direct naar inhoud van 5.3 Toelichting op de bestemmingen
Plan: RECREATIETERREINEN 2010
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0302.BP01052-vg02

5.3 Toelichting op de bestemmingen

5.3.1 Groen

Rondom de kampeerterreinen zijn de aanwezige groenstroken positief bestemd. Deze groenstroken hebben de bestemming “Groen” gekregen. Deze groenstroken zorgen voor een inpassing c.q. bufferzone richting de omliggende natuurgebieden of open weidegebieden. Bij voorkeur worden in de groenstroken gebiedseigen soorten gebruikt, waarbij een combinatie van struikvormers en hoogopgaande bomen wordt gebruikt om een dichte, gevarieerde strook te vormen. Binnen de verblijfsrecreatieve bestemming zijn de landschappelijke inpassing en de bescherming en ontwikkeling van de natuurlijke waarden meebestemd. Op de kampeerterreinen is immers ook sprake van natuur- en landschapswaarden in de vorm van bomen, singels en kleine open plekken waar vogels en kleine zoogdieren een leefplek vinden.

5.3.2 Natuur - Landschap

De kleine stukjes natuurgebieden in en bij de recreatieterreinen zijn bestemd als 'Natuur - Landschap'. De hoofdfunctie van de gebieden is natuur, met de daarmee samenhangende landschappelijke waarden. Er is daarbij geen onderscheid gemaakt in typen natuurgebieden, zoals natte of droge natuurgebieden, bos of heide. Dit biedt flexibiliteit voor de (natuur)beheerder. Doel van de bestemming is om te komen tot behoud, herstel en ontwikkeling van de natuurlijke waarden. In de bestemming zijn alleen (andere) bouwwerken ten behoeve van de bestemming toegestaan. Het gaat dan om voorzieningen ten behoeve van het beheer en onderhoud van het natuurgebied of voor het recreatieve medegebruik of de waterhuishouding. Bestaande infrastructurele voorzieningen zijn meebestemd. Voor nieuwe voorzieningen, zoals fietspaden, is een omgevingsvergunning met bijbehorende toetsen vereist. Via een omgevingsvergunning is het mogelijk om recreatieve voorzieningen zoals wandel- en fietspaden en bijbehorende voorzieningen (borden, bankjes e.d.) aan te leggen. Normaal onderhoud van het natuurgebied, of onderhoud en beheer in het kader van een vastgesteld beheersplan valt niet onder de vergunningplicht.

5.3.3 Recreatie - Bungalowpark

De verblijfsrecreatieve terreinen met recreatiewoningen en voorzieningengebouwen zijn bestemd als "Recreatie-Bungalowpark". Parkeervoorzieningen, ontsluitingen, groenvoorzieningen en de landschappelijke en natuurlijke waarden zijn medebestemd. Deze voorzieningen en waarden maken integraal deel uit van het bungalowpark. Dagrecreatieve voorzieningen zijn niet toegestaan, tenzij deze ondergeschikt zijn, zoals een horecagelegenheid, detailhandel en andere dienstverlening die ten dienste staan van het bungalowpark.

In de planregels zijn bouwregels opgenomen die gelden voor recreatiewoningen. Het beleid sluit aan bij het provinciale Streekplan. Een recreatiewoning mag maximaal 75 m2 en/of 300 m3 groot zijn. De maximale goot- en bouwhoogte van een recreatiewoning bedraagt 3,5 respectievelijk 7 meter. In verband met de brandveiligheid moet de minimale onderlinge afstand tussen de recreatiewoningen 3 meter bedragen. Wanneer de recreatiewoningen aan elkaar zijn gebouwd vervalt deze eis. De bouwhoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan de maximale bouwhoogte van de recreatiewoning. In de regels is een tabel opgenomen waarin per bungalowpark is aangegeven hoeveel recreatiewoningen er op een specifiek adres zijn toegestaan. Met een omgevingsvergunning kan de oppervlakte en inhoud van een recreatiewoning met bijbehorende bouwwerken worden vergroot tot maximaal 150 m2 respectievelijk 600 m3. In de regels zijn hieraan voorwaarden gesteld.

