Plan: | BUITENGEBIED 2010 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0302.BP01045-vg04 |
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de milieueffectrapportage die is opgesteld in het kader van dit bestemmingsplan. In de Wet milieubeheer is in artikel 7.26d de verplichting opgenomen om in het bestemmingsplan de wijze te beschrijven waarop rekening is gehouden met het milieueffectrapport. Dit hoofdstuk bevat deze beschrijving. Hierbij zijn de belangrijkste conclusies en aanbevelingen uit het milieueffectrapport aangegeven. Daarnaast is de functie van het milieueffectrapport in het bestemmingsplanproces opgenomen. De PlanMER en aanvulling zijn opgenomen in de bijlagen.
Het bestemmingsplan heeft in eerste instantie een conserverend karakter. Echter voor bepaalde functies wordt ontwikkelingsruimte geboden door middel van activiteiten die milieueffectrapportplichtig zijn. In de situatie van Nunspeet gaat het om uitbreiding van intensieve veehouderijen en de mogelijkheden die het bestemmingsplan “Recreatieterreinen 2010” biedt voor de recreatieterreinen in het plangebied in relatie tot natuur en milieu. Daarom is voor het plangebied een milieueffectrapport opgesteld (PlanMER Buitengebied Nunspeet, ARCADIS mei 2010). Het volledige rapport is als afzonderlijke bijlage bij deze toelichting opgenomen.
Het doel van het milieueffectrapport is om de te verwachten milieueffecten van de voorgenomen bestemmingsplannen “Buitengebied 2010” en “Recreatieterreinen 2010” in beeld te brengen en de mogelijke milieugevolgen mee te wegen in de besluitvorming.
Als eerste stap in de procedure is de Notitie reikwijdte en detailniveau opgesteld. Op basis van deze notitie zijn de betrokken bestuursorganen gevraagd om een reactie te geven op de inhoud van het op te stellen milieueffectrapport. Ook is de notitie voorgelegd Commissie m.e.r. , zodat deze heeft kunnen beoordelen of de juiste zaken zijn onderzocht.
Gelijktijdig met de Notitie reikwijdte en detailniveau is ook een Nota van Uitgangspunten ten behoeve van het bestemmingsplan vastgesteld door de gemeente Nunspeet. Hierin zijn de belangrijke bouwstenen voor het bestemmingsplan verwoord. Na publicatie van de Nota van Uitgangspunten is een veldinventarisatie uitgevoerd naar bouwpercelen met agrarische bedrijvigheid. Ondernemers van bouwpercelen met agrarische bedrijvigheid zijn uitgenodigd voor een overleg. In dit overleg is samen met de ondernemer ingegaan op de huidige en toekomstige bedrijfsvoering. Mede naar aanleiding van dit overleg maar ook tegemoetkomend aan randvoorwaarden uit het reconstructieplan en rekening houdend met het landschap zijn de bestemmingsvlakken van de agrarische bedrijven ingetekend.
Door ARCADIS is vervolgens het onderzoek uitgevoerd en is het planMER opgesteld. Hierbij is zoveel mogelijk gebruik gemaakt van bestaande informatiebronnen: provinciale waardenkaarten, milieumeetnetten, internetsites (CBS, LEI), etc.
Het planMER is gezamenlijk met het voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. Er zijn enkele zienswijzen ingediend. De Mer-commissie (verplicht en wettelijk ingesteld adviesorgaan) heeft de rapportage (met inbegrip van de zienswijzen daarop) beoordeeld en een voorlopig toetsingsadvies afgegeven. In dit toetsingsadvies is aangegeven dat het onvoldoende is om de milieugevolgen te bepalen aan de hand van realistische scenario's. Ook de worst-case situatie (slechtst mogelijk denkbare invulling van het bestemmingsplan) moet in beeld worden gebracht en dan voor:
- ammoniakemissie;
- afwijkingsmogelijkheden minicampings;
- omzettingsmogelijkheden van kampeermiddelen naar stacaravans;
Daarnaast is door de Mer-commissie verzocht om een toelichting te geven op de rekensystematiek.
