direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Rooseveltweg 350
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0289.BPRooseveltweg350-ONT1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Het huidige pand van de Ireneschool aan de Rooseveltweg 350 wordt gesloopt. Op de locatie worden 36 sociale huurwoningen, zowel grondgebonden woningen als appartementen, gerealiseerd.

De plannen zijn niet mogelijk binnen de geldende bestemmingsplannen. De gemeenteraad heeft op 25 september 2017 ingestemd met het opstellen van een bestemmingsplan, om de (her-) ontwikkeling mogelijk te maken. De raad heeft aangegeven daarbij rekening te houden met de volgende uitgangspunten:

  • het stedenbouwkundig plan en het beeldkwaliteitsplan worden als uitgangspunten gehanteerd voor het uitwerken van het bestemmingsplan;
  • het stedenbouwkundig plan en het beeldkwaliteitsplan worden geborgd in het bestemmingsplan;
  • het woningbouwprogramma bestaat uit sociale huurwoningen (12 eengezinswoningen en 24 appartementen);
  • parkeren is conform het parkeerbeleid gemeente Wageningen en het opgestelde verkeersonderzoek (zie bijlage 2).

1.1 Ligging en begrenzing

Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld voor het perceel aan de Rooseveltweg 350 in Wageningen. De kavel wordt omsloten door de Rooseveltweg, de Gravinnestraat, de Westerhofseweg en de Kampweg.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0289.BPRooseveltweg350-ONT1_0001.png"

Ligging plangebied (bron: www.google.nl)

1.2 Vigerend plan

Ter plaatse geldt momenteel het bestemmingsplan 'Wageningen, 2e herziening' dat op 27 mei 2013 is vastgesteld door de gemeenteraad. De volgende bestemmingsplannen gelden op het perceel:

  • 1. Wageningen, 2-de herziening. Vastgesteld op 27 mei 2013.
  • 2. Kamergewijze verhuur 1. Vastgesteld op 11 januari 2016.
  • 3. Parapluplan parkeren en duurzaam bouwen. Vastgesteld op 11 januari 2016.

Het perceel heeft in het bestemmingsplan 'Wageningen, 2e herziening' de bestemming 'maatschappelijk'. Maximaal 50% van het bouwvlak mag bebouwd worden, met een maximale bouwhoogte van 8 meter. Aan het perceel is een archeologische verwachting toegekend:bij grondwerkzaamheden van meer dan 250 m2 en dieper dan 30 cm dient nader archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De molenbiotoop van molen De Vlijt ligt deels over het plangebied.

Tevens geldt ter plaatse de bestemmingsplannen 'Kamergewijze verhuur 1' en 'Parapluplan parkeren en duurzaam bouwen'. Dit laatste plan ziet erop dat bij nieuwbouw, uitbreiding en/of functieverandering van een gebouw tenminste voldaan moet worden aan het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen, zoals opgenomen in het beleidsdocument 'Nota parkeernormen Wageningen 2015' dat is vastgesteld op 10 november 2015. Hierbij wordt de norm berekend over het nieuw te bouwen of te wijzigen gedeelte. Tevens voorziet dat plan in een afwijkingsmogelijkheid om een gebouw energiezuiniger te maken.

Het plan 'Kamergewijze verhuur 1' is niet van toepassing op de maatschappelijke bestemming.

De realisatie van 12 eengezinswoningen en 24 appartementen aan de Rooseveltweg 350 is niet mogelijk binnen de geldende bestemmingsplannen. Om het plan te kunnen realiseren wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.BPRooseveltweg350-ONT1_0002.png"

Uitsnede bestemmingsplan 'Wageningen, 2-de herziening' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 Leeswijzer

De toelichting bestaat uit 7 hoofdstukken. Hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied en wordt het plan beschreven. De voor het plan relevante beleidsuitspraken van rijk, provincie en regio en het eigen gemeentelijke beleid zijn in hoofdstuk 3 beschreven.

Hoofdstuk 4 is de waterparagraaf waar alle voor het plangebied relevante wateraspecten worden behandeld. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de verschillende milieu-aspecten en relevante omgevingsaspecten. Hierbij vindt er een toets aan de diverse milieu- en omgevingsaspecten plaats. In hoofdstuk 6 wordt de juridische toelichting beschreven en in hoofdstuk 7 de economische - en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Inleiding

Voorliggend plan maakt een ontwikkeling op het perceel aan de Rooseveltweg 350 in Wageningen mogelijk. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving van de bestaande situatie en de gewenste nieuwe situatie gegeven.

2.2 Bestaande situatie

2.2.1 Gebruik en bouwen

Het huidige pand aan de Rooseveltweg 350 heeft een oppervlakte van 1.425 m2 en was tot voor kort in gebruik als basisschool. Inmiddels is de basisschool verhuisd naar de Bijenkorf aan de Buurtseweg. Het achtergebleven pand wordt door middel van leegstandsbeheer gebruikt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.BPRooseveltweg350-ONT1_0003.png"

Ligging huidige Ireneschool aan Rooseveltweg en entree schoolplein aan Westerhofseweg (bron: www.google.nl)

2.2.2 Verkeer

Zoals gemeld in paragraaf 1.1 ligt het perceel van de Ireneschool ligt tussen de Rooseveltweg in het westen en de Westerhofseweg in het oosten. Ten noorden van het perceel loopt de Gravinnestraat en in het zuiden grenst het perceel aan de Kampweg.

De Rooseveltweg is een brede autostraat met veel groen. De weg heeft twee gescheiden rijbanen met een watergang in het midden. De fietspaden en trottoirs liggen vrij en zijn door middel van een groene berm gescheiden van de autoweg. Ook de overgang van het openbare profiel naar de bebouwing is groen. In de huidige situatie zijn er geen parkeermogelijkheden aan de Rooseveltweg. De maximale rijsnelheid op de Rooseveltweg is 50 km per uur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.BPRooseveltweg350-ONT1_0004.png"

Rooseveltweg (bron: www.google.nl)

De Kampweg ten zuiden van het perceel is de toegang tot de parkeerplaats van de Woningstichting, naast de nieuwe locatie van de Bijenkorf. De maximumsnelheid is 30 km/h. Er wordt in de Kampweg aan de noordzijde langs de straat geparkeerd en aan de zuidzijde voor de bergingen onder de flat. Het parkeren voor de bergingen is in strijd met de verkeerswetgeving. Dit duidt op een hoge parkeerdruk.

De Gravinnestraat is ten opzichte van de Kampweg relatief smal en verwerkt verkeer dat via de Rooseveltweg de wijk uit en in rijdt. De Gravinnestraat kan de hoeveelheid verkeer zonder problemen verwerken. De parkeerdruk is echter hoog. Op het gedeelte bij de Westerhofseweg en Brinkerweg ontbreken trottoirs, omdat dit deel is ingericht als woonerf. Het woonerf is ingericht als groot plateau, waardoor alleen aan het begin en eind van het woonerf drempels aanwezig zijn. De maximumsnelheid in het woonerf is 15 km/h.

De Westerhofseweg heeft de inrichting van een woonerf. Uit het verkeersonderzoek blijkt dat de kwaliteit van een woonerf optimaal is als er sprake is van weinig autoverkeer. Relatief veel verkeer tast de kwaliteit van het woonerf en de leefbaarheid aan. Dit wordt mede veroorzaakt door het gebrek aan parkeerplaatsen voor de school, gecombineerd met het autoverkeer dat scholieren brengt en haalt.

Op ongeveer 200 meter ten zuiden van de Rooseveltweg ligt momenteel het busstation van Wageningen. In de toekomst wijzigt deze situatie. Ten behoeve van de realisatie van de nieuwe school (de Bijenkorf) aan de Buurtseweg worden de volgende infrastructurele maatregelen genomen. Maatregelen waar de gemeenteraad nog mee moet instemmen (d.d. 28 september 2018):

  • 1. de Buurtseweg wordt ingericht voor éénrichtingsverkeer van de Sportstraat naar de Kampweg. Tevens worden hier langsparkeervakken voor 'kiss&ride' gerealiseerd;
  • 2. het Olympiaplein wordt eveneens ingericht voor éénrichtingsverkeer van de Stadsbrink naar de Kampweg;
  • 3. de Westerhofseweg wordt afgesloten voor autoverkeer bij de aansluiting op de Kampweg;
  • 4. de Gravinnestraat wordt afgesloten voor autoverkeer bij de aansluiting op de Kees Mulderweg;
  • 5. aan de Kees Mulderweg worden extra parkeerplaatsen gerealiseerd in combinatie met herontwikkeling kinderdagverblijf De Belhamel.

Daarnaast heeft het college van B&W besloten dat het Olympiaplein en de Stadsbrink betaald parkeren wordt (1e uur gratis). Daarnaast is er sprake van een parkeervergunningzone.

2.3 Planbeschrijving

2.3.1 Beeldkwaliteitsplan Nieuwbouw Ireneschool

Voor de herontwikkeling van zowel de huidige locaties van de Ireneschool aan de Rooseveltweg 350, als de toekomstige locatie aan de Buurtseweg, is een beeldkwaliteitsplan en een stedenbouwkundig plan opgesteld (bijlage 1). Dit plan is op 25 september 2017 vastgesteld door de raad. Het omvat een ruimtelijke analyse van de locaties en omgeving, een stedenbouwkundig plan en toetsingscriteria voor de verschillende schaalniveaus van het ontwerp. De raad heeft besloten dat het stedenbouwkundig plan en het beeldkwaliteitsplan niet alleen het uitgangspunt is voor het bestemmingsplan, maar ook juridisch geborgd dient te worden in het bestemmingsplan.

Het stedenbouwkundig plan behandelt het ruimtelijke plan met de te realiseren woningen, de overgang tussen het perceel en de omgeving, parkeren en de bestaande bomen. Het plan brengt de grote schaal van de flatgebouwen aan de Rooseveltweg en de kleinere schaal van de voormalige arbeidersbuurt samen door twee verschillende woningtypen te combineren in het plan. In de volgende paragrafen wordt hier nader op in gegaan.

2.3.2 Gebruik en bouwen

Het plan voor het perceel Rooseveltweg 350, omvat de realisatie van 36 sociale huurwoningen: 12 grondgebonden woningen en 24 appartementen.

Het appartementengebouw, georiënteerd op de Rooseveltweg, bestaat uit vier bouwlagen. De hoofdentree komt aan de noordzijde, aan de Gravinnestraat. Op de begane grond worden drie ondiepe woningen, maar brede woningen gerealiseerd. Deze woningen beschikken over een buitenruimte (een tuin) aan de Rooseveltweg. Daarnaast biedt de begane grond ruimte aan 14 parkeerplaatsen en bergingen.

In de tweede, derde en vierde bouwlaag worden per bouwlaag 7 appartementen gerealiseerd, welke aan de oostzijde van het pand worden ontsloten. De woningen hebben allemaal een gebruiksvloeroppervlakte (GBO) van 50-75 m2 en een buitenruimte (een balkon) aan de kant van de Rooseveltweg. De balkons steken maximaal 2 meter uit ten opzichte van de gevel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.BPRooseveltweg350-ONT1_0005.png"

Situatieschets herontwikkeling (bron: Nieuwbouw locatie Ireneschool. Beeldkwaliteitplan)

De 12 grondgebonden woningen hebben een oppervlakte van 75-90 m2 GBO. De woningen bestaan uit twee bouwlagen, met een zadeldak evenwijdig aan de Westerhofseweg. Deze woningen oriënteren zich op de Westerhofseweg en hebben een voortuin met een diepte van circa 1.5 meter. De woningen worden in twee blokken van 6 woningen gerealiseerd. Per blok is een subtiele variatie in de rooilijn. In de achtertuin komt een berging en een parkeerplaats.

De kopgevels van zowel het appartementengebouw als van de grondgebonden woningen zijn georiënteerd op de Kampweg en de Gravinnestraat. In de kopgevels wordt daarom rekening gehouden met het opnemen van gevelopeningen in de gevels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.BPRooseveltweg350-ONT1_0006.png"

Situatieschets herontwikkeling (bron: Nieuwbouw locatie Ireneschool. Beeldkwaliteitplan)

Voor de verschillende verkeersaspecten (parkeren en bereikbaarheid) wordt verwezen naar paragraaf 2.3.3.

2.3.3 Mobiliteitstoets
2.3.3.1 Nota parkeernormen Wageningen 2015

Op 10 november 2015 heeft het college van burgemeester en wethouders de 'Nota Parkeernormen Wageningen 2015' vastgesteld.

