direct naar inhoud van 5.3 Agrarische bestemmingen en aanduidingen
Plan: Buitengebied, Zaltbommel
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0297.BGBBP20130009-VS02

5.3 Agrarische bestemmingen en aanduidingen

Twee agrarische bestemmingen

In het plangebied wordt een tweetal agrarische bestemmingen onderscheiden:

  • 1. 'Agrarisch'
  • 2. 'Agrarisch met waarden'

De keuze voor de bestemming is daarbij ontleend aan de Structuurvisie buitengebied. De zone gemengd landelijk gebied is daarbij bestemd tot 'Agrarisch'.

De delen van het plangebied waarin bijzondere landschappelijke of natuurlijke waarden aanwezig zijn, zijn bestemd als 'Agrarisch met waarden'. Binnen deze bestemming worden de volgende zones onderscheiden:

  • Overeenkomstig de zone Open agrarisch gebied uit de Structuurvisie heeft een groot deel van het buitengebied (met name de komgronden) de gebiedsaanduiding 'openheid' gekregen;
  • Voor de uiterwaarden is de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - uiterwaard' opgenomen;
  • Nieuwe Hollandse Waterlinie, zie paragraaf 5.12;
  • Waardevol landschap Nieuwe Hollandse Waterlinie, zie paragraaf 5.12.

Aan deze gebiedsaanduidingen is een zogenaamde omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden (voorheen aanlegvergunning) gekoppeld. Door het verlangen van een omgevingsvergunning kan mogelijke aantasting van waardevolle gebiedskenmerken worden voorkomen. Fruitteeltbedrijven en boomkwekerijen zijn niet toegestaan binnen de aanduiding 'openheid' en 'Nieuwe Hollandse Waterlinie', tenzij bestaand.

Vormen van agrarische bedrijvigheid

De agrarische gronden zijn bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijven. Alle bestaande bedrijven die op basis van de milieuvergunning een omvang hebben van meer dan 20 NGE worden gerekend tot de agrarische bedrijven en zijn derhalve voorzien van een agrarisch bouwvlak. Bedrijven tot 20 NGE genereren over het algemeen niet genoeg inkomsten om in levensonderhoud te voorzien, waardoor deze als hobbymatig kunnen worden beschouwd, de 20 NGE wordt vaak als grens gebruikt om onderscheid hierin te maken.

In beginsel zijn hierbij de geldende bouwvlakken overgenomen, waarbij in ieder geval de bestaande (legale) gebouwen binnen het bouwvlak is gelegen.

Bedrijven met een kleinere omvang zijn beoordeeld als 'hobbymatige agrarische bedrijven' en zijn in principe voorzien van een woonbestemming.

De bestaande bijzondere agrarische bedrijven zoals intensieve veehouderijen, fruitteeltbedrijven en boomkwekerijen, paardenhouderijen en glastuinbouwbedrijven zijn positief bestemd en uitsluitend toegestaan ter plaatse van de specifiek daarvoor opgenomen aanduidingen: 'intensieve veehouderij', 'intensieve kwekerij', 'paardenhouderij' en 'glastuinbouw'. Fruitteeltbedrijven en boomkwekerijen worden slechts voorzien van een aanduiding 'intensieve kwekerij', in het geval de bedrijven gelegen zijn binnen de aanduidingen 'openheid' en en 'Nieuwe Hollandse Waterlinie'.

Onderscheid wordt gemaakt tussen paardenfokkerijen en paardenhouderijen. Vanwege de grote hoeveelheid mengvormen zijn er definities opgenomen. Onder paardenfokkerij wordt het volgende verstaan:

Paardenfokkerij die is gericht op het fokken van paarden, het bieden van leefruimte aan paarden en/of het voortbrengen van producten door middel van het houden van paarden, zoals een paardenmelkerij of een daarmee gelijk te stellen bedrijfsvorm, eventueel in combinatie met (en daaraan ondergeschikte) trainingsfaciliteiten ten behoeve van de eigen gefokte paarden.

Onder paardenhouderij wordt het volgende verstaan:

Paardenhouderij die is gericht op het africhten en trainen van paarden, het bieden van stalruimte voor paarden, het geven van instructie aan derden, het trainen van paarden en uitbrengen in de sport, verhuur van diensten met behulp van paarden en de in- en verkoop van paarden, niet zijnde een manege.

