direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Born Oost
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0289.0087Bornoost-VSG1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Wageningen University & Research (hierna: WUR) is voornemens het terrein ten oosten van de huidige Wageningen Campus, ook wel De Born Oost genoemd, te ontwikkelen ten behoeve van de vestiging van kennisintensieve bedrijvigheid, studentenhuisvesting en de uitbreiding van een middenspanningstation van de regionaal netbeheerder. Om de Wageningen Campus via De Born Oost aan te sluiten op de snelfietsverbinding Ede - Wageningen, is het ten oosten van De Born Oost gelegen perceel Grintweg 277 bij dit bestemmingsplan betrokken. In het zuidelijk deel van dit perceel is de aftakking van de snelfietsverbinding voorzien. Daarnaast zijn op dit adres nieuwe ontwikkelingen voorzien. Zowel qua gebruik als qua bebouwing passen deze ontwikkelingen niet binnen het geldende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling van De Born Oost en de ontwikkelingen op het perceel Grintweg 277 mogelijk te maken, is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Onderhavige toelichting is daar onderdeel van.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied van De Born Oost wordt aan de westzijde begrensd door de Mansholtlaan (met ten westen daarvan de Wageningen Campus en de sportvelden op sportpark De Bongerd). Aan de noordwestzijde bevindt zich over een afstand van 530 meter (waarvan 410 meter alleen toegankelijk voor langzaam verkeer) de Droevendaalse steeg. Voor het overige deel grenst het plangebied aan de achterzijde van de bebouwing van de Grintweg, Wildekamp en de De Houtwal. Het bestaat uit de percelen kadastraal bekend: Wageningen B 11093, B 11079, B 11092, B 11728, B11729, B 7307, B 7238, B 8981 en B 8982 met een gezamenlijk oppervlakte van circa 102.950 m2. Inclusief de terreinen van het NIOO-KNAW, Aeres Hogeschool en het perceel van Grintweg 277 (achtereenvolgens B 10754, B 11091 en B 7577) heeft het plangebied een oppervlakte van circa 158.700 m2.

Op afbeelding 1.1 is de plangrens van het plangebied weergegeven. De verbeelding geeft een exacte begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.0087Bornoost-VSG1_0001.png"

Afbeelding 1.1: plangrens van het gehele bestemmingsplan (bron: GEOWeb)

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Voor het plangebied gelden vier bestemmingsplannen:

  • 1. bestemmingsplan 'Buitengebied' (vastgesteld op 30 september 2013);
  • 2. bestemmingsplan 'Geluidruimteverdeling Wageningen Campus e.o.' (vastgesteld op 27 oktober 2014, herziening van het bestemmingsplan in voorbereiding);
  • 3. Kamergewijze verhuur 1 (vastgesteld op 11 januari 2016, met updates op 15 juli 2019, 19 december 2020 en 22 maart 2021); en
  • 4. Paraplubestemmingsplan Kennisecosysteem (vastgesteld op 11 mei 2020).

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.0087Bornoost-VSG1_0002.png"

Afbeelding 1.2: plangebied (rood omlijnd) binnen bestemmingsplan 'Buitengebied' en bestemmingplan 'Geluidruimteverdeling Wageningen Campus e.o.'. Het maximum bebouwingspercentage verschilt binnen het bouwvlak


Ingevolge het bestemmingsplan 'Buitengebied', geldt ter plaatse van De Born Oost voor het grootste deel de bestemming 'Agrarisch - Onderzoek en onderwijs'. Deze gronden zijn bestemd voor het bieden van ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden voor het landbouwonderzoek en het landbouwonderwijs. Op een groot deel van deze gronden liggen bouwvlakken die uiteenvallen in een oostelijk, een westelijk en een zuidelijk deel. Hier zijn gebouwen en bouwwerken toegestaan ten behoeve van agrarische bedrijven, met een maximaal bebouwingspercentage van 80% in het oostelijk deel en 70% in het westelijk deel en 40% in het zuidelijk deel. De maximale bouwhoogten bedragen 7 meter in het oostelijk deel, 16 meter in het westelijk deel en 10 meter in het zuidelijk deel.

Voorts zijn deze gronden bestemd voor de instandhouding van de historische wegenstructuur ter ontsluiting van het landbouwonderzoeks- en het landbouwonderwijsgebied, alsmede voor:

    • 1. de instandhouding van waarden om de toekomstige, ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied ecologische verbindingszone', via een wijzigingsbevoegdheid te realiseren en ecologische verbindingszones niet onmogelijk te maken. Deze aanduiding ligt echter niet binnen het plangebied;
    • 2. de versterking van de landschapsstructuur en van de algemene natuurkwaliteit, gecombineerd met de verhoging van het extensief recreatief medegebruik;
    • 3. waterhuishoudkundige doeleinden;
    • 4. dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 2 ter bescherming en veiligstelling van archeologische waarden';
    • 5. dubbelbestemming 'Leiding-Gas' ter bescherming van de veilige ligging van een regionale gastransportleiding van Gasunie.

De noordoosthoek van het perceel Grintweg 277 is binnen bestemmingsplan Buitengebied bestemd als Wonen-1. Aan de woning is een bouwvlak toegekend. De omliggende gronden zijn voorzien van de bestemming 'Agrarisch met waarden - stadsrandgebied' en voorzien van de aanduiding 'bijgebouwen'. Een groot deel van het perceel is voorzien van de bouwaanduiding 'bijgebouwen'. In combinatie met wonen is een aan-huis-gebonden beroep bij recht toegestaan. Voor een aan-huis-gebonden bedrijf en een bed & breakfast heeft het bestemmingsplan regels om af te wijken. De tuin en de daarin verspreid liggende bijgebouwen zijn bestemd als Agrarisch met waarden - Stadsrandgebied. Deze gronden zijn bestemd voor het grondgebonden bedrijfsmatig en hobbymatig agrarisch grondgebruik en voor het recreatief en sportief gebruik, met dien verstande dat kamperen niet is toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' zijn de gronden mede bestemd voor een bijgebouw ten behoeve van het gebruik ten behoeve van woondoeleinden met de bestaande maatvoering als maximum. De gronden zijn mede bestemd voor het extensieve recreatieve medegebruik en de instandhouding van de historische ontginningsstructuur. Daarnaast gelden de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 2 en 4.

`

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.0087Bornoost-VSG1_0003.png" Afbeelding 1.3: plangebied (rood omlijnd) perceel Grintweg 277 binnen bestemmingsplan 'Buitengebied' en bestemmingplan 'Geluidruimteverdeling Wageningen Campus e.o.' In het oostelijk deel geldt Waarde-Archeologie 4

De voorgenomen ontwikkelingen passen niet binnen het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied'. De bebouwing ten behoeve van de kennisintensieve bedrijvigheid, studentenhuisvesting en het middenstation zal voor een deel buiten het vigerende bouwvlak vallen en wordt ook hoger. Daarnaast past het beoogde gebruik van het gebied, met de vestiging van bedrijven, instellingen en instituten die niet-agrarisch of niet-agrarisch gerelateerd onderzoek verrichten en/of technologisch hoogwaardige producten, productiewijzen en/of processen ontwikkelen niet binnen de bestemming 'Agrarisch - Onderzoek en Onderwijs'. Ook de beoogde studentenhuisvesting is in strijd met de bestemming. Op het perceel van Grintweg 277 zijn de nieuwe woning, het beoogde fietspad, de nieuwe bijgebouwen ten behoeve van studentenhuisvesting en de Bed & Breakfast en het gebruik van het bijgebouw ten behoeve van culinaire activiteiten binnen de bestemming Wonen-1 strijdig met het bestemmingsplan.


Voor het plangebied geldt momenteel het paraplubestemmingsplan 'Geluidruimteverdeling Wageningen Campus e.o.' (NL.IMRO.0289.0039geluidcampus-VSG1, vastgesteld op 27 oktober 2014). In dit plan is de geluidsvisie voor de Wageningen Campus juridisch-planologisch verankerd. In deze visie wordt beschikbare geluidruimte verdeeld over verschillende percelen binnen Wageningen Campus om zo bedrijven en instellingen binnen het gebied voldoende ruimte te geven voor hun huidige en toekomstige activiteiten èn tegelijkertijd bewoners of andere geluidsgevoelige activiteiten voldoende bescherming te bieden tegen geluid. Met onderhavig plan wordt het paraplubestemmingsplan in de regels (hoofdstuk 2) opnieuw van toepassing verklaard, waarmee de geldende verdeling van de beschikbare geluidsruimte in het gebied van de campus en De Born Oost opnieuw (en voor vrijwel het volledige plangebied) geborgd wordt. Momenteel wordt gewerkt aan de herziening van het geluidruimteverdeelplan. Hiermee worden de geluidwaarden op de verschillende delen van de Campus (incl. De Born Oost) herzien, zonder dat de woningen zwaarder worden belast door die bedrijven. Het ontwerp paraplubestemmingsplan heeft in maart-april 2022 ter inzage gelegen en zal naar verwachting eind 2022 worden vastgesteld. Met het paraplubestemmingsplan zal de aangepaste geluidruimteverdeling dan van toepassing worden verklaard voor De Born Oost en komt de oude verdeling, zoals nu nog opgenomen, te vervallen.


Voor het plangebied geldt ook het paraplubestemmingsplan 'Kamergewijze verhuur, update'. Hierin zijn de 'Beleidsregels kamergewijze verhuur Gemeente Wageningen 2021'' juridisch-planologisch verankerd. In het beleid staat centraal dat kamergewijze verhuur ten behoeve van studenten, arbeidsmigranten, jongeren, phd-ers en alleenstaanden, mogelijk moet zijn binnen de gehele gemeente Wageningen. Omdat met onderhavig bestemmingsplan enerzijds expliciet grootschalige studentenhuisvesting en anderzijds kleinschalige studentenhuisvesting met maximaal twee kamers mogelijk gemaakt wordt, wordt het paraplubestemmingsplan niet opnieuw van toepassing verklaard in de regels van dit bestemmingsplan.


Conclusie
Het plan voor de Born Oost en de ontwikkelingen op perceel Grintweg 277 passen niet binnen de geldende bestemmingsplannen. Het voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om de gewenste ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken.

1.4 Leeswijzer

De toelichting is als volgt opgebouwd: na dit inleidende eerste hoofdstuk worden in hoofdstuk 2 de huidige situatie en toekomstige situatie van het plangebied beschreven. Hierin wordt in een separate paragraaf ingegaan op de huidige en toekomstige van Grintweg 277, omdat dit perceel later in de planvorming aan onderhavig bestemmingsplan is toegevoegd. Vervolgens worden in hoofdstuk 3 en 4 de haalbaarheid van het plan beschreven aan de hand van het geldende beleid en de planologisch relevante milieu- en overige aspecten. In hoofdstuk 5 wordt de wijze van bestemmen toegelicht. Het betreft een toelichting op de regels en de verbeelding van dit bestemmingsplan en welke gedachte ten grondslag heeft gelegen aan de gekozen systematiek. Het afsluitende hoofdstuk 6 gaat in op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Huidige en toekomstige situatie plangebied

2.1 Historische context

Ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied van De Born Oost tussen 1957 en 2008
Ten westen van het plangebied vestigde zich kort na de Tweede Wereldoorlog de Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO) en het Instituut voor de Veredeling van Tuinbouwgewassen (IVT). Tussen de Bornsesteeg en de Mansholtlaan bevonden zich proefvelden van deze instituten. Ten oosten van de Mansholtlaan (binnen het plangebied) vestigde zich wat later heette het IMAG (Instituut voor Mechanisatie, Arbeid en Gebouwen). Het terrein (nu het plangebied voor onderhavig bestemmingsplan), was bebouwd met gebouwen van het IMAG en bijhorende proefvelden.

Na de fusie tussen de DLO-instituten en de Wageningen Universiteit in de jaren '90 werden de gebouwen van IVT afgebroken. Toen rond het jaar 2000 'Wageningen University and Research Centre' tot stand kwam, is de locatie de Born aan de westzijde van de Mansholtlaan aangewezen om uit te breiden tot een campus.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.0087Bornoost-VSG1_0004.png"

Afbeelding 2.1: ontwikkelingen binnen het plangebied door de jaren heen (plangebied blauw omlijnd). Links: 1957 onbebouwd, midden: 1958 eerste bebouwing en rechts: 1967 forse uitbreidingen bebouwing (bron: www.Topotijdreis.nl)


Het IMAG besloeg tot eind 2008 het overgrote deel van het plangebied. Zie op onderstaande afbeelding het ruimtebeslag van het IMAG en rood omlijnd het plangebied van De Born Oost.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.0087Bornoost-VSG1_0005.png"

Afbeelding 2.2: het IMAG-gebouw op de Born Oost (rood omlijnd) voor sloop in 2008

Ontwikkelingen na 2008
De afgelopen jaren heeft een aantal grote kennisintensieve bedrijven zich op de Wageningen Campus gevestigd, zoals Unilever en Upfield en het bedrijfscluster Plus Ultra. In oktober 2016 werd door Unilever de bouw van haar Food Innovation Centre op Wageningen Campus aangekondigd. Hiermee werd de laatste grote beschikbare kavel voor kennisintensieve bedrijven op Wageningen Campus uitgegeven.

Na de sloop van het gehele complex in 2008, zijn in oktober 2009 door de gemeenteraad van Wageningen de uitgangspunten van een nieuw bestemmingsplan en stedenbouwkundig plan vastgesteld. Dit was ten tijde van het begin van de economische crisis die duurde van 2008 tot circa 2013. In deze periode had de crisis een ineenstorting van de woningmarkt tot gevolg. Dit heeft ertoe geleid dat de planvorming voor het woningbouwdeel stil kwam te liggen. Wel zijn in die periode de onderzoeks- en onderwijsgebouwen van NIOO-KNAW (2011) en de Aeres Hogeschool (2013) ontwikkeld binnen de vigerende bestemming en bouwvlakken. Door een uitblijvend herstel van de woningmarkt, in combinatie met een voorspoedige ontwikkeling van het onderwijs en onderzoek in Wageningen, zijn vanaf 2014 ambtelijk en vervolgens bestuurlijk gesprekken gevoerd over een programmatische uitruil van woningen naar kennisintensieve bedrijven. Omdat het campusterrein geen beschikbare kavels heeft ten behoeve van kennisintensieve bedrijvigheid, is een stap naar het oostelijk gelegen De Born Oost een logische stap. Hier ligt immers een gebied dat grotendeels in eigendom is van de WUR en waar reeds een bouwvlak op rust.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.0087Bornoost-VSG1_0006.png"

Afbeelding 2.3: ontwikkelingen binnen het plangebied door de jaren heen (plangebied blauw omlijnd). Links: 2008 situatie voor vlak voor sloop IMAG. Rechts: 2020, huidige situatie met NIOO-KNAW, Aeres Hogeschool, WUR- gebouwen in het zuidelijk deel en tussenin open terrein (bron: www.Topotijdreis.nl)

2.2 Bestaande situatie plangebied

Momenteel bevinden zich in het plangebied het kennisinstituut NIOO-KNAW en de Aeres Hogeschool. De overige gronden zijn braakliggend. In het zuidelijke deel ligt, verscholen tussen struiken en enkele bomen, een aantal te slopen gebouwen dat momenteel tijdelijk in gebruik is. De terreinen direct rondom de bestaande gebouwen zijn ingericht als parkeerplaats of ontsluitingsweg. Verder bestaat het plangebied uit toegangswegen, grasland, en enkele bomenrijen en solitaire bomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.0087Bornoost-VSG1_0007.png" Afbeelding 2.4: bestaande situatie De Born Oost met op de linker afbeelding het braakliggend terrein en bestaande bebouwing met daarboven het NIOO-KNAW en de Aeres Hogeschool (bron: De Gelderlander) en op de rechter afbeelding ingezoomd op het NIOO-KNAW (rechts) en Aeres Hogeschool (links) met de Wageningen Campus (achtergrond) (bron: stedenbouwkundig plan LOOSvanVliet)


In de directe omgeving van het plangebied liggen verder nog aan de Droevendaalsesteeg een gasontvangstation van Gasunie, het studentenwoningencomplex Droevendaal en het woonwagencomplex. Langs de Grintweg bevinden zich woningen, een groothandel, een manege annex agrarisch loonbedrijf (Grintweg 269-27), het Bijenhuis, een detailhandel in bijenartikelen (Grintweg 273), een witgoedhandel/kringloopwinkel (Grintweg 253 – 255) en een restaurant (Grintweg 247). Ten westen van de Mansholtlaan liggen sportvelden. Ten noorden daarvan liggen gronden met de bestemming 'Gemengd'. Deze gronden zijn bestemd voor:

  • kennisintensieve bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de staat van bedrijfsactiviteiten;
  • onderwijs en onderzoek;
  • nutsvoorzieningen; en
  • gebouwde parkeervoorzieningen.

2.3 Toekomstige situatie plangebied

Het plangebied bestaat uit de volgende deelgebieden: het noordelijk deel met het reeds gerealiseerde NIOO-KNAW, de Aeres Hogeschool en de te realiseren parkeervoorziening en middenstation, het middendeel met kennisintensieve bedrijvigheid en het zuidelijk deel met de studentenhuisvesting.

De toekomstige inrichting van het plangebied is de afgelopen jaren diverse malen besproken met de Raad en omwonenden.

Ten behoeve van het concept-stnbouwkundig plan is in februari 2019 een omgevingsdialoog gehouden. In paragraaf 6.1 wordt dit nader beschreven. Dit heeft geleid tot gewijzigde uitgangspunten in de stedenbouwkundige opzet. Op 14 december 2020 heeft de gemeenteraad ingestemd met de ruimtelijke uitgangspunten voor het plangebied (Bijlage 1). Deze ruimtelijke uitgangspunten zijn het kader voor het stedenbouwkundig plan en het beeldkwaliteitsplan. In dit bestemmingsplan zijn deze plannen verwerkt.

De uitgangspunten zijn opgebouwd uit de volgende hoofdthema's:

  • Algemene uitgangspunten;
  • Bebouwing:
    • 1. bebouwing noordelijk deel;
    • 2. bebouwing middendeel;
    • 3. bebouwing zuidelijk deel;
  • Groenstructuur;
  • Ontsluiting;
  • Duurzaamheid;
  • Richtlijnen voor inrichting openbare ruimte en voor ontwerp gebouwen.

In onderstaande tabellen zijn per thema in de linker kolom de uitgangspunten van de gemeenteraad opgesomd. In de rechter kolom staat vermeld hoe deze uitgangspunten vertaald zijn in onderhavig bestemmingsplan.

2.3.1 Algemeen

Algemene uitgangspunten Raad   Vertaling in het bestemmingsplan  
Uitgangspunten van de Raad zijn het kader voor het stedenbouwkundig plan en het beeldkwaliteitsplan, waarin ook uitgangspunten voor het architectonisch ontwerp van de gebouwen en de inrichting van de openbare ruimte zullen worden uitgewerkt.   Atelier LOOSvanVLIET heeft op grond van de uitgangspunten een stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitsplan opgesteld. Hierin is een plan voor de groene inrichting van het plangebied van bureau Eelerwoude in verwerkt.  
Concepten van het stedenbouwkundig plan en van het beeldkwaliteitsplan zullen voor advies worden voorgelegd aan een klankbordgroep.   Zie voor invulling van het participatietraject paragraaf 6.1.  
Stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitsplan zullen worden vastgelegd in een bestemmingsplan.   Zie onderhavig bestemmingsplan.  
Beoogde kwaliteitsniveau architectonische vormgeving en inrichting openbare ruimte is hoog. Wageningen Campus, gebouwen NIOO en Aeres) en het bkp Businessstrip Wageningen Campus gelden als referentie.   Hier wordt bij aangesloten. Zie bijgevoegd stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitsplan.  
Programma: max. 80.000 m2 BVO kennisintensieve bedrijvigheid (volgens definitie paraplubestemmingsplan kennisintensieve bedrijven (vastgesteld: 11 mei 2020)), alleen te bereiken als wordt voldaan aan uitgangspunten ruimtelijke inpassing, inrichting groenstructuur en openbare ruimte en beeldkwaliteit, zoals vastgelegd in deze uitgangspunten, in het stedenbouwkundig plan en in het beeldkwaliteitsplan.   Maximaal bebouwd oppervlak in bvo is opgenomen in de bouwregels van bestemming Gemengd (zie lid 5.2.1). Kennisintensieve bedrijvigheid is gedefinieerd in lid 1.33 overeenkomstig hetgeen opgenomen is in paraplubestemmingsplan 'Kennisecosysteem' (vastgesteld 11 mei 2020). Met een voorwaardelijke verplichting in lid 5.4.3 wordt geregeld dat het gebruik op grond van bestemming Gemengd alleen is toegestaan, voor zover is voorzien in de landschappelijke inpassing conform het landschappelijk inpassingsplan en beeldkwaliteitsplan.  
Openbaar groen omvat min. 40.000 m2:, zie thema Groen. Het openbaar groen is vrij van bebouwing, parkeren en gesloten verharding.   Het plan voorziet in een groenbestemming dat minimaal 40.000 m2 omvat. In de bestemmingsregels is opgenomen dat alleen half verharde en onverharde ontsluitingsvoorzieningen toegestaan zijn.  
Parkeernorm minimaal 1 parkeerplaats per 100 m2 BVO. Stallen van fietsen volgens uitgangspunten Parkeernormen Wageningen 2015. Bedrijven moeten met een mobiliteitsplan aantonen op welke wijze wordt voldaan aan de normen.   Dit is geborgd in lid 5.4.2.  
Terreinen van het NIOO en AERES kadastrale bekend als respectievelijk B 10754 en B 11091 vormen geen onderdeel van het plangebied.   Omdat voor Aeres Hogeschool een hogere bouwhoogte wordt toegestaan en voor NIOO-KNAW een beschermingsregime voor lichtinstraling geïntroduceerd is (aanduiding 'lichtgevoelige functie'), maken beide percelen onderdeel uit van het bestemmingsplan. Ook zijn milieucategorieën opgenomen die gelden voor of van invloed zijn op deze percelen.  

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.0087Bornoost-VSG1_0008.png"

Afbeelding 2.5: overzicht zones De Born Oost met bebouwing noordelijk deel (roze, parkeren), middendeel (kennisintensieve bedrijvigheid, blauw) en zuidelijk deel (studentenhuisvesting, geel)

Het plangebied bestaat uit een noordelijk deel met parkeren (en op de verbeelding van onderhavig bestemmingsplan eveneens het NIOO-KNAW en de Aeres Hogeschool), een middendeel met kennisintensieve bedrijven en een zuidelijk deel met studentenhuisvesting. In navolgende paragrafen wordt nader ingegaan op hoe de uitgangspunten vanuit de gemeenteraad ten aanzien van de te onderscheiden zones zijn vertaald in het bestemmingsplan.

2.3.2 Bebouwing
2.3.2.1 Bebouwing noordelijk deel

Uitgangspunten Raad bebouwing noordelijk deel   Vertaling in het bestemmingsplan  
Gebouwd parkeren voor maximaal 800 voertuigen. Maximale bouwhoogte 9 m. De opzet (contour, oppervlakte, interne organisatie, hoogte, aantal bouwlagen) van het parkeergebouw/ de parkeergebouwen is afhankelijk van technische en programmatische eisen en van de eisen gesteld vanuit de omgeving door belanghebbenden en betrokkenen. Lichthinder en geluidsoverlast op het NIOO-KNAW en de nabijgelegen woningen moet worden voorkomen. De visuele hinder van het gebouwd parkeren wordt geminimaliseerd.   In de bestemmingsomschrijving van bestemming Gemengd, lid 5.1, is onder h opgenomen dat ter plaatse van de functieaanduiding 'parkeren' uitsluitend de mogelijkheid bestaat voor de realisatie van (gebouwde) parkeervoorzieningen met een omvang van maximaal 800 ppl. Andere functies zijn hier niet mogelijk. Voor het terrein van NIOO-KNAW is een aanduiding 'lichtgevoelige functies' in combinatie met een voorwaardelijke verplichting in lid 5.4.4 die bepaalt dat het gebruik van in lid 5.1 mogelijk gemaakte functies uitsluitend is toegestaan voor zover, al dan niet na het treffen van maatregelen, geen sprake is van een lichtuitstraling van meer dan 100 miliLux ter plaatse van de gronden met de aanduiding 'lichtgevoelige functie'.  
Gefaseerde ontwikkeling van gebouwd parkeren, afhankelijk van de behoefte aan parkeerplaatsen   Fasering is impliciet opgenomen, omdat ook een ongebouwde parkeervoorziening voor een lager aantal voertuigen in eerste instantie toegestaan is.  
Andere functies dan (gebouwd) parkeren met de bijbehorende infrastructuur worden uitgesloten. De parkeervoorziening staat alleen ten dienste van het parkeren voor op de Born-Oost gevestigde bedrijven en/of organisaties.   Zie voorgaande.  
In verband met de beheersbaarheid zijn verblijfsactiviteiten en/of recreatieve activiteiten op dit deel en in de directe omgeving niet toegestaan.   Zie voorgaande.  
Rondom het NIOO komt een bebouwingsvrije zone van ongeveer 10 m langs de oostzijde van het terrein en minimaal 16 m langs de zuidzijde van het terrein (met volière). Deze zones worden groen ingericht. De te behalen doelen ten aanzien van geluid (volgens de normen vastgelegd in het bestemmingsplan Geluidruimteverdeling Wageningen Campus), licht (geen lichthinder en max 100 mlux strooilicht cumulatief op de volières, de kassen en de proefvelden op het terrein het NIOO) en schaduwhinder zijn daarbij leidend. Bij schaduwhinder geldt als norm dat de begrenzing (van de schaduw) de proefvelden aan de oostzijde van 1 februari tot en met 31 oktober om 1 uur na zonsopgang niet mag raken en dat deze aan de zuidzijde de schaduw niet over de kassen mag vallen.   Aan de afstandseisen wordt voldaan door het opnemen van een vrije zone met bestemming Groen tussen de parkeervoorziening en het terrein van NIOO-KNAW. Wat betreft de voorwaarden t.a.v. lichthinder, zie voorgaande.
Zoals in paragraaf 4.11 en met de schaduwstudie uit Bijlage 5 is aangetoond, is gedurende de genoemde periode en met een maximale bouwhoogte bij Aeres van 12 meter geen sprake is van schaduwhinder.  
De groenzone langs de Droevendaalsesteeg wordt verbreed met minimaal 12 m gemeten vanaf de noordelijke grens van het plangebied. De inrichting van de zone wordt bepaald door de WUR.   Rondom het NIOO-KNAW is voorzien in een groene zone, met aan de noordzijde ruimte voor een ecologische verbindingszone van 12 m breed, aangeduid met 'ecologische verbinding-1'. Deze komt in verbinding te staan met de groenblauwe zone.  
Rond de Houtwal/ Wildekamp wordt een groen/blauwe, bebouwingsvrije, zone gerealiseerd van 40 m gerekend vanaf de bestemmingsgrens (‘Wonen’). De inrichting van deze groen/blauwe zone zal in overleg tussen de WUR en de omwonenden worden vastgelegd. Het doel van de inrichting van de zone is om de woningen aan de Houtwal en de Wildekamp visueel af te schermen van de nieuwe bebouwing, om lichthinder te voorkomen en geluidsoverlast te beperken.   Op de verbeelding is aan de noordoostzijde van het plangebied een 40 m brede groenstrook opgenomen, die zowel voorziet in een afschermende werking tussen De Born Oost en aanpalende woningen en daarnaast ontworpen is volgens de uitgangspunten van een biodiverse en klimaat adaptieve groenstrook.  