Het college van burgemeester en wethouders heeft op 30 december 2010 besloten om naar aanleiding van het advies van de MER commissie en mede naar aanleiding van de ingediende zienswijzen een aanvullende rapportage op te laten stellen met als doel de verzochte informatie in beeld te brengen.
De Mer-commissie heeft eind juni 2011 een toetsingsadvies gegeven. De Commissie heeft met waardering ervan kennis genomen dat veel milieuonderzoek is gedaan en dat deze informatie is gebruikt bij / heeft doorgewerkt naar de planvorming. Zij is echter van oordeel dat de volgende informatie nog ontbreekt:
Naar aanleiding van de Mer en het toetsingsadvies is het plan in verregaande mate aangepast, zodanig dat daarmee gesteld kan worden dat de milieugevolgen in het bestemmingsplan voor zover het de te verwachten ontwikkelingen betreft in voldoende mate zijn onderzocht en dat het bestemmingsplan geen onevenredig nadelige gevolgen voor het milieu met zich meebrengt. Belangrijkste aanpassingen die in het bestemmingsplan als gevolg van de Mer en het toetsingsadvies zijn doorgevoerd, zijn:
Verschillende aspecten die een rol spelen in de keuze van mogelijke beleidsrichtingen voor een nieuw op te stellen bestemmingsplan worden in het milieueffectrapport aan de orde gesteld.
Het betreft, in min of meer afnemende volgorde van impact:
Per aspect is, conform artikel 7.10 lid 1 Wet milieubeheer, ingegaan op de volgende zaken:
Om te kunnen bepalen wat de effecten zijn van de voorgenomen plannen moet met een scenario worden gewerkt. In overleg met LTO-advies is een tweetal realistische scenario's verwoord.
Er is een alternatief intensieve veehouderij en een groeiscenario rundvee ontwikkeld, op basis van de ontwikkelingen in de markt voor veehouderijen, de beschikbare milieuruimte in het plangebied en de beleidsruimte zoals vastgelegd in het bestemmingsplan. Toetsing vindt plaats ten opzichte van een referentiesituatie (de huidige situatie). De twee gekozen scenario's worden hierna besproken.
Alternatief intensieve veehouderij
Door de vrijgekomen productierechten van stoppende bedrijven met intensieve veehouderij modelmatig toe te kennen aan bedrijven met milieuruimte en bedrijfseconomisch perspectief is een ontwikkelingsrichting bepaald. In de gemeente Nunspeet zijn 9 intensieve veehouderijbedrijven modelmatig aangemerkt als groeier met voldoende uitbreidingsruimte en acht intensieve veehouderijbedrijven als groeier met weinig uitbreidingsruimte. De overige intensieve veehouderijbedrijven in de gemeente zijn ernstig beperkt in hun groeimogelijkheden door de beperkte milieuruimte en het beperkte aantal dieren. Gezien dit geringe aantal “groeiers” is één alternatief ontwikkeld en beoordeeld. In dit alternatief is modelmatig de maximale groeiruimte voor de intensieve veehouderijbedrijven ingevuld, rekening houdend met de trendmatige ontwikkeling in deze sector.
Groeiscenario rundvee
Vanuit de Natuurbeschermingswet is de ammoniakdepositie op de Natura 2000-gebieden mede maatgevend voor de milieugebruiksruimte in het buitengebied van Nunspeet. Daarom is voor het aspect ammoniak een scenario doorgerekend naar ammoniakdepositie op Natura 2000-gebieden vanuit de stalemissies bij rundveebedrijven. Uitgangspunt is dat de bestaande melkveehouderijbedrijven met milieuruimte groeien met 20% van het aantal rundvee in de vergunde situatie. Dit betreft bedrijven met melk- en overig rundvee en deze bedrijven liggen niet in natuurgebieden met de volgende beschermingsstatus: Natura 2000, EHS-natuur of EHS-verbindingszone.
In het milieueffectrapport zijn de relevante voorgenomen beleidsuitgangspunten getoetst aan de gevolgen voor het milieu (de nieuwe, voorgenomen situatie wordt afgewogen tegen de autonome ontwikkeling).