Met deze nota Parkeernormen is een nieuwe systematiek voor het opstellen van de parkeereis opgesteld. Daarbij wordt ingezet op:

  • 1. Meer flexibiliteit, waardoor de haalbaarheid van ontwikkelingen (inclusief kleine bouwplannen) wordt vergroot zonder dat dit leidt tot extra parkeerproblemen. Het eisen van te veel parkeerplaatsen leidt tot een overschot aan parkeerplaatsen, inefficiënt ruimtegebruik en doet afbreuk aan de haalbaarheid van bouwplannen doordat de kosten (onnodig) toenemen.
  • 2. Een transparante methodiek, zodat voor aanvragers van een omgevingsvergunning duidelijk is wat van hen wordt verwacht en wat de (flexibele) mogelijkheden zijn.
  • 3. Gelijke behandeling, financiële redelijkheid en uniformiteit en het uitsluiten van willekeur. De methodiek biedt meer flexibiliteit en keuzemogelijkheden. In een aantal gevallen gaat een (gedeeltelijke) vrijstelling van de parkeereis volgens de ‘spelregels’ tot de mogelijkheden te behoren. Daar staat tegenover dat willekeur vermeden moet te worden. Rechtsgelijkheid en rechtszekerheid zijn leidende principes. Afwijkingen zijn uitzondering op basis van een door het college van B en W gemotiveerd besluit. Daarbij kunnen diverse overwegingen een rol spelen zoals: de ruimtelijke en financiële haalbaarheid van een bouwplan of een andere (verkeer aantrekkende) ontwikkeling, maatschappelijke of economische relevantie, de kwaliteit van de openbare ruimte, aantoonbaar afwijkende parkeerbehoefte.

Het is gewenst om naast een parkeereis voor auto’s een parkeereis voor fietsen te definieren. Wageningen is qua omvang (zeer compact) en type (studentenstad) een fietsgemeente bij uitstek. Het goed kunnen stallen van een fiets is essentieel voor het fietsgebruik. Fietsdiefstal en vandalisme hebben een negatief effect op het fietsgebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.BPRooseveltweg350-ONT1_0007.png"

Zone-indeling (bron: Nota parkeernormen Wageningen)

Parkeren auto

De 'Nota Parkeernormen Wageningen 2015' geeft parkeernomen voor auto's. Dit zijn de cijfers die worden gebruikt voor het vaststellen van de parkeereis.

Volgens de nota valt het perceel aan de Rooseveltweg 350 binnen de zone 3. Voor een aantal functies in de zones 3a en 3b mag een reductiefactor worden toegepast op de parkeernormen die zijn opgenomen voor de zone 'Overig BiBeKo'.

  • Zone 3a: -15% voor alle parkeermotieven (= Wageningen campus).
  • Zone 3b: -10% voor de parkeervraag van werknemers binnen de hoofdclusters detailhandel en bedrijven.

Het plangebied ligt binnen de straal van 400 meter (hemelsbreed) van Wageningen busstation aan de Stadsbrink. Conform Nota Parkeernormen valt het plangebied daarom in zone 3b. Maar de 10% reductiefactor geldt alleen voor werknemers van bedrijven de detailhandel. De reductie is niet toepasbaar op woningbouw.

Het uitgangspunt van de nota is dat de parkeereis voor het parkeren van auto's op het eigen terrein wordt gerealiseerd. Het bezoekersaandeel van de parkeereis voor woningen moet (24/7) openbaar toegankelijk zijn.

De nota bevat een algemene vrijstelling, die altijd toepasbaar is, van 2 parkeerplaatsen. Voor kleine bouwplannen (maximaal 2 parkeerplaatsen) betekent dit dat de parkeereis vervalt.

In de Nota Parkeernormen wordt aangegeven in welke mate kan worden afgeweken van de parkeereis en onder welke condities. De (gedeeltelijke) vrijstellingen worden toegepast om de (financiële en ruimtelijke) haalbaarheid van ontwikkelingen, die planologisch mogelijk zijn, te vergroten zonder dat er een extra parkeerprobleem voor de omgeving ontstaat. Dat kan bijvoorbeeld door gedeeltelijk gebruik te maken van een aanwezige restcapaciteit of door het realiseren van de parkeereis in de openbare ruimte in plaats van op het eigen terrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.BPRooseveltweg350-ONT1_0008.png"

Parkeernormen auto (Bron: Nota Parkeernormen Wageningen 2015)

Parkeren fiets

Voor het fietsparkeren buiten de binnenstad is het toegestaan om de parkeereis voor bezoekers in het openbaar gebied te realiseren als dit volgens de gemeente daadwerkelijk mogelijk is. Maar het uitgangspunt is dat fietsparkeren op eigen terrein wordt geregeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.BPRooseveltweg350-ONT1_0009.png"

Parkeernorm en fiets (bron: Nota Parkeernormen Wageningen 2015)

2.3.3.2 Verkeersonderzoek

In opdracht van de gemeente Wageningen is in 2016 een verkeersonderzoek uitgevoerd naar de herontwikkeling van het perceel aan de Rooseveltweg 350 en de nieuwbouwlocatie van de Ireneschool aan de Buurtseweg (bijlage 2). Het plangebied voor het verkeersonderzoek beslaat daarom een groter gebied dan alleen het perceel aan de Rooseveltweg 350.

Het doel van het verkeersonderzoek is te komen tot een verkeerssituatie die voldoet aan de richtlijnen van duurzaam veilig verkeer. Het verkeersonderzoek omvat allereerst een inventarisatie van de huidige situatie. Om een goed beeld te vormen van de situatie is er een toets van weginrichting opgesteld en is er een parkeeronderzoek uitgevoerd. Daarnaast omvat het onderzoek een toelichting op de ontwikkeling van de nieuwe Ireneschool nabij het plangebied.

In de volgende paragraaf wordt nader ingegaan op parkeren, de ontsluiting en de nieuw te realiseren in - en uitrit.

2.3.3.3 Parkeren en uitrit

Parkeren auto

De parkeerbehoefte van de voorgenomen ontwikkeling bestaat uit:

  • de parkeerbehoefte van de bewoners en hun bezoek van de 24 appartementen;
  • de parkeerbehoefte van de bewoners en hun bezoek van de 12 grondgebonden woningen.

Voor het bepalen van de parkeerbehoefte van de ontwikkeling is de aansluiting gezocht bij de 'Nota Parkeernormen 2015 Wageningen'. Voor de functie wonen zijn in de nota parkeernormen onderstaande parkeernormen opgenomen (zie paragraaf 2.3.3.1).

  Wonen   Bezoekers  
Huur appartementen (woning klein 2, 50-75 m2 GBO)   1,0   0,3  
Grondgebonden huurwoning (woning klein 1, 75 – 90 m2 GBO)   1,3   0,3  

Parkeernormen auto (bron: Nota Parkeernormen Wageningen 2015)

Voor de grondgebonden woningen met een gebruiksvloeroppervlak tussen de 75 en 90 m2, geldt een parkeereis van 19 (19,2) parkeerplaatsen. Voor de appartementen met een gebruiksoppervlak tussen de 50 en 75 m2, geldt een parkeereis van 31 (31,2) parkeerplaatsen. De totale parkeereis voor de functie wonen bedraagt 50 parkeerplaatsen.

In het plan is voor de rijwoningen een parkeerplaats opgenomen in de achtertuin. Dit resulteert in 12 parkeerplaatsen op eigen terrein. De bewoners van het appartementengebouw parkeren gedeeltelijk op de parkeerterrein aan de noordkant van het perceel en gedeeltelijk onder het appartementengebouw. Het parkeerterrein beschikt over 24 parkeerplaatsen. Onder het gebouw zijn 14 parkeerplaatsen beschikbaar. In totaal zijn er 50 parkeerplaatsen opgenomen in het plan.

Locatie   Aantal parkeerplaatsen  
   
Parkeerterrein   24  
Parkeerplaatsen onder appartementengebouw   24  
Parkeerplaatsen rijwoningen   12  
   
Totaal   50  

Aantal parkeerplaatsen opgenomen in plangebied

In de Nota Parkeernormen Wageningen zijn aanwezigheidspercentages voor de functie wonen opgenomen. Na toepassing van de aanwezigheidspercentages (zie bijlage 4 van bijlage 2) blijkt dat de parkeerbehoefte voor de woningen maximaal 40 parkeerplaatsen bedraagt en dat de avond/nacht-periode daarin bepalend is. In onderstaande tabel zijn de parkeereis en parkeerbehoefte inzichtelijk gemaakt.

  Normatieve eis   Parkeerbehoefte overdag   Parkeerbehoefte avond / nacht  
       
Wonen   50   22   42  
Vrijstelling   2   2   2  
       
Totaal   48   20   40  

Parkeerbehoefte (bron: Verkeersonderzoek omgeving Ireneschool. Gemeente Wageningen)

In totaal zijn er 50 parkeerplaatsen opgenomen in het plan. Eén van deze 50 parkeerplaatsen wordt ingericht als minder-validenparkeerplaats, met de daarbij behorende afmetingen. Deze wordt zo dicht mogelijk nabij de ingang van het appartementencomplex gerealiseerd. 

Dit betekent dat er zowel 's nachts (10 parkeerplaatsen) als overdag (30 parkeerplaatsen) een overschot is van het aantal parkeerplaatsen. In de nieuwe situatie kunnen buurtbewoners, die momenteel op de Gravinnestraat parkeren (7-8 auto's), parkeren op het parkeerterrein aan de zijde van de Gravinnestraat.

Uit het verkeersonderzoek blijkt bovendien dat het aantal parkeerplaatsen aan de Buurtseweg onvoldoende is om in de gehele parkeervraag van kiss&ride bij de nieuwe Ireneschool te voorzien. Leraren van de school en/ of medewerkers van het kantoor van de Woonstichting kunnen overdag gebruik maken van de (24) parkeerplaatsen aan de Gravinnestraat. Zo ontstaat bij de nieuwe school ruimte voor kiss&ride parkeren.

Parkeren fiets

De 'Nota Parkeernormen Wageningen 2015' (zie paragraaf 2.3.3.1) geeft aan dat fietsparkeren in principe op eigen terrein gerealiseerd moet worden. Buiten de binnenstad is het toegestaan om de parkeereis voor bezoekers in het openbaar gebied te realiseren als dit volgens de gemeente daadwerkelijk mogelijk is.

Zoals uit paragraaf 2.3.3.1 blijkt, gelden de volgende fietsparkeernormen voor woningen:

  Wonen   Bezoekers  
Zelfstandige woning   berging   0,5  

Parkeernormen fiets (bron: Nota Parkeernormen Wageningen 2015)

Alle woningen krijgen de beschikking over een berging of een schuurtje, dat ruimte biedt voor het stallen van de fietsen voor eigen gebruik.

De nieuwe woningen vragen een fietsparkeernorm van 0,5 voor bezoekers. Voor een fietsparkeerplaats is gemiddeld 1,4 m2 (2 x 0,7 m2) nodig. Aangezien alle grondgebonden woningen beschikken over een tuin met berging, wordt gesteld dat de bewoners voldoende ruimte op eigen terrein hebben om de fietsen van bezoekers te parkeren.

Ook de appartementen beschikken over een eigen berging, waar bewoners hun fietsen kunnen parkeren. Uit de praktijk blijkt dat bezoekers de fiets niet in de berging plaatsen. Het fietsparkeren voor bezoekers dient buiten opgelost te worden.

Voor de 24 appartementen is er een voorzieningen voor fietsparkeren nodig van 17 m2 (24 appartementen x fietsparkeernorm 0,5 = 12. 12 x 1,4 m2 = 17 m2). Fietsparkeren is mogelijk aan de rand van het parkeerterrein, aan de zijde van de Gravinnestraat, maar ook aan de oostzijde van het appartementencomplex, evenwijdig aan de nieuwe ontsluitingsweg.

2.3.3.4 Bereikbaarheid - ontsluiting

Binnen het plangebied wordt een nieuwe (erf-)ontsluitingsweg aangelegd, tussen het appartementengebouw en de grondgebonden woningen in. De weg is voor autoverkeer doodlopend aan de kant van de Kampweg. Hier wordt wel een fietsdoorsteek gerealiseerd. Ook is er een mogelijkheid voor de brandweer om via de Kampweg het plangebied te bereiken.

Het plangebied wordt ontsloten aan de noordzijde via de Gravinnestraat, hier komt een uitrit. In de huidige situatie mag er geparkeerd worden op de Gravinnestraat. Voor een goed uitzicht moet er na de realisatie van het plan een parkeerverbod op de Gravinnestraat worden ingesteld. Aangezien er een overschot aan parkeerplaatsen is in het plan, wordt dit parkeervraagstuk opgelost.

Uit het verkeersonderzoek (bijlage 2) blijkt dat de Gravinnestraat de toekomstige hoeveelheid verkeer zonder problemen kan verwerken.

Conclusie

Binnen het plangebied wordt de parkeerbehoefte voor zowel auto's als fietsen opgevangen. Binnen het plangebied is sprake van een aanwezige 'restcapaciteit', waarmee onder andere ruimte geboden wordt aan de auto's die momenteel op de Gravinnestraat parkeren.

Hoofdstuk 3 Beleid

In dit hoofdstuk wordt uitsluitend relevant beleid benoemd.

3.1 Rijksbeleid

De uitbreiding heeft een kleinschalig en lokaal karakter. Het rijksbeleid voorziet niet in bepalingen die relevant zijn voor de uitbreiding. De uitbreiding valt dan ook binnen de reikwijdte van het rijksbeleid, vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Om die reden wordt hier dan ook niet verder op het rijksbeleid ingegaan. Wel wordt de ´ladder voor duurzame verstedelijking´ behandeld.

Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond.

Bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling is duurzame verstedelijking het uitgangspunt. Als stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

De tot 1 juli 2017 in artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder a, (en vierde lid) van het Bro opgenomen eis dat de actuele regionale behoefte dient te worden beschreven is gewijzigd in die zin dat de elementen "actuele" en "regionale" komen te vervallen. Bestemmingsplannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, dienen in de toelichting een beschrijving te bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling.

De Afdeling hanteert een aantal uitgangspunten, die gehanteerd worden bij de beoordeling of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling (uitspraak 201608869/1/R3). Wanneer een bestemmingsplan voorziet in niet meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Bro, kunnen worden aangemerkt, kan deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt.

Wanneer een bestemmingsplan voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m2 of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m2, dient deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling te worden aangemerkt.

Kwalitatieve en kwantitatieve behoefte

Een bestaande school wordt gesloopt en daarvoor in de plaats worden 36 woningen gerealiseerd. Gezien de uitgangspunten die de Afdeling hanteert, wordt geconstateerd dat met dit bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt. Zoals uit paragraaf 3.3.2 en 3.2.2 blijkt is er een actuele behoefte aan 36 (sociale huur-) woningen.

Locatiekeuze

De locatie, op circa 500 meter van het centrum van de stad, is zeer aantrekkelijk gepositioneerd. De locatie ligt midden in het gebied dat begrensd wordt door de 'randweg' van Wageningen (de Costerweg, de Kortenoord Allee, de Nijenoord Allee en de Diedenweg). Aan weerszijden van de Rooseveltweg staan appartementengebouwen van 4 tot 5 bouwlagen (zowel evenwijdig als haaks op de weg).

Geconstateerd wordt dat herontwikkeling ten behoeve van sociale woningbouw op deze plek aan de Rooseveltweg voldoet aan een kwalitatieve en kwantitatieve behoefte.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale omgevingsvisie en provinciaal omgevingsverordening

Provinciale Staten (PS) van Gelderland hebben op 9 juli 2014 de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Op 24 september 2014 heeft PS de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld.

De provincie kiest er in de omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.

Het verbeteren van de economische structuur is een belangrijke opgave voor de Gelderse samenleving, waarbij krachtige steden en vitale dorpen met voldoende aanbod aan voorzieningen een belangrijke rol spelen. Er zijn veel kansen om de economische structuur te verbeteren. De provincie wil samen met haar partners de kansen benutten, mèt oog voor de unieke kwaliteiten van Gelderland. Het streven is om de concurrentiekracht van Gelderland te vergroten, niet alleen door innovatie, maar ook door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur.

Ter versterking van het bevorderen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving gaat de provincie meer inzetten op de gevolgen voor de gezondheid. Uit de dialoog met partners, betrokkenen uit de samenleving, beleid van andere overheden en eigen analyses, komt naar voren dat aandacht wordt gevraagd voor een benadering die meer gericht is op gezondheidseffecten dan op het al dan niet halen van bepaalde normen.

De omgevingsvisie geeft aan dat nieuwe ontwikkelingen moeten aansluiten bij de behoefte van bewoners en ondernemers die verandert door de vergrijzing, de toename van kleine huishoudens, maar ook door het nieuwe werken en winkelen. Voor vitale steden is een integrale afweging nodig van economische, sociale, milieukundige en ecologische belangen (duurzame verstedelijking).

In de omgevingsverordening waarborgt de visie juridisch richting gemeenten.

Consequentie plangebied

De omgevingsvisie en - verordening zeggen niet op detailniveau iets over de binnenstedelijke kavel aan de Rooseveltweg 350. Gesteld wordt dat er geen provinciale belangen betrokken zijn, maar dat de realisatie van de nieuwbouwwoningen in lijn is met de gedachte dat nieuwe ontwikkelingen beter moeten aansluiten op de behoefte en vraag. Zo sluit dit plan in het bijzonder aan op de vraag naar sociale huurwoningen (zie ook paragraaf 3.3.2). Het initiatief is niet strijdig met de provinciale omgevingsvisie en - verordening.

3.2.2 Uitvoeringsplan 2018-2021. Regionale Woonagenda 2.0

Gedeputeerden staten hebben op verzoek van de gemeenten in de Regio FoodValley het uitvoeringsplan 2018-2021 Regionale woonagenda 2.0 vastgesteld op 13 maart 2018. De regio heeft met de Provincie Gelderland in het uitvoeringsplan afspraken vastgelegd voor de bouw van circa 17.500 woningen in de periode 2017-2027. Daarvan worden ca. 13.300 woningen gerealiseerd in de Gelderse gemeenten.

In het uitvoeringsplan is opgenomen dat de gemeente Wageningen meer middenhuur moet stimuleren in zowel nieuwbouw als in de bestaande voorraad.

Consequentie plangebied

Gezien het beoogde woningbouwprogramma (24 appartementen met een oppervlakte van 50-75 m2 GBO en 12 grondgebonden woningen met een oppervlakte van 75-90 m2 GBO), wordt geconstateerd dat het bouwplan bijdraagt aan de doelen van het uitvoeringsplan, namelijk bouwen voor 'middenhuur'.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Wageningen

Op 22 oktober 2012 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Wageningen vastgesteld. Op 3 december 2013 is de structuurvisie gewijzigd vastgesteld, waarna deze op 15 mei 2014 in werking is getreden.

Wageningen is een ‘kleine stad’. Een gemeente met kernwaarden als nabijheid, kleinschaligheid, cultuurhistorie, sociale samenhang, kenniseconomie, duurzaamheid, landschappelijkheid en een intensieve mix van functies. Dit zijn kernwaarden, nu en in de toekomst.

De kwaliteiten van stad en land in Wageningen vormen het vertrekpunt voor de structuurvisie. Kernkwaliteiten die Wageningen uniek maken zijn bijvoorbeeld de historische binnenstad, de universiteit, de arboreta, een diversiteit aan landschappen en ligging aan de Rijn en de haven. De structuurvisie richt zich op de ruimtelijke kwaliteitsverbetering en kleinschalige interventies in de bestaande stad.

Eén van de doelstellingen is het toekomstbestendig maken van wijken en haar voorzieningen.

De tijd van nieuwe uitbreidingswijken is voorbij. Inbreiding en kwaliteitsverbetering worden leidende thema’s. Maatschappelijke ontwikkelingen zoals vergrijzing, werk aan huis, etc. vragen om gemengde, levensloopbesteding wijken. Wijken waar mensen kunnen werken, wonen en recreëren. De opgave voor de structuurvisie is om de wijken geschikt te maken voor deze verandering. Daarbij kunnen de Wageningse kennisthema’s als voedsel, gezondheid en leefomgeving een ruimtelijke vertaling krijgen. Wijken behouden de gewenste basisvoorzieningen voor alle bevolkingsgroepen (zorg, detailhandel, onderwijs, etc.). Wageningen wil ruimte geven aan collectieve initiatieven en collectief beheer om de sociale samenhang te versterken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.BPRooseveltweg350-ONT1_0010.png"

Uitsnede visiekaart (bron: Structuurvisie Wageningen)

Wageningen is als stad overzichtelijk, met een logische cultuurhistorische structuur. Het hoogteverschil van de stuwwal met de Eng, de uiterwaarden en de openheid van het Binnenveld met de cultuurhistorische lijnen en nederzettingsstructuren zijn bepalend geweest voor de typerende lintenstructuur.

De ordening van het verkeersnetwerk is een combinatie van een (oude) radiale en een (recentere) tangentiële structuur. Op een aantal plekken is de logica in de stedenbouwkundige structuur verdwenen, bijvoorbeeld rond de Stadsbrink (busstation-plantsoen-centrum).

Consequentie plangebied

De ontwikkeling sluit nauw aan bij de thema's inbreiding en kwaliteitsverbetering. De ontwikkeling vindt plaats in binnenstedelijk gebied en beoogd het verbeteren van de kwaliteit van het perceel maar ook van de directe omgeving.

De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt ligt aan de historische route (de Rooseveltweg is een oud lint). De herontwikkeling op de kavel aan de Rooseveltweg 350 tast het stedenbouwkundige karakter niet aan, maar brengt juist twee verschillende schaalniveau's aan bebouwing rondom het perceel samen. Geconstateerd wordt dat er geen strijdigheid is met de gemeentelijke structuurvisie.

3.3.2 Woonvisie 2016-2025

De gemeenteraad heeft op 10 oktober 2016 de woonvisie vastgesteld. In de woonvisie zijn drie thema’s uitgewerkt;

  • 1. Wonen en gezondheid
  • 2. Betaalbaarheid
  • 3. Kennis en wonen

Voor het plangebied is met name het tweede thema van belang. Voor het thema 'betaalbaarheid' zijn de volgende doelstellingen geformuleerd:

  • voor Wageningse huishoudens met een laag inkomen of (lager) middeninkomen is voldoende passende woonruimte beschikbaar;
  • in Wageningen zijn voldoende sociale huurwoningen aanwezig, verspreid over diverse buurten. Binnen deze buurten zijn de sociale huurwoningen gedifferentieerd naar prijsklasse;
  • duurzaamheidsmaatregelen leiden tot een stabilisering of daling van de totale woonlasten voor bewoners;
  • te (ver-)bouwen woningen richten zich bij voorkeur op de ontbrekende (betaalbare) segmenten in de woningmarkt.

In de herziening van de kwantitatieve regionale woningbouwafspraken is voor Wageningen een toevoeging van ongeveer 1.300 nieuwe woningen in de periode 2017 - 2027 afgesproken. De beschikbaarheid van woningen wordt niet alleen vergroot door het nieuw bouwen van woningen (zowel op nieuwe als bestaande locaties) maar ook door transformatie van het woningaanbod of ander vastgoed. Het toevoegen van de juiste woningen zet een verhuistrein in gang die de keuzevrijheid vergroot voor diverse doelgroepen. Daarnaast krijgen starters op de woningmarkt meer kans als doorstroming op gang komt. Onderstaand is deze gewenste doorstroming schematisch weergegeven.

Voor ouderen, GGZ-cliënten, PhD'ers en kenniswerkers is er behoefte aan (gestapelde) woningen en specifieke woonvormen in het sociale huursegment. Er ligt hierin een specifieke opgave, waarbij vooral de corporaties (en zorgaanbieders) aan zet zijn.

De doelstellingen van de woonvisie zijn opgenomen in de 'Uitvoeringsagenda woonvisie 2017-2018'. Voor 2017 en 2018 wordt voor 'betaalbaarheid en beschikbaarheid' ingezet op:

  • Doelstelling 1: Voor Wageningse huishoudens met laag of middeninkomens is voldoende passende woonruimte beschikbaar
  • Doelstelling 2: In Wageningen zijn voldoende sociale huurwoningen, verspreid over diverse buurten. Binnen deze buurten zijn de sociale huurwoningen gedifferentieerd naar prijsklasse.

Consequentie plangebied

De realisatie van 36 sociale huurwoningen draagt bij aan het realiseren van de doelstelling van de woonvisie en de uitvoeringsagenda. Het gaat om de realisatie van woningen met een maximale huurprijs van € 710,-. De woningen zijn beschikbaar voor huishoudens met lagere inkomens.

Hoofdstuk 4 Water

4.1 Kader

Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven; ook de ecologische ambities worden op dit niveau geregeld.

Wettelijk kader

Het Rijk, de VNG, het IPO en de Unie van Waterschappen hebben in februari 2001 de startovereenkomst Waterbeheer 21ste eeuw ondertekend. Deze startovereenkomst is in 2003 omgezet in het Nationaal Bestuursakkoord Water dat in juni 2008 is geactualiseerd. Hiermee hebben deze partijen elkaar gecommitteerd om een watertoets toe te passen bij het opstellen van ruimtelijke plannen.

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorts bepaald dat waterbeheerders dienen te worden geraadpleegd bij het opstellen van bestemmingsplannen. De watertoets is een instrument om bij alle ruimtelijke plannen en besluiten waarin waterhuishoudkundige aspecten voorkomen te toetsen of in voldoende mate rekening wordt gehouden met die aspecten. Het gaat daarbij vooral om aandacht voor de waterkwantiteit (ruimte voor water, berging, infiltratie, aan- en afvoer), aandacht voor effecten op de waterkwaliteit en aandacht voor de veiligheid (overstroming).

Rijksbeleid

Het Rijksbeleid is in diverse nota's vastgelegd. De meest directe beleidsplannen zijn de Vierde Nota Waterhuishouding en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). Deze plannen hebben tot doel om in de periode tot 2015 het hoofdwatersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden. Het gaat daarbij om het aanpakken van de gevolgen van de zeespiegelstijging, bodemdaling en een veranderend klimaat. Belangrijk onderdeel is om de drietrapsstrategie: vasthouden, bergen, afvoeren' in alle overheidsplannen als verplicht afwegingsprincipe te hanteren. Tevens is in het NBW vastgelegd, dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures. Hierdoor wordt een vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder in de planvorming gewaarborgd. Verder is water in de Nota Ruimte een belangrijk structurerend principe voor bestemming, inrichting en gebruik van de ruimte. Om problemen met water te voorkomen moet, anticiperend op veranderingen in het klimaat, de ruimte zo worden ingericht dat water beter kan worden vastgehouden of geborgen.