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.0087Bornoost-VSG1_0009.png"

Afbeelding 2.6: mogelijke verschijningsvormen parkeren (bron: uitsnede beeldkwaliteitsplan De Born Oost, LOOSvanVliet)

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.0087Bornoost-VSG1_0010.png" Afbeelding 2.7: fragment indicatief ontwerp groene zones. Afgebeeld de zone tussen de parkeervoorziening het nutsgebouw en de Houtwal en de herinrichting van Grintweg 277 (bron: Eelerwoude)

2.3.2.2 Bebouwing middendeel

Uitgangspunten Raad bebouwing middendeel   Vertaling in het bestemmingsplan  
Middendeel krijgt een kantoor-/bedrijfsbestemming ten behoeve van kennisintensieve bedrijvigheid.   Voor het gehele plangebied is een bestemming Gemengd opgenomen, met verschillende functieaanduidingen. Voor het middendeel geldt aanduiding 'kennisintensieve bedrijvigheid'. Met de figuur 'relatie' is vervolgens de relatie tussen deze percelen gelegd, om zo het maximum van 80.000 m2 BVO te kunnen borgen voor die percelen.  
Bebouwing aan de Mansholtlaan is hoger dan de bebouwing aan de oostzijde. De bouwhoogte aan de westzijde is maximaal 27,5 m. De bebouwing aan de oostzijde (zijde Grintweg) aangrenzend aan de groen/blauw zone heeft een maximum bouwhoogte van 12 m. De bebouwing in het tussengebied heeft een maximum bouwhoogte van 24 m.   Op de verbeelding is een differentiatie aan bouwhoogten opgenomen, overeenkomstig de uitgangspunten.  
Bebouwing grenzend aan de groen/blauwe zone kent een lagere bebouwingsdichtheid dan de bebouwing aan de zijde van de Mansholtlaan.   Zie het stedenbouwkundig plan, paragraaf 4.1. Tevens is met een 'specifieke bouwaanduiding -1 en - 2' op de verbeelding en in bijhorende regeling een minimale en maximale bebouwingsdichtheid opgenomen ter plaatse van deze zone. Grenzend aan de groen/blauwe zone bedraagt dit maximaal 25%.  
Overgang van het middendeel naar de bebouwing van de Grintweg wordt gevormd door een groen/blauwe zone van 40 m breed. De zone met deze breedte loopt vanaf het noorden door tot aan de kadastrale grens tussen de percelen kadastraal bekend 7577 en 7198 (Bijenhuis). Vanaf die kadastrale grens is de zone in zuidelijke richting tenminste 15 m breed gemeten vanaf de erfgrens van de percelen aan de Grintweg voor het overige deel van de zone. De zone is vrij van bebouwing, parkeren en van gesloten verharding.   Zie hiervoor de verbeelding en het stedenbouwkundigplan/landschappelijk inpassingsplan/ontwerp Eelerwoude.  
Middendeel wordt doorsneden door een groenzone van minimaal 30 m breed van oost naar west. De zone is vrij van bebouwing. Binnen deze zone kan wel infrastructuur worden aangelegd. De infrastructuur in de zone is geen openbaar groen en geen onderdeel van de minimale oppervlakte van 40.000 m2.   Deze zone is opgenomen op de verbeelding. Binnen deze zone is de ontsluiting richting het zuidelijk deel voorzien.  
Parkeren ten behoeve van de bestemming kan in of onder de bebouwing worden voorzien als integraal onderdeel van het hoofdgebouw.   In het BKP is opgenomen dat parkeren binnen het volume plaatsvindt. Door de relatie met het stedenbouwkundigplan en beeldkwaliteitsplan door middel van de voorwaardelijke verplichting in lid 5.4.3, is dit geborgd in het bestemmingsplan.  
Ontwikkelen van zelfstandige, gebouwde parkeervoorzieningen wordt uitgesloten.   Zelfstandig gebouwde parkeervoorzieningen zijn alleen toegestaan ter plaatse van de functieaanduiding 'parkeerterrein'. Deze bevindt zich in het noordoosten van het plangebied.  

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.0087Bornoost-VSG1_0011.png"

Afbeelding 2.8: visualisatie middendeel, gezien vanaf de Mansholtlaan vanuit het noorden (bron: stedenbouwkundig plan LOOSvanVliet)

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.0087Bornoost-VSG1_0012.png" Afbeelding 2.9: voorbeeld hoogteverloop binnen De Born Oost (bron: stedenbouwkundig plan LOOSvanVliet)

2.3.2.3 Bebouwing zuidelijk deel

Uitgangspunten Raad bebouwing zuidelijk deel   Vertaling in het bestemmingsplan  
Het zuidelijk deel wordt primair bestemd voor studentenhuisvesting (maximaal 250 eenheden) en, als er sprake is van gewijzigde, maatschappelijke omstandigheden, een kantoor-/bedrijfsbestemming ten behoeve van kennisintensieve bedrijvigheid.   Studentenhuisvesting is alleen toegestaan ter plaatse van de functieaanduiding 'studentenhuisvesting' in het zuiden van het plangebied. Lid 5.2.5 bepaalt, wanneer voldoende is gemotiveerd dat geen sprake meer is van een noodzaak tot realisatie van studentenhuisvesting, andere in lid 5.1 genoemde functies op deze locatie toegestaan zijn.  
De bebouwing heeft een maximale hoogte van 22 meter in de noordoosthoek van de locatie aan de Mansholtlaan. Aan de zijde van de Grintweg is de maximale hoogte 12 m (met uitzondering van installaties en dakranden).   Aan deze voorwaarde wordt voldaan. Deze maximale bouwhoogte is opgenomen op de verbeelding.  
De overgang van de bebouwing van de studentenhuisvesting naar de bebouwing van de Grintweg wordt gevormd door een groen/blauwe zone van tenminste 15 m breed gemeten vanaf de erfgrens van de percelen aan de Grintweg. De zone is vrij van bebouwing, parkeren en gesloten verharding.   Aan deze voorwaarde wordt voldaan. De groenzone is opgenomen op de verbeelding.  
Er zullen in principe voldoende stallingsmogelijkheden voor fietsen en in of onder het gebouw voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd.   Lid 5.4.2 bepaalt dat bij nieuwbouw, uitbreiding en/of functieverandering sprake moet zijn van voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein, conform het geldende parkeerbeleid. In het parkeerbeleid van gemeente Wageningen zijn normen ten aanzien van fietsparkeren opgenomen. Hiermee zijn de stallingsmogelijkheden geborgd in het bestemmingsplan.  

2.3.3 Groenstructuur

Uitgangspunten Raad groenstructuur   Vertaling in het bestemmingsplan  
De groenstructuur bestaat minimaal uit de groen/blauwe zone, de groenzone die het plangebied doorsnijdt en de groene randen rondom gebouwen of bouwvlakken.   Dit is als bestemd en meegenomen in het stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitsplan. Groenzones hebben de aanduiding 'landschappelijke waarde' gekregen met een koppeling met het ontwerp van de groene zones in het beeldkwaliteitsplan. Ook is een voorwaardelijke verplichting 'landschappelijke inpassing' opgenomen in lid 5.4.3. Het gebruik van gronden met de bestemming Gemengd is in dat geval alleen toegestaan voor zover is voorzien in een landschappelijke inpassing conform het landschappelijk inpassingsplan en het beeldkwaliteitsplan dat als bijlage bij de regels is toegevoegd.  
De hoofdgroenstructuur wordt als eerste aangelegd, zodat deze zich vanaf het begin van de aanleg kan ontwikkelen.   Dit is niet vastgelegd in het bestemmingsplan. Dit is namelijk afhankelijk van waar de entrees van gebouwen komen te liggen. De groen/blauwe zone in het oosten van het plan wordt al wel in een vroeg stadium aangelegd.  
De groen/blauwe zone is ten minste 15 m en ter plaatse van de woonpercelen aan de Wildekamp, Houtwal en Grintweg tot het Bijenhuis 40 m. I.o.m. belanghebbenden en betrokkenen kan hiervan worden afgeweken, indien dit programmatisch noodzakelijk is om een parkeergarage te realiseren met een max bouwhoogte van 9 m. De groenzone die het plangebied doorsnijdt is minimaal 30 m breed. De zone is vrij van bebouwing, parkeren en gesloten verharding. De groen/blauwe zone is alleen toegankelijk via wandelpaden. De zone kan incidenteel worden doorkruist door een fietsverbinding of calamiteitenontsluiting.   Zie ook onder 2.3.2.2. Breedtes van de groenstroken en groen/blauwe zone zijn vastgelegd in het stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitsplan en de verbeelding en voldoen aan de uitgangspunten.  
De bebouwing staat min 5 m buiten de groene/blauwe en groene zone, tenzij dit op grond van randvoorwaarden voortkomende uit milieueisen onmogelijk is en tenzij dit programmatisch noodzakelijk is om een parkeergarage te realiseren met een max bouwhoogte van 9 m.   Op de verbeelding zijn bouwvlakken 5 meter uit de bestemmingsgrens geprojecteerd.  
Kavels zijn niet begrensd zoals gebruikelijk op bedrijventerreinen, maar lopend vloeiend over in de openbare ruimte.   Hier wordt aan voldaan. Zie hiervoor het beeldkwaliteitsplan en stedenbouwkundig plan.  
In het plangebied blijven de bestaande bomen zoveel mogelijk behouden.   Hier wordt aan voldaan. Zie hiervoor het beeldkwaliteitsplan en stedenbouwkundig plan.  
Hemelwater wordt, indien mogelijk, opgevangen en vastgehouden in gebiedseigen watersystemen binnen de groenstructuur en staat door middel van kolken en lagergelegen stukken in verbinding staan met de waterlopen in de randen van het plangebied.   Zie hiervoor het landschappelijk inpassingsplan (als onderdeel van het beeldkwaliteitsplan) voor de groen/blauwe zone.  

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.0087Bornoost-VSG1_0013.png"

Afbeelding 2.10: voorbeeld visualisatie groene zones, vanuit 15 meter zone (bron: stedenbouwkundig plan LOOSvanVliet)

2.3.4 Ontsluiting
Uitgangspunten Raad ontsluiting   Vertaling in het bestemmingsplan  
Het plan wordt ontsloten voor gemotoriseerd verkeer via een nieuw kruispunt op de Mansholtlaan. De vorm en de exacte locatie van het kruispunt vallen buiten de scope van deze uitgangspunten.   Kortheidshalve wordt verwezen naar paragraaf 4.13 Verkeer en parkeren  
Bestaande bebouwing van het NIOO blijft bereikbaar via de bestaande ventweg. De ventweg wordt voor gemotoriseerd sluipverkeer ontoegankelijk.   In het stedenbouwkundig plan is voor dit deel van het plangebied slechts bestemmingsverkeer toegestaan. Op de verbeelding van het bestemmingsplan is hiervoor de aanduiding 'ontsluiting' opgenomen.  
Het stedenbouwkundig plan zal, in overleg met de veiligheidsregio Midden-Gelderland, de exacte ligging van de calamiteitenroute(s) worden vastgelegd. Een calamiteitenroute is alleen toegankelijk voor hulpdiensten en wordt niet gebruikt als secundaire ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer. Hiervoor zullen voorzieningen worden getroffen.   Dit onderdeel komt aan bod in de nadere uitwerking van het plan. Wel is in de regels de mogelijkheid opgenomen voor drie calamiteitenroutes.  
Er komt een robuuste vrijliggende fietsverbinding oost-west over het terrein van De Born Oost die ten oosten aansluit op de snelfietsverbinding Ede-Wageningen en ten westen op de fiets-infrastructuur op de campus. Bij de nadere afweging van de keuze voor een tracé speelt het behoud en verbeteren van de verkeersveiligheid en gebruikers en omwonenden een belangrijke rol.   De fietsverbinding is voorzien langs de hoofdontsluiting van De Born Oost en takt via het perceel van Grintweg 277 aan op de snelfietsverbinding Ede-Wageningen. Om dit mogelijk te maken, is perceel Grintweg 277 onderdeel geworden van het plangebied van onderhavig bestemmingsplan.  
Optimalisatie van de huidige fietsverbinding over de Droevendaalsesteeg is geen onderdeel van de planontwikkeling. Deze fietsverbinding blijft ongewijzigd.   Kortheidshalve wordt verwezen naar paragraaf 4.13 Verkeer en parkeren  
Aanleg van voetgangersnetwerk met aansluiting op OV-haltes.   Kortheidshalve wordt verwezen naar paragraaf 4.13 Verkeer en parkeren  
Ontsluiting van de studentenhuisvesting voor langzaam verkeer zal direct worden aangesloten op de fietsroute Mansholtlaan. Gemotoriseerd verkeer zal worden ontsloten via de nieuw aansluiting op de Mansholtlaan.   Kortheidshalve wordt verwezen naar paragraaf 4.13 Verkeer en parkeren  
Groen/blauwe zone kan worden voorzien van een wandelroute met natuurlijke wandelpaden verbonden met de Grintweg, mogelijk ter hoogte van het Bijenhuis en nabij restaurant ’t Gesprek.   Hiervoor zijn voorstellen gedaan in het stedenbouwkundig plan en het landschappelijke inpassingsplan.  

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.0087Bornoost-VSG1_0014.png"

Afbeelding 2.11: voorbeeld visualisatie vanaf entree met aan het einde de Mansholtlaan (bron: stedenbouwkundig plan LOOSvanVliet)

2.3.5 Duurzaamheid

Uitgangspunten Raad duurzaamheid   Vertaling in het bestemmingsplan  
Duurzame vervoersmiddelen als fiets en openbaar vervoer worden gestimuleerd.   Dit wordt niet geregeld met het bestemmingsplan, maar dient naar voren te komen in het mobiliteitsplan dat initiatiefnemers voorleggen in de vergunningfase.  
Duurzaamheidseisen van gemeente Wageningen, worden nader uitgewerkt in bestemmingsplan waarbij onder andere gedacht moet worden aan dubo eisen, natuurinclusief bouwen, energieneutraal, ecologisch versterkend en groene daken.   Kortheidshalve wordt verwezen naar paragraaf 3.4.2 Duurzaam Bouwen Beleid Wageningen 2017-2021  

2.3.6 Richtlijnen voor inrichting openbare ruimte en voor ontwerp gebouwen

Uitgangspunten Raad richtlijnen inrichting openbare ruimte en ontwerp gebouwen   Vertaling in het bestemmingsplan  
Gebouwen voor bebouwd parkeren worden groen afgewerkt en krijgen groene gevels en, indien uitgevoerd met dak, groene daken.   Dit komt terug in het beeldkwaliteitsplan en wordt in het bestemmingsplan geborgd via de bouwregels in lid 5.2.1 onder f.  
Bij de aanleg van de groenstructuur wordt gebruik gemaakt van inheemse soorten. Klimaatbestendigheid en het verbeteren van de kansen voor biodiversiteit zijn hierbij uitgangspunt. In de groenstructuur worden de volgende accenten gelegd:

- Het landschap langs de Mansholtlaan kenmerkt zich door open en kleurrijke/bloeiende zones;
- Biodiversiteit en ecologische waarden worden verder doorgezet aan de Droevendaalsesteeg;
- Landschapszone aan de oostzijde zoekt verbinding met de Grintweg door natuurlijke wandelroutes en verblijfsplekken;
- Rond het NIOO wordt een groene zone ontwikkeld. Voorzien van opgaande groenbeplanting, voor zover gewenst in verband met bezonning proefvelden. Dit wordt nader uitgewerkt in het beeldkwaliteitsplan.  
In het landschappelijk inpassingsplan/stedenbouwkundig plan en het beeldkwaliteitsplan is opgenomen hoe de openbare ruimte en de groenstructuur wordt vormgegeven. In de regels van het bestemmingsplan is dit geborgd via de voorwaardelijke verplichting binnen de specifieke gebruiksregels in lid 5.4.3.  

2.4 Grintweg 277

2.4.1 Bestaande situatie

Op het perceel van Grintweg 277 bevindt zich een gerestaureerde Veluwse hallenhuisboerderij van rond het jaar 1790. Op het terrein bevinden zich ook zeven bijgebouwen, waaronder een kippenschuur, een werkplaats, een stalling (hooischuur), een garage, een historische kas (50 m2), een washuisje en een herbouwde wagenschuur. De historische inrichting van het terrein is uitgevoerd in samenwerking met Stichting Landschap Gelderland. Ook is diverse landschappelijke beplanting aangebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.0087Bornoost-VSG1_0015.png"

Afbeelding 2.12: bestaande situatie Grintweg 277: rechts de gerestaureerde boerderij, links de wagenschuur (bron: Google Maps)

In de (reeds opgerichte) historische kas en in de tuin vinden kookworkshops plaats, zowel zakelijk als particulier. De kas wordt verhuurd voor vergaderingen en er worden afhaalmaaltijden bereid. De producten worden lokaal en zoveel mogelijk biologisch ingekocht. Hoewel de kas vergunningsvrij mocht worden gebouwd, is het huidige gebruik strijdig met het vigerende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.0087Bornoost-VSG1_0016.png"

Afbeelding 2.13: luchtfoto 2020 met duiding bestaande situatie Grintweg 277

2.4.2 Toekomstige situatie

Het perceel van Grintweg 277 wordt, zoals ook al benoemd in paragraaf 1.1, vanwege de planvorming van De Born en de daarmee samenhangende fietsverbinding op het perceel van dit adres, betrokken bij bestemmingsplan De Born Oost. Op het terrein wordt, naast de aanleg van het fietspad, een nieuwe vrijstaande woning met een bouw- en goothoogte van respectievelijk acht en vijf meter mogelijk gemaakt. Nabij de woning zijn eveneens openbare parkeerplaatsen voorzien en vallen binnen aanpalende verkeersbestemming. Deze verkeersbestemming eindigt op circa drie meter afstand van het fietspad, zodat een doorsteek richting het fietspad niet mogelijk is.
Andere ontwikkelingen zijn de sloop van drie vervallen bijgebouwen halverwege het perceel (in totaal circa 175 m2) en het hier terugbouwen van drie nieuwe 'historische' bijgebouwen (totaal circa 150 m2). Hierin worden een paardenstal, een bed & breakfast en studentenhuisvesting gerealiseerd. Daarnaast wordt het mogelijk om de wagenschuur naast de bestaande woning als bijgebouw te gebruiken. In de historische kas, op de verbeelding aangeduid als 'specifieke vorm van wonen - kas', worden culinaire activiteiten tot maximaal 20 personen georganiseerd. Parkeren geschiedt op eigen terrein. Doordeweeks worden voor maximaal 15 klanten per dag veganistische afhaalmaaltijden aangeboden. Deze klanten zijn in de omgeving woonachtig en halen de maaltijden per fiets af. Navolgende afbeeldingen betreffen indicatieve schetsen van de bijgebouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.0087Bornoost-VSG1_0017.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0289.0087Bornoost-VSG1_0018.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0289.0087Bornoost-VSG1_0019.png" Afbeelding 2.14: impressies ontwikkelingen bijgebouwen op perceel Grintweg 277
 

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kan worden ingespeeld op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050, brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Het Rijk wil sturen op en richting geven aan nationale belangen. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Betekenis voor het plan
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een zogenaamd NOVI-gebied. Onderhavig bestemmingsplan maakt kennisintensieve bedrijvigheid en studentenhuisvesting mogelijk binnen het plangebied De Born Oost, met behoud en versterking van natuurlijke en ecologische waarden. Deze ontwikkeling draagt bij aan de prioriteiten en doelstellingen van de NOVI.

3.1.2 Structuurvisie Ruimte en Infrastructuur

In 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. In deze structuurvisie geeft het kabinet aan waar het naar streeft: Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Om dat te bereiken laat het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degene die het aangaat en laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij...'). Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op nationale belangen. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. De juridische borging van de nationale belangen vindt plaats in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro).

De nationale belangen uit de SVIR zijn niet van directe betekenis voor voorliggend bestemmingsplan. De betekenis van de nationale structuurvisie voor het bestemmingsplan is dan ook beperkt. Het relevante beleidskader wordt met name gevormd door beleid van de provincie Gelderland, de regio Foodvalley en de gemeente Wageningen.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De juridische borging van de nationale belangen uit de SVIR vindt plaats in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro zijn onder andere regeling met betrekking tot de Waddenzee en militaire terreinen opgenomen. Een aantal regelingen is 'getrapt' vastgelegd. Dit wil zeggen dat de provincies verplicht zijn dit beleid nader uit te werken. Dit betreft bijvoorbeeld het Natuurnetwerk Nederland (hierna: NNN).

De nationale belangen uit de SVIR en die juridisch zijn geborgd in het Barro zijn niet van betekenis voor het voorliggende bestemmingsplan.

3.1.4 Besluit ruimtelijke ordening

Achtergrond
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft regels waar concrete ruimtelijke projecten aan moeten voldoen. Zo is in artikel 3.1.6 van het Bro de Ladder voor Duurzame Verstedelijking verankerd. De Ladder voor Duurzame Verstedelijking (hierna: Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte en het tegengaan van over-programmering en de negatieve ruimtelijke gevolgen van leegstand. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven c.q. onderbouwd. Uitgangspunt voor de wijziging is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe 1) stedelijke ontwikkeling in beginsel in 2) bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling
Om te bepalen of sprake is van een Ladderplichtige ontwikkeling, is allereerst van belang of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Onder een stedelijke ontwikkeling wordt verstaan een ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Besluit ruimtelijke ordening:

"ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."

In het Bro is geen ondergrens vastgelegd voor een minimale omvang van een stedelijke ontwikkeling. Of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling in relatie tot de omgeving. In beginsel is sprake van een stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor 'overige stedelijke functies' geldt dat voor deze andere stedelijke ontwikkelingen als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 onder i van het Bro in de vorm van een terrein 'in beginsel' geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m2 bedraagt. Bestaat de andere stedelijke ontwikkeling (niet zijnde woningbouw) uit de toevoeging van een gebouw, dan ligt de ondergrens 'in beginsel' bij een bruto-vloeroppervlakte van minder dan 500 m2. De Laddertoets dient alleen te worden doorlopen bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen'. Van nieuwe stedelijke ontwikkelingen is sprake wanneer een beslag op de ruimte als gevolg van de mogelijkheden die het nieuwe besluit biedt, groter is dan het vigerende planologische regime mogelijk maakt.

Bestaand stedelijk gebied
Bestaand stedelijk gebied wordt in het Bro als volgt gedefinieerd: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur". Hieruit volgt dat sprake moet zijn van een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing. De kwalificatie van bestaand stedelijk gebied hangt af van de omstandigheden van het gebied waarbinnen de ontwikkeling plaatsvindt, zoals de specifieke ligging, de feitelijke situatie, het bestemmingsplan en de aard van de omgeving. In jurisprudentie is het begrip nader ingevuld. Gronden waarop een agrarische bestemming rust en die overeenkomstig die bestemming worden gebruikt, vormen geen onderdeel van het stedelijk gebied. Rust op gronden een niet-agrarische bestemming (zoals wonen, bedrijvigheid, sport, recreatie, stedelijk groen et cetera), dan is sprake van stedelijk gebied, ook al is de locatie nog onbebouwd, mits de locatie onderdeel is van het bestaand stedelijk samenstel van bebouwing.

Wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving van de behoefte aan de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt te bevatten. De behoefte dient te worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de kantorenontwikkeling. De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen. Voor kantoren/kennisintensieve bedrijvigheid is dat meestal de gemeente of een grotere regio. Immers, kantoorgebruikers maken hun keuze namelijk regelmatig over een grotere afstand dan sec de gemeentegrens. Aard en omvang van de ontwikkeling bepalen of regionale afstemming ten aanzien van het voornemen benodigd is.

Een Laddertoets dient alleen te worden doorlopen wanneer de stedelijke ontwikkeling 'nieuw' is. Indien deze Laddertoets niet nodig blijkt, dient alsnog gemotiveerd te worden of behoefte aan het voornemen bestaat. Is een plangebied gelegen in een bestaand stedelijk gebied en voorziet de stedelijke ontwikkeling in een behoefte, dan wordt voldaan aan de Ladder. Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied, is een extra motivering vereist.

Behoefte
Om te kunnen voldoen aan de Ladder, moet aantoonbaar behoefte zijn aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling. Voor onderhavige ontwikkeling is hierin van belang of sprake is van een vraag naar woningen en/of (kennisintensieve) bedrijvigheid op lange termijn en of bestaande plancapaciteit hierin kan voorzien. Indien het plan voorziet in een behoefte èn gepland is binnen bestaand stedelijk gebied, wordt voldaan aan de Ladder. Indien het plan buiten stedelijk gebied gerealiseerd wordt, moet worden onderbouwd waarom het plan niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd. Beschikbaarheid en geschiktheid van locaties binnen bestaand stedelijk gebied zijn belangrijke factoren.

Betekenis voor het plan
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
Op grond van bovenstaande definitie is de realisatie van maximaal 80.000 m2 bvo, circa 250 studentenkamers en één vrijstaande woning binnen een plangebied met een oppervlakte van circa 10 hectare (exclusief de bestaande instituten Aeres Hogeschool en NIOO-KNAW) aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Op grond van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied' is het mogelijk om binnen het bouwvlak van de bestemming 'Agrarisch – Onderzoek en onderwijs' gebouwen op te richten ten behoeve van landbouwonderzoek en landbouwonderwijs. Op grond van deze bestemming en de naamgeving van het moederplan kan worden betoogd dat het plangebied niet binnen bestaand stedelijk gebied gelegen is. Omdat het voornemen qua omvang en programma niet past binnen het vigerende planologische regime (er is immers sprake van nieuw en meer ruimtebeslag), is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De Laddertoets dient derhalve te worden doorlopen. Hierin is een beschrijving van de behoefte binnen het verzorgingsgebied benodigd.

Onderbouwing van de behoefte: kennisintensieve bedrijvigheid
In beginsel moet binnen de bestemmingsplanperiode voldoende behoefte zijn aan het te ontwikkelen bedrijventerrein: met betrekking tot de omvang en bedoeld voor kennis-gerelateerde bedrijven en instellingen. Stec Groep heeft in december 2020 onderzoek gedaan naar de ruimtebehoefte van kennisintensieve bedrijvigheid binnen de regio Foodvalley (Bijlage 2). Het Kennishart van regio Foodvalley, bestaat uit de kennislocaties:

  • Wageningen Campus;
  • Business & Science Park Wageningen (BSPW); en
  • WFC Food Innovation District in Ede.

Het onderzoek van Stec Groep zet de bestaande lokale en regionale portefeuille aan werklocaties en het bestaande planaanbod af tegen de uitbreidingsvraag vanuit kennisintensieve bedrijvigheid.

De ruimtebehoefte is op te delen in een autonome ruimtevraag (als gevolg van economische groei en ontwikkeling van gevestigde bedrijven) en een additionele ruimtevraag (als gevolg van beleidsimpulsen) vanuit de kennisintensieve bedrijvigheid. Door Stec Groep wordt in de vraag-aanbod analyse voor Regio Foodvalley een geprognotiseerde autonome bovenregionale vraag voor de komende tien jaar berekend van 14 tot 23 hectare. Naast de autonome groei is het programma Foodvalley 2030 erop gericht om circa 1.600 – 3.200 extra banen te realiseren op kennislocaties binnen de regio. Het gemiddelde aantal beoogde banen afgezet tegen een gemiddeld oppervlak van de werklocatie per werknemer komt overeen met 5 hectare extra ruimtevraag. Wanneer deze beleidsambities voor versterking van de propositie van het Kennishart waargemaakt worden, leidt dit tot een maximale ruimtevraag (autonoom en na beleidsimpulsen) van 28 hectare in 2030.

Hierbij dient te worden vermeld dat externe factoren slechts van beperkte invloed zijn op de ruimtevraag binnen het Kenniscluster. Hierbij gaat het om de effecten van de Covid-19 pandemie en de toename van 'thuiswerken'. Het type bedrijvigheid dat zich heeft gevestigd binnen het kennishart, leent zich niet goed voor werken vanuit huis. Immers, een laboratoriumachtige omgeving is niet gemakkelijk te verplaatsen naar huis.