Enkel de paardenhouderijen worden aangeduid door middel van de aanduiding 'paardenhouderij'. Paardenfokkerijen worden niet aangeduid. Deze maken onderdeel uit van de grondgebonden agrarische bedrijven. De aard en omvang van deze bedrijven zijn immers vergelijkbaar met het houden van koeien. Paardenhouderijen worden wel aangeduid. De omvang van de bebouwing en de aard van de werkzaamheden zijn afwijkend ten opzichte van paardenfokkerijen. Dergelijke bedrijven hebben bijvoorbeeld een grotere verkeersaantrekkende werking en hebben andere voorzieningen nodig. Voorbeelden van voorzieningen welke gebruikelijk zijn bij paardenhouderijen zijn: een rij- of menhal, een longeercirkel, een stapmolen en mogelijkheden om wedstrijden te houden ten behoeve van de hippische sport. Dergelijke voorzieningen dienen binnen het bouwvlak te worden opgericht. Een uitzondering op het voorgaande wordt gemaakt voor maneges. Maneges krijgen in het bestemmingsplan de bestemming 'Sport - Manege'.

Bouwvlak

Het bouwen ten behoeve van het agrarisch bedrijf is alleen toegestaan binnen de op de kaart aangegeven bouwvlakken. In principe dient alle bebouwing, inclusief mest-, sleufsilo's en opslag van grasrollen binnen het bouwvlak te worden geconcentreerd.

Per agrarisch bouwvlak is in principe slechts een bedrijfswoning toegestaan. Daar waar reeds meerdere bedrijfswoningen zijn toegestaan, zijn deze aangeduid, evenals de gevallen waarbij geen bedrijfswoning is toegestaan.

Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om een kleine overschrijding van het bouwvlak te kunnen toestaan (maximaal 20% van het bouwvlak), onder de voorwaarde dat hiervoor de noodzaak wordt aangetoond en het bouwvlak niet groter wordt dan 1,5 ha. Dit biedt een soepele oplossing voor situaties dat het bouwvlak net begint te knellen.

Voor grotere veranderingen zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen:

  • verandering van vorm van het bouwperceel waarbij de oppervlakte niet wordt vergroot en/of vergroting van een bouwvlak tot 1,5 ha. Voorwaarde is een goede landschappelijke inpassing. Tevens geldt als voorwaarde voor deze wijzigingsbevoegdheid dat het vergrote bouwvlak op een goede manier in het landschap wordt ingepast. Hierbij wordt getoetst aan de landschappelijke kernkwaliteiten uit de Structuurvisie buitengebied;
  • vergroting van de oppervlakte kassen bij glastuinbouwbedrijven met maximaal 20%, overeenkomstig de overeenkomstig de Ruimtelijke Verordening Gelderland.

Regeling bouw veestallen

Uit het opgestelde planMER en de daarbij behorende Passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet) is gebleken dat de uitbreiding en bouw van veestallen mogelijk gevolgen kan hebben voor omliggende Natura2000-gebieden. Daarom zijn hiervoor specifieke regels in de agrarische bestemming opgenomen:

De bouw van nieuwe veestallen is bij recht niet toegestaan, maar wel door middel van een afwijking bij omgevingsvergunning. In die afwijkingsprocedure worden de effecten op de omliggende Natura2000-gebieden beoordeeld. De afwijkingsbevoegdheid kan alleen worden toegepast indien er geen sprake is van toename van ammoniakdepositie in omliggende Natura2000-gebieden, danwel wordt aangetoond dat het Natura2000-gebied niet gevoelig is voor verzuring waardoor er geen negatieve effecten zijn voor de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura2000-gebied.

In praktische zin betekent het dat medewerking kan worden verleend aan de afwijkingsbevoegdheid, indien een initiatiefnemer kan aantonen dat de bouw van de stallen past in de provinciale Verordening stikstof en Natura2000 Gelderland, c.q. er voldoende depositieruimte in de provinciale depositiebank aanwezig is om te kunnen salderen, waardoor er per saldo geen sprake is van toename van de depositie. Immers deze verordening is zodanig opgezet met een combinatie van maatregelen dat er van toename van de depositie geen sprake kan zijn. Ook het opvullen tot 0,5 mol van de kritische depositiewaarde, zoals opgenomen in de Verordening, blijft dus op basis van het bestemmingsplan mogelijk. Indien de provincie hiervoor een Nbwet-vergunning verleend, wordt dit beschouwd als zijnde "geen toename van de ammoniakdepositie".