Vierde Nota Waterhuishouding

Ten aanzien van de waterhuishouding is het Rijksbeleid verwoord in de Vierde Nota Waterhuishouding. Deze nota vormt de basis voor de watertoets, welke in het Besluit ruimtelijke ordening voor alle ruimtelijke plannen is voorgeschreven. Centrale doelstelling van de nota is "Het hebben en houden van een veilig en bewoonbaar land en het in stand houden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd". In de nota is beleid geformuleerd ten aanzien van verschillende watersystemen, waarbij onder meer veiligheid (beheer waterkeringen) en kwaliteit centraal staan. Ook wordt gestreefd naar goede afstemming tussen verschillende overheden en daarbij horende (ruimtelijke) plannen.

In de Vierde Nota Waterhuishouding is het water in de stad apart benoemd, door middel van zeven aangrijpingspunten:

  • 1. het uitvoeren van een knelpuntenonderzoek stedelijk waterbeheer;
  • 2. het ontwikkelen van een gemeenschappelijke visie van gemeenten en waterbeheerders op het waterbeleid en doorvertaling naar bestemmingsplannen en waterbeheersplannen;
  • 3. een meer op ecologische, hydrologische aspecten en belevingswaarde gebaseerde planning van de verstedelijking;
  • 4. aandacht voor de waterketen in relatie tot duurzaam bouwen;
  • 5. voortgaan met het opstellen en uitvoeren van gemeentelijke rioleringsplannen, het terugdringen van overstortingen en het verwijderen van vervuilde waterbodems;
  • 6. het bevorderen van waterbesparing en hergebruik van water;
  • 7. het afkoppelen van verhard oppervlak en infiltratie van water in de bodem.

Provinciaal beleid

Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied. Het waterplan is beschreven aan de hand van een aantal thema’s zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Voor deze thema’s is beschreven welke doelstellingen voor 2007 en 2015 er liggen. Hierbij is rekening gehouden met de Europese Kaderrichtlijn Water en het beleid Waterbeheer 21e eeuw (WB21). Het thema “water als ordenend principe” loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied, er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen. Dit waterplan valt onder het regime van de nieuwe Waterwet (22 dec. 2009).

Keur Waterschap Vallei & Veluwe (2013)

De keur is een algemene verordening van het waterschap. Op grond van artikel 56 in combinatie met artikel 78 van de Waterschapswet stelt het waterschap verordeningen vast die het nodig oordeelt voor de behartiging van de opgedragen taken. De taken die aan het waterschap worden opgedragen betreffen, volgens artikel 1 van de Waterschapswet, de zorg voor het watersysteem en zorg voor het zuiveren van afvalwater en eventueel kunnen nog de zorg voor andere waterstaatsaangelegenheden worden opgedragen, bijvoorbeeld vaarwegbeheer. Naast de Waterschapswet, die de organisatie van de waterschappen regelt, geven de Waterwet en de daarop gebaseerde regelgeving allerlei bepalingen over de inhoud van het waterbeheer, bijvoorbeeld in de vorm van doelstellingen en concrete normen.

De keur is gebaseerd op zowel de Waterschapswet als de Waterwet en de daarop gebaseerde regelgeving in het Waterbesluit, de Waterregeling en de Waterverordening waterschap Vallei en Veluwe. De opbouw van de keur is vergelijkbaar met de opbouw van de Waterwet en de daarop gebaseerde regelgeving.

In de keur is vastgelegd bij wie verantwoordelijk is voor het beheer en onderhoud van de waterstaatswerken, voor welke activiteiten een watervergunning nodig is en wie verantwoordelijk is voor toezicht en handhaving.

Uitgangspuntennotitie. Beleidskader bij stedelijke uitbreiding,

Het waterschap heeft op 4 mei 2017 de uitgangspuntennotitie geactualiseerd. In de uitgangspuntennotitie wordt per thema een toelichting gegeven op de belangen vanuit het waterbeheer op de ruimtelijke ordening. De thema’s welke overeenkomen met de deelprogramma’s binnen het waterschap zijn: waterveilighed, voldoende en schoon en waterketen.

De notitie formuleert de volgende uitgangspunten:

  • a. Bij nieuwe lozingen vanaf verhard oppervlak op oppervlaktewater geldt dat de hoeveelheid te lozen water geen nadelig effect mag hebben op het ontvangende watersysteem.
  • b. Aan het in het eerste lid gestelde wordt in ieder geval voldaan wanneer:
    • 1. het verharde oppervlak niet groter is dan 1500 m² in stedelijk en 4000 m² in het buitengebied, of;
    • 2. er niet meer dan de plaatselijk geldende landelijke afvoer vanuit het plangebied geloosd wordt, of;
    • 3. er een berging van 600 m³ per hectare verhard oppervlak wordt gerealiseerd, of;
    • 4. het nadelige effect op het watersysteem wordt gecompenseerd, of;
    • 5. er geloosd wordt vanaf verhard oppervlak dat hiervoor was aangesloten op het gemengd stelsel (afkoppelen) en het ontvangende oppervlaktewaterlichaam voldoende capaciteit heeft.
  • c. De in het tweede lid genoemde berging kan o.a. worden gerealiseerd door middel van:
    • 1. een statische berging met een capaciteit van 600 m³ per hectare;
    • 2. een dynamische berging waarbij rekening wordt gehouden met infiltratie. De mate van infiltratie waarmee rekening gehouden mag worden dient door de initiatiefnemer te worden aangetoond.
  • d. De onder b5 compensatie kan o.a. worden gerealiseerd door het benutten of creëren van overcapaciteit in het ontvangende watersysteem, onder andere door de inzet van stuwconstructies.

Daarbij wordt opgemerkt dat vegetatiedaken (met voldoende opvangcapaciteit) niet worden aangemerkt als verhard oppervlak.

Bij stedelijke uitbreidingen is vaak sprake van een toename van verhard oppervlak. Hierdoor kan het hemelwater niet infiltreren en wordt het versneld afgevoerd naar riolering of oppervlaktewater. Dit is ongewenst en dient zoveel mogelijk te worden voorkomen. Uitgangspunt is dat het hemelwater zoveel mogelijk in het plangebied blijft. De wijze waarop kan per situatie verschillen en is gebiedsafhankelijk.

Het waterschap gaat uit van een T=100 neerslag-gebeurtenis waarbij 86 mm neerslag in 24 uur valt. Daarbij mag 3l/s/ha afgevoerd worden naar het watersysteem wat over 24 uur gelijk staat aan 26 mm neerslag. De overige 60 mm dient in het plangebied te worden vastgehouden en gefaseerd te worden afgevoerd met een maximum van 1,5l/s/ha.

4.2 Het plangebied

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de gemeente en waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De inzet daarbij is om in elk afzonderlijk plan met maatwerk het reeds bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren.

Het watertoetsproces is op 12 april 2018 digitaal doorlopen op www.dewatertoets.nl (zie bijlage 3). Waterschap Valei en Veluwe is via deze website door de initiatiefnemer van de ruimtelijke ontwikkeling op de hoogte gebracht van het plan. Uit het wateradvies blijkt dat in het plangebied geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden liggen die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap een positief wateradvies gegeven.

In deze paragraaf worden alle relevante wateraspecten kort behandeld.

Hemelwater

Hemelwaterafvoer wordt afgekoppeld van het gemengde rioolstelsel. Het afgekoppelde water kan en moet deels in de ondergrond infiltreren en kan deels gebruikt worden voor doorspoelen Rooseveltsingel. Opgemerkt wordt dat de zandgrond zeer geschikt is voor infiltratie.

Oppervlaktewater

In de directe omgeving van het plangebied is de Rooseveltsingel het enige oppervlaktewater. Overtollig regenwater kan bijdragen aan de doorspoeling van de singel.

Grondwater

Het grondwaterniveau ligt op een normaal niveau. De bekende overlast van grondwater uit de buurt wordt niet veroorzaakt door een hoge grondwaterstand, maar door de slechte waterdichtheid van de kelders. Ondanks de toename van infiltratie van hemelwater in het plangebied, zal de grondwaterstand minimaal stijgen. De drooglegging is ook voor de nieuwe situatie voldoende.

Riolering

De huidige riolering op de locatie van het plangebied is een gemengd riool en sterk verouderd (ouder dan 60 jaar). Het riool wordt daarom vervangen voor een nieuw deel DWA riool en IT riool.

Bluswater

Voor het bluswater wordt primair het drinkwaterleidingnet gebruikt. Secundair eigen middelen of het oppervlaktewater.

Oppervlakteverharding

Momenteel is vrijwel het gehele perceel (4.100 m2) verhard. De realisatie van de voorgenomen plannen resulteert in circa 3.000 m2 verhard oppervlak. Daarbij is uitgegaan dat per grondgebonden woning 20 m2 aan verharding plaats vindt in de achtertuin. In vergelijking tot de huidige situatie neemt de verharding van het plangebied met ruim 25% (1.100 m2 ) af. Aangezien er een afname is van de verharding van het plangebied, is er geen noodzaak voor watercompensatie.

Grondwaterfluctuatiezone

Het plangebied ligt binnen de grondwaterfluctuatiezone, zoals die door de Provincie Gelderland is bepaald. Dit is een zone langs de flanken van het Veluwemassief, waar de grondwaterstanden naar verwachting op termijn zullen stijgen. Afhankelijk van de verwachtte stijging kan het raadzaam zijn daar nu rekening mee te houden, om daarmee toekomstig grondwateroverlast te voorkomen.

Hoofdstuk 5 Milieu en overige omgevingsaspecten

Met het opstellen van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt met het bestemmingsplan mogelijk is uit oogpunt verschillende milieuaspecten. Het gaat hier om de volgende aspecten:

  • 1. bedrijven en milieuzonering;
  • 2. geluid;
  • 3. luchtkwaliteit;
  • 4. externe veiligheid;
  • 5. bodem;
  • 6. flora en fauna;
  • 7. archeologie en cultuurhistorie;
  • 8. duurzaamheid;
  • 9. Besluit milieueffectrapportage.

5.1 Bedrijven en milieuzonering

5.1.1 Wet - en regelgeving

Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Tengevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar.

Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten. De gegeven afstanden zijn richtafstanden en geen harde afstandsnormen

De te beoordelen situaties zijn te herleiden tot drie groepen en bijbehorende aanpak, te weten:

  • Nieuwe milieugevoelige functies nabij bestaande bedrijven
    In deze situatie dient primair te worden beoordeeld of hinder te verwachten is van de specifieke bestaande bedrijven. Deze beoordeling is met name gebaseerd op de Wet Milieubeheer en bijbehorende AMvB's. Daarnaast zal moeten worden meegewogen of ter plaatse van de nieuwe milieugevoelige functies bij eventuele vestiging van een nieuw bedrijf op het bestaande bedrijfsperceel een probleemsituatie ontstaat. Deze afweging vindt met name plaats op basis van Bedrijven en Milieuzonering.
  • Nieuwe bedrijfsbestemmingen nabij bestaande milieugevoelige functies
    In deze situatie is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal tenminste een afstand van bv. 10 meter (cat. 1), 30 meter (cat. 2), 50 meter (cat. 3.1) en 100 meter (cat. 3.2) tussen de gevoelige functies en belastende activiteiten moeten worden gerespecteerd. In het geval de bestemmingswijziging wordt gerealiseerd ten bate van de vestiging van een specifiek bedrijf, kunnen de omstandigheden van dit bedrijf worden meegewogen. In elk geval dient tenminste aan de Wet milieubeheer te worden voldaan.
  • Nieuwe milieugevoelige functies nabij nieuwe bedrijfsbestemmingen
    In dit geval is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal tenminste een afstand van bv. 10 meter (cat. 1), 30 meter (cat. 2), 50 meter (cat. 3.1) en 100 meter (cat. 3.2) tussen de gevoelige en belastende bestemmingen moeten worden gerespecteerd.

De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. De VNG-richtafstanden van toepassing zijn op nieuwe situaties, waarbij milieugevoelige functies (bijvoorbeeld wonen) en bedrijven in elkaars nabijheid gerealiseerd worden.

5.1.2 Plangebied

Woongebied

Het perceel aan de Rooseveltweg 350 is, ondanks de aanwezigheid van een aantal niet-woonfuncties, te kenmerken als 'rustige woonwijk'.

Aanwezig bedrijven in omgeving

In een straal van 150 meter zijn de volgende bedrijven gevestigd:

  • Rooseveltweg 408A: startpunt Wageningen, 'T Palet;
  • Rooseveltweg 371: dierenarts;
  • Van Eckstraat 1: haarverzorging Insa Hair;
  • Olympiaplein 26: de Woonstichting;
  • Buurtseweg 1: Basischool de Beijenkorf (vanaf zomer 2018).

In onderstaande tabel is per bedrijf aangegeven wat de milieucategorie is en welke richtafstand daarbij hoort. Tevens is aangegeven wat de afstand is van het toekomstige pand op het perceel van Rooseveltweg 350 tot aan de bouwvlakken van de genoemde bedrijven.