In tabel 2 en 3 van het Stec Rapport (Bijlage 2) is het harde en zachte planaanbod in Wageningen en Ede opgenomen. Zo is binnen Wageningen alleen op locatie Business en Science Park Kortenoord sprake van 5,9 hectare direct uitgeefbaar terrein (hard planaanbod). Het zachte planaanbod bedraagt in Wageningen 10 hectare (De Born Oost) en in Ede 6 hectare (World Food Center, Kazerneterrein 1e fase). Hieruit kan worden geconcludeerd dat de verwachte vraag het aanbod in grote mate overstijgt. Na het volledig vullen van het harde planaanbod van kennisintensieve locaties resteert een latente behoefte van circa 8 tot maximaal 22 hectare.

Hiermee kan worden geconcludeerd dat de Born Oost met de ontwikkelmogelijkheid van circa 10 hectare aan kennisintensieve bedrijvigheid kan voorzien in deze ruimtebehoefte.

Regionale afstemming
Volgens afspraak in het Regionale Programma Werklocaties (RPW) vindt, voordat wordt overgegaan tot vaststelling van een bestemmingsplan, voor het ontwikkelen van een werklocatie/ bedrijventerrein regionale afstemming plaats met de regionale partners, dat wil zeggen partnergemeenten Regio Foodvalley en provincies Gelderland en Utrecht. In het vigerende RPW (2017-2020) is de ontwikkellocatie De Born Oost als zachte plancapaciteit opgenomen. In de concept Actualisatie RPW 2021-2025 wordt bij de zachte plannen opnieuw rekening gehouden met nieuwe kennisintensieve bedrijvigheid op Born Oost met een oppervlak van circa 10 hectare. De benodigde afstemming vindt plaats door agendering op het regionale Ambtelijk Overleg EZ en doorgeleiding (advisering) naar het Wethoudersoverleg (PHO), vervolgens, ter vaststelling naar het RegioBestuur.

Onderbouwing van de behoefte: studentenwoningen
Onderhavig bestemmingsplan maakt maximaal 250 studentenwoningen mogelijk binnen het plangebied van De Born Oost. Het document 'Monitor vraag en aanbod studentenhuisvesting Wageningen 2021' heeft aan de hand van optimistische en pessimistische scenario's van de instroom van studenten tot en met 2027 bepaald. De prognose van het aantal studenten is onder 'normale' omstandigheden erg onzeker en deze onzekerheid neemt toe naarmate de berekeningen een langere termijn bestrijken. Door de grote onzekerheid die er het afgelopen jaar door COVID-19 is ontstaan, zijn de aantallen nog minder goed te voorspellen. De monitor kent dan ook een forse bandbreedte. In het optimistische scenario wordt een lichte groei van het aantal studenten verwacht, in het pessimistische scenario wordt er een lichte afname van het aantal studenten voorspeld.

  2021   2024   2027  
Optimistisch beeld   13.000   13.450   13.700  
Pessimistisch beeld   12.950   12.900   12.600  

Tabel: scenario's voor prognoses studentenaantallen

Daarnaast is gekeken naar de betekenis van deze prognoses voor de vraag naar studentenkamers. Hieruit volgt dat in het pessimistische scenario sprake is van een overschot van studentenkamers met een bandbreedte van 450-1.175 kamers. In het optimistische scenario is sprake van een tekort van 200 kamers of juist een overschot van 550 kamers. Hierbij is uitgegaan van de bestaande capaciteit, de bekende nieuwe locaties, waaronder voorliggend plan De Born Oost en een aantal tijdelijke locaties waarvan reeds bekend is dat ze in de periode tot 2027 zullen verdwijnen.

Voorgaande geeft echter een te eenzijdig beeld. Enerzijds bestaat een deel van het huidige kamerbestand uit tijdelijke studentenhuisvesting waarvan een aandeel mogelijk binnen tien jaar is afgeschreven. Daarbij is in de cijfers nog geen rekening gehouden met het wegvallen van ten minste 600 kamers na 2027 (waaronder de tijdelijke locatie aan het Nieuwe Kanaal). Anderzijds wordt de particuliere verhuur van studentenkamers met het bestemmingsplan 'Kamergewijze verhuur, update' (vastgesteld, 22 maart 2021) beheerst.

Op grond van voorgaande kan worden gesteld dat met het juridisch planologisch mogelijk maken van 250 studentenwoningen op De Born Oost, wordt bijgedragen aan de behoefte voor permanente studentenhuisvesting binnen gemeente Wageningen. Voorts is het voornemen in lijn met de wens van de gemeenteraad om ook permanente studentenhuisvesting op de Wageningen Campus te realiseren en is het niet strijdig met het uitvoeringsplan 2018-2021 Regionale Woonagenda 2.0 van de regio Foodvalley. De enkele vrijstaande woning die met het plan mogelijk gemaakt wordt, valt buiten de laddertoets.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Op 19 december 2018 is de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Gelderland voor de komende periode. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. Met de Omgevingsvisie wil de provincie Gelderland benadrukken dat zij – historisch en landschappelijk gezien – heel mooi en ongeschonden is, maar ook nieuw en vernieuwend. Oftewel, de provincie is ‘gaaf’. Om Gelderland ‘gaaf’ te houden en om te kunnen gaan met verschillende uitdagingen zoals het energievraagstuk en klimaatverandering, moet daar nu wat voor gedaan worden. De Omgevingsvisie wordt gezien als een gedeelde ambitie, die dient als leidraad voor het handelen van alle betrokkenen om met deze uitdagingen om te gaan.

In de Omgevingsvisie staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal:

  • Gezond en veilig. Dat is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van aanwezige flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
  • Schoon en welvarend. Dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

Daarnaast legt de provincie in haar omgevingsvisie de focus op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland waarin zij willen investeren. Om dit te bereiken, zijn zeven met elkaar samenhangende ambities opgesteld waarmee de provincie het verschil wil kunnen maken voor een schoon, gezond, veilig en welvarend Gelderland. De ambities zijn: energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving.

In de Omgevingsvisie worden unieke kwaliteiten en waarden aangegeven die de provincie wil koesteren. Eén daarvan is de sterke economie, met topkwaliteiten in de Food-, Health, Energy en Techsector. Het plangebied De Born Oost is gelegen in de regio Foodvalley. De Foodvalley is een belangrijke voedingsbodem voor de Nederlandse economie en een inspirerende kennisregio in Europa. Karakteristiek voor Foodvalley zijn de toonaangevende innovatie en vakkennis op het gebied van agrofood, het aantrekkelijke vestigingsklimaat en de groene leefomgeving. Wageningen vormt hierin het centrale middelpunt: met de WUR campus als hét kruispunt waar kennis, innovatie en bedrijvigheid samenkomen. Die bundeling van krachten trekt de aandacht van het (internationale) bedrijfsleven: de belangstelling om zich te vestigen in het hart van Foodvalley is groot. De regio wil in een goede balans de specifieke kwaliteiten verder ontwikkelen. De provincie draagt daar onder meer in bij door de nadruk te leggen op de verbetering van de bereikbaarheid van de regio voor de auto, met het openbaar vervoer en doormiddel van (snel)fietsroutes.

Een bestaand knelpunt in de bereikbaarheid van Wageningen Campus en Wageningen is de route Nijenoord Allee - Mansholtlaan/Willem Dreeslaan. Hier is sprake van een stagnerende doorstroming in de spits. Hiervoor is het project Beter Bereikbaar Wageningen in het leven geroepen, waarbij de provincie inzet op de variant 'Alternatief Bestaande Route'. Dit houdt onder andere in dat de Mansholtlaan ten westen van het plangebied aangepast wordt, waarbij rekening gehouden wordt met de ontsluiting van De Born Oost op deze weg. Voor deze inpassing wordt een separate procedure doorlopen in de vorm van een inpassingsplan.

In algemene zin kan worden opgemerkt, dat voorliggend bestemmingsplan past binnen de Omgevingsvisie, en daarmee ook binnen het beleid van de provincie en bijdraagt aan de implementatie daarvan.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

In deze verordening staan regels over hoe binnen provincie Gelderland met de leefomgeving wordt omgaan. Met het zicht op de inwerkingtreding van de Omgevingswet in 2022 is de Omgevingsverordening in twee stappen aangepast: met actualisatieplannen 7 en 8. In actualisatieplan 7 zijn enkele regels veranderd die niet langer konden wachten op inwerkingtreding van de Omgevingswet en is een beoordelingskader toegevoegd. Actualisatieplan 8 zorgt ervoor dat de Omgevingsverordening voldoet aan de eisen, de taal en de bedoelingen van de Omgevingswet. Daarnaast zijn enkele wijzigingen doorgevoerd binnen de thema's (natuur, water, zwemwater, zonnevelden, provinciale wegen en glastuinbouw).

De Omgevingsverordening Gelderland is een juridisch instrument dat, net als de Omgevingsvisie Gelderland, ingaat op vrijwel alle aspecten van de fysieke leefomgeving. De verordening bevat echter alleen regels ten aanzien van onderwerpen uit de Omgevingsvisie waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid op lokaal niveau juridisch gewaarborgd is. Deze regels zijn opgenomen binnen zogenaamde Themakaarten. Voor onderhavig plangebied geldt Themakaart Regels Glastuinbouw. Met name de tijdelijke verboden voor uitbreiding bestaande glastuinbouw, hervestiging glastuinbouw en nieuwvestiging glastuinbouw zijn komen te vervallen. Dit heeft geen betrekking op het voornemen waar onderhavig bestemmingsplan betrekking op heeft.

Daarnaast bevat de Omgevingsverordening instructieregels ten aanzien van woningbouw (afdeling 2.1) en ten aanzien van werklocaties (afdeling 2.2).
Deze instructieregels bepalen dat woningen alleen met een bestemmingsplan mogelijk gemaakt worden, als deze ontwikkeling past binnen de regionale woonagenda. Mocht deze ontwikkeling niet passen binnen een vigerende woonagenda, kan een bestemmingsplan, vooruitlopend op de actualisatie daarvan, nieuwe woningen toch mogelijk maken, mits:

  • wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking;
  • de ontwikkeling past binnen het meest recente provinciale beleid;
  • er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden over deze ontwikkeling, en
  • Gedeputeerde Staten instemmen met deze ontwikkeling.


Voor werklocaties geldt dat een bestemmingsplan alleen een nieuw bedrijventerrein mogelijk maakt voor zover die ontwikkeling past binnen het vigerende Regionaal programma werklocaties (RWP, in onderhavig geval van Regio Foodvalley). Indien niet wordt voldaan aan het vigerende RWP, kan het bestemmingsplan, vooruitlopend op actualisatie van het RWP, een nieuw bedrijventerrein of de uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein mogelijk maken onder de voorwaarden:

  • er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking;
  • er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden over deze ontwikkeling; en
  • Gedeputeerde Staten stemmen in met deze ontwikkeling.


In paragraaf 3.1.4 is met de Ladder voor duurzame gebiedsontwikkeling onderbouwd dat behoefte bestaat aan studentenhuisvesting en aan werklocaties van het type kennisintensieve bedrijvigheid binnen regio Foodvalley en in het bijzonder in onderhavig plangebied. Hiermee wordt voldaan aan de regels uit de Omgevingsverordening.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Strategische Agenda Regio Foodvalley 2020-2025

De Regio Foodvalley heeft een centrale ligging in Nederland en is gelegen in de provincies Utrecht en Gelderland. De regio bestaat uit de gemeenten Barneveld, Ede, Nijkerk, Renswoude, Rhenen, Scherpenzeel, Veenendaal en Wageningen. De regio vormt een belangrijke vestigingsplaats voor zowel internationale topbedrijven als Midden- en Kleinbedrijven (MKB).

De Regio Foodvalley heeft in 2020 de Strategische Agenda 2020-2025 vastgesteld. De Strategische Agenda vormt het kader voor de programma’s en projecten die binnen Regio Foodvalley worden opgepakt. Met de Strategische Agenda spreken de Triple Helix partijen (overheden, kennis- en onderzoeksinstellingen en het bedrijfsleven binnen de regio) af wat ze met elkaar willen bereiken in Regio Foodvalley en hoe ze dat willen gaan doen.

De visie uit de Strategische Agenda 2020-2025 beschrijft dat het samen mogelijk is een gezonde agrarische sector te kunnen realiseren, die circulair werkt en in verbinding is met ketenpartners en de maatschappij en in samenhang met het realiseren van andere regionale opgaven zoals woningbouw, energietransitie en klimaatadaptatie. Regio Foodvalley wil daarom dé nationale proeftuin zijn voor de transitie naar een circulaire voedselvoorziening voor een gezond leven. Om dit te bereiken zijn drie strategische kernbegrippen opgesteld:

  • 1. Circulair: Regio Foodvalley wil een circulaire regio zijn met balans tussen haar ecologisch, economisch en sociaal kapitaal;
  • 2. Gezond: Regio Foodvalley wil dé nationale proeftuin zijn op voedsel voor een gezond leven en op het produceren van voedsel op een manier die goed is voor de gezondheid van mens en natuur;
  • 3. In connectie: Regio Foodvalley vormt connecties tussen ondernemers, overheid, onderwijs en inwoners; tussen de provincies Utrecht en Gelderland; tussen stedelijk gebied en buitengebied; tussen regionale economie en de internationale kennisintensieve topclusters AgriFood en Life Sciences & Health. Deze connectie moet in de komende jaren worden uitgebouwd.


Daarnaast heeft de regio thema’s opgesteld waaraan prioriteit moet worden gegeven om landelijk en zelfs mondiaal gezien het verschil kan maken:

  • Landbouwtransitie en vitaal platteland: Regio Foodvalley gaat voor een toekomstbestendige AgriFood keten en een vitaal platteland;
  • Voeding voor een gezond leven: Regio Foodvalley wil een omgeving realiseren waarin gezond en duurzaam voedsel bijdraagt aan een gezond leven van haar inwoners.
  • Energietransitie: Regio Foodvalley werkt aan de energietransitie vanuit het regionaal DNA en op een manier die haar kracht versterkt;
  • Human Capital: Regio Foodvalley maakt werk van een optimaal functionerende arbeidsmarkt met aandacht voor de volle breedte: voor iedere werkgever, voor elk talent en in elke levensfase;
  • Innovatie, clustervorming en circulaire economie: de regio bouwt aan een toekomstbestendige regionale economie door stimulering van innovatie, clustervorming en circulair ondernemen.
  • Fysieke randvoorwaarden: hierbij gaat het om het zorgen voor balans tussen economische activiteiten en woon- en leefomgeving. Een bloeiende economie vraagt om goede fysieke bereikbaarheid van de regio en binnen de regio (via OV, fiets en auto), evenals digitale ontsluiting van de regio;
  • Quality of living: dit is gericht op de vraag hoe de regio een aantrekkelijker woon- en leefomgeving kunnen bieden, als belangrijke voorwaarde om werknemers naar dit gebied te trekken en behouden.

Het is de ambitie van de gemeente Wageningen om het investeringsklimaat op het gebied van (Agro)Food verder te willen versterken en als zodanig de positie van Wageningen als 'City of Life Sciences' en binnen het Kennishart gebied (voorheen KennisAs) Ede-Wageningen als hét middelpunt van kennis en kunde op het gebied van (Agro)Food en Life Sciences van de Regio FoodValley nog verder uit te bouwen. Als zodanig is deze ambitie omschreven in de Investeringsagenda 2020-2021, het ambitiedocument van KennisHart Ede-Wageningen. Het ontwikkelen van geschikte werklocaties voor kennis-gerelateerde bedrijven en instellingen, maar ook voor het reguliere bedrijfsleven, past zowel in het beleid van de gemeente Wageningen als ook de ambitie van de Regio Foodvalley (Strategische Agenda 2020-2025) om uit te groeien tot een internationale topregio op het gebied van duurzame voeding.

3.3.2 Gebiedsvisie Regio Foodvalley

De Gebiedsvisie Regio FoodValley beschrijft de gezamenlijke ambities en opgaven en levert handreikingen op voor de regio, samenwerkingsverbanden van enkele gemeenten en individuele gemeenten om te komen tot bovengenoemde missie en ambitie.

In verdiepende sessies met bestuurders, burgers en ondernemers die begin 2013 hebben plaatsgevonden, zijn per thema diverse doelen en wensen geformuleerd als perspectief voor de langere termijn. Het gaat dan om de volgende thema's:

  • faciliteren van bedrijven;
  • relatie onderwijs en arbeidsmarkt;
  • mobiliteit en bereikbaarheid;
  • afstemmen regionale woningmarkt;
  • vernieuwen landbouw;
  • leefomgeving;
  • duurzaamheid;
  • recreatie.

De bovengenoemde thema's hebben allen te maken met de hoofddoelen uit de Strategische Agenda Regio Foodvalley 2020-2025, die de betrokken partijen willen bereiken door het uitzetten van hoofdrichtingen. Om deze hoofdrichtingen te bepalen, is gekeken naar de samenhang tussen de uitkomsten per (focus)thema. Door deze analyse te doen zijn meer integrale en strategische doelen bepaald dan via de benadering per thema.

Betekenis voor het plan
Voor dit bestemmingsplan zijn meerdere thema's van toepassing. De ontwikkeling van kennisintensieve bedrijvigheid binnen De Born Oost en de bouw van 250 studentenwoningen, die afgestemd zijn op de behoefte vanuit de regionale (woning)markt, draagt in belangrijke mate bij aan de regionale ambitie en visie.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Wageningen

Op 3 december 2013 is de structuurvisie gewijzigd vastgesteld, waarna deze op 15 mei 2014 in werking is getreden. In de structuurvisie wordt aangegeven wat de urgente ruimtelijke opgaven zijn voor de gemeente. De structuurvisie beschrijft de ruimtelijke ambities en vormt een kwalitatief ruimtelijk ontwikkelings- en toetsingskader voor de 10 jaar na inwerkingtreding van de visie. Hierbij is rekening gehouden dat de structuurvisie voldoende flexibiliteit biedt om te kunnen sturen op veranderingen in de markt en om te kunnen anticiperen op nog onbekende ontwikkelingen. In de Structuurvisie worden de volgende centrale opgaven voor de gemeente benoemd:

  • 1. Het op orde brengen van de basiskwaliteit: regionale en lokale verbondenheid, stedenbouwkundige structuur, landschap, cultuurhistorie, duurzaamheid en klimaat.
  • 2. Het toekomstbestendig maken van de wijken en haar voorzieningen.
  • 3. Het bieden van een kwaliteitskader voor de ontwikkellocaties.
  • 4. Het versterken van het toeristische en recreatieve profiel.
  • 5. Het versterken van de relatie tussen stad, universiteit en de kenniseconomie.
  • 6. Ruimte bieden voor de lokale en regionale werkgelegenheid.
  • 7. Het versterken van de binnenstad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.0087Bornoost-VSG1_0020.png" Afbeelding 3.1: uitsnede Structuurvisie Wageningen, Wageningen in (bovenregionaal) perspectief: onderdeel Regio Foodvalley, goed verbonden met regio Utrecht, knooppunt Arnhem-Nijmegen en de Betuwe


De Born Oost en aanpalende Wageningen Campus zijn belangrijke gebieden binnen de gemeente Wageningen. De ambitie van de gemeente Wageningen is dan ook het versterken van de relatie tussen de stad, universiteit en de kenniseconomie. Dit vindt zijn vertaling in de ambitie 'Kennisstad'. Wageningen wil alle ruimte bieden aan de kenniseconomie. Dit betekent ruimte voor bedrijfslocaties, een aantrekkelijk woon- en leefgebied voor de kenniswerkers, goede verbindingen en de zichtbaarheid van de kennis in de bestaande stad. De ontwikkeling van de Born Oost (in de structuurvisie specifiek benoemd als Campus De Born, danwel als Business & sciencepark) draagt dan ook bij aan het behalen van deze ambities en past binnen de ruimtelijke kaders van de structuurvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.0087Bornoost-VSG1_0021.png" Afbeelding 3.2: uitsnede Structuurvisie Wageningen, kaart van Wageningen Kennisstad met het kennislandschap rond de Campus en de Kennisas die alle kennisinstellingen ruimtelijk verbindt. De aangrenzende wijken bieden het vestigingsklimaat voor docenten, onderzoekers en studenten

Vanwege de klimaatverandering neemt de behoefte aan water en groen toe. In de structuurvisie is een groenblauwe structuur opgenomen die globaal bestaat uit de stadsgrachtzone, de Waterlus (Dijkgraaf- Rooseveltweg – Costerweg Nieuwe Kanaal), de waterlopen en plantsoenen in Roghorst en Tarthorst en het Oude Hart. De Campus, Kortenoord en de Dreijen completeren dit beeld. Deze groenblauwe structuur in de stad draagt bij aan ‘technische eisen’ zoals voldoende ruimte voor waterretentie, het minimaliseren van de verharding en de aanwezigheid van verkoelende vegetatie. Daarnaast voorziet de groenblauwe structuur in aangename routes en mooie verbindingen naar de omliggende landschappen. Met onderhavige ontwikkeling wordt eveneens voorzien in een groen/blauwe zone op het terrein van De Born Oost, waarmee bijgedragen wordt aan de voornoemde klimaatdoelen van gemeente Wageningen.

3.4.2 Duurzaam Bouwen Beleid Wageningen 2017-2021

Gemeente Wageningen heeft de ambitie om in 2030 klimaatneutraal te zijn. Daarvoor is de routekaart ‘Wageningen klimaatneutraal in 2030’ vastgesteld. In deze routekaart zijn doelstellingen opgenomen ten aanzien van opwekking van duurzame energie en energiebesparing in onder andere de bebouwde omgeving. De gemeente stelt iedere vier jaar een uitvoeringsprogramma op waarin tussentijdse doelstellingen en projecten staan opgenomen die bijdragen aan het behalen van de ambitie in 2030. Het document Duurzaam Bouwen Beleid Wageningen 2017-2021 is hier onderdeel van. In aanvulling op wat inmiddels al wettelijk verplicht verklaard is (waaronder 'bijna energie neutraal bouwen' en gasloos bouwen), stelt gemeente Wageningen onderstaande doelstellingen waaraan moet worden voldaan bij nieuwbouw. Voor alle nieuwbouw van vijf of meer woningen, 25 of meer studentenkamers en utiliteit van meer dan 500m2 wordt een Duurzaamheidsprofiel (D-profiel) opgesteld. Het D-profiel is onderdeel van het anterieure contract (AC) met een ontwikkelaar. Thema's uit het D-profiel zijn:

  • Ambitie: energieneutraal;
  • Gebruik van al het geschikte dakoppervlak voor de toepassing van zonnepanelen en/of groen dak;
  • Ambitie: gebruik van circulaire/biobased bouwmaterialen;
  • Natuurinclusief en klimaatadaptief bouwen.

Betekenis voor het plan:
Het beeldkwaliteitsplan geeft richting aan de wijze waarop bebouwing vormgegeven wordt. Het beeldkwaliteitsplan maakt onderdeel uit van de bijlagen van de regels. In de omgevingsvergunningsfase vindt tevens toetsing plaats aan de regels zoals gesteld in het Duurzaam Bouwen Beleid 2017-2021 of diens rechtsopvolger.

3.4.3 Programmabegroting 2021-2024 - Programma 2 Economische Ontwikkeling: doelstellingen en afgesproken activiteiten

Een regionaal beleid voor het afstemmen en programmeren van werklocaties past in het huidige (Economische) beleid van de Gemeente Wageningen. In de Programmabegroting 2021-2024 zijn met betrekking tot het regionale beleid van werklocaties (afstemmen en programmeren van o.a. kantoorruimte, bedrijventerreinen, kenniscampussen) in Wageningen/Regio Foodvalley de volgende ambities en doelen vastgelegd:

Ambities:

  • Sterk vestigingsklimaat voor het kennisecosysteem;
  • Aantrekkelijke functionele en bereikbare werklocaties reguliere bedrijvigheid.


Doelen

  • Het aanbod van bedrijventerreinen is afgestemd op de diverse behoeften van kennisintensieve bedrijven en reguliere bedrijven en in evenwicht met het regionale aanbod;
  • Het ondernemerschap (start-ups) wordt gestimuleerd;
  • Als hét kennishart van de Regio Foodvalley beschikt Wageningen over aantrekkelijke werklocaties (bedrijventerreinen en kantoorlocaties) voor kennis gerelateerde bedrijven en instellingen;
  • Wageningen is onderdeel van de Regio Foodvalley en er vindt regionale afstemming plaats met partners.


Het regionale beleid betreffende de afstemming en het programmeren van werklocaties (o.a. bedrijventerreinen, kenniscampussen, kantoorontwikkeling) in Wageningen/Regio Foodvalley is in lijn met bovenstaande doelstellingen, subdoelen en activiteiten zoals verwoord in de Programmabegroting 2021-2024.

3.4.4 Woonvisie Wageningen 2016-2025 'Samen Wonen'

De gemeenteraad heeft op 10 oktober 2016 de woonvisie vastgesteld. In de woonvisie zijn drie thema’s uitgewerkt:

  • 1. wonen en gezondheid;
  • 2. betaalbaarheid;
  • 3. kennis en wonen.

Veel studenten en onderzoekers komen naar Wageningen voor een studie, onderzoek of werk, vanwege de aanwezige internationale en innovatieve bedrijven en kennisinstellingen binnen het kennishart. Het aantal studenten aan WUR is de laatste jaren sterk toegenomen, onder andere door het onderscheidende en goede internationale imago van de universiteit. Naar verwachting zet deze groei de komende jaren gematigd door. Om deze groei vast te houden, is het belangrijk dat Wageningen een aantrekkelijke studentenstad is én blijft voor studenten, waar studenten ook goed en betaalbaar kunnen wonen. Voor het thema 'kennis en wonen' zijn de volgende doelstellingen geformuleerd:

  • a. Wageningen is in staat om studenten en PhD’ers blijvend te binden aan de stad;
  • b. Wageningen heeft een woonomgeving (woningen, woonmilieus en voorzieningen) die aantrekkelijk is voor kenniswerkers (nieuwe en bestaande groepen);
  • c. De woningvoorraad en nieuwbouwprojecten kunnen flexibel en creatief inspelen op de dynamische en diverse woningvraag van studenten, PhD’ers en kenniswerkers;
  • d. Wageningen wil kunnen inspelen op de extra en specifieke woningbehoefte als gevolg van de verdere ontwikkeling van het Kennishart (vestiging van meer topbedrijven en kennisinstellingen) en wanneer de ontwikkeling van studenten (online/buitenlands) een vlucht neemt;
  • e. In alle woonmilieus wordt ruimte geboden aan gemengd wonen voor verschillende doelgroepen en leeftijden, waaronder kenniswerkers, PhD’ers en studenten.


Het bestemmingsplan voor De Born Oost biedt de mogelijkheid voor de realisatie van maximaal 250 studentenwoningen. Het is van belang dat zowel de kwantitatieve als de kwalitatieve vraag naar studentenkamers in evenwicht is met het aanbod (zoals onderbouwd in paragraaf 3.1.4). Het plan biedt de ruimte voor uitbreiding van studentenhuisvesting, op een door de gemeenteraad aangewezen locatie en is daarmee in lijn met het beleid uit de Woonvisie.