In de praktijk kan dit in één aanvraag voor een omgevingsvergunning worden afgehandeld. Bij een uitbreiding van een veehouderij is er altijd een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen en/of het onderdeel milieu nodig. In diezelfde procedure kan ook de omgevingsvergunning voor de afwijking worden verleend. Daarbij beoordeelt de gemeente of het bevoegd gezag voor de Natuurbeschermingswet (de provincie) van mening is of er sprake is van negatieve effecten in omliggende Natura2000-gebieden. Daarbij toetst de provincie aan de regels van de Verordening Stikstof en Natura 2000 Gelderland. Ligt er een Nbwet-vergunning, dan kan ook de afwijking worden verleend.

Met de komst van de Wabo haken vergunningen in het kader van de Nbwet aan bij de omgevingsvergunning. De provincie verstrekt dan niet langer een Nbwet vergunning, maar een verklaring van geen bedenkingen (vvgb). Ofwel: in geval er samenloop is met een Wabo-activiteit, gaat de natuurbeschermingsvergunning op in de omgevingsvergunning. B&W zijn het bevoegde gezag en GS geven een verklaring van geen bedenkingen af.

Het lijkt wat omslachtig, omdat die Nbwet vergunning toch al nodig is en via de Wabo het aanhaken als is geregeld, maar met de kennis van nu, kan hiermee binnen het bestemmingsplan de garantie worden gegeven dat het bestemmingsplan geen negatieve effecten zal hebben op de omliggende Natura2000-gebieden en dus niet in strijd is met de Natuurbeschermingswet 1998.

In essentie betekent het dat de bouw van nieuwe stallen alleen langs drie lijnen mogelijk zal zijn:

  • 1. interne saldering: ombouwen bestaande stallen tot stallen met een lagere ammoniakemissiefactor;
  • 2. externe saldering: bouw van een stal gecombineerd met het stoppen van een bedrijf elders. Dat wil zeggen: gebruik maken van de depositiebank van de Verordening Stikstof en Natura2000 Gelderland.
  • 3. opvullen tot 0,5 mol van de kritische depositiewaarde, zoals opgenomen in de Verordening stikstof en Natura2000 Gelderland.

Daarnaast is in de wijzigingsbevoegdheden voor vergroting van agrarische bedrijven een specifieke regeling opgenomen. Immers op grond van de jurisprudentie moet bij het vaststellen van een wijzigingsplan zeker gesteld zijn dat er geen sprake is van (negatieve) effecten in Natura2000-gebieden.

In de praktijk betekent dit dat als de wijziging geen toename van de ammoniakemissie met zich meebrengt, de wijzigingsbevoegdheid toegepast kan worden. Voor de situaties dat er wel sprake is van toename van emissie zal aangetoond moeten worden dat er (per saldo) geen sprake is van negatieve effecten in Natura2000-gebieden. Natuurlijk moet ook aan de andere criteria bij de wijzigingsbevoegdheid worden voldaan.

Met deze juridische regeling is zeker gesteld dat het plan geen negatieve effecten zal hebben in omliggende Natura2000-gebieden.

Plattelandswoningen

Inmiddels is er per 1 januari 2013 een wetsvoorstel van kracht dat het mogelijk maakt in bestemmingsplannen een specifieke regeling op te nemen ten behoeve van privaatrechtelijk afgesplitste bedrijfswoningen. Deze wet maakt het namelijk mogelijk voormalig agrarische bedrijfswoningen aan te merken als burgerwoning. Dit heeft twee praktische en belangrijke voordelen. Enerzijds wordt met de nieuwe regeling voorkomen dat met deze nieuwe status voor de woning de ontwikkelingsmogelijkheden van de tot de inrichting behorende agrarische bedrijfsgebouwen worden belemmerd. Anderzijds regelt de nieuwe wet dat burgerbewoning van de voormalige bedrijfswoning is toegestaan en dat niet langer sprake is van strijdig gebruik van de woning. In de wet is vastgelegd dat voor dergelijke woningen de milieukwaliteitseisen dezelfde zijn als de milieukwaliteitseisen die aan een gebruikelijke agrarische bedrijfswoning, behorende bij een inrichting, worden gesteld, alsmede de geluidsbelasting die van toepassing is op een agrarische bedrijfswoning behorende bij een inrichting, zoals in de Wet milieubeheer is omschreven.