In de planregels is een tabel opgenomen waarin is aangegeven op welke adressen een bedrijfswoning is toegestaan. Bestaande bedrijfswoningen zijn op de verbeelding voorzien van de aanduiding "bedrijfswoning". Voor bedrijfswoningen geldt een maximale oppervlakte van 120 m2, tenzij de bestaande oppervlakte groter is. In dat geval geldt de bestaande oppervlakte als het maximum. De maximale goot- en bouwhoogte bedraagt respectievelijk 4 en 9 meter, tenzij de bestaande goot- en bouwhoogte hoger zijn. In dat geval geldt de bestaande hoogte als het maximum. Kelders mogen uitsluitend worden gerealiseerd loodrecht onder de bedrijfswoning tot een diepte van niet meer dan 3 meter. Ten aanzien van bijgebouwen bij bedrijfswoningen geldt een maximale oppervlakte van 75m2 per bedrijfswoning. De bijgebouwen moeten tenminste 3 meter achter de voorgevel van de bedrijfswoning worden gesitueerd. Hiermee wordt de ondergeschikte positie van de bijgebouwen benadrukt. Door middel van een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken als er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld. De maximale goot- en bouwhoogte van de bijgebouwen bedraagt respectievelijk 3 en 6 meter, tenzij de bestaande goot- en bouwhoogte hoger zijn. In dat geval geldt de bestaande hoogte als het maximum. Onder deze bijgebouwen is onderkeldering niet toegestaan.

Voor voorzieningengebouwen is bepaald dat de toegestane oppervlakte voor deze voorzieningen maximaal 5% van de totale oppervlakte is. Dit is in overeenstemming met de mogelijkheden in het geldende plan. Met een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken tot maximaal 7,5% van de totale oppervlakte van een recreatieterrein. In de regels zijn de voorwaarden die hieraan worden gesteld uitgewerkt. De maximale goot- en nokhoogte van deze voorzieningengebouwen mag maximaal 4 respectievelijk 9 meter bedragen. Als er al een gebouw met een grotere hoogte aanwezig is, dan is deze hoogte toegestaan. Met een omgevingsvergunning kunnen goot- en bouwhoogte worden vergroot met maximaal 2 meter mits dit vanuit stedenbouwkundig en architectonisch oogpunt wenselijk wordt geacht en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan landschappelijke en cultuurhistorische waarden.

Permanente bewoning van recreatiewoningen is niet toegestaan. In de gebruiksbepalingen is het permanent bewonen als strijdig gebruik opgenomen. Omdat alle terreinen in de EHS en het groenblauwe raamwerk liggen is het omzetten van een recreatieve bestemming naar een woonbestemming ook niet toegestaan.

5.3.4 Recreatie - Gemengd terrein

De verblijfsrecreatieve terreinen met recreatiewoningen, standplaatsen voor kampeermiddelen, stacaravans, groepsaccommodaties, trekkershutten en voorzieningengebouwen zijn bestemd als "Recreatie - Gemengd terrein". Onder de kampeermiddelen vallen de toeristische standplaatsen: toercaravans, vouwwagens, tenten en dergelijke. Deze kampeermiddelen zijn op alle terreinen toegestaan.

Ontsluitingen, groenvoorzieningen en de landschappelijke en natuurlijke waarden zijn medebestemd. Deze voorzieningen en waarden maken integraal deel uit van het recreatieterrein. Dagrecreatieve voorzieningen zijn niet toegestaan, tenzij deze ondergeschikt zijn, zoals een horecagelegenheid, detailhandel en andere dienstverlening die ten dienste staan van het bungalowpark. Parkeervoorzieningen zijn meebestemd, waarbij geldt dat het aantal parkeerplaatsen in het bestemmingsvlak tenminste 1,1 moet bedragen per feitelijk aanwezige recreatiewoning, trekkershut, kampeermiddel, stacaravan en bedrijfswoning.