3.4.5 Beleidsregels 'Kamergewijze verhuur gemeente Wageningen 2021'

Wageningen is een studentenstad met groeiende studentenaantallen. Bij de behandeling van de Structuurvisie voor gemeente Wageningen, heeft de gemeenteraad besloten dat kamergewijze verhuur op kleinschalige wijze mogelijk moet zijn binnen de gehele gemeente Wageningen. Kamergewijze verhuur door particulieren voegt meer diversiteit toe aan het aanbod van studentenhuisvesting in Wageningen. Voor de student ontstaat hierdoor meer keuzevrijheid. Op 10 september 2019 heeft het college van burgemeester en wethouders de beleidsregels “Kamergewijze verhuur gemeente Wageningen 2019” vastgesteld. Na een uitspraak van de Raad van State zijn deze beleidsregels geactualiseerd tot Beleidsregels kamergewijze verhuur Gemeente Wageningen 2021. Deze beleidsregels zijn planologisch geborgd in het bestemmingsplan “Kamergewijze verhuur – update” dat op 22 maart 2021 in werking is getreden en met onderhavig bestemmingsplan opnieuw van toepassing wordt verklaard. Samengevat kent het gemeentelijk beleid drie varianten van kamergewijze verhuur:

  • 1. Kamergewijze verhuur met 'hospita'. Het gaat hier om verhuur van maximaal twee kamers aan maximaal één persoon per kamer in een woning of appartement (met een woonbestemming) door de eigenaar (die daar tevens woonachtig is). Ook wanneer een woning of appartement (met een woonbestemming) wordt gehuurd van een toegelaten instelling, kan de hoofdhuurder (die daar eveneens woonachtig is) maximaal twee kamers aan maximaal één persoon per kamer verhuren;
  • 2. Kamergewijze verhuur boven winkels, horeca, kantoren of andere niet woonbestemmingen. Dit betreft één pand waar op de begane grond een niet-wonen bestemming is gevestigd en op de bovenliggende verdiepingen (al dan niet bedrijfsmatig) kamers worden verhuur aan maximaal één persoon per kamer. Het gaat dus niet om een complex met meerdere panden/woningen.
  • 3. Kamergewijze verhuur in woningen, appartementen, kantoren of detailhandel / horeca. Dit betreft met name wanneer een pand volledig in gebruik genomen wordt voor kamergewijze verhuur. Voorwaarde blijft dat een kamer aan maximaal één persoon wordt verhuurd.


In het bestemmingsplan 'kamergewijze verhuur, update' zijn regels opgenomen op basis waarvan studenten bij particulieren een kamer kunnen huren. De twee studentenkamers die mogelijk gemaakt worden op het perceel Grintweg 277, vallen niet onder de hospitaregeling: in een woning of appartement (welke conform de bestemming zijn toegestaan) worden door de eigenaar (die daar tevens hoofdverblijf heeft) maximaal twee kamers verhuurd aan maximaal één persoon per kamer. Deze variant van kamerverhuur is niet vergunningvrij en daarmee in strijd met het bestemmingsplan 'kamergewijze verhuur, update.' Binnen onderhavig plan wordt het via de regels mogelijk gemaakt twee studentenkamers te realiseren in een bijgebouw.

Daarnaast zijn de regels uit het plan van toepassing voor kleinschalige locaties en niet voor nieuwbouw van grootschalige woonvormen met studentenwoningen of wooneenheden voor andere doelgroepen, zoals met onderhavig plan het geval is. In de update is bijzondere aandacht voor het voorkomen van onevenredig negatieve effecten op de leefbaarheid. Voorkomen moet worden dat op grootschalig niveau en geconcentreerd kamergewijze verhuur (in bijvoorbeeld woonstraten) gaat plaatsvinden. Om de toenemende vraag naar studentenhuisvesting te ondervangen, zonder dergelijke effecten, zijn nieuwe grootschaliger initiatieven, zoals het onderhavige plan, noodzakelijk. Het initiatief is daarom in lijn met het huisvestingsbeleid.

3.4.6 Gebiedsvisie Wageningse Eng

De Wageningse Eng is een bijzonder gebied aan de rand van Wageningen en op de westflank van de Veluwse stuwwal. De Eng kenmerkt zich door een glooiend landschap, waardevolle cultuurhistorische elementen en een diversiteit aan gebruikers die genieten van de vele natuur- en landschapskwaliteiten van de Eng. Om de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen, is een visie opgesteld voor de Wageningse Eng (8 juni 2020). Met de bewoners van de Eng, bedrijven en natuurorganisaties is samengewerkt aan het ontwikkelen deze visie waarin een toekomstbeeld voor de Eng wordt vastgelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.0087Bornoost-VSG1_0022.png"

Afbeelding 3.3: uitsnede Visie Wageningse Eng, Grintweg 277 blauw omcirkeld

Het perceel van Grintweg 277 is gelegen binnen het dynamisch lint. Hierbinnen ligt een aantal bovenlokale publiekstrekkers, zoals het Bijenhuis, tuincentrum de Oude Tol en Manege Eikelboom. Dit perceel ligt buiten het Nationaal Landschap. Bebouwing is en wordt gesitueerd aan het lint, binnen de contouren van bestaande woon- en bedrijfspercelen. Er zijn de volgende ontwikkelings- en gebruiksmogelijkheden:

  • Huidige mogelijkheden respecteren;
  • Sloop en herbouw binnen de bestaande legale m2 / m3 behoort tot de mogelijkheden indien het initiatief een positieve bijdrage levert aan de kernkwaliteiten van de Eng.

Functiewijziging van bestaande functies op legale reeds bebouwde locaties, is mogelijk indien deze passen bij de kernkwaliteiten van de Eng. Gestreefd wordt naar minder intensieve functies. Indien bij een nieuwe functie een woonfunctie noodzakelijk is, zal de wenselijkheid van de nieuwe functie en noodzaak van de woning nader afgewogen worden en kan bij uitzondering mogelijk een nieuwe woning worden toegestaan, mits dit niet leidt tot een toename van bebouwd oppervlak en een bijdrage wordt geleverd aan de versterking van de kernkwaliteiten.

Het voorgenomen plan op het perceel Grintweg 277 voorziet in een verkleining van het aantal vierkante meters bebouwd oppervlak ten opzichte van de huidige situatie en er wordt passende bebouwing teruggebouwd. In de westelijke hoek van het perceel een woonbestemming toegevoegd, maar dit is onderdeel van de uitruil van gronden ten behoeve van het fietspad dat in het zuidelijk deel van het perceel aangelegd wordt. Het voornemen past binnen de uitgangspunten van de Visie op de Wageningse Eng.

Op 1 maart 2022 heeft de Territoriale Adviescommissie Wageningse Eng (TAWE) een advies uitgebracht inzake het voorgenomen plan op het perceel Grintweg 277. Dit is advies is opgenomen in bijlage 4. Naar aanleiding van dit advies is het Beeldkwaliteitsplan, die als bijlage bij de Regels is opgenomen, aangepast.

3.4.7 Beleidsnotitie Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis en Beleidsnotitie bed & breakfast

In dit beleid zijn de volgende voorwaarden opgenomen:

  • a. de woonfunctie blijft in overwegende mate gehandhaafd;
  • b. er is geen sprake van een voor de ruimtelijke ordening relevant afwijkend gebruik, dit betekent:
      • het gebruik dient de woonfunctie te ondersteunen, dat wil zeggen dat diegene die de activiteiten in de woning en/of een bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van de woning is;
      • er wordt alleen medewerking verleend voor vestiging van bedrijven die niet onder de werking van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving vallen, behalve als het desbetreffende gebruik door het stellen van voorwaarden verantwoord is;
      • vast dient te staan dat het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden;
  • c. het betreft niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer, de parkeerbalans wordt niet onevenredig nadelig beïnvloed;
  • d. het onttrekken van (een deel van) de bij de woning behorende garage aan de bestemming is slechts toegestaan, indien op het bij de woning behorende erf tenminste één parkeerplaats aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd;
  • e. er zijn geen distributie-planologische gevolgen;
  • f. ten behoeve van de bedrijfsmatige activiteit mag maximaal 30% van het bruto-vloeroppervlak van de woning inclusief bijgebouwen in gebruik zijn, met een maximum van 75 m2 bij bouwpercelen vanaf 1500 m2.

De culinaire workshops en vergaderfaciliteiten die in de historische kas van het perceel Grintweg 277 worden georganiseerd, zijn kleinschalig van aard en passen binnen de beleidsnotitie Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis. Planologisch zijn de culinaire workshops te beschouwen als aan huis gebonden bedrijfsmatige activiteit.

In de Beleidsnotitie bed & breakfast van gemeente Wageningen zijn de volgende voorwaarde opgenomen waaraan moet worden voldaan in geval een ontwikkeling voorziet in de mogelijkheid van een bed & breakfast:

  • het gaat om een bedrijfsmatige activiteit in of bij een woning;
  • de woonfunctie van het huis blijft de hoofdfunctie, de bed&breakfast is hieraan ondergeschikt;
  • er mag nachtverblijf worden verschaft aan maximaal 5 personen;
  • de bed&breakfast mag niet als zelfstandige wooneenheid functioneren, waardoor het realiseren van een aparte / eigen kookgelegenheid niet is toegestaan;
  • er wordt voldaan aan de standaardvoorwaarden zoals genoemd in de beleidsnotitie Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis;
  • ten aanzien van de zesde voorwaarde uit de beleidsnotitie Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis, inzake het toegestane vloeroppervlak voor de bedrijfsmatige activiteit, mogen ruimtes die gemeenschappelijk worden gebruik buiten beschouwing worden gelaten.

Het initiatief op het terrein van perceel Grintweg 277 voor het realiseren van twee kamers voor bed & breakfast voldoet aan de voorwaarden zoals genoemd in de beleidsnotitie Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis en de beleidsnotitie Bed & breakfast, zodat medewerking verlenen aan het initiatief legitiem is.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

De gevolgen voor de milieu- en omgevingskwaliteit vormen een belangrijke afweging bij het al dan niet toelaten van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. In deze paragraaf komen de voor dit plan relevante milieu- en omgevingsaspecten aan bod.

4.2 Bodem

Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik van deze gronden dat met onderhavig bestemmingsplan mogelijk gemaakt wordt. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde gebruik.

Bij een bestemmingsplanwijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingsplanwijziging een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingsplanwijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingsplanwijziging niet relevant en is bodemonderzoek derhalve niet noodzakelijk.

Omdat binnen het plangebied een functieverandering ten behoeve van kennisintensieve bedrijvigheid, studentenwoningen/-kamers, een woonfunctie en een bed & breakfast mogelijk gemaakt worden, is voor onderhavig bestemmingsplan is een actualiserend vooronderzoek uitgevoerd naar zowel de gronden binnen het plangebied De Born Oost (Bijlage 6) als voor het plangebied van Grintweg 277 (Bijlage 7). Ten behoeve van deze onderzoeken is gebruik gemaakt van verschillende informatiebronnen en heeft in beide gevallen een veldbezoek plaatsgevonden.

Toetsing: plangebied De Born Oost
Uit het verrichte vooronderzoek is gebleken dat op enkele onderdelen en binnen enkele deelgebieden van het plangebied vervolgonderzoek noodzakelijk is:

  • Vervolgonderzoek naar (mogelijk puinhoudende) fundering ter plaatse van verhardingen op het zuidelijke en westelijke deel van het plangebied (puinpad Aeres Hogeschool);
  • Uitbreiding van het aantal monsternemingspunten en het aantal analyses;
  • Uitbreiding van het milieukundig bodemonderzoek voor een deel van het plangebied (deel toegangsweg en noordoostelijk deel plangebied;
  • Nader onderzoek naar het voorkomen van PFAS.

Naar aanleiding van bovenstaande conclusie heeft vervolgonderzoek plaatsgevonden (Bijlage 8). Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek hoeven, vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien, geen beperkingen te worden gesteld aan de voorgenomen ontwikkeling. Op de onderzoekslocatie is enkel ter plaatse van het puinpad een laag gewogen gehalte van 14,21 mg/kg d.s. (hechtgebonden chrysotiel asbest) aan asbest aangetoond. In geen van onderzochte monsters is een gehalte aan asbest aangetoond die boven het criterium voor nader onderzoek ligt.

In combinatie met de voorgaande onderzoeken is de milieuhygiënisch bodemkwaliteit van de onderzoekslocatie voldoende in beeld gebracht en voldoet de onderzoeksinspanning aan de vigerende onderzoeksrichtlijnen. Een aanvullend of nader onderzoek naar de bodemkwaliteit wordt in het kader van de bestemmingsplanwijziging derhalve niet noodzakelijk geacht. Indien van de locatie grond wordt afgevoerd, gelden de regels van het Besluit bodemkwaliteit. De grond is mogelijk niet zonder meer herbruikbaar. Overwogen moet worden of, afhankelijk van de toepassingslocatie, het maatschappelijk wenselijk is de met asbest besmette grond elders toe te passen.

Toetsing: Grintweg 277
Op de locatie Grintweg zijn gebouwen aanwezig van vóór 1993. Hiermee valt de aanwezigheid van asbest in de bodem als gevolg van bouw- en sloopactiviteiten of verwering van asbesthoudende constructies ter plaatse van de te slopen schuurtjes niet uit te sluiten. Voor het overige terrein worden geen verontreinigingen verwacht. Om uitsluitsel te geven over de aanwezigheid van asbest in de bodem, wordt een gericht verkennend asbestonderzoek (NEN 5707) uitgevoerd ter plaatse van de strook rondom de schuurtjes en ter plaatse van de schuurtjes zelf. Dit aanvullende onderzoek wordt uitgevoerd in de fase van vergunningverlening ten aanzien van de beoogde ontwikkeling op dit perceel.

Conclusie
Op grond van de verrichte onderzoeken kan worden gesteld dat de milieuhygiënische bodemkwaliteit het toekomstig gebruik van de gronden niet in de weg staat en dat eventuele maatregelen die getroffen dienen te worden, de economische uitvoerbaarheid van het plan niet schaden.

4.3 Geluid

In een bestemmingsplan dat geluidsgevoelige functies mogelijk maakt, moet aandacht worden besteed aan het aspect geluid. Er dient sprake te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De Wet geluidhinder (Wgh) vormt hiervoor het toetsingskader. Deze wet dient ter bescherming van gevoelige functies tegen geluidhinder van wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai. Woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen zijn voorbeelden van geluidsgevoelige functies.

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de realisatie van kennisintensieve bedrijvigheid, studentenhuisvesting en woon- en verblijffuncties op het perceel van Grintweg 277. Het bestemmingsplan heeft ook betrekking op de terreinen van het NIOO-KNAW en Aeres Hogeschool. Volgens de Wet geluidhinder zijn de (studenten)woningen geluidgevoelige functies. Artikel 1.2 Besluit geluidhinder wijst (op grond van artikel 1 Wgh) onderwijsgebouwen als 'ander geluidsgevoelig gebouw' aan, waarbij geldt dat delen van het onderwijsgebouw met andere functies dan een leslokaal, niet worden aangemerkt als deel van het geluidgevoelige gebouw (practicumruimte, kantoorruimte et cetera). Binnen onderhavig plan zijn de (studenten)woningen en het onderwijsgebouw de geluidgevoelige functies waarop getoetst wordt. Vanwege de ligging van het plangebied, zijn industrielawaai en wegverkeerslawaai relevant. Het geluidbeleid van de gemeente Wageningen betreffende wegverkeerslawaai komt overeen met hetgeen omschreven is in de Wet geluidhinder.


Toetsing: industrielawaai
Voor Wageningen Campus en de Born Oost geldt eveneens het paraplubestemmingsplan Geluidruimteverdeling Wageningen Campus e.o. (vigerend bestemmingsplan vastgesteld op 27 oktober 2014, vaststelling herziene bestemmingsplan voorzien begin 2022). Door de vestiging van kennisintensieve bedrijvigheid binnen De Born Oost, is het gebied te karakteriseren als een bedrijventerrein in de zin van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer en de Wabo bieden de mogelijkheid om specifieke eisen te stellen aan bedrijven of aan een cluster van bedrijven. Bestemmingsplan Geluidruimteverdeling Wageningen Campus e.o. betreft een uitwerking van deze mogelijkheid. Aan dit bestemmingsplan ligt een geluidsvisie ten grondslag. Het doel hiervan is om bedrijven in het gebied voldoende ruimte te geven voor hun huidige en toekomstige activiteiten en daarnaast de bewoners voldoende te beschermen tegen geluid afkomstig van deze (geluid producerende) inrichtingen. Kavels binnen het plangebied krijgen een zogenaamde maximale geluidsruimte toegewezen waaraan gebruikers dienen te voldoen. Hiermee wordt geborgd dat ten opzichte van gevels van geluidgevoelige gebouwen nooit een te hoge geluidwaarde geproduceerd wordt, zonder dat daarvoor bestaande rechten worden aangetast. Zie onderstaand een uitsnede van deze kavelwaarden. Daarin is per kavel het toegestane bronvermogen per m2 in dB opgenomen. Uit dit overzicht blijkt dat er in de avond- en in de nachtperiode lagere dB(A)/m2 waarden zijn toegestaan dan in de dagperiode. In het bestemmingsplan zijn regels opgenomen die betrekking hebben op de toegestane geluidsruimte per kavel en de mate waarin en op welke wijze daarvan afgeweken kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.0087Bornoost-VSG1_0023.png" Afbeelding 4.1: kavelwaarden geluidruimteverdeling (concept ontwerp bestemmingsplan Geluidruimteverdeling Wageningen Campus e.o. 2021)

Toetsing: wegverkeerslawaai
De Wet geluidhinder stelt dat alle wegen zoneplichtig zijn, met uitzondering van woonerven en wegen die zijn opgenomen in een 30 km-zone. Iedere zoneplichtige weg heeft volgens artikel 74 Wet geluidhinder (Wgh), afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied, een onderzoekszone. De zonebreedte wordt gerekend vanaf de as van de weg (zie afbeelding 4.2) waarbij op- en afritten worden meegerekend. De zonebreedtes zijn opgenomen in tabel 4.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.0087Bornoost-VSG1_0024.png"

Afbeelding 4.2: onderzoekszone langs een weg

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.0087Bornoost-VSG1_0025.png"

Tabel 4.1: onderzoekszones langs wegen

Volgens de huidige wetgeving geldt geen zone voor wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur. Hierdoor is het geluid van deze wegen uitgesloten van de verplichte toetsing aan de wettelijke grenswaarden. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn deze wel in beschouwing genomen.

In de directe omgeving van het plangebied liggen de volgende zoneplichtige wegen: de Nijenoord Allee, de Mansholtlaan (plus parallelweg), de Droevendaalsesteeg en de nieuwe weg de Born Oost. De wettelijke rijsnelheid op de Nijenoord Allee, de Mansholtlaan (plus parallelweg), de Droevendaalsesteeg en de Born Oost is 50 km/uur. Hiervoor geldt een onderzoekszone van 200 meter. Voor de Grintweg geldt dat deze vanaf medio 2026 onderdeel wordt van een fietsroute. Op het gedeelte waar nadien nog auto's mogen rijden (gedeelte tussen Buissteeg en de Wildekamp) wordt de wettelijke rijsnelheid aangepast naar 30 km/uur. Deze weg kent vanaf dat moment geen onderzoekszone.
Voor woningen gelegen binnen een zone, is in de Wgh vanwege wegverkeerslawaai een ten hoogste toelaatbare geluidbelasting op de gevel bepaald van 48 dB (Lden). Op de gevels van andere geluidgevoelige gebouwen worden bij algemene maatregel van bestuur waarden vastgesteld voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting. In onderstaande tabel zijn de grenswaarden van de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting op de gevels van de woningen gegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.0087Bornoost-VSG1_0026.png"

Tabel 4.2: grenswaarden geluidsbelasting

Het college van burgemeester en wethouders (B&W) kan onder voorwaarden een hogere geluidbelasting op de gevel toelaten. In dit geval tot maximaal 63 dB omdat het plangebied binnen de bebouwde kom ligt. Voordat getoetst wordt aan de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting, dient eerst een aftrek te worden toegepast op de berekende geluidbelasting conform artikel 110g van de Wgh. De hoogte van deze aftrek wordt bepaald conform artikel 3.4 van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012. Voor wegen waar de representatieve snelheid lager is dan 70 km/uur wordt een aftrek toegepast van 5 dB. Dit is van toepassing voor alle wegen in dit onderzoek.

Bij overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting, dienen in eerste instantie mogelijke (aanvullende) geluid-reducerende maatregelen te worden onderzocht. De Wgh geeft daarvoor de volgende voorkeursvolgorde:

  • 1. Bronmaatregelen (bijvoorbeeld stiller wegdek, lagere intensiteit, wijziging vormgeving);
  • 2. Overdrachtsmaatregelen (bijvoorbeeld schermen/wallen/afstand tussen weg en bebouwing vergroten);
  • 3. Maatregelen bij de ontvanger (bijvoorbeeld gevelisolatie). Toepassing van deze maatregel is alleen mogelijk indien via een ontheffingsverzoek aan het college van burgemeester en wethouders een hogere waarde dan de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting wordt vastgesteld.


Wanneer maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn of stuiten op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard, kan ontheffing van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting worden verzocht. Voor het verkrijgen van een 'hogere grenswaarde', die een 'hogere waarde' kent dan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, dient de procedure gevolgd te worden zoals omschreven in het Besluit geluidhinder (Bgh). Eén van de vereisten hierin is het ter visie leggen van de akoestische rapportage. Een ander onderdeel van deze procedure is de toetsing van de gevelwering. Dit is vereist in verband met het maximale binnenniveau. Het binnenniveau mag de maximale waarde van 33 dB niet overschrijden. Als aanvullende eis stelt gemeente Wageningen in haar geluidbeleid dat bij woningen met maar één verblijfsgebied, zoals bijvoorbeeld bij studentehuisvesting kan voorkomen, het binnenniveau de maximale waarde van 28 dB niet mag overschrijden. De eventuele toetsing van dit binnenniveau is niet meegenomen in het onderzoek ten behoeve van onderhavig plan. Dit vindt plaats bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen voor geluidgevoelige bestemmingen (woningen en onderwijsgebouwen).

Indien een hogere grenswaarde wordt aangevraagd, mag het bevoegd gezag verzoeken om de gecumuleerde geluidbelasting, waarbij ook andere bronnen zijn meegenomen, zoals andere wegen, railverkeer of industrie (art. 110 f Wgh). Uitgangspunt hierbij is dat de woningen ook in deze zones gelegen zijn en de hoogste toelaatbare geluidbelasting ten gevolge van deze bronnen wordt overschreden. De Wgh bevat echter geen toetsingskader met betrekking tot de gecumuleerde geluidbelasting. Het is aan het bevoegd gezag om te oordelen over de aanvaardbaarheid ervan in deze specifieke situatie.


Resultaten van het onderzoek
Voor onderhavig bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd (Bijlage 9). Bij het bepalen van de geluidbelasting als gevolg van wegverkeer, zijn toetspunten geprojecteerd op de grenzen van de bouwvlakken (de fictieve gevels) van de geluidsgevoelige functies, betreffende de studentenwoningen, de Aeres Hogeschool en de nieuwe woning op het perceel Grintweg 277. Tevens is de gecumuleerde geluidbelasting bepaald van alle wegen tezamen. In onderstaand afbeelding is een 3d-visualisatie opgenomen van het toegepaste wegverkeersmodel. De bouwblokken zijn indicatief en gaan uit van maximale bouwhoogten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.0087Bornoost-VSG1_0027.png" Afbeelding 4.3: 3D visualisatie van het wegverkeersmodel


Nijenoord Allee
De geluidbelasting op gevels van de studentenhuisvesting (opgenomen bouwvlakken) als gevolg van het verkeer over de Nijenoord Allee, bedraagt ten hoogste 48 dB (Lden) inclusief aftrek conform artikel 3.4 uit het RMG 2012. Op de gevels van de (juridisch-planologisch mogelijk gemaakte) uitbreiding van de Aeres Hogeschool, bedraagt de geluidbelasting ten hoogste 31 dB. Op de geplande gevels van de nieuw te bouwen woning op perceel Grintweg 277 bedraagt de geluidsbelasting ten hoogste 28 dB. Uit de rekenresultaten blijkt dat de optredende geluidbelasting de ten hoogste toelaatbare waarde van Lden 48 dB uit de Wet geluidhinder niet wordt overschreden. Aanvullend onderzoek naar bron- en/of overdrachtsmaatregelen is derhalve niet nodig.

Mansholtlaan
De geluidbelasting op de gevels van de studentenhuisvesting, als gevolg van het verkeer over de Mansholtlaan, bedraagt ten hoogste 59 dB (Lden) inclusief aftrek conform artikel 3.4 uit het RMG 2012. Op de gevels van de uitbreiding van de Aeres Hogeschool bedraagt de geluidbelasting ten hoogste 55 dB. Op de kavel van Grintweg 277 is de geluidsbelasting ten hoogste 31 dB. De ten hoogste toelaatbare waarde van 48 dB Lden uit de Wet geluidhinder wordt overschreden ter plaatse van de studentenhuisvesting en de Aeres Hogeschool. De waarde is echter niet hoger dan de hoogst vergunbare waarde van 63 dB. Voordat een hogere waarde afgegeven kan worden, is aanvullend onderzoek naar bron- en/of overdrachtsmaatregelen vereist. De volgende bron- en/of overdrachtsmaatregelen als gevolg van wegverkeerslawaai van de Mansholtlaan zijn onderzocht:

Schermen
Een overdrachtsmaatregel in de vorm van een geluidscherm is in onderhavig geval geen reële optie. Vanwege maximale bouwhoogten (18-20 meter) is een zeer hoog scherm nodig om effectief te zijn. Dit pas niet in het straatbeeld en is daarom niet gewenst vanuit stedenbouwkundige oogpunt. Daarnaast is deze maatregel ongewenst vanwege de verkeersveiligheid, omdat een scherm het vrije zicht bij een kruising en in- en uitrit belemmert.

Geluidreducerende wegdekverharding
In de huidige situatie wordt reeds een wegdektype toegepast dat geluidreducerend is. Het toepassen van een wegdektype met een hogere geluidreducerend werking is, gelet op de huidige stand der techniek, geen optie.

Snelheidsverlaging
Een bronmaatregel in de vorm van een snelheidsverlaging van 50 km/u naar 30 km/u heeft beperkt effect (circa 2,2 dB verlaging) op de optredende geluidbelasting. De ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 48 dB wordt hierdoor nog steeds overschreden. Daar komt nog bij dat de Mansholtlaan een hoofdtoegangsweg is. Een verlaging van de snelheid past niet bij de functie van de weg en zal de doorstroming belemmeren.


Overige maatregelen
Andere maatregelen zoals een andere routing, het weren van zwaar doorgaand verkeer of aanpassingen aan het tracé zijn gezien de situatie en functie van de weg niet reëel.


Born Oost
De geluidbelasting op de gevels van de studentenhuisvesting, door het verkeer over de Born Oost, bedraagt ten hoogste 23 dB (Lden), inclusief aftrek conform artikel 3.4 uit het RMG 2012. Op de gevels van de uitbreiding van de Aeres Hogeschool bedraagt de geluidbelasting ten hoogste 53 dB. Indien voor het onderwijsgebouw alleen de dagwaarde (Lday) wordt getoetst, dan bedraagt deze 52 dB. Op de geplande gevels van de nieuw te bouwen woning op het perceel Grintweg 277 bedraagt de geluidbelasting ten hoogste 30 dB. Uit de rekenresultaten blijkt dat de optredende geluidbelasting de ten hoogste toelaatbare waarde van Lden 48 dB uit de Wet geluidhinder op het onderwijsgebouw overschrijdt. De waarde is niet hoger dan de hoogst vergunbare waarde van 63 dB. Voordat een hogere waarde afgegeven kan worden, is aanvullend onderzoek naar bron- en/of overdrachtsmaatregelen vereist. Deze zijn hieronder gegeven.

Schermen
Een overdrachtsmaatregel in de vorm van een geluidscherm is in onderhavig geval geen reële optie. Vanwege maximale bouwhoogten (maximaal 20 meter) is een zeer hoog scherm nodig om effectief te zijn. Dit pas niet in het straatbeeld en is daarom niet gewenst vanuit stedenbouwkundige oogpunt. Daarnaast is deze maatregel ongewenst vanwege de verkeersveiligheid, omdat een scherm het vrije zicht bij een kruising en in- en uitrit belemmert.