In het bestemmingsplan is er voor gekozen een afwijkingsregel op te nemen voor alleen nieuwe gevallen. Indien sprake is van afsplitsing van een bedrijfswoning van het agrarisch bedrijf, biedt het plan via een afwijkingsprocedure de mogelijkheid de woning de status ‘voormalig agrarische bedrijfswoning’ toe te kennen. Voor nieuwe gevallen zal sprake moeten zijn van sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en omliggende bedrijven niet worden belemmerd. Naar aanleiding van de ingekomen zienswijzen is reeds voor enkele percelen in het plangebied deze regeling gemotiveerd toegepast.

Nevenactiviteiten

De mogelijkheden voor nevenactiviteiten zijn opgenomen overeenkomstig hetgeen in de Structuurvisie Buitengebied is aangegeven. Daarbij is onderscheid gemaakt in nevenactiviteiten die als recht mogelijk zijn gemaakt (agrarische gerelateerde functies) en mogelijkheden die door middel van een nadere afweging mogelijk zijn (afwijken door middel van een omgevingsvergunning). In de nadere afweging wordt dan vooral gekeken naar de gevolgen voor de omliggende functies.

Nevenactiviteiten voor zijn binnen het agrarische bouwvlak toegestaan met een maximum oppervlakte van 25% van het totale vloeroppervlak bedrijfsbebouwing met een absoluut maximum van 350 m². Met uitzondering van horeca, waarvoor een absoluut maximum van 250 m² geldt.

Agrarische bedrijfsbebouwing

Bedrijfsbebouwing en andere bouwwerken (zoals mestplaten, mestsilo's en kuilvoeropslag) dienen in principe binnen het bouwvlak te worden gebouwd. De goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan respectievelijk 6 en 12 m.

Schuilgelegenheden

In het bestemmingsplan is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen, die het mogelijk maakt om via een omgevingsvergunning schuilgelegenheden, met een maximale oppervlakte 25 m², buiten het bouwvlak te realiseren. Voorwaarden hierbij zijn onder andere dat:

  • de oppervlakte van de agrarische gronden ten minste 5.000 m² bedraagt;
  • de afstand tussen het bouwvlak en de schuilgelegenheid niet minder dan 50 m bedraagt;
  • de landschaps- en natuurwaarden van de betreffende gronden niet onevenredig worden aangetast;
  • de schuilgelegenheid aan ten minste één zijde niet voorzien is van een wand.

Paardenbakken

In verband met de rommelige uitstraling en de bijkomende voorzieningen worden paardenbakken (met een maximale oppervlakte van 1200 m²) in principe uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak van agrarische bedrijven. Het oprichten van paardenbakken buiten agrarische bouwvlakken wordt als een vorm van verboden gebruik aangemerkt in de planregels.

Daarnaast is het, onder voorwaarden, mogelijk door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van de regel om een paardenbak (gedeeltelijk) buiten het agrarisch bouwvlak op te richten. Hierbij dient in elk geval de paardenbak op een zorgvuldige manier in het landschap te worden ingepast en direct aansluitend aan het bouwvlak te worden gerealiseerd.

Teeltondersteunende voorzieningen

Onder een teeltondersteunende voorziening (TOV) wordt verstaan een voorziening in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten wordt gebruikt om de volgende doelen na te streven:

  • verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating, terugdringing van onkruidgroei en beperking van vraatschade;
  • verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen;
  • bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringen onkruidbestrijding, effectief omgaan met water).

Voorbeelden van teeltondersteunende voorzieningen zijn tunnelkassen, plastic tunnels, boogkassen, containerteelt, schaduwhallen, hagelnetten, insectengaas, vraatnetten, stellingen, regenkappen, aardbeiteelttafels, afdekfolies, antiworteldoek en boomteelthekken.

Onder tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen worden voorzieningen verstaan, die zo lang de teelt het vereist, aanwezig zijn met een maximum van zes maanden per jaar.

Als sprake is van een in bedrijf zijnde fruitteelt- of tuinbouwbedrijf of boomkwekerij worden binnen het bouwvlak teeltondersteunende voorzieningen bij recht toegestaan:

  • lage permanente tov's tot maximaal 1,5 m
  • lage tijdelijke tov's tot maximaal 1,5 m
  • overige tov's (voorzieningen als vraatnetten en boomteelthekken, bestaande uit permanente constructie waar tijdelijk netten overheen worden geplaatst) tot maximaal 6 m

Als sprake is van een in bedrijf zijnde fruitteelt- of tuinbouwbedrijf of boomkwekerij worden buiten het bouwvlak teeltondersteunende voorzieningen bij recht toegestaan:

  • lage tijdelijke tov's tot maximaal 1,5m
  • overige tov's tot maximaal 6m