In de planregels zijn bouwregels opgenomen die gelden voor recreatiewoningen. Het beleid sluit aan bij het provinciale Streekplan. Een recreatiewoning mag maximaal 75 m2 en/of 300 m3 groot zijn. De maximale goot- en bouwhoogte van een recreatiewoning bedraagt 3,5 respectievelijk 7 meter. In verband met de brandveiligheid moet de minimale onderlinge afstand tussen de recreatiewoningen 3 meter bedragen. Wanneer de recreatiewoningen aan elkaar zijn gebouwd vervalt deze eis. De bouwhoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan de maximale bouwhoogte van de recreatiewoning. In de regels is een tabel opgenomen waarin per recreatieterrein is aangegeven hoeveel recreatiewoningen er op een specifiek adres zijn toegestaan. Met een omgevingsvergunning kan de oppervlakte en inhoud van een recreatiewoning met bijbehorende bouwwerken worden vergroot tot maximaal 150 m2 respectievelijk 600 m3. In de regels zijn hieraan voorwaarden gesteld.

Voor stacaravans is geen maximum aantal stacaravans opgenomen. Stacaravans en toeristische plaatsen mogen immers met elkaar worden uitgewisseld. Wel is een maximale oppervlakte gesteld van 55 m2 en een maximale bouwhoogte van 4 meter. De breedte van een caravan mag niet meer dan 4,5 meter bedragen. In verband met de brandveiligheid moet de minimale onderlinge afstand tussen de stacaravans 3 meter bedragen. Aangebouwde bouwwerken bij stacaravans mogen niet groter zijn dan 9 m2 . Voor de bijgebouwde bouwwerken geldt een maximale bouwhoogte van 3 meter. In de afwijkingsregels is een regeling opgenomen die het mogelijk maakt om een stacaravan te vergroten tot 65 m2 . Voorwaarde is dat de ondernemer een inrichtingsplan indient waaruit blijkt dat het gaat om een kwalitatief hoogwaardig terrein met een goede landschappelijke inpassing en een lage bebouwingsdichtheid (maximaal 25 recreatiewoningen, stacaravans of trekkershutten per hectare). Er zijn verder geen eisen gesteld aan de standplaatsen. De gemeente wil de ondernemer de vrijheid en flexibiliteit bieden om zelf te kiezen welke grootte standplaats ze willen aanbieden. Daarmee kan dus ook gevarieerd worden in de dichtheid van het terrein.

Groepsaccommodaties mogen uitsluitend worden gebouwd waar dat door middel van een aanduiding op de verbeelding is aangegeven. In de regels is een tabel opgenomen waarin is aangegeven op welk adres een groepsaccommodatie is toegestaan en welke oppervlakte per adres is toegestaan. De maximale goot- en nokhoogte van deze groepsaccommodaties bedraagt maximaal 4 respectievelijk 9 meter. Met een omgevingsvergunning kan worden toegestaan dat de oppervlakte van een groepsaccommodatie wordt vergroot tot 150% van de toegestane oppervlakte mits dit noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en cultuurhistorische waarden.

Ten aanzien van trekkershutten geldt een maximale goot- en bouwhoogte van 3,5 respectievelijk 6 meter en een maximale oppervlakte van 28m2, exclusief de aangebouwde luifel en/of veranda die maximaal 5 m2 mag zijn. In de regels is een tabel opgenomen waarin is aangegeven op welk adres trekkershutten zijn toegestaan. Met een omgevingsvergunning kan het aantal toegestane trekkershutten worden vergroot mits dit noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en cultuurhistorische waarden.