Geluidreducerende wegdekverharding
In de huidige situatie wordt reeds een wegdektype toegepast dat geluidreducerend is. Het toepassen van een wegdektype met een hogere geluidreducerend werking is, gelet op de huidige stand der techniek, geen optie.

Snelheidsverlaging
Een bronmaatregel in de vorm van een snelheidsverlaging van 50 km/u naar 30 km/u heeft beperkt effect (circa 2,2 dB verlaging) op de optredende geluidbelasting. De ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 48 dB wordt hierdoor nog steeds overschreden.

Overige maatregelen
Andere maatregelen zoals een andere routing, het weren van zwaar doorgaand verkeer of aanpassingen aan het tracé zijn gezien de situatie en functie van de weg niet reëel.

Grintweg
De verkeerssituatie op de Grintweg is in 2032 gewijzigd. In dat jaar wordt de wettelijke rijsnelheid verlaagd naar 30 km/uur en wordt een deel van de weg ingericht enkel als fietsstraat. Hierdoor hoeft de geluidbelasting door het verkeer op de Grintweg conform het gestelde in de Wet geluidhinder niet getoetst te worden. Echter vanuit een goede ruimtelijke ordening is de geluidbelasting op de gevels van de geluidgevoelige bebouwing toch inzichtelijk gemaakt. Daarnaast is de optredende geluidbelasting veroorzaakt door verkeer op deze weg in de verantwoording van de ‘Gecumuleerde geluidbelasting’ meegenomen. De hoogst berekende geluidbelasting op de gevel van de studentenhuisvesting bedraagt 27 dB. Op de gevels van de uitbreiding van het onderwijsgebouw evenals op de gevels van de nieuwbouw op het perceel Grintweg 277 is de invloed van verkeer op de Grintweg verwaarloosbaar.

Droevendaalsesteeg
De geluidbelasting op de gevels van de studentenhuisvesting, als gevolg van het verkeer over de Droevendaalsesteeg, bedraagt ten hoogste 14 dB (Lden) inclusief aftrek conform artikel 3.4 uit het RMG 2012. De invloed van verkeer op de Droevendaalsesteeg is met deze geluidbelasting verwaarloosbaar. Op de gevels van de uitbreiding van de Aeres Hogeschool bedraagt de geluidbelasting ten hoogste 31 dB. Op de geplande gevels van de nieuw te bouwen woning op het perceel Grintweg 277 bedraagt de geluidbelasting ten hoogste 25 dB. Er vindt geen overschrijding van de ten hoogste toelaatbare waarde van Lden 48 dB uit de Wet geluidhinder plaats. Derhalve is aanvullend onderzoek naar bron- en/of overdrachtsmaatregelen niet nodig.

Gecumuleerde geluidsbelasting
De geluidbelasting op de waarneempunten op de gevels van de studentenhuisvesting, door het verkeer over alle wegen binnen het plangebied, bedraagt ten hoogste 65 dB (Lden) exclusief aftrek conform artikel 3.4 uit het RMG 2012. Op de gevels van de uitbreiding van het onderwijsgebouw bedraagt de geluidbelasting ten hoogste 60 dB exclusief aftrek. Voor de nieuw te bouwen woning op het perceel van Grintweg 277 geldt een gecumuleerde geluidbelasting van ten hoogste 40 dB.

Toetsing aan de WHO-normen
De gemeenteraad van Wageningen heeft op 13 november 2018 een motie aangenomen over de normen van de World Health Organisation (WHO). De WHO hanteert een norm van 53 dB (Lden). Ter vergelijking, de Wgh hanteert een maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor binnenstedelijke geluidsgevoelige objecten. In tabel 4.3 is een vergelijking gemaakt van de berekende waarden ten opzichte van de gehanteerde normen door de Wgh en de WHO. De WHO-normen worden overschreden als gevolg van de gezoneerde wegen Mansholtlaan en de Born Oost. Voor de Born Oost geldt dat de overschrijding alleen plaatsvindt op de gevel van de uitbreiding van het onderwijsgebouw. Hierdoor hoeft Lnight niet meegenomen te worden in de toets. De door de Wgh gehanteerde maximale ontheffingswaarde voor binnenstedelijke geluidsgevoelige objecten wordt niet overschreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.0087Bornoost-VSG1_0028.png"

Tabel 4.3: overzicht van de gehanteerde normen en berekende waarden


Conclusie
Met de vaststelling van het paraplubestemmingsplan Geluidruimteverdeling Wageningen Campus e.o. is geluiduitstraling vanwege industrie op de omgeving beperkt en geborgd in het bestemmingsplan. Nieuw te vestigen bedrijven dienen zich te houden een de maximale kavelwaarden die gelden voor hun kavels. Onderhavig bestemmingsplan voldoet daaraan.

Met een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai is de geluidbelasting vanwege wegverkeer op de gevels van de nieuw te ontwikkelen (geluidgevoelige) gebouwen inzichtelijk gemaakt. De geluidbelastingen op de gevels zijn getoetst aan het gestelde in de Wgh. In onderhavig plan betreffen dit de nieuwbouw van studentenhuisvesting in het zuidelijk deel van het plan, de uitbreidingsmogelijkheden van het onderwijsgebouw (Aeres Hogeschool), gelegen aan de Mansholtlaan 18 en het perceel aan de Grintweg 277. De overige nieuw te bouwen gebouwen zijn kennisintensieve bedrijven. Deze hebben deels een kantoorfunctie (zonder baliefunctie) en deels een laboratoriumfunctie (bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief) en een industriefunctie en zijn in de zin van de Wet geluidhinder niet geluidgevoelig.

De geluidbelastingen ten gevolge van de volgens de Wgh gezoneerde wegen overschrijden de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van Lden 48 dB op de gevels van zowel de studentenhuisvesting in het zuidelijk deel van het plangebied (Lden 59 dB) als de hogeschool (Lden 55 dB). De overschrijding wordt veroorzaakt door verkeer op de Mansholtlaan. Door verkeer op de nieuw aan te leggen weg Born Oost wordt de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting alleen overschreden op de gevels van de hogeschool (Lden 53 dB). In de berekening is rekening gehouden met de reconstructie van de Mansholtlaan. Hoewel nog geen definitief besluit is genomen ten aanzien van de reconstructie, is uitgegaan van de concept inrichtingstekening zoals aangeleverd door gemeente Wageningen. De berekeningen zijn uitgevoerd met SMA-NL8 G+ als type wegdek. Met dit geluidreducerende type wegdek wordt de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van Lden 48 dB overschreden.

Omdat de ten hoogst toelaatbare geluidbelasting door wegverkeer op de Mansholtlaan en Born Oost de waarde van 63 dB niet overschrijdt en bron- en overdrachtsmaatregelen niet mogelijke zijn of stuiten op bezwaren van financiële, stedenbouwkundige, civieltechnische of vervoerskundige aard, is het mogelijk om een hogere waarde aan te vragen voor de geplande nieuwbouw voor de studentenhuisvesting en de uitbreiding van de Aeres Hogeschool. Op 5 juli 2022 is het Besluit hogere waarden door de gemeente Wageningen vastgesteld (bijlage 18). Voor de studentenhuisvesting geldt voor gevels van de woningen gelegen evenwijdig aan en haaks op Mansholtlaan een hogere waarde variërend van 49 tot en met 60 dB. Voor het onderwijsgebouw is dit 55 dB. De gecumuleerde geluidbelasting door verkeer op alle wegen samen bedraagt op de gevels van de studentenhuisvesting ten hoogste 65 dB en op het onderwijsgebouw 60 dB.

Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de realisatie van geluidgevoelige bestemmingen dient aangetoond te worden dat wordt voldaan aan het gestelde in afdeling 3.1 Bescherming tegen geluid van buiten zoals opgenomen in het Bouwbesluit. Dit betekent dat de buitengevels voldoende geluid dienen te weren om te zorgen dat het geluidniveau binnen in de nieuwe woningen maximaal 33 dB bedraagt. Echter de gemeente Wageningen stelt als extra eis dat het binnenniveau een waarde van 28 dB(A) niet mag overschrijden in het geval dat een woning slechts één verblijfsruimte heeft die niet gelegen is aan een geluidluwe gevel.

Uit de toetsing aan de WHO-norm blijkt dat de berekende waarden door verkeer op de Mansholtlaan de grenswaarde van Lden 53 dB op de gevels van de studentenhuisvesting het onderwijsgebouw wordt overschreden. Op de gevels van de studentenhuisvesting wordt Lnight 45 dB overschreden. Door verkeer op de Born Oost is de berekende waarde van Lden gelijk aan de WHO-norm. Het onderwijsgebouw wordt in de nacht niet gebruikt, daarom is de toetsing aan de WHO-norm niet van toepassing.

4.4 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritieke stoffen zijn stikstofdioxide en fijnstof. Voor andere in de Wm genoemde stoffen, wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan aan de vereisten.

Op grond van artikel 5.16 Wm stelt de gemeenteraad alleen een bestemmingsplan vast wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • Het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden; of
  • De luchtkwaliteit als gevolg van het vergunde plan per saldo verbetert of ten minste gelijkt blijft, of bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert; of
  • Het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen; of
  • De ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

In de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën, is het niet noodzakelijk een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • Woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • Woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 nieuwe woningen en twee ontsluitingswegen;
  • Kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 bij minimaal één ontsluitingsweg;
  • Kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 bij minimaal twee ontsluitingswegen.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoek plicht.

Toetsing en conclusie
De realisatie van De Born Oost kan de luchtkwaliteit beïnvloeden doordat er veranderingen optreden in het lokale wegverkeer, als gevolg van de verkeersaantrekkende werking die het plan tot gevolg heeft. De beoogde kennisintensieve bedrijvigheid is een functie die naar zijn aard gelijk is te stellen met kantoor zonder baliefunctie. Het is daarmee aannemelijk te maken dat het project binnen de grenzen van een categorie uit de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen' valt, te weten de categorie 'kantoorlocatie met niet meer dan 100.000m2 bvo bij minimaal één ontsluitingsweg. Omdat het voornemen binnen deze categorie valt, is toetsing aan de grenswaarden niet noodzakelijk.


Desalniettemin is voor onderhavig bestemmingsplan de NIBM-tool van de website www.infomil.nl ingevuld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.0087Bornoost-VSG1_0029.png"

Tabel 4.4: worst case berekening luchtkwaliteit

Als worst case uitgangspunt is het scenario genomen dat sprake is van een volledige realisatie van De Born Oost in 2022. Mogelijk is een groot deel van het terrein pas tien jaar na vaststelling van het bestemmingsplan gerealiseerd. De gemiddelde verkeersintensiteit op een weekdag is aan de hand van expertjudgement (zie paragraaf 4.13) bepaald op 1.632 voertuigbewegingen per weekdag (medewerkers kennisintensieve bedrijvigheid en studenten). Hiervan is 2% middenzwaar en 1% zwaar vrachtverkeer (bijvoorbeeld toeleveranciers van de verschillende bedrijven).

Uit de berekening blijkt dat dat de bijdrage van het extra verkeer mogelijk in betekenende mate bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit voor het aspect NO2. Daarom is onderzocht in hoeverre de grenswaarden daadwerkelijk kunnen worden overschreden.


De Atlas Leefomgeving (o.a. ministerie I&M en RIVM) geeft de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied weer. Hieruit blijkt dat de achtergrondconcentraties binnen het plangebied in 2019 de volgende waarden geven (waarden binnen het plangebied vanaf de oostgrens van het plan tot aan de Mansholtlaan): 16,0 - 21,0 µg/m³ NO2, 17,0 - 19,0 µg/m³ PM10 en 10,0 - 11,0 µg/m³ PM2,5 (zie afbeelding 4.6).  

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.0087Bornoost-VSG1_0030.png"

Afbeelding 4.4: jaargemiddelde achtergrondconcentraties NO2 PM10 en PM2,5 (2019). Maximale waarden binnen het plangebied (bron: www.atlasleefomgeving.nl)

De vastgestelde jaargemiddelde grenswaarde voor NO2 bedraagt 40 µg/m³. Voor PM10 is dit 40 µg/m³. Voor PM2,5 bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde 25 µg/m³. Met de berekende maximale bijdrage van extra verkeer als gevolg van de beoogde ontwikkeling, worden deze grenswaarden niet bereikt Worst case zou de achtergrondconcentratie NO2 toenemen met 1,35 µg/m³ tot 22,0 + 1,35 = 23,4 µg/m³. Voor PM10 geldt in dat geval een achtergrondconcentratie van 11,0 + 0,29 = 11,29 µg/m³. Daarmee kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling die met onderhavig bestemmingsplan mogelijk gemaakt wordt, voldoet aan de grenswaarden. Het plan voldoet voor het aspect luchtkwaliteit aan een goede ruimtelijke ordening en is uitvoerbaar.

4.5 Geurhinder

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt sinds 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De wet regelt de toegestane geurhinder op geurgevoelige objecten en de minimaal te hanteren afstanden tussen veehouderijen en geurgevoelige objecten. Op grond van de Wgv kunnen gemeenten een geurverordening opstellen waarin zij - binnen bepaalde wettelijke marges - hun eigen geurnormen stellen. Gemeente Wageningen stelt parallel aan dit bestemmingsplan een geurverordening vast waaruit kan worden afgeleid bij welke mate van geurhinder nog een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Derhalve zijn de genoemde normen in de Wgv van toepassing. In de ruimtelijke ordening zijn deze criteria van belang voor het bepalen van ontwikkelingsruimte van agrarische bedrijven en geurgevoelige objecten, indien deze in de omgeving van elkaar zijn gesitueerd. De omgekeerde werking bestaat ook: nieuwe ontwikkelingen kunnen de ontwikkelingsruimte van agrarische bedrijven hinderen. Dit zijn met name ontwikkelingen die met ruimtelijke plannen (bestemmingsplannen of omgevingsvergunningen) mogelijk gemaakt worden.

In het Activiteitenbesluit milieubeheer zijn voor dieren zonder geuremissiefactor, waaronder de diercategorie paarden, minimumafstanden opgenomen die dienen te worden aangehouden tussen het emissiepunt van het dierenverblijf en de buitenzijde van geurgevoelige objecten (onder andere woningen en bedrijfsgebouwen). Voor geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom bedraagt deze minimumafstand 100 meter en buiten de bebouwde kom bedraagt deze minimumafstand 50 meter (Artikel 3.117 Activiteitenbesluit milieubeheer). Het begrip 'bebouwde kom' wordt op grond van de Wet geurhinder en veehouderij als volgt gedefinieerd: De bebouwde kom is het gebied dat door aaneengesloten bebouwing overwegend een woon- en verblijffunctie heeft en waarin veel mensen per oppervlakte-eenheid ook daadwerkelijk wonen of verblijven. In het Activiteitenbesluit milieubeheer zijn voor opslag van agrarische bedrijfsstoffen, waaronder mest, minimumafstanden opgenomen die dienen te worden aangehouden tussen het dichtstbijzijnde punt van de plaats waar de agrarische bedrijfsstoffen zijn opgeslagen en de buitenzijde van geurgevoelige objecten. Voor geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom bedraagt deze minimumafstand 100 meter en buiten de bebouwde kom bedraagt deze minimumafstand 50 meter (Artikel 3.46 Activiteitenbesluit milieubeheer). De minimumafstanden van het Activiteitenbesluit vormen het toetsingskader in het milieuspoor en werken slechts indirect door in het ruimtelijk spoor. Het realiseren van geurgevoelige objecten binnen de geurcontouren of afstandsnormen is in het ruimtelijk spoor toegestaan als gemotiveerd wordt dat op die locatie een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Daarnaast mogen de bedrijven niet onevenredig worden beperkt in de huidige en toekomstige bedrijfsvoering.

Toetsing
Geuremissies manege en mestopslag
Ten oosten van en halverwege het plangebied van De Born Oost is een manege/paardenhouderij met mestopslag gelegen. Voor dit bedrijf is het Activiteitenbesluit van toepassing. Hieruit volgen twee van toepassing zijnde activiteiten: 'houden van landbouwhuisdieren in dierenverblijven' en 'opslaan van agrarische bedrijfsstoffen'. Voor beide activiteiten zijn afstandsnormen opgenomen. Het bestemmingsplan De Born Oost laat binnen de contouren van de afstandsnormen van het Activiteitenbesluit milieubeheer van deze manege/paardenhouderij geurgevoelige functies (verblijfsruimten kennisintensieve bedrijvigheid) toe, ongeacht of wordt uitgegaan van binnen of buiten de bebouwde kom (zie afbeelding 4.7). Op basis van de definitie van het begrip 'bebouwde kom' in de Wet geluidhinder en veehouderij zijn de gevoelige objecten (zoals studentenhuisvesting) gelegen buiten de bebouwde kom, waarvoor een afstandsnorm van 50 meter geldt. Het realiseren van geurgevoelige objecten binnen de afstandsnormen, in dit geval dus 50 meter, is in beginsel niet toegestaan. De geplande studentenhuisvesting ligt buiten de afstandsnorm van 50 meter. In het onderzoek naar geurhinder (Bijlage 10) is nagegaan of van de afstandsnormen kan worden afgeweken indien op de locaties die binnen de afstandsnormen vallen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Daarnaast is nagegaan of met de realisatie van het bestemmingsplan de manege niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.


afbeelding "i_NL.IMRO.0289.0087Bornoost-VSG1_0031.png"

Afbeelding 4.5: minimumafstanden Activiteitenbesluit milieubeheer (dieren zonder geuremissiefactor en opslag van agrarische bedrijfsstoffen). Voor dieren zonder geuremissiefactor is worst case uitgegaan van de afstand vanaf de randen van het bouwvlak i.p.v. het emissiepunt (bron: Sweco)


Relevante geuremissies van de manege zijn er vanuit de stallen en ten gevolge van mestopslag. In het onderzoek is de maximale geurbelasting binnen het plangebied ten gevolge van de manege berekend. Vervolgens is op basis van deze maximale geurbelasting de geurhinder in het plangebied bepaald en uitgedrukt in een hinderpercentage. Het hinderpercentage is het percentage mensen dat de geur ten gevolge van veehouderijen als hinderlijk ervaart. Deze hinderpercentages zijn vervolgens vertaald naar een milieukwaliteit op basis van RIVM-richtlijnen. In afbeelding 4.8 is voor het plangebied de geurbelasting ten gevolge van de manege weergegeven. Dit betreft de gecumuleerde geurbelasting van de paardenstallen en de mestopslag. De maximale geurconcentratie ter hoogte van de geurgevoelige objecten binnen de bouwvlakken van De Born Oost ligt tussen de 0,1 OUe/m3 en 3,7 OUe/m3 als 98 percentiel (overschrijding van de concentratie gedurende 2% van de tijd). In een niet concentratiegebied komt deze voorgrondbelasting overeen met een hinderpercentage van 1 tot 18%. Dit kan worden vertaald naar een 'zeer goede' tot 'matige' milieukwaliteit. Zie afbeelding 4.8.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.0087Bornoost-VSG1_0032.png"

Afbeelding 4.6: geurcontouren ten gevolge van manege en mestopslag


Zoals blijkt uit de afbeelding, valt het overgrote deel van het plangebied in de milieukwaliteiten die worden gekwalificeerd als 'goed' en 'zeer goed'. Slechts een zeer beperkt deel van de bouwvlakken in het plangebied kennen de milieukwaliteiten 'redelijk goed' en 'matig'. De gemeente Wageningen stelt gelijktijdig met dit bestemmingsplan een geurverordening vast, waarin is bepaald bij welke mate van geurhinder nog een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Uit deze geurverordening zal blijken dat de geurbelasting binnen het plangebied uit oogpunt van een goed woon- en leefklimaat aanvaardbaar wordt bevonden.

Beperking bedrijfsvoering manege
Naast de beoordeling van de effecten van de geurbelasting op het woon- en leefklimaat in het plangebied, zijn ook de gevolgen van het plan voor (de bedrijfsvoering van) de manege/paardenhouderij beoordeeld. Binnen het vigerende bestemmingsplan is voor een groot deel van het plangebied van De Born Oost een bouwvlak opgenomen ten behoeve van de bestemming 'Agrarisch - Onderzoek en onderwijs', waarbinnen geurgevoelige functies zijn toegelaten. Dit bouwvlak valt binnen de geurcontouren van manege en mestopslag. Zie afbeelding 4.9.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.0087Bornoost-VSG1_0033.png"

Afbeelding 4.7: huidig bouwvlak Agrarisch - Onderzoek en onderwijs en geurcontouren manege en mestopslag

Op het vlak van de minimumafstanden voor dieren zonder emissiefactoren brengt het bestemmingsplan De Born Oost voor de manege geen extra beperkingen met zich mee ten opzichte van de huidige situatie. De manege zou in de toekomst nog kunnen uitbreiden of wijzigen, zonder dat voldaan hoeft te worden aan de minimum afstanden, zolang het aantal dieren niet toeneemt en de afstand tussen de stallen en geurgevoelige bestemmingen niet afneemt (lid 2, Artikel 3.117 Activiteitenbesluit milieubeheer). Overigens zijn er geen uitbreidingsplannen of wijzigingsplannen van de manege bekend. De bouwmogelijkheden in het geldende bestemmingsplan ter plaatse van de manege/paardenhouderij maken een verdere intensivering van bebouwing of het verschuiven van de stallen dichter naar het plangebied van dit bestemmingsplan niet mogelijk. De stallen staan op de rand van het bouwvlak en kunnen niet meer opschuiven richting het plangebied. En het bouwvlak van de manege mag voor 65% bebouwd zijn en dit lijkt nu al het geval te zijn.

Ten aanzien van de minimumafstanden voor opslag van agrarische bedrijfsstoffen zou de manege, op basis van de bouwvlakken in het vigerende bestemmingsplan Buitengebied, niet voldoen aan artikel 3.46, lid 1 Activiteitenbesluit milieubeheer. De manege hoeft echter niet te voldoen aan de bepalingen uit dit lid als de mestopslag aanwezig was voor 1 januari 2013 en verplaatsing redelijkerwijs niet mogelijk is (artikel 3.46, lid 2 Activiteitenbesluit milieubeheer). Uit onderzoek blijkt dat de manege al aanwezig was voor 2013 en de mestopslag toen op dezelfde plek gelegen was. Met het vaststellen van het vigerende bestemmingsplan Buitengebied in juni 2014 is, of had moeten worden, nagegaan of verplaatsing mogelijk was. Aangezien de mestopslag nog op dezelfde plaats ligt is dit niet gedaan, of is verplaatsing niet mogelijk gebleken. Aangezien lid 2, artikel 3.46 Activiteitenbesluit milieubeheer van toepassing is, en de mestopslag niet is verplaatst, zijn, of hadden, er maatregelen en voorzieningen moeten zijn getroffen die, binnen het plangebied, geurhinder voorkomen of tot een aanvaardbaar risico (hadden kunnen) beperken (artikel 3.46, lid 3 Activiteitenbesluit milieubeheer). De realisatie van het bestemmingsplan De Born Oost levert op grond van deze onderbouwing geen extra belemmering op voor de manege.

Conclusie
De berekende milieukwaliteiten ter plaatse van een klein deel van het bouwvlak van onderhavig bestemmingsplan kan worden gekwalificeerd als 'redelijk goed' en 'matig'. In de nader vast te stellen geurverordening verantwoordt de gemeente dat deze geurbelasting, uit oogpunt van een goed woon- en leefklimaat, aanvaardbaar wordt bevonden. Tevens geldt dat het bestemmingsplan De Born Oost geen extra beperkingen aan de manege oplegt ten opzichte van de bouw- en gebruiksmogelijkheden die vanuit het bestemmingsplan Buitengebied golden voor het plangebied. Hiermee kan worden geconcludeerd dat in relatie tot het aspect geurhinder sprake is van een goede ruimtelijke ordening en een uitvoerbaar plan.

4.6 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • Het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • Het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden, gebruikt de gemeente Wageningen de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van verschillende omgevingstypen, zoals 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Het eerste omgevingstype gaat uit van functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Het tweede omgevingstype is een gebied met een variatie aan functies: direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Binnen gemengd gebied is het mogelijk om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dit milieuaspect wordt niet verlaagd.

Onderstaande figuur geeft de relatie weer tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype (weergegeven is de grootste afstand).

Milieucategorie   Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Tabel 4.4: bedrijven en milieuzonering

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij beoordeling van nieuwe ontwikkelingen. Dan worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming kunnen worden gevestigd onderzocht.

Toetsing
Het plangebied en de omgeving rondom het plangebied kent een menging van functies. Er is geen sprake van een rustige woonwijk, maar een combinatie van (verspreide) woningen, bedrijven en sportfuncties. Dit is bijvoorbeeld het geval langs de Grintweg. Ook de Mansholtlaan zorgt voor een zekere verstoring. Er is in dit geval sprake van een andere omgevingskwaliteit dan in een rustige woonwijk. Daarom wordt uitgegaan van de categorie 'gemengd gebied'. In het geval van een 'gemengd gebied', kunnen richtafstanden met één afstandsstap verkleind worden (met uitzondering van die voor externe veiligheid).
In de nabijheid van het plangebied is een manege met mestopslag gelegen. Hiervoor is een separaat onderzoek verricht naar geurbelasting en bijhorende geurcontouren. Dit is behandeld in paragraaf 4.5. Daarnaast bevinden zich langs de Grintweg het Bijenhuis (specifieke vorm van bedrijf-8), een catering en veraderlocatie, een tuincentrum (specifieke vorm van detailhandel-1) een witgoedhandel (specifieke vorm van bedrijf-9) en een restaurant (specifieke vorm van horeca-4). Van deze bedrijven reikt de richtafstand niet tot de gevoelige bestemmingen die met dit plan mogelijk gemaakt worden. Langs de Droevendaalsesteeg is een gasontvangstation van Gasunie gelegen met een veiligheidsafstand van 25 meter. Binnen deze veiligheidsafstand zijn geen kwetsbare objecten gelegen.

Conclusie
Met de regels van onderhavig bestemmingsplan, worden kennisintensieve bedrijven tot en met milieucategorie 3.2 toegestaan. Op de verbeelding van het bestemmingsplan zijn contouren opgenomen die horen bij de richtafstanden van de milieucategorieën bij het omgevingstype 'gemengd gebied'. De contouren hebben betrekking op de milieucategorieën 2, 3.1 en 3.2. Met het opnemen van de contouren op de verbeelding is geborgd dat, ten opzichte van gevoelige functies, wordt voldaan aan de richtafstanden uit de VNG-brochure die passen bij een gemengd gebied. Tevens is daarmee zeker gesteld dat bedrijven hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen, zonder daarin bijvoorbeeld te worden gehinderd door een eventuele uitbreidingsbehoefte van aanpalende bedrijven.

4.7 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria, zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen.

Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij de besluitvorming rondom ruimtelijke plannen de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

  • Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon zich gedurende een jaar onafgebroken op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Met het PR wordt de aan te houden afstand geëvalueerd tussen de activiteit en kwetsbare functies in de omgeving. Of een functie (beperkt) kwetsbaar is, is na te gaan in het Bevi (zie hierna). Voorbeelden van kwetsbare objecten zijn woningen, onderwijsinstellingen, ziekenhuizen en grote kantoorgebouwen. Beperkt kwetsbare objecten zijn onder andere verspreid liggende woningen, sporthallen en bedrijfsgebouwen. Voor kwetsbare objecten wordt in zowel bestaande, als in nieuwe situaties het niveau van 10-6 per jaar (weergegeven als contour) als grenswaarde gehanteerd. Bestaand beperkt kwetsbare objecten zijn toegestaan binnen de PR 10-6 contour. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten zijn alleen gemotiveerd toegestaan binnen deze contour;
  • Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Deze oriëntatiewaarde betreft geen vastgestelde wettelijke norm. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt, afhankelijk van de ontwikkeling, een verantwoordingsplicht voor het bevoegd gezag voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) uit 2004 legt veiligheidsnormen op aan overheden die besluiten nemen over bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het gaat daarbij om bijvoorbeeld chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij (beperkt) kwetsbare objecten waaronder woningen, ziekenhuizen, onderwijsinstellingen, winkels, horecagelegenheden en sporthallen. Hierdoor ontstaan risico's voor mensen die in de buurt ervan wonen of werken. Het besluit verplicht ook om gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen waar kwetsbare objecten worden mogelijk gemaakt, zoals woningen, rekening te houden met externe veiligheid. Dit betekent bijvoorbeeld dat de woningen op een bepaalde afstand moeten staan van een risicovol bedrijf dat werkt met grote hoeveelheden aan gevaarlijke stoffen.