Op basis van de bevindingen kan gesteld worden dat de beschikbare ontwikkelruimte voor intensieve veehouderijbedrijven en melkveehouderijen weinig negatieve effecten laat zien.
Licht positief effect voor natuur en ammoniak
De veranderingen in stikstofemissie en depositie, veroorzaakt door het alternatief maximale inzet landbouw en het groeiscenario rundvee in het Plan-MER, hebben geen significant effect op Natura 2000-gebieden, noch op beschermde Natuurmonumenten en EHS-gebieden.
De effecten van bouwactiviteiten op beschermde soorten zijn onbekend, omdat de exacte locatie binnen het plangebied onbekend is. Aangezien er geen sprake is van negatieve effecten, zijn mitigerende en compenserende maatregelen niet aan de orde.
Geen effecten op overige natuur
De diverse scenario's leiden niet tot effecten op overige natuur (mogelijke verdroging van beschermde gebieden, mogelijke aantasting van beschermde soorten door sloop- en bouwwerkzaamheden, en mogelijke verstoring door recreatie en toerisme). Indien een negatief effect optreedt op bijzondere en/of beschermde soorten, zullen verzachtende natuurtechnische maatregelen genomen worden. Hierbij valt te denken aan ver- of terugplaatsing van de zode, slootkanten en (erf)beplanting. Ook zal bij sloop- of bouwwerkzaamheden rekening gehouden worden met kwetsbare periodes van beschermde soorten.
Licht positief effect voor geurhinder
Ook voor geurhinder is het alternatief maximale inzet landbouw licht positief beoordeeld.
In het buitengebied neemt de indicatieve achtergrondbelasting ten westen van Elspeet en ten oosten van Hierden af. Daar tegenover staat dat ten noordwesten van Nunspeet de indicatieve geurbelasting licht toeneemt. Voor zowel binnen als buiten de bebouwde kom is de geursituatie in het alternatief maximale inzet landbouw beter ten opzichte van de referentiesituatie, doordat de groeiers in een gebied met voldoende milieuruimte geplaatst zijn, en de stoppers zorgen voor een verbetering van de luchtkwaliteit in de buurt van geurgevoelige objecten. Een mitigerende maatregel zou kunnen zijn het afdwingen van verdergaande emissiebeperkende maatregelen dan wettelijk vereist volgens het Besluit huisvesting en de IPPC-richtlijn voor grote bedrijven.
Licht negatieve effecten op landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden
Landschap en cultuurhistorie en Archeologie scoren echter (licht) negatief. De uitbreiding van grootschalige agrarische bebouwing kan duidelijk negatieve effecten op de landschappelijke en cultuurhistorische waarden in het gebied ten noorden van Hulshorst en Nunspeet hebben. Zorgvuldige locatiekeuze kan van sterke invloed zijn op de effecten en lijkt in dit gebied het belangrijkste instrument voor behoud van de landschappelijke karakteristieken. Voor archeologie geldt dat het groeigebied voor een deel is gelegen in een gebied met een middelhoge tot hoge verwachtingswaarde. Daarnaast bevat dit gebied tientallen vindplaatsen, waarvan slechts enkele zich bevinden op een afstand van circa 100 meter van als groeiers bestempelde bedrijven. Om die reden is het aspect archeologie licht negatief beoordeeld.
In het plangebied lijkt een zorgvuldige locatiekeuze de beste mogelijkheid voor de beperking van effecten. Ontzien van kleinschalige rugstructuren en nadrukkelijk open gebieden lijkt daarbij voor de hand te liggen. En in tweede instantie kan een zorgvuldige plaatsing op detailniveau de waarden ter plaatse zoveel mogelijk intact laten. Een tweede lijn van mitigatie is mogelijk door de agrarische bebouwing een zo rustig en eenvoudig mogelijk karakter te geven en in schaal zoveel mogelijk op bestaande bebouwing aan te sluiten.