In de planregels is een tabel opgenomen waarin is aangegeven op welke adressen een bedrijfswoning is toegestaan. Bestaande bedrijfswoningen zijn op de verbeelding voorzien van de aanduiding "bedrijfswoning". Voor bedrijfswoningen geldt een maximale oppervlakte van 120 m2, tenzij de bestaande oppervlakte groter is. In dat geval geldt de bestaande oppervlakte als het maximum. De maximale goot- en bouwhoogte bedraagt respectievelijk 4 en 9 meter, tenzij de bestaande goot- en bouwhoogte hoger zijn. In dat geval geldt de bestaande hoogte als het maximum. Kelders mogen uitsluitend worden gerealiseerd loodrecht onder de bedrijfswoning tot een diepte van niet meer dan 3 meter. Ten aanzien van bijgebouwen bij bedrijfswoningen geldt een maximale oppervlakte van 75m2 per bedrijfswoning. De bijgebouwen moeten tenminste 3 meter achter de voorgevel van de bedrijfswoning worden gesitueerd. Hiermee wordt de ondergeschikte positie van de bijgebouwen benadrukt. Door middel van een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken als er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld. De maximale goot- en bouwhoogte van de bijgebouwen bedraagt respectievelijk 3 en 6 meter, tenzij de bestaande goot- en bouwhoogte hoger zijn. In dat geval geldt de bestaande hoogte als het maximum. Onder deze bijgebouwen is onderkeldering niet toegestaan.

Voor voorzieningengebouwen is bepaald dat de toegestane oppervlakte voor deze voorzieningen maximaal 5% van de totale oppervlakte is. Dit is in overeenstemming met de mogelijkheden in het geldende plan. Met een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken tot maximaal 7,5% van de totale oppervlakte van een recreatieterrein. In de regels zijn de voorwaarden die hieraan worden gesteld uitgewerkt. De maximale goot- en nokhoogte van deze voorzieningengebouwen mag maximaal 4 respectievelijk 9 meter bedragen. Als er al een gebouw met een grotere hoogte aanwezig is, dan is deze hoogte toegestaan. Met een omgevingsvergunning kunnen goot- en bouwhoogte worden vergroot met maximaal 2 meter mits dit vanuit stedenbouwkundig en architectonisch oogpunt wenselijk wordt geacht en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan landschappelijke en cultuurhistorische waarden.

Permanente bewoning van kampeermiddelen, stacaravans en recreatiewoningen is niet toegestaan. In de gebruiksbepalingen is het permanent bewonen als strijdig gebruik opgenomen. Omdat alle terreinen in de EHS en het groenblauwe raamwerk liggen is het omzetten van een recreatieve bestemming naar een woonbestemming ook niet toegestaan.

Het kan voorkomen dat een kampeerterrein met een andere activiteit wordt gecombineerd. In één geval is met de functieaanduiding “bedrijf” op de verbeelding aangegeven dat er een andere vorm van bedrijvigheid op het terrein aanwezig is. In de planregels is een tabel aangegeven om welk adres en welke nevenactiviteit het gaat. Het gaat om een garagebedrijf. Omdat andersoortige bedrijvigheid op een kampeerterrein onwenselijk is, is dit bedrijf heel specifiek op de huidige situatie vastgelegd met de intentie dat bij het verdwijnen van dit bedrijf ter plaatse niet opnieuw een ander bedrijf zich gaat vestigen.

5.3.5 Recreatie - Kampeerterrein

De kampeerterreinen met standplaatsen voor kampeermiddelen en de bijbehorende voorzieningengebouwen zijn bestemd als "Recreatie - Kampeerterrein". Onder de kampeermiddelen vallen de toeristische standplaatsen: toercaravans, vouwwagens, tenten en dergelijke. Parkeervoorzieningen, ontsluitingen, groenvoorzieningen en de landschappelijke en natuurlijke waarden zijn medebestemd. Deze voorzieningen en waarden maken integraal deel uit van het kampeerterrein. Dagrecreatieve voorzieningen zijn niet toegestaan, tenzij deze ondergeschikt zijn, zoals een horecagelegenheid, detailhandel en andere dienstverlening die ten dienste staan van het bungalowpark.

Er zijn geen eisen gesteld aan de standplaatsen. De gemeente wil de ondernemer de vrijheid en flexibiliteit bieden om zelf te kiezen welke grootte standplaats ze willen aanbieden.