Besluit externe veiligheid buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen die gevaarlijke stoffen vervoeren onder hoge druk. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarmee zijn nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen) binnen de PR 10-6 contour niet toegestaan. Ook is geldt dat wanneer binnen het invloedsgebied van een buisleiding een nieuwe kwetsbare functie wordt mogelijk gemaakt, de verantwoordingsplicht van toepassing is. Het Bevb gaat uit van een belemmeringenstrook van 4 of 5 meter, afhankelijk van de druk in de leiding. Binnen deze strook mag er niet gebouwd worden. Er kan, bij omgevingsvergunning en in overleg met de leidingbeheerder, van worden afgeweken voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden.

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan (gelegen binnen de 100%-letaliteitszone van de leiding), op grond waarvan de aanleg van een buisleiding, of de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object wordt toegelaten, wordt tevens het groepsrisico in het invloedsgebied van de buisleiding verantwoord. In de toelichting van dit besluit wordt dan vermeld:

  • a. de aanwezige en de op grond van het besluit te verwachten dichtheid van personen in het invloedsgebied van de buisleiding of buisleidingen die het groepsrisico mede veroorzaakt of veroorzaken;
  • b. het groepsrisico per kilometer buisleiding op het tijdstip waarop het besluit wordt vastgesteld en de bijdrage van de in dat besluit toegelaten kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten aan de hoogte van het groepsrisico, vergeleken met de lijn die de kans weergeeft op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-4 per jaar en de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-6 per jaar;
  • c. indien mogelijk, de maatregelen ter beperking van het groepsrisico die worden toegepast door de exploitant van de buisleiding die dat risico mede veroorzaakt;
  • d. andere mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico en de voor- en nadelen daarvan;
  • e. de mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen tot beperking van het groepsrisico in de nabije toekomst;
  • f. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval als bedoeld in art. 1 van de Wet rampen en zware ongevallen;
  • g. de mogelijkheden voor personen die zich bevinden in het invloedsgebied van de buisleiding of buisleidingen die het groepsrisico mede veroorzaakt of veroorzaken, om zich in veiligheid te brengen indien zich een ramp of zwaar ongeval voordoet. Voorafgaand aan de vaststelling van een besluit als bedoeld in het eerste lid stelt het voor dat het bevoegde gezag het bestuur van de regionale brandweer in wiens regio het gebied ligt waarop dat besluit betrekking heeft, in de gelegenheid stelt advies uit te brengen in verband met het groepsrisico en de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval alsmede hulpverlening en zelfredzaamheid.


Het Bevb introduceert een nieuwe onderverdeling van situaties waarin een ‘volledige’ verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Er zijn twee situaties waarin volstaan kan worden met een beperkte verantwoording (art. 12, lid 3):

  • 1. Indien het ruimtelijk besluit betrekking heeft op het gebied tussen de 100% letaliteitszone en de 1% letaliteitszone van de buisleiding (in geval van toxische stoffen tussen de 1% letaliteitszone en de afstand waarop het plaatsgebonden risico gelijk is aan 10-8).
  • 2. Als het groepsrisico:
    • a. onder 0.1 keer de oriëntatiewaarde blijft;
    • b. minder dan 10% toeneemt.


Bij een beperkte verantwoording van het GR dienen slechts vier zaken aan de orde te komen:

  • a. personendichtheid in het invloedsgebied van de buisleidingen;
  • b. hoogte van het groepsrisico;
  • c. bestrijdbaarheid;
  • d. zelfredzaamheid.

Een nadere beschouwing van risico reducerende maatregelen en ruimtelijke alternatieven met een lager groepsrisico is in dat geval niet nodig.

Besluit externe veiligheid transportroutes
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking getreden. In het Bevt staan regels voor de ruimtelijke inrichting rond wegen, waterwegen en spoorwegen waar vervoer over plaatsvindt van gevaarlijke stoffen. Het Bevt hanteert een vaste grens van 200 meter, vanaf de buitenrand van de transportroute, waarbuiten in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Buiten de 200 meter is een verantwoording niet noodzakelijk als er een toename van het aantal mensen wordt toegestaan. Wel geldt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen die nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogelijk maken, buiten de 200 meter, in de toelichting aandacht moet worden besteed aan de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid voor zover het binnen het invloedsgebied van de transportroute is gelegen.

Ten aanzien van de verantwoordingsplicht groepsrisico wordt, net als bij het Bevb, onderscheid gemaakt tussen een volledige verantwoording en een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Een volledige verantwoording kan achterwege blijven indien kan worden aangetoond dat:

  • 1. het groepsrisico, niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico, of;
  • 2. het groepsrisico, gelet op de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen, met niet meer dan 10% toeneemt en;
  • 3. de oriëntatiewaarde, gelet op de dichtheid van personen, niet wordt overschreden.

Indien sprake is van een volledige verantwoording dienen maatregelen ter beperking van het GR, alternatieve ruimtelijke ontwikkelingen met een lager GR en mogelijkheden en voorgenomen maatregelen ter beperking van de omvang van een calamiteit te worden overwogen. Een beperkte verantwoording houdt wel rekening met de effecten van een calamiteit en vindt alleen plaats als het plangebied binnen het invloedsgebied (effectgebied) van transportassen is gelegen. In het Bevt zijn tevens plasbrandaandachtsgebieden (PAG) benoemd voor transportroutes. Een PAG is een zone, waarbinnen bij het realiseren van nieuwe kwetsbare objecten aandacht besteed moet worden aan de effecten van een plasbrand. Het kan zijn dat er extra bouwkundige maatregelen nodig zijn om de zelfredzaamheid van de personen te verhogen.

Toetsing

In Bijlage 11 is het onderzoek naar externe veiligheid opgenomen. Dit onderzoek is uitgevoerd ten behoeve van de ontwikkelmogelijkheden die onderhavig bestemmingsplan mogelijk maakt binnen De Born Oost en het perceel Grintweg 277. De Born Oost ligt binnen 200 meter van de Mansholtlaan (N781) waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt ter bevoorrading van twee Lpg-stations. De Mansholtlaan behoort niet tot het Basisnet en is niet opgenomen in het overzicht van wegtellingen van Rijkswaterstaat.

Ook ligt het plangebied gedeeltelijk binnen het beïnvloedingsgebied van aardgastransportleiding N-568-01 van Gasunie. Deze voedt het gasontvangstation, gelegen aan de hoek Droevendaalsesteeg/Mansholtlaan. In of nabij het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.0087Bornoost-VSG1_0034.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.0087Bornoost-VSG1_0035.png"

Afbeelding 4.8: ligging plangebied ten opzichte van risicobronnen (bron: Aviv)

Mansholtlaan (N781)
Er is geen sprake van een PR 10-6 contour, waarmee het plaatsgebonden risico geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan. Het groepsrisico is zowel in de huidige, als in de toekomstige situatie lager dan 10% van de oriëntatiewaarde. Conform artikel 8 van het Bevt kan een verdere verantwoording van het groepsrisico achterwege blijven.

Aardgastransportleiding N-568-01
Aardgastransportleiding N-568-01 kent een druk van 40 Bar. Het invloedsgebied (de afstand tot de 1%-letaliteitscontour) bedraagt 70 meter. De contour waarbinnen sprake is van 100% letaliteit bedraagt 50 meter. Zie onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.0087Bornoost-VSG1_0036.png"

Afbeelding 4.9: invloedsgebied en 100% letaliteitscontour aardgastransportleiding N-568-01 (bron: Aviv)

Voor aardgastransportleiding N-568-01 geldt geen PR-contour van 10-6 per jaar. Het PR vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Het GR is berekend voor zowel de huidige als de toekomstige situatie. Uit de berekening blijkt dat er geen sprake is van een groepsrisico in de huidige situatie. Dat wil zeggen, het aantal slachtoffers bij een kans van 10-9 (één op de miljard) is kleiner dan 10. Voor de toekomstige situatie is de ruimtelijke invulling van het plangebied bekeken. Alleen het noordelijk deel van het plangebied ligt in het invloedsgebied van de aardgasleiding (zie afbeelding 4.8). Het noordoostelijke deel krijgt de functie parkeren. Het noordwestelijke deel bestaat uit een groenstrook. Dit betekent dat in beide delen geen personen aanwezig worden verondersteld in de toekomstige situatie. Verder ligt een klein deel van het onderzoeksinstituut NIOO-KNAW in het invloedsgebied. Er vinden geen wijzigingen plaats aan de gebouwen op dit perceel. Het overige deel van het plangebied, waaronder Aeres Hogeschool, ligt buiten het invloedsgebied. De personen die zich daar bevinden, zijn niet van invloed op de hoogte van het groepsrisico. Dit betekent dat het aantal personen in het invloedsgebied van de aardgasleiding niet wijzigt door de voorgenomen ontwikkeling en daarmee wijzigt ook het groepsrisico niet. Ook in de toekomstige situatie is er geen sprake van een groepsrisico.

Ten behoeve van een veilige ligging van de aardgastransportleiding, is op de verbeelding van onderhavig bestemmingsplan een belemmeringenstrook van vier meter ter weerszijden van de hartlijn van de leiding opgenomen. Hierbinnen mogen geen gebouwen worden gebouwd en zijn bouwwerken niet toegestaan zonder toestemming van de leidingbeheerder. Hiertoe is binnen de regels bij bestemming Leiding-Gas een vergunningenstelsel opgenomen.

Rampenbestrijding en zelfredzaamheid
In de omgeving van het plangebied vindt vervoer en transport van gevaarlijke stoffen plaats over de provinciale weg N781 (route gevaarlijke stoffen, Mansholtlaan) en de aardgastransportleiding. Bij een incident kunnen de incidentscenario's explosie, (plas)brand en fakkelbrand optreden. De kans daarop is klein. Het plangebied ligt binnen de effectafstanden van de incidentscenario's explosie en fakkelbrand. Bij een incident zijn er doden en gewonden te verwachten. Deze kans is echter zeer klein, zie figuur 8 van Bijlage 11. Het plan leidt tot een toename van het aantal aanwezigen. Het ligt in de verwachting dat zij zichzelf in veiligheid kunnen brengen door te vluchten of bescherming te zoeken, mits geïnformeerd en tijdig gewaarschuwd.

Als het gaat om het verbeteren van de zelfredzaamheid en rampbestrijding heeft de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland Midden geadviseerd bij de uitwerking van de plannen rekening te houden met:

  • Risicocommunicatie: aanwezigen te informeren over risico's en geven van een handelingsperspectief bij:
    • 1. incidenten;
    • 2. ontvluchtbaarheid en mogelijkheden tot ontruiming en/of evacuatie van het gebied op planniveau vanwege de risico's van incidenten met gevaarlijke stoffen. Daarbij kan worden gedacht aan de nooduitgangen en vluchtwegen/routes in de omgeving die van de risicobron afgericht zijn.
    • 3. Bereikbaarheid door hulpdiensten in relatie tot de aanwezige externe veiligheidsrisico's.
    • 4. Bij geplande werkzaamheden aan of nabij de aardgastransportleiding in overleg met de beheerder afspraken te maken over de communicatie en de omgeving te informeren over de risico's. Eventueel is ten tijde van geplande werkzaamheden de aanwezigheid van personen uit te sluiten.


Conclusie
Op basis van voorgaande verantwoording concludeert de gemeente, dat de risico’s vanwege dit bestemmingsplan aanvaardbaar zijn.

4.8 Water

Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen, een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin staat de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan op de waterhuishouding. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan gevolgen heeft voor de waterhuishouding (waaronder grondwater en waterveiligheid). Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'. In deze 'waterparagraaf' wordt verslag gedaan van het watertoetsproces.

Beleidsuitgangspunten

Europese Kaderrichtlijn Water (2003)
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.

Nationaal Waterplan
In het Nationaal Waterplan (NWP) zijn de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid beschreven. Met dit Nationaal Waterplan voldoet Nederland aan de Europese eisen die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingrisico`s (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KMS).

Het Nationaal Waterplan is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening en is opgesteld voor de planperiode 2016-2021.

Waterbeheer 21e eeuw (WB21), Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-actueel)
Directe aanleiding voor het kabinetsstandpunt 'Anders omgaan met water, waterbeleid in de 21e eeuw' (WB21)', is de zorg over het toenemende hoogwater in de rivieren, wateroverlast en de versnelde stijging van de zeespiegel. Het kabinet is van mening dat er een aanscherping in het denken over water dient plaats te vinden. Nadrukkelijker zal rekening moeten worden gehouden met de (ruimtelijke) eisen die het water aan de inrichting van Nederland stelt. In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is afgesproken dat water een medesturend aspect is binnen de ruimtelijke ordening en dat het watersysteem 'op orde' moet worden gebracht. Dit betekent dat het watersysteem robuust en veerkrachtig moet zijn en moet voldoen aan de normen voor wateroverlast, nu en in de toekomst. In het Nationaal Bestuursakkoord Water-actueel (2008) is wederom afgesproken om het watertoetsproces te doorlopen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten van rijk, provincies en gemeenten.

Het watertoetsproces is verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (2003). Met de invoering van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in 2008 is de wettelijk verplichte werkingssfeer van het watertoetsproces beperkt tot bestemmingsplannen, inpassingsplannen, projectbesluiten en buitentoepassingsverklaringen. De basisprincipes van voornoemd beleid zijn: meer ruimte voor water en het voorkomen van afwenteling van de waterproblematiek in ruimte of tijd. Dit is in WB21 samengevat in de twee drietrapsstrategieën voor: Waterkwantiteit (vasthouden, bergen, afvoeren) en Waterkwaliteit (schoonhouden, schoon en vuil scheiden, zuiveren).

Provinciaal beleid
De Provinciale omgevingsvisie en - verordening vervangen sinds 18 oktober 2014 het Waterplan, vier andere provinciale plannen en 27 verordeningen op het gebied van ruimte, natuur, watermilieu en mobiliteit. De Omgevingsverordening bevat algemene regels voor de uitvoering van het provinciale beleid dat beschreven is in de Omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is even breed als de Omgevingsvisie van provincie Gelderland en richt zich op de fysieke leefomgeving. Alle regels die betrekking hebben op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem zijn opgenomen in deze verordening. Per 20 april 2021 ligt het ontwerp actualisatieplan 8 van de Omgevingsverordening ter inzage. Actualisatieplan 8 zorgt ervoor dat de verordening voldoet aan de eisen, de taal en de bedoelingen van de Omgevingswet. Een aantal inhoudelijke wijzigingen zijn doorgevoerd op het gebied van natuur, water, zwemwater, zonnevelden, provinciale wegen en glastuinbouw.

Voor het onderdeel Water zijn de volgende wijzigingen doorgevoerd:

  • Voor grondwaterbescherming worden alleen nog rechtstreeks werkende regels voor bedrijven en inwoners gebruikt. De instructieregels aan gemeenten verdwijnen.
  • Voor bodem- en grondwaterverontreiniging zijn nieuwe bodemregels beschreven. Deze gaan uit van: preventie, toedeling functies en beheer historische bodemverontreiniging.
  • De waterverordeningen voor de waterschappen worden verplicht onderdeel van de Omgevingsverordening.
  • Een nieuwe regel vraagt van gemeenten om in de toelichting van een omgevingsplan te beschrijven hoe daarbij rekening is gehouden met de risico’s van klimaatverandering.

Waterschap Vallei en Veluwe

Blauw Omgevingsprogramma 2022-2027

Het Blauw Omgevingsprogramma 2022-2027 (BOP) is het waterbeheerprogramma van het Waterschap Vallei en Veluwe en is in november 2021 vastgesteld. Dit omgevingsprogramma is de gebiedsgerichte doorvertaling van de BOVI2050. Het waterbeheerprogramma is een kerninstrument onder de omgevingswet en bevat naast de verplichte onderdelen van het programma (zoals KRW, ROR, zwemwaterrichtlijn) ook een niet verplicht deel. Het BOP is daarmee het wettelijk instrument van het waterschap om de doelen voor de middellange termijn vast te leggen. Het waterbeheerprogramma is resultaatverplichtend en zelfbindend. Het BOP bevat vier gebiedsprogramma's. Het plangebied ligt in het deelgebied Gelderse Vallei. Voor dit gebied geldt een aantal gebiedsdoelen. Voor het plangebied zelf gelden geen specifieke gebiedsdoelen.


Keur 2015

Een van de instrumenten van het waterschap om haar taken uit te kunnen voeren, is de Keur Waterschap Vallei en Veluwe. De Keur en de algemene regels kennen gebods- en verbodsbepalingen die erop gericht zijn dijken te beschermen en risico op wateroverlast te beperken. Zo is het in bepaalde gevallen verboden om zonder vergunning water te lozen of te onttrekken aan oppervlaktewater. Dit betekent dat voor bepaalde activiteiten nabij watergangen of met mogelijke invloed op watergangen, een vergunning bij het waterschap moet worden aangevraagd. Deze vergunning wordt getoetst aan de beleidsregels van het waterschap.

Gemeente Wageningen
In de structuurvisie van gemeente Wageningen (2014) is opgenomen dat de gemeente “belang hecht aan duurzame en klimaatneutrale ontwikkeling van de gemeente". De opgave voor de structuurvisie richt zich op het versterken van de ecologische structuur, de waterstructuur en de groenstructuur binnen het bestaand stedelijk gebied. In de structuurvisie is een groenblauwe structuur opgenomen, die vaak samenvalt met de Wageningse lintenstructuur. Globaal bestaat het uit de stadsgrachtzone, de Waterlus (Dijkgraaf - Rooseveltweg - Costerweg Nieuwe Kanaal), de waterlopen en plantsoenen in Roghorst en Tarthorst en het Oude Hart. Zo ook op de Wageningen Campus, Kortenoord en de Dreijen. De groenblauwe structuur zorgt ervoor dat sprake is van voldoende ruimte voor waterretentie, het minimaliseren van verharding en de aanwezigheid van verkoelende vegetatie. Hiermee werkt klimaatadaptatie door in het stedelijk weefsel van gemeente Wageningen.

Toetsing
Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is een watertoetsdocument opgesteld. Deze is als Bijlage 12 bijgevoegd. Het plangebied van de watertoets omvat het te ontwikkelen gebied binnen De Born Oost. Ten aanzien van de bestaande terreinen van NIOO-KNAW en Hogeschool Aeres geldt dat deze weliswaar meebestemd worden in onderhavig bestemmingsplan, maar dat hiermee geen extra verhard oppervlak mogelijk gemaakt wordt dan wat met het vigerende planologisch regime al mogelijk gemaakt wordt. Hiermee zijn effecten als gevolg van het meebestemmen van deze terreinen op de waterhuishouding van De Born Oost uitgesloten. Op perceel Grintweg 277 wordt wel voorzien in extra verharding als gevolg van de aanleg van het fietspad, een nieuw bouwvlak met een woonbestemming en de sloop en nieuwbouw van bijgebouwen. Daarom is dit perceel wel meegenomen in de watertoets.

Waterkwantiteit
In het watertoetsdocument is een berekening gemaakt van de hoeveelheid waterberging die er in de toekomstige situatie benodigd is gedurende de maatgevende bui. Dit komt neer op een waterberging van tenminste 2.664 m3 nieuw aan te leggen waterberging. Uitgaande van diepte watergang 0.6m-mv komt dit neer op 4.439 m2. Indien gekozen wordt voor een diepte van de watergang van 0.3m-mv bedraagt dit 8.879 m2. Echter, aangezien de GHG 0,4 m-mv is, een watergang met een diepte van 0,3 m-mv het grootste gedeelte van het jaar droog staan. Indien de grondwaterstand lager ligt dan 0,4 m-mv is, zal een watergang met een diepte van 0,6 m-mv ook droog staan.

Onderdeel   Huidige opp (m2)   Toekomstig opp (m2)  
Verhard   2.404   46.798  
Watergangen en vijvers   969   8.188  
Onverhard oppervlak   107.565   55.952  
Totaal   109.739   110.938  

Tabel 4.5: berekening oppervlaktes op basis van stedenbouwkundig plan

Toename verhard oppervlak   44.394 m2  
Benodigde gecompenseerde waterberging   2.664 m3  
Benodigde oppervlakte gecompenseerde waterberging (uitgaande van diepte 0,6 m-mv) -   4.439 m2   
Benodigde oppervlakte gecompenseerde waterberging (uitgaande van diepte 0,3 m-mv)
 
8.879 m2   

Tabel 4.6: berekende benodigde waterberging

In het stedenbouwkundig plan wordt rekening gehouden met oppervlaktewaterlichamen met een oppervlakte van 9.398 m2. De diepte van de oppervlaktewaterlichamen is nog niet bekend. Indien de diepte van het nieuw aan te leggen oppervlaktewater bekend is, kan berekend worden of aan de compensatie eis wordt voldaan. Nu kan al wel worden gesteld dat aan de minimaal benodigde bergingseis wordt voldaan, zodra geplande watergangen een gemiddelde diepte kennen van minimaal 0,33 m-mv (2.664 m3 / 8.119 m2 = 0.33 m).

Waterberging kan worden aangelegd als C-watergangen, wadi's of andere bergingsvoorzieningen. Hierbij moet wel rekening worden gehouden met een gemiddeld hoogste grondwaterstand van 0,4 m-mv. De mogelijkheid bestaat, zoals hierboven ook al benoemd, dat aan te leggen oppervlaktewaterlichamen het grootste gedeelte van de tijd droog komen te staan. Echter, het biedt voldoende bergingsmogelijkheden tijdens maatgevende neerslag.


In het stedenbouwkundig plan is voor het gehele plangebied de mogelijkheid tot de bouw van half-verdiepte parkeergarages geboden. Binnen het plangebied zijn storende lagen aanwezig, waardoor er hogere grondwaterstanden kunnen ontstaan. Indien wordt gekozen voor half-verdiept parkeren moet worden uitgaan van voor dit gebruik hoge grondwaterstanden. Daardoor moeten eventuele parkeergarages volledig waterdicht worden aangelegd en moet rekening gehouden worden met opdrijving en opstuwing. Bij het verdiept aanleggen van wegen, die niet volledig waterdicht zijn, kan in natte perioden, gezien de hoge grondwaterstand, wateroverlast ontstaan. Het waterschap richt zich erop om water zo veel mogelijk in het gebied vast te houden alvorens het af te voeren. Door wijzigingen in de hoeveelheid verharding kan de grondwaterstand dalen. In het plangebied wordt water vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd op het oppervlaktewater. Hiermee wordt voldaan aan de wensen van het waterschap.

Waterkwaliteit
Voor hemelwater geldt dat deze lozingen vanuit waterkwaliteitsoogpunt als niet vervuilend zijn aangemerkt. Hierbij wordt gesteld dat hemelwater bij voorkeur in de bodem wordt geloosd en wanneer dat niet mogelijk is op oppervlaktewater. Het lozen op een gemengd stelsel is in principe alleen toegestaan wanneer lozen in de bodem of op een oppervlaktewaterlichaam niet mogelijk is. Het waterschap streeft ernaar doorstroming te stimuleren, hiervoor zijn diepte en breedte van watergangen en aansluiting op het omliggende watersysteem maatgevende parameters. Voor de bereikbaarheid van handmatig onderhoud stelt de Keur dat beide oevers een obstakelvrije zone van 0,5 meter vanaf de waterkant dienen te hebben.


Waterveiligheid
Ten aanzien van het onderdeel waterveiligheid geldt dat het plangebied niet in de nabijheid van een waterstaatswerk ligt. Daarnaast is geen sprake van een overstromingsrisico, zoals blijkt uit de overstromingsrisicokaart van de Risicokaart Nederland (www.risicokaart.nl).

Riolering
In het plangebied van de Born Oost komen circa 250 studentenkamers. Per dag produceert één persoon gemiddeld 130 liter vuil water–. Dit betekent een groei van 31.250 liter, oftewel 31 m3/dag afvalwater. Daarnaast komen er ongeveer 2000-2500 mensen te werken in het plangebied. De gemiddelde hoeveelheid afvalwaterproductie van een werknemer in een kantoor is 20 liter. Dit betekent een maximale afvalwaterproductie van circa 50 m3/dag. Opgeteld betekent dat een maximale groei in afvalwaterproductie van 81 m3/dag. Op het perceel Grintweg 277 komen een nieuwe woning, een bed & breakfast voor maximaal vijf personen en twee studentenkamers. Uitgaande van 10 personen (2,2 voor de woning, vijf voor de b&b en twee voor de studentenkamers) groeit de afvalwaterproductie met 1,2 m3 per dag. De aansluiting van de nieuwe woningen op het gemeentelijk riool moet met de gemeente Wageningen worden afgestemd.
De WUR heeft momenteel een eigen rioolaansluiting heeft, het zogenaamde 'WUR-riool'. Via gemalen wordt het vuilwater het gebied uitgepompt in de richting van de rioolwaterzuivering. Het is in deze fase van planvorming niet duidelijk of deze leiding voldoende capaciteit heeft om ook het afvalwater van de nieuwe ontwikkelingen te kunnen afvoeren. Hier moet in een later stadium nader onderzoek naar gedaan worden. Indien de capaciteit van de huidige aansluiting niet toereikend is, dient een nieuwe aansluiting op het gemeentelijk riool te worden aangelegd. De verwachting is dat dit riool aangesloten kan worden aangesloten op het gemeentelijk riool ter hoogte van de rotonde Mansholtlaan en Nijenoord Allee. Wanneer de definitieve afvalwaterprognose bekend is, dient nadere afstemming te worden gezocht met gemeente Wageningen.


Conclusie
Het aspect Water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan. In het stedebouwkundig plan en de landschappelijke inpassing wordt nadrukkelijk rekening gehouden met waterberging in het plangebied. Middels wadi's en oppervlaktewater wordt het hemelwater vastgehouden dan wel vertraagd afgevoerd. Dit krijgt vorm in de zogenaamde blauwe/groene zone die wordt gevrijwaard van oppervlakteverharding.

4.9 Ecologie

Projecten of handelingen dienen te worden getoetst aan de wet- en regelgeving voor natuur. De natuurbescherming in Nederland bestaat uit de volgende kaders:

  • Wet natuurbescherming:
    • 1. Natura 2000-gebieden;
    • 2. Soorten;
    • 3. Houtopstanden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN);
  • Andere provinciaal beschermde gebieden buiten het NNN;
  • Gemeentelijk beleid.

Het verkennend onderzoek, dat als Bijlage 13 is toegevoegd aan de toelichting, is erop gericht om een eerste inzicht te krijgen in de mogelijke effecten van het plan op beschermde natuurwaarden in en om het plangebied. Toetsing heeft plaatsgevonden op beschermde Natura 2000-gebieden, beschermde soorten, houtopstanden en op de natuurbeleidskaders. In het rapport worden de mogelijke vervolgstappen besproken die eventueel moeten worden genomen met betrekking tot aanvullend veldonderzoek, nader effectonderzoek en nadere procedures.