Licht negatief effect op verkeersafwikkeling en -veiligheid
Door plaatselijke groei van het vrachtverkeer heeft het alternatief een gering effect op de verkeersafwikkeling en –veiligheid. Er zullen vooral meer conflicten tussen vracht- en langzaam verkeer ontstaan. Bij zeer smalle wegprofielen en/of zandwegen kunnen maatregelen noodzakelijk zijn bij een relatief grote toename van de intensiteiten en/of aandeel zwaar verkeer. Hierbij moet vooral aandacht besteed worden aan (recreatief) fietsverkeer.
Geen significant effect recreatie en toerisme op Natura 2000-gebied Veluwe
Recreatie en toerisme hebben geen significant effect op het Natura 2000-gebied Veluwe. De recreatieve invloed wordt ondermeer beperkt door de natuureffectboekhouding, welke is opgesteld in het kader van het project Groei & Krimp. Deze beleidslijn heeft als uitgangspunt dat de totale verstoring door verblijfsrecreatie in het Natura 2000-gebied Veluwe minimaal hetzelfde blijft en waar mogelijk vermindert. De recreatieve ontwikkelingen in Nunspeet voldoen hieraan, zodat ze per definitie geen significant negatieve effecten hebben op het Natura 2000-gebied Veluwe en de EHS die grotendeels met dit gebied samenvalt.
Geen effect recreatie en toerisme op Natura 2000-gebied Veluwerandmeren
Voor het beoordelen van effecten op het Natura 2000-gebied Veluwerandmeren kan worden gesteld dat er geen uitbreiding van recreatieve activiteiten plaatsvindt zodat er geen significant negatief effect aanwezig is.
Geen beoordeling gezondheid mogelijk door hiaat in kennis
De toename aan geurhinder en fijn stof door het alternatief heeft geen effect op de gezondheid. Door het grote hiaat in kennis over intensieve veehouderij en de overige gezondheidsrisico's is vooralsnog geen goed oordeel te geven voor het alternatief en het scenario.
Omdat in en nabij het plangebied omwonenden op verschillende manieren mogelijk extra hinder zullen ondervinden van de ontwikkelingen in de agrarische sector, wordt aangeraden om de plannen in goed overleg gestalte te geven. Derhalve dient overleg in bijvoorbeeld de klankbordgroep gecontinueerd te worden en dienen omwonenden tijdig betrokken te worden bij de uitwerking van plannen.
De verkeersafwikkeling in het gebied met uitbreidingsruimte verdient aandacht. Dit omdat hier de wegen extra zullen worden belast en schoolgaande jeugd en recreanten gebruik maken van de wegen. Voorkomen moet worden dat meer overlast op gaat treden. Dit kan door verkeersbeleid en eventueel wegaanpassingen, gericht op afwikkeling van het (vracht)verkeer van en naar het betreffende gebied. Bij concrete plannen zal in de toekomst maatwerk per situatie en locatie worden geleverd. Verder is in dit plan rekening gehouden met de wens van het gemeentebestuur een recreatief fietspad te ontwikkelen.
De gemeenten kunnen toezien op een goede uitvoering van plannen en een goede leefomgeving door juist invulling te geven aan de controlerende en handhavende functie. Door controle en handhaving kan wellicht nog milieuwinst geboekt worden.
Het beleid ten aanzien van ammoniak en Natura 2000 krijgt nog gestalte. Er wordt momenteel nog gewerkt aan de aanwijzingen van de Natura 2000-gebieden en de bijbehorende beheerplannen. De gemeenten wordt aangeraden goed met de andere instanties (met name LNV en provincie) af te stemmen. Zo nodig kan het nodig zijn een vorm van saldering (depositiebank voor ammoniak) vast te leggen in het bestemmingsplan, dan wel een andere vorm van koppeling van planologie aan de natuurbeschermingswetgeving.
Ten aanzien van de archeologische waarden kan worden aangegeven dat de gemeente Nunspeet een archeologische beleidsadvieskaart heeft opgesteld. De relevante aspecten uit deze beleidsadvieskaart met bijbehorend beleid en een cultuurhistorische analyse zijn opgenomen in dit bestemmingsplan.