Voor voorzieningengebouwen is bepaald dat de toegestane oppervlakte voor deze voorzieningen maximaal 5% van de totale oppervlakte is. Dit is in overeenstemming met de mogelijkheden in het geldende plan. Met een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken tot maximaal 7,5% van de totale oppervlakte van een recreatieterrein. In de regels zijn de voorwaarden die hieraan worden gesteld uitgewerkt. De maximale goot- en nokhoogte van deze voorzieningengebouwen mag maximaal 4 respectievelijk 9 meter bedragen. Als er al een gebouw met een grotere hoogte aanwezig is, dan is deze hoogte toegestaan. Met een omgevingsvergunning kunnen goot- en bouwhoogte worden vergroot met maximaal 2 meter mits dit vanuit stedenbouwkundig en architectonisch oogpunt wenselijk wordt geacht en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan landschappelijke en cultuurhistorische waarden.

In de planregels is een tabel opgenomen waarin is aangegeven op welke adressen een bedrijfswoning is toegestaan. Bestaande bedrijfswoningen zijn op de verbeelding voorzien van de aanduiding "bedrijfswoning". Voor bedrijfswoningen geldt een maximale oppervlakte van 120 m2, tenzij de bestaande oppervlakte groter is. In dat geval geldt de bestaande oppervlakte als het maximum. De maximale goot- en bouwhoogte bedraagt respectievelijk 4 en 9 meter, tenzij de bestaande goot- en bouwhoogte hoger zijn. In dat geval geldt de bestaande hoogte als het maximum. Kelders mogen uitsluitend worden gerealiseerd loodrecht onder de bedrijfswoning tot een diepte van niet meer dan 3 meter. Ten aanzien van bijgebouwen bij bedrijfswoningen geldt een maximale oppervlakte van 75m2 per bedrijfswoning. De bijgebouwen moeten tenminste 3 meter achter de voorgevel van de bedrijfswoning worden gesitueerd. Hiermee wordt de ondergeschikte positie van de bijgebouwen benadrukt. Door middel van een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken als er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld. De maximale goot- en bouwhoogte van de bijgebouwen bedraagt respectievelijk 3 en 6 meter, tenzij de bestaande goot- en bouwhoogte hoger zijn. In dat geval geldt de bestaande hoogte als het maximum. Onder deze bijgebouwen is onderkeldering niet toegestaan.

5.3.6 Verkeer

De wegen, bermen en ondergeschikte watergangen in het plangebied vallen onder de bestemming `Verkeer`. Binnen de bestemming mogen uitsluitend gebouwen ten dienste van de bestemming worden gebouwd. De bouwhoogte van bushaltes en andere wachtruimtes bedraagt maximaal 4 meter en hebben een maximale oppervlakte van 30m2. Binnen deze bestemming is voor de overige wegen een maximum van 2 rijstroken toegestaan.

5.3.7 Water

Het oppervlaktewater, de waterhuishoudkundige voorzieningen, de recreatiewateren en de oeverstroken zijn onder de bestemming `Water` gebracht. De landschappelijke en natuurlijke waarden zijn medebestemd. Binnen de bestemming mogen geen gebouwen worden opgericht. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming zijn specifieke regels opgenomen. Met een omgevingsvergunning kan de realisatie van aanlegsteigers worden vergund met een lengte en breedte van maximaal 10 meter waarbij geen hinder voor de recreatie- en beroepsvaart mag ontstaan en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan landschappelijke en cultuurhistorische waarden en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Dubbelbestemmingen

5.3.8 Leiding - Gas

De aardgastransportleidingen zijn met een dubbelbestemming op de plankaart opgenomen. Rond de leidingen liggen zones in verband met de veiligheid of gezondheid. In de planregels zijn regels opgenomen die voorkomen dat in de zones ontwikkelingen plaatsvinden die de veiligheid of de gezondheid aantasten.

5.3.9 Waarde - Archeologie 1

De gebieden die in de archeologische waardenkaart zijn aangeduid als archeologische monumenten vallen onder de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1. Voor bodemingrepen op archeologische monumenten is altijd toestemming van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed nodig om te mogen bouwen. Ook op de bufferzones die op en rondom de archeologische monumenten liggen mag niet worden gebouwd.