Adres   Bedrijf   Milieucategorie   Richtafstand   Afstand  
Rooseveltweg 408A   Startpunt Wageningen, 'T Palet (kantoor)   1   10 meter   > 120 meter  
Rooseveltweg 371   Dierenarts   2   30 meter   > 50 meter  
Van Eckstraat 1   Haarverzorging Insa Hair   1   10 meter   > 50 meter  
Olympiaplein 26   De Woonstichting
 
1   10 meter   > 75 meter  
Buurtseweg 1   Basisschool de Bijenkorf   2   30 meter   > 75 meter  

Afstanden van toekomstig pand tot aan bouwvlakken functies

Uit bovenstaande tabel kan worden afgeleid dat de realisatie van 36 woningen, ruim voldoet aan de richtafstanden van de VNG. Daarmee wordt geconstateerd dat ter plaatse van de nieuwe woningen een goed woon- en leefklimaat is. Bovendien worden de bestaande voorzieningen en bedrijven in de nabijheid niet in hun bedrijfsvoering beperkt door de ontwikkeling die met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt.

Conclusie

Met dit bestemmingsplan worden 36 woningen mogelijk gemaakt op het perceel aan de Rooseveltweg 350. Gezien de afstand tot nabij gelegen voorzieningen en bedrijven, wordt geconcludeerd dat milieuzonering geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

5.2 Geluid

5.2.1 Wet - en regelgeving
5.2.1.1 Wegverkeerslawaai

Wet geluidhinder

Wegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen (art. 74-75 Wgh). Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op deze bestemmingen. Onder geluidsgevoelige bestemmingen wordt verstaan (Art. 1 Wgh):

  • Woningen
  • Onderwijsgebouwen
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen
  • Geluidsgevoelige terreinen (bij onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en woonwagenstandplaatsen)

Voor deze bestemmingen gelden voorkeursgrenswaarden. Deze voorkeursgrenswaarden worden mede bepaald door de locatie van de gevoelige bestemmingen en het type weg. Bij realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen dient de geluidsbelasting ten hoogste de voorkeursgrenswaarde te bedragen.

Indien bij de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen niet aan de voorkeursgrenswaarde kan wordt voldaan, kan worden geconcludeerd dat de locatie niet zonder meer geschikt is voor de beoogde ontwikkeling. Onder voorwaarden kunnen hogere waarden worden vastgesteld tot de maximale grenswaarde uit de Wgh.

Beleidsregels hogere waarde Wet geluidhinder 2008

Het geluidbeleid van de gemeente Wageningen is opgenomen in het document ‘Beleidsregels hogere waarde Wet geluidhinder 2008’. In hoofdstuk 4 van de beleidsregels is opgenomen dat een hogere waarde procedure enkel gestart wordt indien de woning beschikt over tenminste één geluidluwe zijde (artikel 4.1 van de beleidsregels). Indien de woning beschikt over een buitenruimte dan is deze buitenruimte gelegen aan de geluidsluwe zijde van de woning (artikel 4.2 van de beleidsregels).

Geluidluw betekent dat de geluidbelasting per bron niet hoger mag zijn dan de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting. Indien de woning beschikt over een buitenruimte dan is deze buitenruimte gelegen aan de geluidluwe zijde van de woning.

Bij een nieuw te bouwen woning met een geluidsbelasting groter dan 53 dB vanwege wegverkeer gelden de volgende indelingseisen (artikel 4.3 van de beleidsregels):

  • a. Verblijfsruimten moeten zoveel mogelijk aan de geluidsluwe zijde liggen. Minimaal 30% van het aantal verblijfsruimten of 30% van de oppervlakte van het verblijfsgebied ligt aan de geluidsluwe zijde.
  • b. Tenminste één slaapkamer moet aan de geluidsluwe zijde liggen.

De geluidsluwe gevel wordt gedefinieerd als: 'de zijde van een gebouw met de laagste geluidsbelasting. Deze geluidsbelasting mag per bron niet hoger zijn dan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting'. De hoogst toelaatbare geluidbelasting op een gevel is, conform artikel 82 van de Wet geluidhinder, 48 dB.

5.2.1.2 Industrielawaai

Op grond van artikel 40 van de Wgh kunnen industrieterreinen een zone hebben. In het gebied waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft is géén industrieterrein gelegen met een zone op grond van artikel 40 Wgh. Op grond van artikel 44 Wgh bedraagt de voorkeursgrenswaarde voor industrielawaai 50 dB(A). Op grond van artikel 45 Wgh kan voor nieuwe woningen een hogere waarde worden vastgesteld van 55 dB(A) en voor bestaande woningen 60 dB(A). In het bestemmingsplangebied zijn bedrijventerreinen gesitueerd. Om het leefklimaat voor omwonenden in beeld te brengen wordt in de verdere uitwerking de geluidsbelasting van de bedrijven op de nieuw te bouwen woningen onderzocht.

Nabij het plangebied is geen gezoneerd industrieterrein, een zone van een gezoneerd industrieterrein of een bedrijventerrein met geluidafspraken (geluidbeheersplan) aanwezig. Industrielawaai vormt daarmee geen belemmering voor het vaststellen van dit bestemmingsplan.

5.2.1.3 Railverkeer

Op grond van artikel 1 Wgh hebben spoorwegen een zone. Het plangebied ligt niet in een zone van een spoorweg. Spoorwegverkeerslawaai is daarom niet relevant voor het plangebied.

5.2.2 Plangebied

De kavel ligt binnen de wettelijke onderzoekszone van de Rooseveltweg. Ten behoeve van de herontwikkeling is daarom akoestisch onderzoek verricht (bijlage 4) naar wegverkeerslawaai. De omliggende 30 km/u wegen (niet-gezoneerd volgens de Wet geluidhinder, namelijk 30 km/uur wegen of woonerf) zijn eveneens meegenomen in het akoestisch onderzoek ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het onderzoek is daarom uitgevoerd voor de Rooseveltweg, de Gravinnestraat, de Westerhofseweg en de Kampweg.

Uit het onderzoek blijkt dat:

  • 1. De geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Rooseveltweg:
    • a. bedraagt voor de grondgebonden woningen maximaal 28 dB. Op geen enkele gevel wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden als gevolg van wegverkeer van de Rooseveltweg;
    • b. overschrijdt de voorkeursgrens van 48 dB op de noord-, west- en zuidgevel van het appartementengebouw tot maximaal 58 dB. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt nergens overschreden.
  • 2. De geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Westerhofseweg:
    • a. overschrijdt voor alle grondgebonden woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB met maximaal 3 dB op de oostgevel;
    • b. voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de appartementen .
  • 3. De geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Gravinnestraat overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de grondgebonden woningen en de appartementen.
  • 4. De geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Kampweg:
    • a. overschrijdt op de zuidgevel van de grondgebonden woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden met maximaal 2 dB;
    • b. verschrijdt op de zuidgevel van de appartementen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden met maximaal 1 dB.

In onderstaande verbeelding is met een rode lijn aangegeven op welke gevels de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.BPRooseveltweg350-ONT1_0011.png"

Meetpunten wegverkeerlawaai en gevels waar de voorkeursgrenswaarde overschreden wordt (bron: Akoestisch onderzoek berekening gevelbelasting. Ireneschool, Kampweg te Wagenningen)

Cumulatie

De cumulatieve geluidbelasting dient te worden bepaald indien er sprake is van blootstelling aan meer dan één geluidbron. Dit is alleen het geval indien de zogenaamde voorkeurswaarde van de te onderscheiden bronnen wordt overschreden. De Wet geluidhinder stelt dat voor de cumulatie de zoneplichtige (spoor)wegen en de geluidbelasting ten gevolge van industrie en/of luchtvaart meegenomen dienen te worden. Hierbij mag de correctie artikel 110g Wet geluidhinder met betrekking tot wegverkeer, niet worden toegepast.

Dit betekent dat de cumulatieve geluidsbelasting voor dit plangebied niet bepaald hoeft te worden, omdat er slechts één zoneplichtige weg is, de Rooseveltweg.

Maatregelen

Voor die onderdelen van het plan waarbij de geluidbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai boven de voorkeurgrenswaarde maar niet boven de maximale ontheffingswaarde ligt, kunnen hogere waarden worden aangevraagd. De hogere waarden kunnen door het college van burgemeester en wethouders verleend worden wanneer is vastgesteld dat maatregelen onvoldoende doelmatig zijn. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in bronmaatregelen, overdrachtsmaatregelen en maatregelen aan de kant van de ontvanger (het pand).

Bronmaatregelen

Bronmaatregelen in de vorm van minder verkeer of lagere rijsnelheid zijn met betrekking tot de wegverkeerscirculatie zeer ingrijpend. Bovendien heeft initiatiefnemer hier geen invloed op.

Het aanbrengen van geluidreducerend wegdek op de Rooseveltweg bezwaren van civieltechnische aard. Wringend verkeer zou het dit type asfalt direct stuk rijden. Momenteel is de Rooseveltweg voorzien van standaard asfalt.

Overdrachtsmaatregelen

Geluid afschermende maatregelen nabij de bebouwing is vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet gewenst. Door de gemeente Wageningen worden geen geluidschermen of –wallen gebouwd langs stedelijke wegen anders dan de hoofdstructuur (de Rooseveltweg maakt geen deel uit van de hoofdstructuur).

Het vergroten van de afstand tussen bron en ontvanger is in het ontwerp niet gewenst of niet mogelijk. Deze maatregel is bovendien onvoldoende om de geluidbelastingen terug te dringen tot de voorkeurswaarde wegverkeerslawaai.

Maatregelen aan het pand

De totale geluidbelasting bedraagt meer dan 53 dB. Bij de bouwvergunningsaanvraag dient een onderzoek naar de gevelgeluidwering uitgevoerd te worden. De karakteristieke geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie dient te worden bepaald conform NEN 5077. Passende geluidwering zorgt ervoor dat de binnenwaarde maximaal 33 dB is.

Toetsing gemeentelijk beleid, artikel 4.1 t/m 4.3

Artikel 4.1: tenminste één geluidsluwe zijde aanwezig.

Uit onderzoek blijkt dat alle grondgebonden woningen en alle appartementen beschikken over een geluidluwe zijde. Alle nieuwbouw voldoet aan artikel 4.1 van de beleidsregel.

Artikel 4.2: buitenruimte aan geluidsluwe zijde.

De grondgebonden woningen en de appartementen in de eerste bouwlaag hebben een buitenruimte (een achtertuin) aan de geluidluwe zijde. De appartementen op de verdiepingen hebben een buitenruimte (een balkon) aan de kant van de Rooseveltweg. Daarmee voldoen de appartementen op de verdiepingen niet aan artikel 4.2 van de beleidsregel. De gemeente is verzocht (zie bijlage 5) om af te wijken van deze beleidsregel, omdat:

  • het stedenbouwkundig plan met zorg is opgesteld middels participatie en de woningstichting zich hieraan wil conformeren;
  • met de realisatie van de balkons aan de zijde van de Rooseveltweg de privacy wordt gewaarborgd in de achtertuinen van de 12 grondgebonden woningen.

Om een aanvaardbaar akoestisch klimaat op de balkons te waarborgen worden de volgende maatregelen toegepast:

  • 1. bij de realisatie van de balkons wordt in de buitenruimte akoestisch absorberend materiaal toegepast;
  • 2. de balkons worden voorzien van een glazen balkonhek c.q. borstwering (dus geen spijlen) tot en met zithoogte;
  • 3. de glazen panelen onderling zijn kierdicht;
  • 4. de massa van de balkonhekken c.q. borstwering bedraagt ten minste 10 kg/m2.

De bovenstaande maatregelen worden juridisch geborgd met een voorwaardelijke verplichting.

Artikel 4.3: indelingsvereisten indien geluidsbelasting groter is dan 53 dB

De maximale gevelbelasting op de grondgebonden woningen bedraagt 52 dB. Daarmee gelden er op grond van artikel 4.3 van de beleidsregels geen aanvullende indelingsvereisten.

Voor het appartementencomplex bedraagt de maximale gevelbelasting 58 dB. Voor de appartementen treedt artikel 4.3 van de beleidsregels in werking: tenminste 30% van het oppervlakte aan verblijfsruimte moet aan de geluidsluwe zijde liggen, waaronder één slaapkamer. In het ontwerp van de appartementen dient hier rekening mee gehouden te worden. In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarmee artikel 4.3 juridisch is verankerd.

Conclusie

De geluidbelasting ten gevolge van wegverkeer op de Roosenveltweg bedraagt maximaal 58 dB Lden. Er wordt niet overal voldaan aan de voorkeurswaarde van 48 dB. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt nergens overschreden.

Maatregelen ter reductie van het geluid ten gevolge van de relevante geluidbronnen zijn in relatie tot het onderhavige project vanwege overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige of financiële aard, niet realiseerbaar. Het is realistisch om hogere waarden aan te vragen voor zowel de grondgebonden woningen als de appartementen.

In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarmee artikel 4.3 van de beleidsregels juridisch verankerd is. Verblijfsruimte is daarbij gelijkgesteld aan een geluidsgevoelige ruimte, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder (een ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van ten minste 11 m2).

Tevens is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de te nemen maatregelen voor het waarborgen van een aanvaardbaar akoestisch klimaat op de balkons.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Wet - en regelgeving

Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.

Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2.5). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in tabel 5.I. Vanaf 2011 zijn de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 van kracht. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden.