Wet natuurbescherming: Natura 2000 gebieden
Bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder Natura 2000-gebieden vallen de gebieden die op grond van de Europese Vogelrichtlijn en/of Habitatrichtlijn zijn aangewezen. De essentie van het beschermingsregime voor deze gebieden is dat de duurzame instandhouding van soorten en habitats binnen de Europese Unie wordt gewaarborgd. Daarbij zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor natuurlijke habitats en/of soorten. Dit kunnen behoudsdoelstellingen zijn voor habitats en leefgebieden van soorten die zich al op het gewenste niveau (kwalitatief en kwantitatief) bevinden. Of dit kunnen uitbreidings- respectievelijk verbeterdoelstellingen zijn voor habitats en leefgebieden van soorten die zich nog niet op het gewenste niveau bevinden.

Om dit toetsbaar te maken kent de Wet natuurbescherming een goedkeuringsvereiste voor plannen die significante gevolgen voor de betreffende gebieden zouden kunnen hebben (artikel 2.7, eerste lid, Wnb), en een vergunningplicht voor projecten die significant negatieve gevolgen voor de betreffende gebieden zouden kunnen hebben (artikel 2.7, tweede lid, Wnb). De goedkeuring of de vergunning wordt alleen verleend wanneer voldoende zeker is dat de instandhoudingsdoelstellingen voor het betreffende Natura 2000-gebied niet in het geding zijn. Wanneer significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden op grond van een passende beoordeling niet kunnen worden uitgesloten, kan alleen goedkeuring aan het plan of een vergunning voor het project worden verleend indien de ADC-toets met succes doorlopen kan worden (artikel 2.8, vierde lid, Wnb). Dat betekent dat het project nodig is omwille van een dwingende reden van groot openbaar belang, er geen alternatief mag zijn met minder grote effecten op Natura 2000 en de nodige compenserende maatregelen worden getroffen.

Op 29 mei 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) uitspraak gedaan over het Programma Aanpak Stikstof (PAS). De Afdeling heeft geoordeeld dat het PAS niet aan alle eisen van de Habitatrichtlijn voldoet. Het PAS geeft onvoldoende zekerheid dat met de uitgifte van ontwikkelingsruimte significante gevolgen voor Natura 2000 zijn uitgesloten. De consequentie is dat het PAS niet als basis voor toestemming voor projecten of andere activiteiten kan worden gebruikt. Toetsing van effecten van stikstofdepositie gaat daarom weer volgens de in voorgaande alinea beschreven procedure. De provinciale beleidsregels stikstof geven hier een nadere inhoudelijke invulling aan. In paragraaf 4.10 wordt dieper op dit onderdeel ingegaan.

In navolgende paragraaf 'Toetsing' is verkend of effecten op kunnen treden op Natura 2000-gebieden als gevolg van ontwikkelingen binnen het plangebied, alsmede zijn de verwachte reikwijdte van effecten beschouwd. Indien op basis van deze verkenning effecten niet op voorhand zijn uit te sluiten kunnen de volgende vervolgstappen aan de orde zijn:

  • Een Voortoets geeft een aanwijzing over de mogelijke negatieve effecten van een plan of project op Natura 2000-gebieden. Uit de voortoets volgt ook welke vervolgstappen nodig zijn. Soms blijkt uit de voortoets dat er zeker geen significant negatieve effecten voor Natura 2000-gebieden zijn. Dan is er geen vergunningplicht en de initiatiefnemer hoeft verder niets te doen. Als er wel mogelijke significant negatieve effecten zijn volgt een passende beoordeling;
  • Passende beoordeling: beoordeling of significante gevolgen van het plan of project op Natura 2000-gebieden zijn uit te sluiten. In een passende boordeling mag rekening gehouden worden met mitigerende maatregelen. Als significante gevolgen dan nog niet zijn uit te sluiten volgt een ADC-toets;
  • ADC-toets: aangetoond dient te worden dat er geen alternatieven zijn met minder effecten, er sprake is van een Dwingende redenen van groot openbaar belang en in afdoende Compensatie is voorzien.

Wet natuurbescherming: soortenbescherming
In de Wet natuurbescherming is de soortenbescherming in Nederland geregeld. In de Wet natuurbescherming worden drie verschillende beschermingsregimes gehanteerd waaraan verschillende verbodsbepalingen zijn gekoppeld:

  • Soorten Vogelrichtlijn (artikel 3.1 e.v.);
  • Soorten Habitatrichtlijn (artikel 3.5 e.v.);
  • Andere Soorten (artikel 3.10 e.v.)

Voor Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijnsoorten geldt dat voortplantings- en rustplaatsen (inclusief functionele leefomgeving) van beschermde soorten niet opzettelijk verstoord of vernietigd mogen worden en dat exemplaren van beschermde soorten niet opzettelijk mogen worden gedood of verwond. In gebruik zijnde nesten van vogels zijn te allen tijde gedurende het broedseizoen beschermd. Van een aantal vogelsoorten geniet de vaste rust- en verblijfplaats een aanvullende jaarronde bescherming. Deze soorten worden genoemd in een beleidsdocument dat onder de Flora- en faunawet is opgesteld. Ook onder de Wet natuurbescherming is deze lijst van kracht, maar provincies hebben de mogelijkheid deze aan te passen. Voor provincie Gelderland geldt de reguliere landelijke lijst. Soorten waarvan de nesten altijd jaarrond beschermd zijn, zijn de volgende: boomvalk, buizerd, gierzwaluw, grote gele kwikstaart, havik, huismus, kerkuil, oehoe, ooievaar, ransuil, roek, slechtvalk, sperwer, steenuil, wespendief en zwarte wouw. Van een aantal andere soorten zijn de nesten enkel beschermd zijn als er onvoldoende alternatieven zijn.

Ten aanzien van de andere beschermde soorten geldt dat het bevoegd gezag (provincies c.q. ministerie van LNV) de vrijheid hebben om soorten binnen deze categorie vrij te stellen van de verbodsbepalingen uit artikel 3.10 Wet natuurbescherming. Met artikel 3.10 van de wet wordt het mogelijk gemaakt om die bescherming op te heffen om redenen die onder meer verband houden met ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden of verband houden met onder meer het bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen. Met artikel 3.68 van de omgevingsverordening van provincie Gelderland wordt een dergelijke vrijstelling gegeven. De diersoorten waarop de vrijstelling ten behoeve van ruimtelijke ingrepen ziet, worden genoemd in onderstaande tabel. De vrijstelling geldt alleen wanneer er voorafgaand en tijdens de werkzaamheden of het gebruik in redelijkheid alles wordt verricht of gelaten om te voorkomen dat de verboden, bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, van de Wet natuurbescherming, worden overtreden.

Voor beschermde soorten die niet zijn vrijgesteld en de voorgenomen activiteiten strijdig zijn met de bepalingen in de wet, geldt een ontheffingsplicht. Deze kan alleen worden verleend indien de gunstige staat van instandhouding niet in het geding is. Voor vogels geldt in afwijking hierop dat voor verstoring geen ontheffing nodig is, indien de gunstige staat van instandhouding niet in het geding is. Het is ook mogelijk om voor beide categorieën soorten te werken volgens een goedgekeurde gedragscode die is afgestemd op de wet. Er is dan geen ontheffing nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.0087Bornoost-VSG1_0037.png"

Tabel 4.7: vrijgestelde soorten in Gelderland (Bron: Provincie Gelderland, 2019)

Naast bovengenoemde verbodsartikelen, bevat de Wnb een algemeen geldende zorgplicht. Deze zorgplicht is te allen tijde van toepassing en geldt ook voor niet beschermde flora en fauna.

Toetsing
Wet natuurbescherming: Natura 2000 gebieden
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Veluwe' is gelegen op circa 1,1 km van het plangebied. Daarnaast liggen 'Rijntakken' op circa 2 km en 'Binnenveld' op circa 4,9 km van het plangebied.

De Veluwe bestaat overwegend uit droge bossen, droge en natte heiden, vennen en stuifzanden. Het deelgebied Uiterwaarden Neder-Rijn van de Rijntakken beslaat de uiterwaarden van de Neder-Rijn tussen Heteren en Wijk bij Duurstede. De rivier vormt een dynamisch systeem, een samenspel tussen natuurlijke processen en menselijk ingrijpen. Het Binnenveld is een blauwgraslandreservaat in het zuidelijk deel van de Gelderse vallei.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.0087Bornoost-VSG1_0038.png"

Afbeelding 4.10: ligging van het plangebied (rood omlijnd) ten opzichte van Natura-2000 gebieden

Geluid en beweging die met werkzaamheden gepaard gaan reiken tot maximaal enkele honderden meters ver. Gezien de ligging van het plangebied ten opzichte van de Natura 2000-gebieden, zijn negatieve effecten van geluid en beweging op de instandhoudingsdoelstellingen op voorhand uit te sluiten. De werkzaamheden in het plangebied resulteren niet in een oppervlakteverlies van het Natura 2000-gebied, evenmin veroorzaakt het de versnippering voor aangewezen soorten, verontreiniging en verdroging. De werkzaamheden leiden niet tot verstoring door verlichting en door mechanische effecten.

Voorkomende ecotopen
Het plangebied bestaat grotendeels uit agrarisch gebied met aan de noordkant het gebouw van het NIOO-KNAW en het gebouw van de Aeres Hogeschool. Rondom de gebouwen van deze instituten is het terrein ingericht met parkeerplaatsen, tuinen en een onderzoeksterrein. Het agrarisch gebied is open met enkele solitaire bomen. Langs de oostkant, buiten het plangebied, liggen woonpercelen met enkele kleinschalige bedrijven. In het zuidelijk deel van het plangebied liggen verscholen tussen struiken en bomen een aantal gebouwen (Mansholtlaan nr. 4 en 6). Perceel Grintweg 277 betreft een erf met diverse opstallen, kas, paardenbak en -weide, varkenskot en overig groen. Langs de randen staan hagen en bomen. Er bevindt zich periodiek oppervlaktewater in de vorm van een bochtige waterloop.

Planten
Het plangebied bestaat uit grasland (agrarische percelen), lokaal (braam)struweel, enkele hagen (rondom NIOO-KNAW en Aeres Hogeschool) en een aantal bomen. Op basis van de aanwezige biotoop (voedselrijke gronden) zijn beschermde soorten niet te verwachten in het plangebied. De landbouwpercelen (graslanden) worden bemest, waardoor de voedselrijkdom van de bodem in stand gehouden wordt. Beschermde soorten komen veelal voor op locaties met specifieke standplaatsfactoren (onder andere kalkrijke, schrale/matig voedselrijke bodem, kwel). Deze ontbreken binnen het plangebied. De NDFF toont geen waarnemingen van beschermde plantensoorten binnen het plangebied en nabije omgeving. Tijdens het verkennend natuuronderzoek, uitgevoerd in 2017, zijn enkele niet beschermde soorten aangetroffen die voorkomen op een voedselrijke bodem. Tijdens het natuuronderzoek voor het project Beter Bereikbaar Wageningen zijn in de omgeving van het plangebied Rode Lijst-soorten aangetroffen, die aangetroffen soorten zijn echter niet beschermd onder de Wet natuurbescherming. Nader onderzoek naar beschermde plantensoorten is niet noodzakelijk, een ontheffing in het kader van de wet Natuurbescherming voor beschermde planten is niet nodig.

Wet natuurbescherming: soorten
Vleermuizen
De gebouwen aan de Mansholtlaan nummers 4 en 6 zijn door de aanwezigheid van zonwering en gaten en kieren van groter dan 1 cm, potentieel geschikt als vaste rust- en/of voortplantingsplaats voor de gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis. Nader onderzoek naar vaste rust- en/of voortplantingsplaatsen van de gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis is noodzakelijk bij de Mansholtlaan nr. 4 en 6. Dit wordt uitgevoerd in aanloop naar de sloop van de gebouwen ter plaatse. Ten tijde van uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat verstoring plaatsvindt door bouwverlichting, terreinverlichting en gebouwverlichting op de omliggende groenstructuren (vliegroutes) en gebouwen (verblijfplaatsen) te voorkomen om overtreding op de verbodsbepalingen van de Wnb te voorkomen (Wnb artikel 3.5, lid 2). In het bestemmingsplan zijn regels opgenomen om verlichting binnen groenstructuren en op het terrein van NIOO-KNAW te voorkomen.

Steenmarter
In 2019 is door adviesbureau De Groene Ruimte onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van de steenmarter in de zuidelijke punt van het plangebied. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat er op de locatie Plant-e een voortplantingslocaties van de steenmarter aanwezig is (Huuskes, 2020). Het terrein is nog steeds zeer geschikt als voortplantingslocatie voor de steenmarter. Het aanvragen van een ontheffing Wet natuurbescherming vanwege het vernietigen van een voortplantingsplaats van de steenmarter is noodzakelijk op het moment dat herontwikkeling van dit gebied in gang gezet wordt.

Huismus
Op het terrein van Grintweg 277 zijn nestplaatsen van huismussen aangetroffen. Antea heeft aanvullend onderzoek verricht naar deze nestlocaties (Antea, 419484-NO-01, d.d. 22 september 2021). Bij het slopen van twee van de drie bijgebouwen op het middenterrein (de twee oostelijk gelegen bijgebouwen), worden de nesten van huismussen vernietigd. Dit is in strijd met de Wnb. Voor deze werkzaamheden is daarom een ontheffing in het kader van de Wnb benodigd. Deze ontheffing wordt verleenbaar geacht, mits de aanvraag wordt voorzien van een activiteitenplan.

Buizerd
De in het plangebied aangetroffen grotere nesten kunnen mogelijk in gebruik zijn door de buizerd. Tijdens het veldbezoek is een paartje waargenomen. De verstoringsafstand van een broedende buizerd is 75 meter (BIJ12, 2017). Aanvullend onderzoek naar de aanwezigheid van een buizerdhorst binnen de effectafstand is noodzakelijk. Hieruit blijkt of het aanvragen van een ontheffing noodzakelijk is. Dit onderzoek wordt uitgevoerd in de vergunningfase van toekomstige bouwprojecten binnen het plangebied.

Kerkuil en steenuil
Door de herinrichting van het terrein gaat er een deel van het foerageergebied van de kerkuil en steenuil verloren. Wanneer het foerageergebied in het plangebied minder optimaal wordt voor de kerkuil en/of steenuil, is het de vraag of er voldoende leefgebied overblijft. Het uitvoeren van een effectonderzoek is noodzakelijk. Indien het plan leidt tot het verlaten van de nestplek, dient een ontheffing Wnb aangevraagd te worden vanwege het dusdanig verstoren van de kerkuil en/of steenuil dat die zijn nestlocatie verlaat. Dit effectonderzoek wordt uitgevoerd in aanloop naar concrete bouwaanvragen binnen dit deel van het plangebied.

Overige broedvogels
Alle in Nederland broedende vogels zijn beschermd (Wnb art. 3.1 lid 2 en lid 4). Het projectgebied biedt voor de meerkoet geschikte broedlocaties. Bij werkzaamheden gedurende het broedseizoen (grofweg maart t/m juli) wordt eerst een broedvogelcontrole uitgevoerd om overtreding van de verbodsbepalingen tijdens de werkzaamheden te voorkomen.

Overige soorten
Negatieve effecten op beschermde planten, amfibieën, reptielen, vissen en ongewervelden zijn uitgesloten. De zorgplicht is te allen tijde van toepassing en geldt ook voor niet beschermde flora en fauna. De zorgplicht houdt in dat de werkzaamheden die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel als mogelijk dienen te worden nagelaten of dat er maatregelen dienen te worden genomen om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen.

Houtopstanden
De ligging van de bebouwde kom houtopstanden is vastgesteld in de Bomenverordening 2010 van de gemeente Wageningen. De mogelijk te kappen bomen, zoals weergegeven in het ecologisch onderzoek uit Bijlage 13, liggen buiten de bebouwde kom boswet. Enkel de bomenrij langs de Grintweg valt onder de Wet natuurbescherming Houtopstanden, de overige mogelijk te kappen bomen binnen het plangebied zijn geen onderdeel van een bomenrij van meer dan 20 bomen en/of onderdeel van een zelfstandige eenheid van bomen groter dan 10 are. Hierdoor vallen de bomen niet onder de Wet natuurbescherming Houtopstanden.

Natuurbeleidskaders
Gelders natuurnetwerk (GNN) en groene ontwikkelingszone (GO)
Het plangebied ligt op circa 1 kilometer afstand tot het dichtstbijzijnde GNN-gebied en op circa 3,4 kilometer van de dichtstbijzijnde ecologische verbindingszone. Het plangebied ligt op circa 1,6 kilometer van de dichtstbijzijnde groene ontwikkelingszone. Het plangebied ligt op circa 2,6 kilometer van het dichtstbijzijnde rustgebied voor winterganzen en op circa 3 kilometer van het dichtstbijzijnde weidevogelgebied. De werkzaamheden vallen buiten de begrenzing van het GNN en GO en hebben geen indirect effect op het GNN of GO. Het doorlopen van een Nee, tenzij procedure is niet noodzakelijk.

Gemeentelijk beleid
Het plangebied grenst aan de noordzijde aan de beoogde ecologische verbindingszone tussen Wageningen Hoog (de Veluwe) en de grens van gemeente Rhenen en gemeente Wageningen (de Grift, bij het Binnenveld). Door een juiste invulling te geven aan het openbaar groen, kan de ecologische verbindingszone binnen het plangebied versterkt worden, zoals opgenomen in het stedenbouwkundig plan en het beeldkwaliteitsplan. In de regels van onderhavig plan is deze zone aangeduid met 'specifieke vorm van groen-ecologische verbindingszone 1' in lid 6.1 onder b.


Conclusie
Het aspect ecologie staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg. De realisatie van kennisintensieve bedrijvigheid en de ontwikkeling op de Grintweg 277 wordt uitvoerbaar geacht. Voor enkele soorten is aanvullend onderzoek noodzakelijk in de fase waarin voor concrete ontwikkelingen de bouwaanvraag voorbereid wordt. Dit betreft nader onderzoek naar de kerk- en steenuil, de buizerd en de steenmarter. Eventueel benodigde ontheffingen in het kader van Wnb worden (mogelijk na het treffen van mitigerende maatregelen per soort) verleenbaar geacht.

4.10 Stikstof

Met de Wet natuurbescherming worden soorten en habitattypen van Natura 2000-gebieden beschermd door het formuleren van instandhoudingsdoelen voor deze gebieden. Het uiteindelijke doel is het bereiken van een landelijke gunstige staat van instandhouding voor alle door de richtlijnen beschermde soorten en habitats. Hieruit volgt dat een project of plan niet mag leiden tot negatieve effecten op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen.
In veel Natura 2000-gebieden is door een overbelasting van stikstof een probleem met de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen. Nieuwe ontwikkelingen die een toename (t.o.v. de referentiesituatie) van de stikstofdepositie tot gevolg hebben kunnen hierdoor significante negatieve effecten hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen. Effecten van een plan of een project op de stikstofdepositie kunnen ontstaan tijdens de realisatiefase en/of de gebruiksfase. Met het rekenmodel AERIUS Calculator kan deze stikstofdepositie op de stikstofgevoelige habitattypen en stikstofgevoelige leefgebieden van soorten binnen Natura 2000-gebieden worden berekend.

Indien uit de berekeningen met AERIUS blijkt dat er geen sprake is van een toename van de stikstofdepositie (kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol N/ha/jaar), kunnen significante effecten ten gevolge van stikstofdepositie op voorhand worden uitgesloten. Voor het onderdeel stikstofdepositie geldt dan geen vergunningplicht op grond van de Wet natuurbescherming. De toename die relevant is gaat om de toename t.o.v. de referentiesituatie (feitelijk en planologisch legaal gebruik).

Indien uit de berekening blijkt dat er sprake is van een toename aan stikstofdepositie (groter dan 0,00 mol N/ha/jaar), maar wordt er voldaan aan één van onderstaande voorwaarden, geldt ook geen vergunningplicht op grond van de Wet natuurbescherming:

  • Verslechtering van stikstofgevoelige habitattypen of habitats van soorten kan, ondanks een toename van de depositie, volledig uitgesloten worden in een ecologische beoordeling (voortoets);
  • Na intern salderen is de toename van de stikstofdepositie niet groter dan 0,00 mol N/ha/jaar.


Indien uit de berekening blijkt dat sprake is van een toename aan stikstofdepositie (groter dan 0,00 mol N/ha/jaar) en niet aan één van bovenstaande voorwaarden wordt voldaan, is sprake van een vergunningplicht op grond van de Wnb. Een vergunning kan worden verleend als uit een passende beoordeling, eventueel inclusief extern salderen, en eventueel het succesvol doorlopen van de ADC-toets, blijkt dat geen risico's bestaan voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van de betreffende Natura 2000-gebieden.

Een (wijziging van een) bestemmingsplan kan alleen worden vastgesteld als het plan geen significant effect heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van de betreffende stikstofgevoelige natuurwaarden in Natura 2000-gebieden, ten opzichte van de huidige feitelijk gerealiseerde en planologisch legale situatie. Indien uit de berekeningen blijkt dat geen sprake is van een toename van de stikstofdepositie (kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol N/ha/jaar) of in een ecologische beoordeling (voortoets of passende beoordeling), ondanks een toename van de stikstofdepositie, significante effecten op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden van soorten volledig uitgesloten kan worden, kan het (gewijzigde) bestemmingsplan worden vastgesteld.

Effecten ten gevolge van een plan op de stikstofdepositie kunnen ontstaan in de realisatiefase (bouwfase) of gebruiksfase. In de berekening is als uitgangspunt gehanteerd dat toekomstige gebouwen op een duurzame wijze verwarmd worden en dat emissies van stikstof (NOx en NH3) enkel het gevolg zijn van verkeersgeneratie.

Toetsing
Aerius berekening
De referentiesituatie is als volgt. Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is een AERIUS berekening uitgevoerd. Deze is, samen met de bijhorende notitie, opgenomen als Bijlage 14 van deze toelichting. In de huidige situatie bevinden zich in het noordwesten van het plangebied de kennisinstituten NIOO-KNAW en de AERES hogeschool. Deze zijn wel meegenomen in het bestemmingsplan met het vaststellen van specifieke bouwhoogten, maar ten opzichte van de vigerende planologische situatie wordt daarmee geen extra ontwikkelruimte gegenereerd. Dit deel van het plangebied is daarom niet meegenomen in de berekening. De huidige woning aan de Grintweg 277 blijft ook ongewijzigd en is in dit onderzoek buiten beschouwing gelaten. In het zuidelijk deel zijn de panden van de Mansholtlaan 4 en 6 nu nog in gebruik en deze verdwijnen in de plansituatie. Op deze locatie vindt emissie van stikstof plaats ten gevolge van stookinstallaties voor ruimteverwarming. De emissies hierbij zijn zeer klein en zijn als worst case uitgangspunt niet meegenomen in de bepaling van de planeffecten. Het overige deel van het plangebied bestaat uit braakliggende grond waarbij er geen emissies van stikstof plaatsvinden. Bepalend in de berekening is de verkeersgeneratie.

Bouwfase
Tijdens de bouwfase zijn er emissies van de transportbewegingen van en naar de bouwplaats (personeel en materialen) en emissies door de inzet van mobiele werktuigen. In paragraaf 3.2 en bijlage 1 van de Notitie Stikstof (zie bijlage 14) zijn de uitgangspunten samengevat en zijn de emissies van stikstofdioxide en ammoniak bepaald.

Gebruiksfase
In de berekening is voor de verkeersgeneratie uitgegaan van een weekdaggemiddelde van 1.632 voertuigbewegingen (zie voor de berekening hiervan paragraaf 4.13).

Resultaten
De maximale toename van de depositie ten gevolge van het plan op stikstofgevoelige habitattypen/leefgebieden met een (naderende) overschrijding van de KDW (Kritische Depositie Waarde), bedraagt 0,19 mol N/ha/jaar in het Natura 2000-gebied Veluwe. Dit is in het maatgevende jaar 2031 waarin de laatste gebouwen worden gebouwd en reeds 7/8 van het plangebied in gebruik is.  

Extern salderen
Omdat sprake is van een toename van de stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol N/ha/jaar als gevolg van het plan, zijn significante effecten op habitattypen of leefgebieden van soorten niet op voorhand uit te sluiten en kan het bestemmingsplan niet zondermeer worden vastgesteld. Er is daarom gekeken naar mitigatie door extern salderen. Er is hiertoe tevens een benodigde 'passende beoordeling' opgesteld in het kader van de Wet natuurbescherming. Deze is opgenomen in bijlage 15 van deze toelichting. Hierbij is de veehouderij aan de Langesteeg 21 te Bennekom beschouwd die kan worden ingezet voor het extern salderen. Voor het salderen is gekeken naar de laagst vergunde emissie sinds de referentiedatum. De referentiedatum voor de Natura 2000-gebieden Rijntakken en Veluwe is 24 maart 2000. De referentiedatum voor Binnenveld is 7 december 2004. Uit de berekeningen blijkt datn 170 kg NH3/jaar nodig is om na het salderen geen toename hoger dan 0,00 mol N/ha/jaar te hebben. Na het salderen met deze veehouderij is geen sprake meer van een toename hoger dan 0,00 mol N/ha/jaar. Hiermee kunnen significante effecten ten gevolge van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden worden uitgesloten en kan het plan voor wat betreft het aspect stikstofdepositie worden vastgesteld. Voor externe saldering geldt als voorwaarde dat sprake moet zijn van een directe samenhang tussen het voorgenomen plan en de salderingsmaatregel. Die is aanwezig als de vergunning voor de saldo gevende veehouderij daadwerkelijk is of zal worden ingetrokken ten behoeve van het plan. Dit kan blijken uit:

  • een gehele of gedeeltelijke intrekking van de milieutoestemming van de betreffende agrariër op het saldo gevende bedrijf. Volstaan kan worden met de 'intrekking' van een melding, ontvangstbevestiging van het verzoek om 'intrekking' of publicatie van het verzoek om 'intrekking';
  • een overeenkomst tussen WUR en agrariër waaruit blijkt dat het saldo gevende bedrijf opgeheven wordt ten behoeve van onderhavige ontwikkeling.

De voorgenomen externe saldering voldoet aan de directe samenhang. Om het extern salderen nog verder te borgen, wordt in een anterieure overeenkomst tussen gemeente Wageningen en WUR nader vastgelegd dat de milieuvergunning van de saldo gevende veehouderij door de WUR ook wordt ingetrokken en ingezet voor externe saldering ten behoeve van onderhavige ontwikkeling. In de regels van dit bestemmingsplan is daarnaast middels een voorwaardelijke verplichting geborgd dat de ingebruikname van de gronden in het plangebied uitsluitend is toegestaan indien de drijver van de inrichting aan de Langesteeg 21 te Bennekom een melding heeft ingediend die ziet op het veranderen van de werking van deze inrichting door vermindering van het aantal te houden dieren. Uit die melding moet blijken dat de gedeeltelijke bedrijfsbeëindiging aan de Langesteeg 21 strekt ten behoeve van de ontwikkeling van het plangebied. Daarnaast moet het houden van vee aan de Langesteeg 21 ook feitelijk verminderd zijn en gestaakt blijven.

Uit de Passende Beoordeling blijkt dat op basis van de gebiedsspecifieke analyse kan worden geconcludeerd dat de berekende toenames aan stikstofdepositie ten gevolge van voorliggend bestemmingsplan niet zal leiden tot aantoonbare effecten op de kwaliteit van de aanwezige habitattypen en leefgebieden van kwalificerende soorten en hiermee het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen niet in de weg staat. Significant negatieve effecten zijn uitgesloten.


