ten behoeve van voldoende drooglegging. De rijbaan in de lanen ligt tonrond en is aan beide zijden voorzien van een wadi. De woonstraten liggen op één oor waardoor ze richting de wadi afwateren. Door in de parkeerkoffers- en straten met een bergende laag onder de verharding te werken, wordt een deel van het hemelwater direct geïnfiltreerd. Doordat elke straat voorzien is van een wadi is er een grote bergingscapaciteit en kan veel water ter plekke infiltreren. De verwachting is dat er maar incidenteel water naar het retentiegebied zal stromen.

In het stedenbouwkundige plan is e.e.a. verder uitgewerkt. Dit is, ten tijde van de ter visielegging en vaststelling van voorliggend uitwerkingsplan, niet meer dan een eerst goede idee. Bij de verdere planontwikkeling en realisatie wordt dit verder uitgewerkt en kan het op onderdelen anders worden dan beschreven in het stedenbouwkundige plan. Vanuit oogpunt van voorliggend uitwerkingsplan / de Wro kan dit zonder specifieke procedures.

Conclusie  

Gezien de hiervoor beschreven resultaten is dit plan uitvoerbaar ten aanzien van water. Voor het opvangen en vertraagd afvoeren zijn voldoende mogelijkheden in het plangebied aanwezig. Het plan is besproken met het Waterschap Vallei en Veluwe en zij zijn langer op de hoogte van de planontwikkeling op deze locatie.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

Het plangebied is niet binnen de grenzen van een Natura 2000-gebied gelegen. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied is de 'Veluwe'. Dit gebied bevindt zich op een afstand van circa 1,0 kilometer ten zuiden van het plangebied. Tevens bevindt het Natura 2000-gebied 'Veluwerandmeren' zich op een afstand van circa 2,4 kilometer ten noorden van het plangebied. Door de omvang van de ontwikkeling en de afstand tot de te beschermen gebieden, kan het optreden van significante negatieve effecten (zoals geluid en licht) worden uitgesloten. Om het effect van stikstofuitstoot door het plan te bepalen is een voortoets stikstofdepositie uitgevoerd (zie bijlage 5). Hierin wordt geconcludeerd dat als gevolg van de ontwikkeling de stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden zowel in de gebruiksfase als in de aanlegfase niet toeneemt. Er is dus geen sprake van mogelijke negatieve effecten op beschermde Natura 2000 gebieden. Het aanvragen van een Wnb-vergunning is daarom niet nodig voor dit project.

Soortenbescherming

Om de gevolgen van soortenbescherming te beoordelen is een verkennend ecologisch onderzoek uitgevoerd. Het gehele onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 6. Hierin wordt geconcludeerd dat het plan uitvoerbaar is op basis van de Wro op het gebied van soortenbescherming.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Het plangebied wordt ontsloten via de Koningsspil, die uitkomt op de nieuwe rotonde aan de Elburgerweg.

Conform het CROW levert een woonwijk van 79 woningen de volgende verkeersgeneratie op:

rijwoningen huur (aantal)   10   verkeersgeneratie (rest bebouwde kom, matig stedelijk):   75  
rijwoningen koop (aantal)   38   verkeersgeneratie (rest bebouwde kom, matig stedelijk):   285  
twee-onder-één-kap (aantal)   16   verkeersgeneratie (rest bebouwde kom, matig stedelijk):   131  
vrijstaand aantal (aantal)   15   verkeersgeneratie (rest bebouwde kom, matig stedelijk):   129  

Het totaal aantal verkeersbewegingen bedraagt hiermee: 620 verkeersbewegingen per dag. De Elburgerweg is een doorgaande provinciale weg die voldoende capaciteit biedt voor de toename aan verkeerbewegingen. Tevens biedt de in aanleg zijnde oostelijke Rondweg (langs het bedrijventerrein De Kolk) een snelle ontsluiting richting A28. Zo ontstaat er nauwelijks extra verkeersdruk op de bestaande wegen in de kom van Nunspeet.

In het kader van het opstellen van het verkavelingsplan is een parkeerbalans opgesteld (zie onderstaande tabel). Er zijn 182 parkeerplaatsen nodig en er zijn 189 parkeerplaatsen voorzien.

type woningen   aantal   norm parkeerbalans   aantal pp benodigd   aantal pp op eigen terrein   aantal pp openbaar  
koop vrijstaand   15   2,5   37,5   27    
koop 2^1 kap groot   14   2,4   33,6   25,2    
koop 2^1 kap klein   2   2,4   4,8   2    
koop rijwoningen   38   2,2   83,6   19    
vrije sector huurwoningen   10   2,2   22   0    

Totaal  

79  
 
181,5  

73,2  

116  

Gezien de hiervoor beschreven aspecten is het plan uitvoerbaar ten aanzien van verkeer.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk uitwerkingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het uitwerkingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Het stedenbouwkundige plan wordt ingepast in de bestaande historische landschappelijke structuur. In het plangebied liggen geen rijks- of gemeentelijke monumenten. Met de uitvoering van het pan komen geen cultuurhistorische waardevolle aspecten in het geding.