Wet luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijke plan of project doorgang kan vinden indien:

  • a. een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt;
  • b. de luchtkwaliteit tengevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • c. een project “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde (1,2 µg/m3 PM10 of NO2 en 0,75 µg/m3 PM2.5 jaargemiddeld);
  • d. een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). (Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen.)

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.BPRooseveltweg350-ONT1_0012.png"

Grenswaarden Wet luchtkwaliteit

Regeling NIBM

De Ministeriële Regeling NIBM geeft een uitwerking aan het Besluit NIBM en een getalsmatige invulling van de NIBM-grens. Voor een aantal categorieën van projecten kan met zekerheid worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Het betreft onder andere het onderstaande geval, waarbij een luchtkwaliteitonderzoek niet meer nodig is:

  • 1. woningbouw = 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en
  • 2. woningbouw = 3.000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Uit de NIBM-tool blijkt dat bij meer dan 1.280 motorvoertuigen per dag extra, in betekenende mate wordt bijgedragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. In de overige gevallen, die niet in het Besluit NIBM genoemd worden, zal op een andere manier bijvoorbeeld door middel van berekeningen aannemelijk gemaakt moeten worden dat de bijdrage niet in betekenende mate is of dat de grenswaarden niet worden overschreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.BPRooseveltweg350-ONT1_0013.png"

Rekentool 'niet in betekenende mate'

Bestaande luchtkwaliteit

Atlas Leefomgeving heeft op haar site gegevens over de bestaande luchtkwaliteit. In onderstaande tabel een overzicht van de waarden voor het plangebied in 2015.

  2015  
NO2   18 - 20 µg/m3  
PM10   19 - 20 µg/m3  
PM2,5   12 - 13 µg/m3  

Overzicht waarden luchtkwaliteit (bron: www.atlasleefomgeving.nl)

5.3.2 Plangebied

Met dit bestemmingsplan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die bij dragen aan een verslechtering van de aanwezige luchtkwaliteit. Door de herontwikkeling worden geen activiteiten mogelijk gemaakt die meer dan 1.280 voertuigbewegingen gemiddeld per dag mogelijk maken. Door de bouw van 36 woningen neemt het aantal voertuigbewegingen gemiddels per dag toe met 160 tot 200. Daarbij wordt uitgegaan van:

  • de parkeernorm, zoals beschreven in paragraaf 2.3.3.1;
  • 4 ritten per parkeerplaats (per auto).

Uit het overzicht van de bestaande luchtkwaliteitswaarden blijkt dat deze ver onder de grenswaarden liggen. Daarmee kan geconstateerd worden dat de bestaande luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de realisatie van 36 woningen op het perceel aan de Rooseveltweg 350.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Wet- en regelgeving

Besluit externe veiligheid inrichtingen, Besluit externe veiligheid buisleidingen en het Besluit externe veiligheid transportroutes

Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) vormen het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico's. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.

Plaatsgebonden risico (PR)

Als “harde” afstandseis voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.

Groepsrisico (GR)

Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De uitkomst van dit onderzoek geeft de hoogte van het GR weer en wordt uitgedrukt in een curve, waarbij als norm voor het GR een oriënterende waarde is vastgesteld. De hoogte van het GR moet door middel van een bestuurlijke afweging worden verantwoord. Als binnen het invloedsgebied (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden geprojecteerd, geldt ook voor de hiermee samenhangende toename van het GR een bestuurlijke verantwoordingsplicht.

(Beperkt) kwetsbare objecten

Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels restaurants.

Risicovolle activiteiten

In het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het plan sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven en transportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan.

5.4.2 Plangebied

Bedrijven – Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Er zijn in de directe omgeving van het plangebied geen bedrijven gevestigd die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Dit bestemmingsplan maakt ook geen nieuwe Bevi-bedrijven mogelijk.

Bedrijven – Overige veiligheidswetgeving

Er zijn in de directe omgeving geen bedrijven gevestigd met een overig veiligheidsrisico.

Transport van gevaarlijke stoffen over weg, spoor en water

Er moet rekening gehouden worden met het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en water. Wegen, spoorwegen en vaarwegen met structureel en grootschalig vervoer van gevaarlijke stoffen liggen niet in de buurt van het plangebied of in ieder geval op een afstand die groter is dan 200 meter, zodat er geen ruimtelijke consequenties zijn.

Voor de gemeentelijke en provinciale wegen is in de gemeente Wageningen een routering voor gevaarlijke stoffen vastgesteld. Deze route loopt niet langs of door het plangebied. Voor noodzakelijk transport ten behoeve van laden en/of lossen van gevaarlijke stoffen buiten de vastgestelde routes is een ontheffing nodig. Aan deze ontheffing kunnen voorwaarden worden verbonden om een veiligere leefomgeving te realiseren.

Er kan langs het plangebied dus wel transport van gevaarlijke stoffen plaatsvinden van de niet-routeplichtige stoffen (zoals benzine) en routeplichtige stoffen (zoals propaan), maar de frequentie daarvan is (door het lokale karakter van het transport) dermate laag dat daardoor geen risico’s ontstaan die ruimtelijk relevant zijn.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Er zijn geen buisleidingen in de nabijheid van het plangebied die een belemmeringen vormen voor de plannen op het perceel aan de Rooseveltweg 350.

Elektromagnetische straling

Er zijn in de omgeving geen hoogspanningslijnen aanwezig waarvan de indicatieve magneetveldzones tot het plangebied reiken. Uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen zendmasten aanwezig zijn die overschrijdingen van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten veroorzaken.

Conclusie

Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de realisatie van 36 woningen op het perceel aan de Rooseveltweg 350.

5.5 Bodem

5.5.1 Wet- en regelgeving

Wet Bodembescherming

De bodemkwaliteit is in het kader van een bestemmingsplan van belang indien er sprake is van functieveranderingen of een ander gebruik. De bodem moet geschikt zijn voor de nieuwe functie. Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.

Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging en de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb):

  • Niet saneren

Indien de verontreiniging voor het beoogde doel niet hoeft te worden gesaneerd kan het ruimtelijke plan voor wat betreft deze verontreiniging zonder meer doorgang vinden.

  • Saneren

Indien de verontreiniging moet worden gesaneerd dient een saneringsplan te worden opgesteld en ingediend bij de Omgevingsdienst Regio Arnhem. In sommige gevallen kan worden volstaan met het indienen van een BUS-melding (Besluit Uniforme Saneringen). Na goedkeuring door het bevoegd gezag kan de sanering doorgang vinden. Na afloop dient de sanering te worden geëvalueerd en ook dit verslag dient ter goedkeuring te worden voorgelegd. Tijdens de saneringsprocedure kan de ruimtelijke procedure worden voortgezet. Echter, een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen kan pas inwerking treden nadat is vastgesteld dat er geen sprake is van een ernstige en spoedeisende sanering (art. 6.2. c. Wabo).

Een onderzoeks- en saneringstraject heeft soms grote financiële consequenties voor de beoogde plannen. Enerzijds omdat de kosten van sanering hoog kunnen zijn, anderzijds omdat deze trajecten van grote invloed kunnen zijn op de planning. In het kader van de Grondexploitatiewet dienen deze kosten tijdig in kaart te worden gebracht. Het is daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming (historisch-) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren. Deze bodemonderzoeken zijn ook noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.

Het doel van de Wet Bodembescherming is het behoud en de verbetering van de milieuhygiënische bodemkwaliteit. In geval van graafwerkzaamheden is een bodemonderzoek aan de orde om te bepalen of eventuele vervuilde grond gesaneerd dient te worden. Voor een aantal situaties geldt een vrijstelling voor het aanleveren van een bodemonderzoek:

  • 1. gebouwen waarin (nagenoeg) niet voortdurend mensen verblijven, bijvoorbeeld een loods waar niet langer dan 2 uur per dag mensen verblijven;
  • 2. bouwwerk dat geen gebouw is, bijvoorbeeld een brug;
  • 3. bouwwerken die de grond niet raken, bijvoorbeeld een dakkapel;
  • 4. bij interne verbouwingen.

Bij een bouwwerk met een oppervlak van meer dan 50 m² moet, indien het een verblijfsruimte betreft (verblijf van mensen met meer dan 2 uur per dag), altijd een verkennend bodemonderzoek (conform NEN 5740) worden uitgevoerd. Bij bouwwerken met een kleiner oppervlakte moet een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd worden indien de bodem verdacht is op bodemverontreiniging.

5.5.2 Plangebied

In oktober 2013 is voor het plangebied aan de Rooseveltweg 350 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door bureau BOOT (Verkennend bodemonderzoek Rooseveltweg 350, d.d. 4 oktober 2013, kenmerk P13-0208-029, bijlage 6). Op basis van de resultaten van het voorgaande bodemonderzoek zijn de volgende doelstellingen voor nader onderzoek vastgesteld;

  • 1. het actualiseren van de algemene chemische bodemkwaliteit;
  • 2. het vaststellen of op de locatie sprake is van een verontreiniging met asbest;
  • 3. het bepalen van de mate en omvang van een verontreiniging met zink en lood in de noordoostelijke hoek van het onderzoeksgebied;
  • 4. het vaststellen of ter plaatse van de noordwestelijke hoek van het onderzoeksgebied sprake is van de aanwezigheid van een ondergrondse tank en of deze een bodemverontreiniging heeft veroorzaakt welke mogelijk een bedreiging vormt voor de volksgezondheid.

Begin 2018 is het aanvullende nadere bodem- en verkennend asbestonderzoek uitgevoerd door bureau BOOT (Actualiserend en nader bodem- en verkennend asbestonderzoek Rooseveltweg 350, uitgevoerd door bureau BOOT d.d. 28 maart 2018 met kenmerk P18-0076-008, bijlage 7). Het projectgebied is onderverdeeld in drie deellocaties, welke verbeeld zijn op onderstaande kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.BPRooseveltweg350-ONT1_0014.png"

Deellocaties A, B en C (bron: Actualiserend en nader bodem- en verkennend asbestonderzoek)

Uit het uitgevoerde bodemonderzoek wordt per deellocatie het volgende geconcludeerd:

Deellocatie A

  • Het vooronderzoek is geactualiseerd. Er zijn geen aanvullende gegevens bekend dan reeds beschreven in het voorgaande bodemonderzoek. Er zijn geen wijzigingen geweest ten aanzien van het gebruik. De kwaliteit van de ondergrond en het grondwater wordt als nog voldoende representatief beschouwd.
  • De licht verhoogde concentraties (zware metalen en PAK) in de onderzochte bovengrond geven vanuit de Wet bodembescherming geen noodzaak voor het uitvoeren van nader onderzoek en/of het treffen van sanerende maatregelen.
  • De milieuhygiënische bodemkwaliteit is in voldoende mate geactualiseerd.
  • De aangetoonde concentraties in de bodem vormen in milieuhygiënische zin geen belemmering voor het toekomstig gebruik (wonen met tuin). Vervolgonderzoek is niet noodzakelijk.
  • Op het maaiveld is visueel en in de bodem is zowel visueel als analytisch geen asbest aangetoond. Vervolgonderzoek is niet noodzakelijk.

Deellocatie B

  • Het sterk verhoogde gehalte lood en het matig verhoogde gehalte zink bij boring 15 zijn in dit onderzoek niet meer aangetoond. In oostelijke richting tegen de rand van het onderzoeksgebied is een matig verhoogd gehalte lood aangetoond bij boring 2004.
  • Middels het nader onderzoek is vastgesteld dat op de locatie geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
  • De aangetoonde concentraties geven vanuit de Wet bodembescherming geen noodzaak voor het uitvoeren van nader onderzoek en/of het treffen van sanerende maatregelen.

Deellocatie C

  • Tijdens de zoekactie is dat de tank en het ondergrondse leidingwerk niet aangetroffen.
  • De bodem en het grondwater is niet verontreinigd met de onderzochte parameters (minerale olie en vluchtige aromaten).

Conclusie

De aangetoonde gehalten in grond en grondwater vormen geen aanleiding tot het uitvoeren van sanerende maatregelen conform de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de realisatie van een woonbestemming. Wel wordt er door de gemeente Wageningen geadviseerd om het matig verhoogd gehalte aan lood in de noord-oost hoek te verwijderen als dit wordt ingericht als tuin.

Indien het niet mogelijk is om bij de ontwikkeling van de locatie met een gesloten grondbalans te werken, dient grond van de locatie afgevoerd te worden. Alvorens dit materiaal elders toegepast kan worden, dient een partijkeuring conform het Besluit bodemkwaliteit uitgevoerd te worden.

5.6 Flora en fauna

5.6.1 Beleid en wetgeving

Wet natuurbescherming

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies voor hun gebied wat wel en niet mag in de natuur. Zij zijn verantwoordelijk voor de vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid is dan alleen nog verantwoordelijk voor de ontheffingsaanvragen en de gedragscodes.

De Wet natuurbescherming bevat een algemene zorgplicht voor alle in het wild levende dieren en planten. Daarnaast voorziet de wet in strikte verboden die gelden voor aangewezen beschermde inheemse diersoorten, waaronder alle van nature in Nederland voorkomende soorten vogels.