5.3.10 Waarde - Archeologie 2

De gebieden die in de archeologische waardenkaart zijn aangeduid als gebieden met een hoge verwachtingswaarde vallen onder de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2. Binnen deze gebieden mogen bouwwerken worden gebouwd met een maximale oppervlakte van 120m2. In deze gebieden is archeologisch onderzoek nodig als er een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 120 m². Wordt van die oppervlakte afgeweken of wordt er dieper in de grond gewerkt, dan zal eerst een archeologisch onderzoek moeten worden uitgevoerd. Uit dit onderzoek zal moeten blijken op welke wijze alsnog meegewerkt kan worden aan een ingreep. Het kan zijn dat er geen waarden worden aangetroffen, in welk geval de ingreep zonder verdere voorwaarden kan worden uitgevoerd. Het kan ook zijn dat er wel archeologische resten worden gevonden, in welk geval eerst zorg moet worden gedragen voor het veiligstellen hiervan alvorens de ingreep plaats kan vinden. Voor werken en werkzaamheden groter dan 2500m² is een vergunning vereist.

5.3.11 Waarde - Archeologie 3

De gebieden die in de archeologische waardenkaart zijn aangeduid als gebieden met een middelmatige archeologische verwachtingswaarde vallen onder de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3. Binnen deze gebieden mogen bouwwerken worden gebouwd met een maximale oppervlakte van 500m2 . In deze gebieden is archeologisch onderzoek nodig als er een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m². Wordt van die oppervlakte afgeweken of wordt er dieper in de grond gewerkt, dan zal eerst een archeologisch onderzoek moeten worden uitgevoerd. Uit dit onderzoek zal moeten blijken op welke wijze alsnog meegewerkt kan worden aan een ingreep. Het kan zijn dat er geen waarden worden aangetroffen, in welk geval de ingreep zonder verdere voorwaarden kan worden uitgevoerd. Het kan ook zijn dat er wel archeologische resten worden gevonden, in welk geval eerst zorg moet worden gedragen voor het veiligstellen hiervan alvorens de ingreep plaats kan vinden. Voor werken en werkzaamheden groter dan 2500m² is een vergunning vereist.

Aanduidingen

5.3.12 Milieuzone - beschermingszone

Een aantal natuurgebieden is van bijzondere aard. Het gaat om natte natuurgebieden of HEN wateren, water van het hoogste ecologische niveau. Vaak kleinere gebiedjes, zoals vennetjes, of beken. Deze vennen zijn gevoelig voor verdroging en vervuiling, invloeden die vaak van buitenaf komen. De beken zijn belang vanwege de hoge waterkwaliteit en de morfologie (oevers, meanderende beekloop). Voor deze natuurgebieden zijn daarom hydrologische beschermingszones vastgesteld waarin bepaalde werkzaamheden die de waterhuishouding kunnen beïnvloeden pas zijn toegestaan nadat een omgevingsvergunning is verleend. De beschermingszones zijn in de gebiedsaanduiding “milieuzone – beschermingszone” opgenomen. Hier is een beschermend vergunningenstelsel aan gekoppeld. De beschermingszones rond de waardevolle beken zijn in de Keur van het Waterschap Veluwe geregeld.

5.3.13 Vrijwaringszone - molenbiotoop

Rondom molen De Duif aan de Molenweg 91 in Nunspeet is een vrijwaringszone gelegd voor de molenbiotoop. Op deze gronden mag de bouwhoogte van bouwwerken in afwijking van hetgeen in de basisbestemming is bepaald niet meer bedragen dan 5 meter bij een afstand van 100 meter van de molen. Tussen 100 en 200 meter van de molen mag de bouwhoogte 7 meter bedragen. Bij een afstand van 200/300 meter geldt een maximale hoogte van 9 meter en tussen de 300 en 400 meter van de molen een afstand van 11 meter. Bestaande bouwwerken die binnen de vrijwaringszone vallen mogen worden herbouwd tot de bestaande hoogte.