De gemeente Nunspeet heeft ook een uitwerking van het welstandsbeleid opgesteld. Er is een aanvulling op het welstandsbeleid gemaakt voor de uitbreidingen van agrarische bedrijven en functieveranderingssituaties. Dit beleid zal bij de vaststelling van het bestemmingsplan als welstandsbeleid worden vastgesteld door de gemeenteraad en is als bijlage bij deze toelichting gevoegd. Bouwplannen zullen dan getoetst moeten worden aan dit aangescherpte welstandsbeleid.
Zoals aangegeven in paragraaf 4.2.2 heeft het college van burgemeester en wethouders op basis van het advies van de MER commissie en mede naar aanleiding van de ingediende zienswijzen besloten een aanvullende rapportage op te laten stellen waarin de ontbrekende informatie voor de ‘worst-case’ situatie is aangevuld. In deze paragraaf worden de conclusies van de rapportage weergegeven en hoe dit vertaald is in dit bestemmingsplan.
De worst-case uit het MER is aangevuld met de volgende informatie met betrekking tot de planologische mogelijkheden uit de voorontwerp-bestemmingsplannen Buitengebied en Recreatieterreinen :
In de notitie 'Verantwoording milieumaatregelen bestemmingsplan Buitengebied 2010' wordt samenvattend beschreven op welke manier de uitkomsten van de planmer zijn geborgd in het bestemmingsplan. Ook wordt aangegeven welke milieumaatregelen ambtshalve of naar aanleiding van zienswijzen in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Milieu moet daarbij in de breedste zin van het woord worden opgevat. Ook landschappelijke en cultuurhistorische waarden maken hier deel van uit. De notitie is samen met het bestemmingsplan ter vaststelling aangeboden aan de gemeenteraad en is opgenomen in Bijlage 9 bij deze toelichting.
Bestemmingsplan Recreatieterreinen
Doordat er in het bestemmingsplan geen maximum is gesteld aan het aantal kampeermiddelen (uitgezonderd recreatiewoningen) kan in de gemeente de verblijfsrecreatie in theorie toenemen in een worst case scenario.
Er zijn twee worst-case-situaties onderzocht bij de Veluwerandmeren, een in de winter en een in het seizoen (lente en zomer). Bij het winterscenario is geen significant negatief effect te verwachten; het gaat hierbij om overwinterende niet-broedvogels. Bij het seizoensscenario is alleen een gering tot matig negatief effect mogelijk voor de grote karekiet. Of dit een significant negatief effect betreft, is op basis van de studie niet uit te sluiten.
Op basis van het voorgaande is bij concrete plannen voor het uitbreiden van bestaande recreatieterreinen en gedetailleerdere natuurtoets nodig op vergunningenniveau. Hierbij is de verstoring van gevoelige soorten een belangrijk issue.
De kampeerterreinen zijn opgenomen in het bestemmingsplan recreatieterreinen. Bovenstaande is dus niet aan de orde voor dit bestemmingsplan. Wel is er een wijzigingsbevoegdheid opgenomen in de bestemming "Agrarisch", zodat de uitbreiding van de recreatieterreinen de Tol en de Plagge via een wijzigingsplan kunnen plaatsvinden. In de voorwaarden is opgenomen dat de uitbreiding alleen kan plaatsvinden als dit uitvoerbaar is vanuit ecologie. In het kader van groei en krimp is er separaat ecologisch onderzoek uitgevoerd.
Minicampings
Door het worst case scenario van de uitbreiding van het aantal minicampings van 2 naar mogelijk 35, neemt de recreatiedruk en de verstoringsintensiteit in de gemeente Nunspeet lokaal toe. Het effect van de minicampings apart leidt niet tot significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied Veluwe. Voor de twee bestemmingsplannen in combinatie zijn significant negatieve effecten echter niet uit te sluiten. Als er sprake is van een effect dan is dit een gering tot matig effect.
De bestaande minicampings kunnen via afwijking uitbreiden tot maximaal 25 plaatsen. De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als gebleken is dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke waarden van aangrenzende gronden. Nieuwe minicampings zijn mogelijk via een wijzigingsplan. Ook hier moet aangetoond worden dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke waarden van aangrenzende gronden.