De wet werkt volgens het 'nee-tenzij' principe ten aanzien van beschermde inheemse soorten: schadelijke handelingen zijn verboden, tenzij er een uitzondering voor is gemaakt. Het is niet toegestaan om vogels te doden, vangen, verwonden, verstoren, bezitten, verhandelen, de nesten en eieren te verstoren of te vernietigen. Uitzonderingen op deze verboden zijn onder voorwaarden mogelijk, onder andere voor veiligheid, schadebestrijding of onderzoek. De wet regelt ook de jacht in ons land.

De Wet natuurbescherming bevat specifieke regels voor de aanwijzing, het beheer en de bescherming van Natura 2000-gebieden, waaronder een groot aantal gebieden die als essentieel leefgebied dienen voor vogels. De internationale verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn vanaf 1 januari 2017 verwerkt in de Wet Natuurbescherming.

Ecologische Hoofdstructuur

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. In de wet heet dit de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het Natuurnetwerk is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. In of in de directe nabijheid van de NNN/EHS geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

5.6.2 Plangebied

Ten behoeve van de herontwikkelingsplannen is een quick-scan uitgevoerd, waarbij de effecten van de herontwikkeling op beschermde soorten, en beschermde gebieden (Natura 200 gebieden en Natuurnetwerk Nederland) in kaart gebracht zijn. Dit onderzoek is in bijlage 8 opgenomen.

5.6.2.1 Soortenbescherming

Houtopstanden

Omdat de ingreep plaatsvindt binnen de bebouwde kom plaats vindt is artikel 4.2. van de Wet natuurbescherming niet van toepassing. Een melding van de kapwerkzaamheden in het kader van de Wet natuurbescherming is niet nodig. Er zijn voor het kappen van de bomen nog wel gemeentelijke en mogelijk ook provinciale verordeningen van toepassing.

Vogels - huismus

In het plangebied is mogelijk de huismus aanwezig, waarvan de nesten jaarrond zijn beschermd. Dit betekent dat er nader onderzoek gedaan moet worden. Dit onderzoek moet uitwijzen of deze soort aanwezig is of niet, en of negatieve effecten naar aanleiding van de ingreep al dan niet kunnen worden uitgesloten. Onderzoek naar de huismus houdt in dat er twee gerichte veldbezoeken in de periode 1 april tot en met 15 mei of vier gerichte veldbezoeken in de periode 10 maart tot en met 20 juni plaatsvinden. Bezoeken moeten bij goede weersomstandigheden, met een tussenperiode van tenminste 10 dagen, en bij voorkeur 's ochtends plaatsvinden.

Voor de andere mogelijk aanwezige soorten broedvogels geldt dat de werkzaamheden buiten het broedseizoen uitgevoerd dienen te worden. Werkzaamheden die uitgevoerd worden tijdens het broedseizoen kunnen leiden tot het verlaten van nesten met eieren of jongen, brengen de functionaliteit van de nesten in gevaar en zijn een overtreding van de Wet natuurbescherming, artikel 3.1, lid 1 en 2. Voor het broedseizoen stelt de wet geen vaste begin- of einddatum. Normaal gesproken loopt het broedseizoen voor de meeste vogelsoorten van 15 maart tot 15 juli.

Wanneer niet buiten het broedseizoen gewerkt kan worden, moet het plangebied voorafgaande aan de werkzaamheden door een deskundige op het gebied van beschermde soorten onderzocht worden op de aanwezigheid van broedgevallen. Ook is het dan aan te raden de vegetatie en het snoeiafval binnen het werkterrein (ruim) voor het broedseizoen te verwijderen om de kans op broedgevallen binnen het plangebied te beperken.

Het is niet mogelijk ontheffing te verkrijgen voor het verstoren van broedende vogels.

Marterachtigen

Mogelijk wordt het plangebied gebruikt door de steenmarter. Nader onderzoek moet uitwijzen of deze soort aanwezig is of niet, en of negatieve effecten naar aanleiding van de ingreep al dan niet kunnen worden uitgesloten. Dit onderzoek vindt plaats met behulp van met behulp van een wildcamera/ cameraval. Deze apparaten bezitten een infraroodsensor welke contrast in warmtestraling detecteert en een camera activeert zodra een contrasterend object zich door het beeld beweegt.

Vleermuizen

Vleermuizen zijn beschermd volgens het Beschermingsregime Habitatrichtlijn. Binnen het plangebied hebben gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, kleine dwergvleermuis en laatvlieger mogelijk hun vaste rust- en/of verblijfplaats in het gebouw. Daarom is het noodzakelijk aanvullend onderzoek naar de aanwezigheid van deze vleermuissoorten in het plangebied te verrichten (conform het Vleermuisprotocol 2017). Het Vleermuisprotocol geeft invulling aan de onderzoeksverplichting voortkomend uit de Wet natuurbescherming.

Zorgplicht

Hoewel er geen aanwijzingen voor zijn, kunnen zich bij de werkzaamheden toch beschermde dieren in het plangebied ophouden. Bijvoorbeeld vleermuizen in tot dan toe onontdekte holtes in de bomen. Wanneer onverhoopt beschermde soorten of functies van beschermde soorten in het plangebied worden aangetroffen moet direct een ecoloog geraadpleegd te worden. In overleg met de ecoloog moet worden bepaald welke maatregelen er genomen moeten worden.

5.6.2.2 Natura 2000 gebied - stikstof

In de directe omgeving van het plangebied liggen geen Natura 2000-gebieden. Op ongeveer 1 km afstand (in zuidelijke richting) ligt het Natura 2000-gebied Rijntakken. Op circa 1,5 km (in oostelijke richting) ligt het Natura 2000-gebied de Veluwe.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.BPRooseveltweg350-ONT1_0015.png"

Ligging plangebied ten opzichte van Natura-2000 gebieden (bron: https://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/googlemapszoek.aspx)

Gezien de afstand tot de Natura 2000-gebieden is berekend of met de sloop- en nieuwbouwplannen stikstofemissie plaats vindt (bijlage 9). UIt de berekening blijkt dat tijdens de sloop van de bestaande bebouwing en de aanleg van de nieuwbouw de drempelwaarde van 0,00 mol/ha/j stikstof niet wordt overschreden. Tijdens het toekomstig gebruik is de verwachtte stikstofdepositie -0.01 mol/ha/j lager dan bij het huidig gebruik.

De voorgenomen ingreep heeft daarmee geen negatief effect op de stikstofdepositie in nabijgelegen Natura 2000-gebieden.

5.6.2.3 Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de Natuurnetwerk Nederland (NNN). De hiervoor genoemde Natura-2000 gebieden vormen onderdeel van het Gelders Natuurnetwerk.

Gezien de afstand tot het NNN wordt gesteld dat de voorgenomen bestemmingswijziging geen negatieve effecten heeft op de wezenlijke waarden en kenmerken van de NNN. Een toetsing aan het NNN/EHS-beleid wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.BPRooseveltweg350-ONT1_0016.png"

Ligging plangebied ten opzichte van Gelders Natuurnetwerk (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat:

  • 1. de ingreep leidt niet tot een verslechtering van de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in Natura 2000-gebieden en heeft ook geen significant verstorend effect op de soorten waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen.
  • 2. de ingreep vindt ver buiten het NNN plaats. Hierdoor is het afwegingskader Ecologische Hoofdstructuur niet van toepassing. Nadere toetsing aan Natura 2000 en/of NNN is niet nodig.
  • 3. nader huismusonderzoek moet worden uitgevoerd;
  • 4. nader vleermuisonderzoek moet worden uitgevoerd;
  • 5. nader marteronderzoek moet worden uitgevoerd;
  • 6. eventuele ontheffingen van de Wnb worden aangevraagd en mitigerende maatregelen worden uitgevoerd die voorvloeien uit de voorgenoemde aanvullende onderzoeken;
  • 7. de werkzaamheden buiten het broedseizoen moeten gaan plaats vinden;
  • 8. de zorgplicht altijd in acht genomen moet worden.

Ten tijden van het vaststellen van het voorliggende bestemmingsplan moet inzichtelijk zijn dat het plan uitvoerbaar is. Het plan kan daarom niet vastgesteld worden voordat de hiervoor genoemde onderzoeken uitgevoerd zijn.

5.7 Archeologie en cultuurhistorie

5.7.1 Wet- en regelgeving

Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Vanaf 1 januari 2012 is in het Bro vastgelegd dat bij het maken van ruimtelijke plannen, zoals een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing, rekening gehouden moet worden met cultuurhistorische waarden. Als gevolg hiervan is het van belang dat voorafgaand aan het maken van deze plannen de aanwezige cultuurhistorische waarden bekend zijn.

De cultuurhistorische waarden kunnen bestaan uit vastgestelde, monumentale waarden en waardevolle elementen. Over het algemeen wordt bij het inventariseren van cultuurhistorische waarden onderscheid gemaakt tussen waardevaste en waardevolle elementen. Waardevaste elementen hebben een beschermde status en zijn op basis van de Monumentenwet of gemeentelijke verordening aangewezen als rijks-, provinciaal of gemeentelijk monument. Waardevolle elementen zijn daarentegen niet formeel beschermd, maar kunnen een bijzondere karakteristieke of geschiedkundige waarde hebben en van belang zijn als cultuurdrager.

De cultuurhistorische waarde van een plangebied is zodoende niet alleen afhankelijk van beschermde monumentale waarden binnen het gebied, maar kan zeker ook bepaald worden door waardevolle structuren of objecten in de directe omgeving. Bij het inventariseren dient dan ook zowel naar het plangebied als naar de omgeving daarvan gekeken te worden.

Monumentenwet en Erfgoedwet

De huidige juridische basis voor het omgaan met archeologische waarden is vastgelegd in de Monumentenwet uit 1988. De Provincie Utrecht en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) hebben voor wat betreft het aspect archeologie, formeel een adviserende en toetsende rol op basis van de Wet ruimtelijke ordening. Volgens de Monumentenwet 1988 moeten (toevals) vondsten worden gemeld bij de burgemeester. Deze verwittigt het Rijk. In 1998 is het Verdrag van Valletta door de Staten Generaal geratificeerd. Het verdrag is geïmplementeerd door inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg per 1 september 2007. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Uitgangspunt is dat 'de veroorzaker betaalt'.

Vanaf 1 juli 2016 zijn grote delen van de Monumentenwet overgegaan in de Erfgoedwet. Hierdoor is naast de Monumentenwet ook de Erfgoedwet van toepassing.

Erfgoedwet

Met de Erfgoedwet beschermt de overheid het cultureel erfgoed in Nederland. Voor 2016 waren er verschillende wetten en regels voor behoud en beheer van cultureel erfgoed. Sinds juli 2016 zijn die allemaal samengegaan in 1 wet.

In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Overbodige regels zijn geschrapt en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf. Daarmee spreekt de regering het vertrouwen uit dat de sector voldoende kennis, deskundigheid en betrokkenheid heeft om de zorg voor ons cultureel erfgoed in de praktijk waar te maken.

Gemeentelijke beleidsnota archeologie

In lijn met de invoering van de Wet op de archeologische monumentenzorg heeft de gemeente Wageningen de reikwijdte van het eigen beleid en het bijbehorende instrumentarium vastgelegd. Via de Beleidsnotitie Archeologische Monumentenzorg Gemeente Wageningen is daar een globale invulling aan gegeven. In de beleidsnota is uiteengezet wat de beleidsdoelstellingen op het gebied van archeologie zijn en hoe de gemeente denkt deze te gaan uitvoeren. Onderdeel van de notitie is een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart. Deze archeologische verwachtingskaart is in 2008 geactualiseerd en als uitgangspunt in het geldende bestemmingsplan 'Wageningen, 2-e herziening' opgenomen.

Cultuurhistorische waardenkaart

De gemeente heeft een cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) opgesteld. De waardenkaart is op 26 maart 2018 door de gemeenteraad vastgesteld.

Cultuurhistorie heeft te maken met de grond en hoe deze door mensen werd gebruikt. Dijken, (water-) wegen, akkers en aarden wallen zijn door menselijk handelen tot stand gekomen. Soms zijn ze in het landschap (ten dele) zichtbaar. De CHW brengt de ontwikkeling van de historische cultuurlandschappen en de planmatige uitbreidingen van de stad in beeld. Het vormt het DNA van de gemeente Wageningen.

5.7.2 Plangebied

Monument

De huidige school met het omliggende plein aan de Rooseveltweg 350 zijn is geen gemeentelijk- of rijksmonument. Er zijn daarmee geen beperkingen voor de voorgenomen sloop van het pand.

Archeologische verwachtingswaarde

In 2015 is voor het plangebied een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Op basis van de resultaten van dit onderzoek is geadviseerd om een inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek uit te voeren. De reden voor dit advies was de toekenning van een hoge archeologische verwachtingswaarde aan het plangebied, vanwege de mogelijke situering op een flank van een stuwwal, mogelijk op loopodzolgronden. Normaliter geldt er voor dit soort gebieden een hoge trefkans op de aanwezigheid van archeologische resten.

Om deze verwachting te toetsen en om het onderzoek aan te vullen is in maart 2018 een inventariserend veldonderzoek (bijlage 10) uitgevoerd. Op basis van de resultaten uit het booronderzoek worden geen behoudenswaardige archeologische vindplaatsen meer in het plangebied verwacht. Daarom kan het plangebied vrij worden gegeven voor de voorgenomen ontwikkelingen. Aangezien het nooit volledig uit te sluiten is dat er binnen het plangebied archeologische resten voorkomen, is het belangrijk dat de uitvoerder kennis heeft van de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid. Dit conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet. De dubbelbestemming 'waarde - archeologie' kan daarom vervallen.

