1.2 bestemmingsplan: de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage;
1.3 beheersverordening:de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.4 aan huis verbonden (bedrijfs)activiteiten: het verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke – geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen – bedrijvigheid, waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn, dat de activiteit in de woning en/of de daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie ter plaatse, kan worden uitgeoefend (zie de bijlage: Aan huis gebonden beroepen en bedrijven);
1.5 aan huis gebonden beroep:
het in een woning met bijbehorende gebouwen beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch of hiermee gelijk te stellen gebied, zulks met behoud van de woonfunctie van de betreffende woning (zie Bijlage 1 Aan huis gebonden beroepen);
1.6 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.7 aanduidingsgrens:de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.8 arbeidsmigranten:
personen die hun vaste woon-, of verblijfplaats in een ander Europees land dan Nederland hebben en op grond van een EU-paspoort of tewerkstellingsvergunning legaal in Nederland werkzaam zijn;
1.9 bebouwing: één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.10 bebouwingspercentage:
het percentage van gronden, nader bepaald in de regels, dat ten hoogste mag worden bebouwd;
1.11 begane grond:de bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau;
1.12 bestaand: bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een verleende bouwvergunning en/of omgevingsvergunning;
gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en ook aanwezig mocht zijn op grond van het voorafgaande planologische regime;
1.13 bestemmingsgrens:de grens van een bestemmingsvlak;
1.14 bestemmingsvlak:een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.15 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.16 bouwen: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.17 bouwgrens: de grens van een bouwvlak;
1.18 bouwperceel:een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.19 bouwvlak: een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.20 bouwwerk: een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.21 bouwwijze:
de wijze van bouwen van een hoofdgebouw, te weten vrijstaand halfvrijstaand of aaneengebouwd, waarbij:
- onder “vrijstaand” wordt verstaan dat de hoofdgebouw van een woning niet begrensd is door scheidsmuren van andere hoofdgebouwen;
- onder “halfvrijstaand” wordt verstaan dat de hoofdgebouw van een woning naar één zijde door een scheidsmuur van een naastgelegen hoofdgebouw is begrensd;
- onder “aaneengebouwd” wordt verstaan dat de hoofdgebouw deel uitmaakt van een blok van meer dan twee hoofdgebouwen, die naar twee zijden door scheidsmuren van naastgelegen hoofdgebouwen begrensd, met uitzondering van de hoofdgebouwen die de aldus gevormde rij beëindigen;
- onder "gestapeld" wordt verstaan dat het hoofdgebouw uit meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen (appartementen) bestaat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
1.22 dak: een gesloten bovenbeëindiging van een bouwwerk;
1.23 detailhandel: het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit niet zijnde horeca;
1.24 gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.25 hoofdgebouw:gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.26 horeca:
een bedrijf gericht op het verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide en al dan niet ter plaatse te nuttigen dranken en/of etenswaren en/of het verstrekken van logies en/of het exploiteren van zaalaccommodaties;
1.27 horecabedrijf:
de horecabedrijven zijn in drie categorieën te onderscheiden:
- categorie 1:
vormen van horeca-activiteiten waarbij in hoofdzaak alcoholische drank wordt verstrekt en waarvan de exploitatie een aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken en een grote druk op de openbare orde met zich meebrengt: café, bars, dancings, discotheken en nachtclubs;
- categorie 2:
vormen van horeca-activiteiten waarbij in hoofdzaak logies en/of maaltijden worden aangeboden en waarvan de exploitatie doorgaans geen aantasting van het woon- en leefklimaat veroorzaakt: restaurants, hotels, pensions;
- categorie 3:
vormen van horeca-activiteiten die qua exploitatievorm aansluiten bij winkelvoorzieningen, waar mogelijk kleinere etenswaren worden verstrekt, zoals broodjeszaken, cafetaria's, ijssalons, eethuisjes, lunchrooms, automatiek, internetcafés;
1.28 huishouden: een persoon of groep personen die een duurzaam gemeenschappelijke huishouding voeren, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling;
1.29 ondergeschikt bouwdeel: een buiten de gevel of de dakvlakken uitstekend ondergeschikt deel van een gebouw, zoals een liftopbouw, reclame-uitingen, technische installaties zoals een koelmotor of antenne, een dakvenster, een balkon, een luifel, een galerij, schoorsteen en een bloemenvenster, met uitzondering van een erker c.q. een uitgebouwd gedeelte van een gebouw (ter uitbreiding van het grondoppervlak op de begane grond);
1.30 overig bouwwerk: bouwwerken, geen gebouw zijnde;
1.31 overkapping:een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met maximaal één omsloten wand;
1.32 vloeroppervlakte:
oppervlakte gemeten op de begane grond;
1.33 voorgevel: een naar de openbare weg en/of fiets- en voetpad toegekeerde gevel van een hoofdgebouw;
1.34 voorgevelrooilijn: de lijn waarin de voorgevel van een hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan;
1.35 voldoende laad- en losgelegenheidVan voldoende laad- en losgelegenheid is sprake, indien wordt voldaan aan de eisen met betrekking tot laden en lossen op eigen terrein zoals vastgelegd in de 'Parkeernota Zaltbommel 2018', vastgesteld door de raad op 14 juni 2018. Op het moment dat de gemeente een opvolger van de hiervoor genoemde nota vaststelt, wordt deze 'opvolger' gehanteerd om te bepalen of sprake is van voldoende laad- en losgelegenheid.
1.36 voldoende parkeergelegenheidVan voldoende parkeergelegenheid is sprake, indien wordt voldaan aan de parkeernormering (en maatvoering van de parkeergelegenheid) zoals vastgelegd in de 'Parkeernota Zaltbommel 2018', vastgesteld door de raad op 14 juni 2018. Op het moment dat de gemeente een opvolger van de hiervoor genoemde nota vaststelt, wordt deze 'opvolger' gehanteerd om te bepalen of sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
1.37 vrijstaand: het hoofdgebouw van een woning wordt niet begrensd door scheidsmuren van andere hoofdgebouwen;
1.38 wonen:
het huisvesten van een huishouden in een woning/wooneenheid;
1.39 woning: een (gedeelte van een) gebouw, dat uitsluitend mag worden gebruikt voor de huisvesting van één huishouden;
1.40 wooneenheid:een zelfstandig gedeelte van een gebouw dat uitsluitend mag worden gebruikt voor de huisvesting van één huishouden;
1.41 zorg- of begeleidingsafhankelijke bewoning:twee of meerdere personen, die geen huishouden vormen, maar in een situatie of traject afhankelijk van zorg- en begeleiding, zoals bedoeld in de Woonzorgvisie, voor een bepaalde periode of regulier gezamenlijk in een woning of woonvorm wonen, waarbij iedereen minimaal beschikt over een eigen onzelfstandige wooneenheid (kamer) en er sprake is van een aantal gemeenschappelijke voorzieningen.