Archeologie

In februari 2007 is een Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek door middel van boringen uitgevoerd, om vast te stellen of zich archeologische waarden in de bodem (kunnen) bevinden. De resultaten hiervan zijn vastgelegd in het rapport 'Molenbeek te Nunspeet, gemeente Nunspeet' (rapportnummer V241). In het onderstaande is alleen de conclusie overgenomen. Voor meer informatie wordt verwezen naar het genoemde rapport, dat als bijlage 7 is toegevoegd.

Het plangebied ligt volgens de IKAW-kaart in een gebied met een deels lage en deels middelhoge verwachting op archeologische waarden. Het booronderzoek toonde aan dat het oorspronkelijke archeologische landschap voor het grootste gedeelte verstoord was. Er zijn in de bodemmonsters geen aanwijzingen aangetroffen voor menselijke aanwezigheid. Er behoeft geen nader archeologisch onderzoek plaats te vinden. Wel dienen eventuele vondsten bij bouwwerkzaamheden gemeld te worden.

Het plan is uitvoerbaar vanuit de aspecten cultuurhistorie en archeologie.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een uitwerkingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het uitwerkingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

Om het verhaal van eventuele kosten voor de gemeente zeker te stellen, zijn er tussen ontwikkelende partijen en de gemeente anterieure overeenkomsten opgesteld waarin afspraken zijn opgenomen met betrekking tot het verhaal van de in artikel 6.2.3. en 6.2.4. van het Besluit ruimtelijke ordening genoemde kosten. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het uitwerkingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het uitwerkingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het uitwerkingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het uitwerkingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Voorliggend uitwerkingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • Groen, waarbij de functie van openbaar groen wordt neergelegd; binnen deze bestemming is ook de as van de weg aangegeven, zodat er enige flexibiliteit in de verkaveling gewaarborgd blijft.
  • Wonen - Molenbeek 3, waarbij de woonfunctie van de nieuw te ontwikkelen woonwijk Molenbeek-3 wordt neergelegd; hierin is middels een aanduiding een onderscheid in bebouwingsstructuur gemaakt voor het deelgebied binnengebied en de meer open randzone; ook binnen deze bestemming is de as van de weg aangegeven. Het gaat om de volgende twee deelgebieden:
    • 1. Het open gebied, aan de noord- en zuidrand van het plangebied (27 woningen);
    • 2. Het binnengebied (52 woningen).

De typologie als vastgelegd mag niet anders worden, zodat de stedenbouwkundige kwaliteit, zeker bij het open gebied, niet wezenlijk anders kan worden. Onderstaande afbeelding geeft de gebieden weer zoals die op de verbeelding zijn weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.UI00009-vg01_0024.png"

Voor enkele kavels in het plangebied is een tweezijdige oriëntatie van de woning erg belangrijk. Het zijn enkele hoekkavels waarbij die kavels ook nog op beeldbepalende hoeken zijn gelegen. De tweezijdige oriëntatie volgt uit het BKP en krijgt daarbij een doorvertaling naar de architectuur die via de Woningwet (Welstandstoezicht) wordt geborgd. Dat wordt ook doorvertaald in de bouwbepalingen in de regels van dit plan, en dan met name voor de bijbehorende bouwwerken: op deze bijzondere kavels geldt dat bijbehorende bouwwerken zowel achter de voorgevel moeten liggen (op ten minste 1 m achter de voorgevel) én ook in, of achter, een tweede lijn moeten liggen. Dit tweede lijn is de gevellijn. Afwijken van deze eis is mogelijk, maar dan wordt per situatie goed gekeken naar het beoogde plan, de omgeving en de architectuur. Om het realiseren van de vanwege de dorpse uitstraling gewenste hagen te waarborgen, is een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

  • Een hoofdstuk over Welstand waarmee het geldende welstandsregime op de verbeelding wordt weergegeven en gekoppeld wordt aan een regeling in de regels. Deze regeling is gebaseerd op de regeling uit de Welstandsnota. Deze regeling vindt haar juridische grondslag in de Woningwet. Voor dit plan hoeft hiertoe geen vaststellingsbesluit genomen te worden omdat de welstandsnota al is vastgesteld. Onderdeel van deze regeling is tevens het opnemen van de voor dit plan opgestelde beeldkwaliteitplan (BKP). Dit BKP wordt als aanvullend welstandsbeleid als zodanig vastgesteld bij vaststelling van dit plan. Dat gebeurt op basis van artikel 12 van de Woningwet.

Dit plan kent verder geen noemenswaardige bijzonderheden.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp uitwerkingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het uitwerkingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpuitwerkingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het uitwerkingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het uitwerkingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het uitwerkingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Dit uitwerkingsplan is afgestemd met de provincie Gelderland en het Waterschap Vallei en Veluwe. Over de gewenste situatie bestaat overeenstemming.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

Omwonenden zijn geïnformeerd over het plan. Daarbij is de planontwikkeling reeds bekend in de directe omgeving en feitelijk in heel Nunspeet.

6.4 Verslag zienswijzen

Het ontwerpuitwerkingsplan heeft vanaf woensdag 18 november 2020 voor een termijn van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.