Cultuurhistorische waarde

De cultuurhistorische waardenkaart geeft aan dat de Westerhofseweg en de Kampweg historische wegen van voor 1832 zijn. Daarnaast maakt de kaart duidelijk dat een gedeelte van het perceel binnen de molenbiotoop valt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.BPRooseveltweg350-ONT1_0017.png" 'afbeelding "i_NL.IMRO.0289.BPRooseveltweg350-ONT1_0018.png"

Cultuurhistorische waarden plangebied (bron: cultuurhistorische waardenkaart)

Met de herontwikkeling, worden de cultuurhistorische waarden en - structuren van het plangebied niet gewijzigd.

Molen De Vlijt

Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen de molenbiotoop van molen De Vlijt. De molen staat aan de Harnjesweg 54a en is nog in gebruik. De ligging van het plangebied (deels) binnen de molenbiotoop heeft gevolgen voor de maximaal toegestane bouwhoogte. Vrije windvang is de belangrijkste voorwaarde voor het goed functioneren van de molen. Gebouwen en bomen kunnen nadelige gevolgen hebben voor de windvang.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.BPRooseveltweg350-ONT1_0019.png"  afbeelding "i_NL.IMRO.0289.BPRooseveltweg350-ONT1_0020.png"

Molen De Vlijt en ligging molenbiotoop molen De Vlijt (bron:www.molens.nl en www.ruimtelijkeplannen.nl)

In het plan is rekening gehouden met de locatie binnen de molenbiotoop. De afstand vanaf het perceel aan de Rooseveltweg 350 tot molen de Vlijt is 360 meter (= zuid-oost hoek van het plangebied).

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.BPRooseveltweg350-ONT1_0021.png"

Schematische ligging plangebied t.o.v. molen

Afstand tot molen   Formule   Maximaal toegestane bouwhoogte molenbiotoop  
360 meter   hoogte onderste punt van vertivaal staande wiek + 1/50 van de afstand tussen bouwwerk en molen   7,2 + 7,2 = 14,4 meter  
390 meter   hoogte onderste punt van vertivaal staande wiek + 1/50 van de afstand tussen bouwwerk en molen   7,2 + 7,8 = 15 meter  

Vertaling molenbiotoop, in geval maaiveld van plangebied en molen gelijk is

Bebouwing op 360 meter afstand van de molen zou maximaal 14,4 meter hoog mogen zijn. Zoals blijkt uit bijlage 11 is het maaiveldniveau ter plaatse van de molen 5 meter hoger dan het maaiveldniveau ter plaatse van het plangebied. Dit hoogteverschil kan opgeteld worden bij de hiervoor berekende maximaal toelaatbare bouwhoogte.

  Bepalende afstand   Maximaal toelaatbare bouwhoogte   Maximaal toegestane
bouwhoogte bestemmingsplan  
Grondgebonden woningen   360   14,4 + 5 = 19,4 meter   10 meter  
Appartementen   390   15 + 5 = 20 meter   13 meter  

Maximale toegestane bouwhoogte molenbiotoop en bestemmingsplan, rekening houdend hoogteverschil

Conclusie

De archeologische - en cultuurhistorische aspecten (waaronder de molenbiotoop) vormen geen belemmering vormt voor de realisatie van 36 woningen op het perceel aan de Rooseveltweg 350.

5.8 Duurzaamheid

Landelijk beleid

Het rijk wil het gebruik van hernieuwbare energiebronnen (de nieuwe term voor duurzame energie) stimuleren. De Europese doelstelling voor hernieuwbare energie is hiervoor leidend. Deze doelstelling gaat uit van 14% hernieuwbare energie in 2020. Op dit moment is de bijdrage van hernieuwbare energiebronnen in de landelijke energievraag slechts 4%.

Per 1 januari 2015 zijn in het Bouwbesluit de eisen met betrekking tot energiezuinigheid en milieu aangescherpt:

  • 1. Minimale isolatiewaarden (Rc-waarde) per onderdeel van de dichte uitwendige scheidingsconstructie: 4,5 m2.K/W voor de gevel, 6,0 m2 K/W voor het dak en 3,5 m2.K/W voor de vloer.
  • 2. Een gemiddelde U-waarde van maximaal 1,65 m2.K/w voor ramen (glas en kozijn) en deuren. Daarnaast geldt een maximale u-waarde van 2,2 m2.K/W voor ramen, deuren en kozijnen;
  • 3. Een maximale EPC-waarde afhankelijk van het type gebouw. De EPC dient berekend te worden middels de EPG methodiek. Voor woningen is de eis EPC < 0,4.
  • 4. Een Milieuprestatie Gebouw (MPG). Deze verplichting geldt voor alle woningen, woongebouwen en voor kantoorgebouwen met nevenfuncties groter dan 100 m2.

Voor zover het vernieuwen of vervangen betrekking heeft op de isolatielaag in een vloer, gevel of dak van het bestaande gebouw geldt als eis een warmteweerstand van 2,5 m2.K/W (vloer), 1,3 m2.K/W (gevel) en 2,0 m2.K/W (dak). Voor ramen, deuren en kozijnen geldt een warmtedoorgangscoëfficiënt van ten hoogste 2,2 m2 K/W.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Wageningen heeft de ambitie om in 2030 klimaatneutraal te zijn. Daarvoor is de routekaart 'Wageningen klimaatneutraal in 2030' vastgesteld. In deze routekaart zijn doelstellingen opgenomen ten aanzien van opwekking van duurzame energie en energiebesparing in onder andere de bebouwde omgeving.

De gemeente Wageningen heeft al geruime tijd door de raad vastgesteld duurzaam bouwenbeleid waarin partijen actief gestimuleerd worden om een stapje extra te zetten om een zo duurzaam mogelijk en toekomstbestendig nieuw gebouw of woning te ontwikkelen. De raad heeft de laatste actualisatie van het duurzaam bouwen beleid 2017-2021 op 23 oktober 2017 vastgesteld.

Wat betreft woningbouw wil de gemeente energieneutrale woningen en wijkconcepten stimuleren door een faciliterende rol te spelen en belemmeringen weg te nemen. Mooie voorbeelden van energiezuinige en energieneutrale woningen maakt de gemeente goed zichtbaar en de gemeente vraagt de eigenaren om een rol te spelen als ambassadeur.

Voor nieuwbouw zijn de voornaamste speerpunten in het duurzaam bouwenbeleid:

  • a. Alle nieuwbouw wordt gasloos ontwikkeld en minimaal 25% energiezuiniger dan het bouwbesluit;
  • b. Voor nieuwbouw wordt aan de initiatiefnemer gevraagd inzichtelijk te maken welke stappen nog nodig zijn om de woning of gebouw in de toekomst alsnog energieneutraal te maken wanneer deze doelstelling niet bij de bouw reeds kan worden gerealiseerd;
  • c. Naast het thema energie wordt bij nieuwbouw ook aandacht gevraagd voor duurzame maatregelen op het gebied van mobiliteit, bouwmaterialen en op het gebied van groen/water (waaronder ook natuurinclusief bouwen).

Consequentie plangebied

De initiatiefnemer confirmeert zich aan het D-profiel dat de gemeente Wageningen voor deze locatie heeft opgesteld. Het D-profiel is momenteel nog niet opgesteld. Dit wordt een bijlage bij de uitwerkingsovereenkomst.

5.9 Besluit milieueffectrapportage

In het Besluit milieueffectrapportage (verder: het Besluit mer) is bepaald dat een milieueffectbeoordeling uitgevoerd moet worden als een project belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Het gaat dan om een project dat genoemd is in de bijlage onder D van het Besluit mer.

Het realiseren van 36 woningen is te beschouwen als een "stedelijk ontwikkelingsproject" (categorie D11.2). In het Besluit mer is een drempelwaarden opgenomen. Voor projecten die boven deze drempelwaarden uit komen, geldt dat er een m.e.r. beoordeling opgesteld moet worden. Voor projecten die onder de drempelwaarden blijven, dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld te worden.

Sinds 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig is, moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie schrijven. Een aanmeldingsnotitie hoeft alleen opgesteld te worden als de initiatiefnemer niet het bevoegd gezag is van de voorgenomen activiteit. Deze aanmeldingsnotitie is vormvrij, maar heeft wel een aantal inhoudelijke voorwaarden. De aanmeldingsnotitie moet in ieder geval informatie bevatten over de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten van de activiteit op het milieu. Het bevoegd gezag bepaalt op basis van de notitie of een milieueffectrapport moet worden opgesteld.

De drempelwaarden het Besluit mer zijn:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De initiatiefnemer voor de realisatie van 36 woningen is de woningstichting. In voorgaande hoofdstukken zijn alle aspecten benoemd die terug moeten komen in de aanmeldingsnotitie. Daarmee is voorliggend bestemmingsplan te beschouwen als aanmeldingsnotitie. Uit hoofdstukken 4 en 5 blijkt dat de realisatie van 36 woningen op het perceel aan de Rooseveltweg 350 geen belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Er is daarmee geen noodzaak tot het opstellen van een milieueffectrapport.

het bevoegd gezag dient een m.e.r.-beoordelingsbesluit te nemen. Dit besluit hoeft niet gepubliceerd te worden.

Hoofdstuk 6 Juridische toelichting

6.1 Algemeen

Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat kaart en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.

Verbeelding 

De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Soms heeft een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis en is deze uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens). De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.

Regels 

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk worden de diverse bepalingen artikelsgewijs besproken.

Toelichting 

De toelichting heeft géén juridisch bindende werking, maar vervult een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot het toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter geen rechtstreeks bindende werking voor burgers.

6.2 Bestemmingen

Het bestemmingsplan bevat een aantal bestemmingen. Voor wat betreft de gebruiks- en bouwbepalingen is maximaal aangesloten bij de bepalingen van de geldende bestemmingsplannen. Aangesloten wordt bij de regelingen van bestemmingsplan ´Wageningen, 2-e herziening´ voor wat betreft de definities, de wijze van meten, de bestemmingen 'tuin', 'verkeer-verblijfsgebied' en 'wonen' en de algemene regels. Deze zijn aangevuld met:

  • voorwaardelijke verplichtingen bij de bestemmingen tuin, verkeer-verblijfsgebied en wonen. Hiermee wordt bepaald dat de woningen pas in gebruik genomen mogen worden nadat:
    • 1. gebouwd is conform het beeldkwaliteitsplan en stedenbouwkundig plan, zoals is opgenomen in bijlage 1 van deze regels;
    • 2. de openbare ruimte en de niet bebouwde gronden in overeenstemming is met het beeldkwaliteitsplan en stedenbouwkundig plan, zoals is opgenomen in bijlage 1 van deze regels;
    • 3. een aanvaardbaar akoestisch klimaat op de balkons gewaarborgd is, middels de volgende te nemen maatregelen:
      • a. bij de realisatie van de balkons wordt in de buitenruimte akoestisch absorberend materiaal toegepast;
      • b. de balkons worden voorzien van een glazen balkonhek c.q. borstwering tot en met zithoogte;
      • c. de glazen panelen onderling zijn kierdicht;
      • d. de massa van de balkonhekken c.q. borstwering bedraagt ten minste 10 kg/m2.

De inrichting van gronden moet uiterlijk voltooid zijn 18 maanden nadat een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen verleend is.

  • een bepaling voor de realisatie van ondergrondse containers (artikel 7.2);
  • een bepaling voor een toegestane overschrijding van de bestemmings- en bouwgrenzen met maximaal 2 meter voor balkons (artikel 7.3);
  • een regeling over parkeren in artikel 12.2 (overige regels);
  • een regeling voor kamergewijze verhuur in woningen en woonhuizen in artikel 12.3 (overige regels).

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Financiële uitvoerbaarheid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de financiële haalbaarheid van het plan aangetoond te worden. Dit om te voorkomen dat recht gaat gelden dat niet realistisch blijkt te zijn.

Op grond van artikel 6.12, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet voor een bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld indien er sprake is van een 'bouwplan'. Artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschrijft wat een 'bouwplan' is. Indien het kostenverhaal anderszins geregeld is, hoeft er geen exploitatieplan opgesteld te worden.

Plangebied

Er wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt (de bouw van één of meerdere woningen). Er is daarmee een verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan. Tussen de gemeente en initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt voor kostenverhaal en planschade. Daarmee is het kostenverhaal anderszins geregeld, waarmee er geen noodzaak is voor het opstellen van een exploitatieplan.

7.2 Maatschappelijk uitvoerbaarheid

7.2.1 Overleg 3.1.1. Bro

Vooroverleg is gevoerd met de wettelijke vooroverleg partners, overeenkomstig artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening. De vooroverleg van de provincie heeft op onderdelen geleid tot een aanpassing van het bestemmingsplan.

7.2.2 Zienswijzen

Overeenkomstig artikel 3.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en afdeling 3.4 van de algemene wet bestuursrecht wordt het ontwerpbesluit gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kan een ieder een zienswijze indienen.