Inventarisatie agrarische bedrijven
Op basis van een inventarisatie van het nieuwe en oude plan kan, na koppeling met het vergunningenbestand uit 2009, worden gesteld dat de potentiële ammoniakemissie van agrarische bestemmingsvlakken met circa 40% afneemt.
Omdat maar 65% van de locaties met omgevingsvergunning een agrarisch bestemmingsvlak heeft, is er een beperkte latente milieuruimte van veehouderijen in het buitengebied van Nunspeet. Deze milieuruimte is echter zeer beperkt omdat de meeste agrarische bedrijven op deze locaties al gestopt zijn of een beperkt aantal dieren houden volgens het Activiteitenbesluit. Op deze locaties is de milieuruimte ook nog eens beperkt vanuit de Natuurbeschermingswet en de Wet geurhinder veehouderij. Het risico op gebruik van deze beperkte latente milieuruimte is verwaarloosbaar, zeker na extra inzet op controle en handhaving van omgevingsvergunningen. Bovendien staat het bestemmingsplan dit niet toe en is het gebruik van de latente milieuruimte juridisch onmogelijk.
In het nieuwe bestemmingsplan is de gemiddelde omvang van een agrarisch bestemmingsvlak met de helft toegenomen. Het bestemmingsplan maakt hierdoor, voor meerdere locaties in het buitengebied van Nunspeet, een uitbreiding van de intensieve veehouderij mogelijk. Deze uitbreiding is overigens op locatieniveau alleen mogelijk als wordt voldaan aan het strenge toetsingskader op stikstof en Natura 2000 volgens de Natuurbeschermingswet.
In het voorontwerpbestemmingsplan was een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee alle agrarische bestemmingsvlakken in principe konden uitbreiden tot 150% van de huidige omvang. Alleen voor de locaties met intensieve veehouderij golden de voorwaarden uit het Reconstructieplan Veluwe: tot maximaal 1 ha in het verwevingsgebied; tot 1,5 ha voor dierenwelzijn; geen uitbreiding in het extensiveringsgebied.
Vanuit de Natuurbeschermingswet en het PlanMER is het echter wenselijk om de uitbreidingsmogelijkheden van de agrarische bedrijven verder te beperken. Er is in het bestemmingsplan een uitbreidingsmogelijkheid van 110% van het gegeven bestemmingsvlak opgenomen.
Voor intensieve veehouderij geldt dat uitbreiding alleen mogelijk is bij een gelijkblijvend depositie van stikstof. Dat betekent dat er maatregelen aan de bron getroffen moeten worden om uitbreidingen te kunnen realiseren.
De Mer commissie heeft haar beoordeling van het plan pas afgegeven nadat door de gemeente al was besloten omtrent de inhoud van het ontwerp. Na de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan is hieromtrent een definitief standpunt ingenomen.
In het vastgestelde bestemmingsplan wordt opgenomen dat voor het uitbreiden van een veehouderij, ook wanneer deze past binnen het bestemmingsplan, te allen tijde een vergunning of een verklaring van geen bedenkingen ingevolge de Natuurbeschermingswet is vereist. Deze vergunning of verklaring van geen bedenkingen kan worden verleend als aan de ‘Verordening Stikstof en Natura 2000 Gelderland’ en de hierop gebaseerde beleidsregels wordt voldaan. In de regels van het bestemmingsplan Buitengebied 2010 is aangegeven dat verruimingen van het bestemmingsvlak en verruimingen van de bebouwde oppervlakte alleen kunnen worden toegekend als aan de ‘Verordening Stikstof en Natura 2000 Gelderland’ en de hierop gebaseerde beleidsregels wordt voldaan. Dit geldt zowel voor de intensieve veehouderij als het grondgebonden agrarisch bedrijf. Afhankelijk van de ligging van de veehouderij zal deze vergunning of verklaring van geen bedenkingen al dan niet kunnen worden verleend. Vooral veehouderijen gelegen in en om natuurgebieden zullen naar alle waarschijnlijkheid moeilijker gebruik kunnen maken van de uitbreidingsmogelijkheden die het bestemmingsplan Buitengebied 2010 biedt.