Conclusie
Om onderhavige ontwikkelingen mogelijk te maken, is extern salderen met de doorgerekende veehouderij noodzakelijk. Dit is slechts mogelijk indien sprake is van een directe samenhang tussen het voorgenomen plan en de betreffende salderingsmaatregel. In een anterieure overeenkomst tussen WUR en gemeente Wageningen is vastgelegd dat de stikstofrechten van de veehouderij ingezet worden ten behoeve van dit plan. Dit is tevens geborgd in de regels van dit bestemmingsplan. Uit de Passende Beoordeling blijkt dat significant negatieve effecten zijn uitgesloten. Het aspect 'stikstof' vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.11 Licht- en schaduwhinder

Bij bezonning bij ruimtelijke plannen gaat het om voldoende zon op de gevel en om schaduwwerking. Nieuwbouw kan schaduw veroorzaken op de openbare ruimte of tuinen van omwonenden. In het geval van de ontwikkeling van De Born Oost zijn met name de volières, de kassen en de proefvelden van NIOO-KNAW licht- en schaduwgevoelige bestemmingen. In dit deel van het plangebied moet worden voorkomen dat de schaduw zodanig toeneemt, dat bepaalde onderzoeksprocessen verstoord worden. Voorts moet worden voorkomen dat de groenstructuren die binnen het plangebied aangelegd worden, hinder ondervinden van openbare verlichting en bedrijfsprocessen van de kennisintensieve bedrijvigheid en overige functies.

Er is geen overkoepelende wet- en regelgeving voor bezonning en schaduwwerking. Wel regelt het Activiteitenbesluit het onderdeel lichthinder en de bescherming van het donkere landschap met de zorgplicht (art. 2.1 lid 2 onder h Activiteitenbesluit).

Toetsing

Lichthinder
In het raadsbesluit is de eis opgenomen dat geen sprake mag zijn van lichthinder en dat maximaal sprake mag zijn van 100 mlux strooilicht (cumulatief) op de voilères, de kassen en de proefvelden op het terrein van NIOO-KNAW als gevolg van ontwikkelingen van De Born Oost. Om dit te borgen, is op de verbeelding van het bestemmingsplan voor de terreinen van NIOO-KNAW de aanduiding 'lichtgevoelige functie' opgenomen. In de regels is binnen de bestemmingen Gemengd, Groen en Verkeer een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat alleen de met deze bestemmingen mogelijk gemaakte functies mogen worden gebruikt wanneer, al dan niet na het treffen van maatregelen, geen sprake is van een cumulatieve lichtuitstraling van meer dan 100 miliLux ter plaatse van de gronden met de aanduiding 'lichtgevoelige functie'.


Schaduwwerking
Voor schaduwwerking zijn de bouwmogelijkheden uit het stedenbouwkundig plan en daarmee de maximale bouwhoogten uit het bestemmingsplan middels een schaduwstudie (Bijlage 5) getoetst aan de uitgangspunten uit het raadsbesluit. Daarin is opgenomen dat de begrenzing van de schaduw de proefvelden aan de oostzijde (van het terrein van NIOO-KNAW) niet mag raken in de periode 1 februari tot en met 31 oktober op het moment van één uur na zonsopgang. Aan de zuidzijde mag deze begrenzing niet over de kassen vallen. De studie toont aan dat de plannen voor De Born Oost uitvoerbaar zijn en geen aanvullende schaduwwerking opleveren op de proefvelden van NIOO-KNAW in de genoemde periode. Met betrekking tot de bouwmogelijkheden van aanpalende Aeres Hogeschool, zijn naar aanleiding van de schaduwstudie de (bestaande) maximale bouwhoogten voor het onderwijsgebouw dermate aangepast, dat sprake is van een acceptabele schaduwval op het terrein van NIOO-KNAW als gevolg van de bebouwing van Aeres Hogeschool.

Conclusie

Het onderdeel lichthinder vormt, zolang wordt voldaan aan de voornoemde bepalingen uit de regels van onderhavig bestemmingsplan, geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan. Met het schaduwonderzoek is aangetoond dat de ontwikkeling van De Born Oost geen schaduwhinder oplevert voor NIOO-KNAW. De nu toegestane bouwhoogten van Aeres Hogeschool zijn aan de hand van de schaduwstudie dermate aangepast, dat als gevolg van de met onderhavig bestemmingsplan mogelijk gemaakte bouwhoogten voor het onderwijsgebouw sprake is van een acceptabele schaduwval op het terrein van NIOO-KNAW.

4.12 Archeologie

De bescherming van archeologisch erfgoed in Nederland is vastgelegd in de Erfgoedwet, die op 1 juli 2016 in werking is getreden. De Erfgoedwet is in de plaats gekomen van zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1988. Onderdelen van de Monumentenwet die van toepassing waren op de fysieke leefomgeving gaan naar de Omgevingswet die nog van kracht moet worden. Voor deze onderdelen is daartoe in de Erfgoedwet een overgangsregeling opgenomen. De basis van de bescherming van archeologisch erfgoed in de Erfgoedwet is het verdrag van Valletta (ook wel het verdrag van Malta). De bescherming heeft als doel om archeologisch erfgoed zoveel mogelijk in situ, dus in de grond, te behouden. Dankzij het principe van “de verstoorder betaalt” uit het verdrag van Valletta worden meer archeologische resten in situ behouden.

Provincie Gelderland heeft wettelijke taken op het gebied van archeologie, zo is zij eigenaar van archeologische bodemvondsten. De provincie heeft in 2021 het Uitvoeringsprogramma Cultuur en Erfgoed vastgesteld. Hierin heeft de provincie zichzelf tot doel gesteld om, naast de wettelijke taak archeologische vondsten te beschermen en te bewaken, deze ook zichtbaarder te maken voor inwoners en toeristen.

Gemeente Wageningen heeft in 2020 voor haar grondgebied een Archeologische Beleidskaart opgesteld. Zie hiervoor afbeelding 4.10. Hierop valt af te lezen dat voor het plangebied De Born Oost een zone met een lage verwachtingswaarde geldt, met vrijstellingsgrenzen van 10.000 m2 en 30 centimeter minus maaiveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.0087Bornoost-VSG1_0039.png"

Afbeelding 4.11: trefkans archeologische waarden, plangebied blauw omlijnd (bron: archeologische beleidskaart gemeente Wageningen)

Op grond van de website cultureelerfgoed.nl en de daarop te raadplegen kaar 'Archeologie in Nederland' is vast te stellen dat zich binnen het plangebied geen archeologische monumenten bevinden. Ten oosten van de Grintweg is wel een terrein van archeologische waarde vastgesteld (het paarse vlak ten oosten van het rood omlijnde plangebied). Hier bevindt zich een terrein met bewoningssporen uit de Late Middeleeuwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0289.0087Bornoost-VSG1_0040.png"

Afbeelding 4.12: archeologische monumentenkaart, plangebied rood omlijnd (bron: website cultureelerfgoed.nl)

Toetsing
In een eerder stadium van planvorming voor het gebied De Born Oost is zowel archeologisch bureauonderzoek als verkennend booronderzoek uitgevoerd (Archeologisch onderzoek De Born Oost te Wageningen, Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, Grontmij Archeologische rapporten 886, d.d. 21 maart 2011). Uit het booronderzoek is gebleken dat het onderzochte deel van het plangebied (het deel met een hoge verwachting) verstoord was. Op grond hiervan is de archeologische verwachtingswaarde voor het gehele plangebied bijgesteld naar een lage verwachtingswaarde (zoals ook opgenomen is op de beleidskaart van de gemeente) met de opmerking dat vervolgonderzoek niet noodzakelijk is, maar bij toevalsvondsten direct contact opgenomen dient te worden met het bevoegd gezag. De gemeente heeft het plangebied dan ook vrijgegeven. Hierom is voor het plangebied van De Born Oost in het bestemmingsplan dan ook geen dubbelbestemming Waarde-Archeologie met bijhorend vergunningsysteem voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden ter bescherming van (voorkomende) archeologische waarden opgenomen.

Voor het perceel van Grintweg 277 is, in het kader van een herziening van een ander bestemmingsplan, in 2020 een bureauonderzoek uitgevoerd (bureauonderzoek bestemmingsplanwijziging Wageningse Eng te Wageningen, Antea Group Archeologie, 419484, d.d. 24 november 2020). Hierin wordt geconcludeerd dat uit een eerder archeologisch booronderzoek is gebleken dat het westelijke gedeelte van het perceel verstoord is (Fijma, 2011). Daarom is geadviseerd om dit plangebied vrij te geven. In het oostelijke gedeelte van het terrein kunnen de plannen zonder verder archeologisch onderzoek plaatsvinden, als het oppervlak kleiner is dan 250 m2 en als de bouwwerken zonder heiwerkzaamheden en zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,3 m beneden maaiveld kunnen worden geplaatst. Voor onderhavig bestemmingsplan betekent dit dat voor het oostelijk deel van het perceel een dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 4' opgenomen is met daarin een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van werkzaamheden.


Conclusie

Het aspect archeologie staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg. Slechts voor het oostelijk deel van het perceel van Grintweg 277 is een dubbelbestemming Waarde-Archeologie 4 opgenomen met bijhorend vergunningstelsel voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden. De overige gronden uit onderhavig plan zijn vrijgegeven.

4.13 Verkeer en parkeren

Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen gevolgen hebben voor de verkeersafwikkeling op het onderliggend wegennet. Ontwikkelingen kunnen namelijk leiden tot extra verkeersbewegingen binnen en rondom het betreffende plangebied. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet aandacht aan verkeer en parkeren worden besteed in een bestemmingsplan.

Toetsing
In 2018 en 2019 is onderzoek verricht naar achtereenvolgens de ontsluiting van De Born Oost op het bestaande onderliggende wegennet (Verkeersstudie Ontsluiting De Born Oost, Sweco, d.d. 12 juli 2018) en naar een duurzame vorm van mobiliteit en parkeren op De Born Oost (Mobiliteit en Parkeren De Born Oost, Sweco, d.d.17 januari 2019). Beide onderzoeken zijn als uitgangspunt meegenomen in het stedenbouwkundig plan voor De Born Oost. Voorts zijn aanvullende kruispuntberekeningen uitgevoerd (Ontsluiting De Born-Oost: aanvullende kruispuntberekeningen, Sweco, d.d. 20 januari 2020). In het stedenbouwkundig plan is opgenomen hoe de verkeerstructuren vorm krijgen. Onderstaand is getoetst in hoeverre de toekomstige ontsluiting van De Born Oost is toegerust op de voorziene verkeersgeneratie als gevolg van het plan, hoe wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen en de wijze waarop invulling is gegeven aan de fietsverbinding tussen Wageningen Campus en de snelfietsroute Ede-Wageningen.

Ontsluiting
Uit de verschillende onderzoeken is gebleken dat het mogelijk is om De Born Oost via één kruispunt te ontsluiten. De ontsluiting van De Born Oost vindt plaats via een T-aansluiting op de N781. De aansluiting wordt voorzien van verkeerslichten. Voor de fiets is een directe oversteek tussen (het westelijke deel van) de campus en De Born Oost voorzien via het perceel Grintweg 277. Dit fietspad vormt de verbinding tussen Wageningen Campus en de snelfietsroute tussen Ede en Wageningen. Ter hoogte van De Born Oost wordt een bushalte gerealiseerd.
Op het perceel Grintweg 277 worden extra ontwikkelingen mogelijk gemaakt, waaronder de bouw van één vrijstaande woning, een bed & breakfast met maximaal vijf bezoekers en twee studentenkamers. Nabij de nieuwe vrijstaande woning op het westelijk deel van het perceel wordt een ontsluitingsweg doorgetrokken en openbare parkeerplaatsen mogelijk gemaakt. Deze weg eindigt minimaal drie meter vanaf het nieuwe fietspad, waardoor geen sprake is van een doorsteek richting dat fietspad.

Binnen het plangebied van De Born Oost zijn drie calamiteitenroutes voorzien. Deze worden mogelijk gemaakt in de regels. De concrete ligging hiervan wordt met de veiligheidsregio afgestemd en zijn derhalve niet opgenomen op de verbeelding van onderhavig bestemmingsplan.


Verkeersintensiteiten
In het kader van het programma Beter Bereikbaar Wageningen is de afwikkelingscapaciteit van de T-aansluiting op de N781 berekend (Modelberekeningen Voorkeursvariant BBW 2030, Royal Haskoning DHV, juni 2021) voor de situatie met toevoeging van de ontsluitingsweg van De Born Oost op de Mansholtlaan. De afwikkeling van het kuispunt is voldoende als de hoeveelheid extra verkeer van De Born Oost de circa 3.500 mvt/etmaal niet overschrijdt.

Bij de berekening van de verkeersgeneratie van De Born Oost is voor de ontsluitingsweg van De Born Oost in het verkeersmodel een verkeersintensiteit voor het werkdagetmaal bepaald van 2.150 mvt/etmaal. De verkeerintensiteit wordt in zijn geheel verklaard door de verkeersgeneratie van de bedrijven en de studentenhuisvesting op De Born Oost. In de verkeersmodelberekeningen is uitgegaan van circa 1.000 arbeidsplaatsen. Daarmee bedraagt de autoverkeersgeneratie dus circa 2,15 autoritten per etmaal per arbeidsplaats.

Omdat het overgrote deel van de verkeersgeneratie door werknemers van de bedrijven plaatsvindt (er zijn immers geen functies die veel bezoekers aantrekken en ook geen functies die veel vrachtverkeer met zich mee brengen), zou dit betekenen dat vrijwel elke werknemer per auto naar en van het werk reist. Dit is geen realistisch uitgangspunt, omdat voor de bedrijven en de werknemers op De Born Oost juist duurzame manieren van reizen de voorkeur hebben. Het mobiliteitsprofiel van de bedrijven sluit namelijk sterk aan op dat van de instellingen op de universiteitscampus waar met name de fiets een belangrijk vervoermiddel is voor het woon-werkverkeer. Uit de Mobiliteitsmonitor van de WUR is gebleken dat 55% van de werknemers de woon-werkafstand per fiets aflegt. De autoverkeersgeneratie per werknemer zal dan ook aanmerkelijk lager zijn. De duurzame-mobiliteitsambitie die de instellingen en bedrijven op Wageningen Campus en De Born Oost hebben, komt onder meer tot uiting in het bevorderen van alternatieven voor het reizen met de auto. Dat geldt zowel voor werknemers als voor studenten. Als grote werkgever op Wageningen Campus heeft WUR zich de afgelopen jaren actief ingezet voor het tot stand komen van belangrijke voorzieningen die duurzaam reizen mogelijk maken:

  • Openbaar vervoer met hoge frequentie met zo veel mogelijk rechtstreekse verbindingen binnen de regio: ter hoogte van De Born Oost wordt een bushalte gerealiseerd;
  • Optimale bereikbaarheid per fiets waarbij voorzien wordt in aantrekkelijke en veilige infrastructuur die ook het gebruik van de e-bike goed faciliteert: onder meer met de snelfietsroute Ede – Wageningen.


Tegelijkertijd gaat de WUR uit van een groter aantal werknemers dan in de modelberekeningen voor het project BBW is voorzien, namelijk maximaal 2.500 werknemers. Rekening houdend met het mobiliteitsprofiel van de werknemers van bedrijven op De Born Oost, is ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan de autoverkeersgeneratie als volgt bepaald:

  • 50% Van de werknemers reist per auto. Dit is een fractie hoger dan wat de WUR doorgaans hanteert door het meer bedrijfsmatige karakter van De Born Oost;
  • Elke werknemer die per auto reist, genereert twee ritten per etmaal – dit is een worst case benadering omdat door deeltijd- en thuiswerken een groot deel van de werknemers niet elke werkdag naar het bedrijf zal gaan;
  • 25% Extra verkeersgeneratie door zakelijk bezoek, zakelijke ritten, bevoorrading etc..

De verkeersgeneratie van De Born Oost bedraagt op basis van deze uitgangspunten maximaal:
2.500 werknemers * 50 % autogebruik * 2 ritten per etmaal * 1,25 (bezoek etc.) = 3.125 ritten per etmaal in een werkweek. Het weekdaggemiddelde bedraagt in dat geval 3.125 / 1,11 = 2.815 ritten per etmaal. Dit is een gemiddelde waarde.

Deze verkeersgeneratie, die op basis van het aantal arbeidsplaatsen in combinatie met het mobiliteitsbeleid is bepaald, is representatief voor de verkeersgeneratie op een volwaardige werkdag waarop alle werknemers van de bedrijven aanwezig zijn. Een dergelijke situatie komt echter in een reguliere werkweek in de praktijk op twee dagen voor: de dinsdag en de donderdag. Door parttime werken en thuiswerken komt op andere dagen en weken een kleiner aantal werknemers naar het werk. Dat betekent dat er dan ook minder verkeer wordt gegenereerd. Mede door de sterke relatie van de bedrijven met de WUR, hebben ook de vakantieperiodes een nadrukkelijk dempend effect op de aanwezigheid en daarmee de verkeersgeneratie.

De maatgevende intensiteit (drukste twee dagen in twee maanden) betreft 2.815 voertuigen per etmaal. Op basis van dit getal kan worden geconcludeerd dat de verkeersintensiteit lager is dan de waarde die maatgevend is voor de afwikkeling van het kruispunt en dat derhalve het verkeer voldoende kan worden afgewikkeld. De verkeersgeneratie van het perceel van Grintweg 277 bedraagt 17,5 voertuigen per etmaal (8,6 mvt/woning; 2,6 mvt/ bed & breakfast kamer; 0,8 mvt/studentenkamer; culinaire activiteiten 15 mvt/week). Dit kan worden afgewikkeld op het bestaande onderliggende weggennet van De Houtwal en de Grintweg.

Verkeersgeneratie en milieueffecten
Voor het beoordelen van milieueffecten (stikstofdepositie en luchtkwaliteit) als gevolg van de verkeersgeneratie van De Born Oost, wordt de verkeersintensiteit over een langere gemiddelde periode gehanteerd, met toepassing van de index gegevens uit tabel 4.8. De gemiddelde intensiteit (gemiddelde dag in de drukste 2 maanden) wordt bepaald aan de hand van de index verkeersintensiteit van een week (1.890 voertuigen per etmaal). De gemiddelde intensiteit van een weekdag over het gehele jaar wordt bepaald aan de hand van de index verkeersintensiteit per maand (1.630 voertuigen per etmaal). De reductiefactor bedraagt daarmee 1.630 voertuigen per etmaal over het gehele jaar / de maatgevende intensiteit van 2.815 voertuigen per etmaal = 0.58.

Maand   Index verkeersintensiteit   Verklaring   Dag   Index verkeersintensiteit  
januari   95   kerstvakantie   maandag   90  
februari   90   korte maand   dinsdag   100  
maart   100     woensdag   80  
april   90     donderdag   100  
mei   80     vrijdag   80  
juni   90     zaterdag   10  
juli   60   zomervakantie   zondag   10  
augustus   60   zomervakantie      
september   90        
oktober   90        
november   100        
december   90   kerstvakantie      

Tabel 4.8: index verkeersintensiteiten per dag en per maand, bron: Sweco

Om de gemiddelde verkeersintensiteit op een weekdag te berekenen, wordt de maatgevende verkeersgeneratie (2.815) vermenigvuldigd met factor 0.58. Hieruit volgt een gemiddelde verkeersgeneratie van 1.632 mvt/weekdag). Deze verkeersintensiteit is gehanteerd bij het onderdeel luchtkwaliteit uit 4.4 en bij de berekening van de stikstofdepositie uit paragraaf 4.10. Hierin is ook de verkeersintensiteit van de Grintweg 277 meegenomen.

Parkeren
De gemeenteraad heeft in haar raadsbesluit ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan opgenomen dat de parkeernorm wordt gesteld op één parkeerplaats per 100 m2 bvo. Het stallen van fietsen gebeurt volgens de uitgangspunten Parkeernormen Wageningen 2015 (of diens rechtsopvolger). De raad heeft gesteld dat nieuw te vestigen bedrijven met een mobiliteitsplan moeten aantonen op welke wijze zij voldoen aan de normen en hoe zij borgen dat het hanteren van de parkeernormen geen uitstralingseffect heeft op de omgeving. Deze borging komt terug in de vergunningfase van de betreffende ontwikkelingen. Insteek is dat parkeren voorzien wordt op eigen terrein, aan het zicht onttrokken voor de omgeving. Zodra het niet mogelijk is parkeren op eigen terrein te faciliteren, kan worden geparkeerd op een centrale voorziening. In het raadsbesluit is namelijk opgenomen dat in het noordelijk deel van het plangebied ruimte bestemd wordt voor (gebouwd)parkeren van maximaal 800 voertuigen. Onderzoek (Parkeerstudie Born Oost Wageningen: strategische verkenning, Sweco, d.d. 4 juni 2021) heeft uitgewezen dat het haalbaar is om op deze locatie een gebouwde voorziening voor 800 voertuigen te realiseren, waarbij rekening wordt gehouden met de aanpalende bebouwing, proeftuinen van NIOO en de voorziene groenblauwe zone. In dit onderzoek zijn drie modellen onderzocht: een parkeerterrein, een oplossing met één parkeerdek en een oplossing met twee dekken. Alle onderzochte varianten zijn mogelijk binnen de gestelde kaders, maar vragen een maatwerk inpassing in relatie tot de groenstroken en omliggende bebouwing.
Perceel Grintweg 277 is in de huidige situatie ontsloten via de Grintweg. Er geldt thans een parkeerverbod langs de Grintweg. De gemeente is voornemens om van de Grintweg een fietsstraat te maken. In de toekomstige situatie zal er dan ook een parkeerverbod gelden. Voor de bestaande woning bevindt zich aan de openbare weg één halfverharde parkeerplaats. Voor de voorgevel van de woning bevinden zich op eigen terrein twee parkeerplaatsen. Tussen de boerderij en het wagenhuis is het terrein bereikbaar via een onverhard pad. Voor extra functies die met onderhavig plan mogelijk gemaakt worden, wordt parkeergelegenheid op eigen terrein gerealiseerd, waarbij de minimale eis geldt dat alle activiteiten tegelijkertijd plaats kunnen vinden en voldaan wordt aan de geldende parkeernormen.


Fietsverkeer
In overeenstemming met het raadsbesluit is de mogelijkheid van een fietsverbinding oost-west door het plangebied onderzocht. Deze vormt de verbinding tussen de snelfietsroute Ede-Wageningen en de hoofdroutes over Wageningen Campus. Deze aansluiting is voorzien op het zuidelijk deel van het perceel Grintweg 277 en is op de verbeelding van het bestemmingsplan aangeduid als 'langzaam verkeer'. Voor deze route is onder meer gekozen omdat deze zo min mogelijk beslag legt op de voorziene (blauw)groene zones binnen het plangebied.

Conclusie
Voorgaande beschouwend, kan worden geconcludeerd dat het onderdeel verkeer en parkeren geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.14 Milieueffectrapportage

Om het mileu een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming van het bestemmingsplan, moet worden getoetst of in het kader van deze ontwikkeling een milieueffectrapportage nodig is. Voor herontwikkeling De Born Oost moet een project-m.e.r.-beoordeling (op grond van de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage, verder Bm) en een plan-m.e.r.-beoordeling (op grond van artikel 3 Bm) worden uitgevoerd.

Voor de project-m.e.r.-beoordeling is door de initiatiefnemer (WUR) een aanmeldingsnotitie opgesteld en ingediend bij het bevoegd gezag (Gemeente Wageningen). Deze aanmeldingsnotitie is opgenomen in bijlage 16. Op grond van deze aanmeldingsnotitie heeft het bevoegd gezag op 16 november 2021 het besluit genomen dat er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten zijn en dat daarom geen ProjectMER nodig is. Dit besluit is opgenomen in bijlage 17.

De plan-m.e.r.-beoordeling verloopt via een andere procedure. De onderbouwing van het besluit of een PlanMER nodig is, mag worden opgenomen in de toelichting van dit bestemmingsplan. Het besluit dat er geen belangrijk nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten zijn en dat daarom geen PlanMER nodig is, mag gelijktijdig worden genomen met het vaststellen van dit bestemmingsplan. Deze paragraaf bevat de onderbouwing van het besluit dat geen PlanMER nodig is. Daarbij wordt waar mogelijk verwezen naar de informatie zoals opgenomen in de aanmeldingsnotitie voor de project-m.e.r.-beoordeling.

4.14.1 Waarom een plan-m.e.r.-beoordeling

Dat er naast een project-m.e.r.-beoordeling ook een plan-m.e.r.-beoordeling nodig is, komt voort uit het feit dat voor het bestemmingsplan een passende beoordeling nodig is. De combinatie van een passende beoordeling en een bestemmingsplan leidt in eerste instantie tot een PlanMER-plicht. Hiervoor geldt echter een uitzonderingsmogelijkheid, waarvan in het geval van De Born Oost gebruik gemaakt kan worden. Als gevolg daarvan kan worden volstaan met een plan-m.e.r.-beoordeling. Dit wordt hieronder nader toegelicht.

Passende beoordeling en PlanMER plicht
Het bestemmingsplan valt onder plannen zoals beschreven in artikel 2.7 lid 1 Wet natuurbescherming (Wnb): een plan dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, en dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied. Het volgt uit artikel 2.8 lid 1 Wnb, dat er voor het plan een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied dient te worden opgesteld, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied. Zoals in 4.10 van deze toelichting beschreven, is er voor De Born Oost een passende beoordeling nodig als gevolg van stikstofdepositie.

Volgens artikel 7.2a lid 1 Wet milieubeheer (Wm) zijn plannen die volgens een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling verplicht zijn en waarvoor een passende beoordeling moet worden gemaakt plan-m.e.r.-plichtig. Een bestemmingsplan is een wettelijk verplicht plan. Dit betekent dat er als gevolg van de passende beoordeling die nodig is voor het bestemmingsplan De Born Oost, op grond van artikel 7.2a lid 1 Wm een plan-m.e.r.-plicht geldt.

Uitzonderingsmogelijkheid plan-m.e.r.-plicht
In artikel 7.2a lid 2 Wm is een uitzonderingsmogelijkheid opgenomen voor de plan-m.e.r.-plicht die alleen volgt uit het feit dat een passende beoordeling moet worden gemaakt. Per algemene maatregel van bestuur (AMvB) kunnen categorieën van gevallen worden aangewezen, waarin sprake is van kleine gebieden en kleine wijzigingen die geen aanzienlijke milieugevolgen hebben en waarbij dan ook geen sprake is van een m.e.r.-plicht.

Artikel 3 van het Bm geeft invulling aan deze uitzonderingsmogelijkheid. Hierin zijn de categorieën van gevallen als bedoeld in artikel 7.2a lid 2 Wet milieubeheer aangewezen.

Vereisten voor uitzondering PlanMER plicht
Artikel 3 Bm, lid 1 onder a, definieert een klein gebied als (1°) een gebied waarvoor dat plan een bestuursorgaan van een gemeente het bevoegd gezag is en (2°) de omvang van het gebied in verhouding tot het totale grondgebied van de gemeente klein is en (3°) het bevoegd gezag heeft beoordeeld dat de vaststelling of wijziging van dat plan geen aanzienlijke milieueffecten heeft.

Hoewel er in wet- en regelgeving of jurisprudentie in Nederland geen concrete richtcijfers beschikbaar zijn voor wat een klein gebied betreft (Artikel 3 Bm, lid 1 onder a onder 2°), volgt uit een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Advocaat-Generaal J. Kokott, 8 september 2016) wel een richtcijfer. Dit betreft "een plan of programma bepaalt niet meer het gebruik van een klein gebied […] als het betrokken gebied groter is dan een richtcijfer van 5% van de oppervlakte van het binnen de bevoegdheid van het betrokken lokale bestuursniveau vallende gebied." Ofwel, een plan welke ten hoogste 5% van het binnen de bevoegdheid van het lokale bestuursniveau vallende gebied betreft, kan worden aangemerkt als een klein gebied.

Artikel 3 Bm, lid 1 onder b, geeft een alternatief vereiste, aan welke ook kan worden voldaan, als niet wordt voldaan aan de vereiste onder Artikel 3 Bm, lid 1 onder a. Dit betreft een plan waarbij sprake is van kleine wijzigingen van een [bestaand] plan en het bevoegd gezag heeft beoordeeld dat die wijzigingen geen aanzienlijke milieueffecten hebben.

Voor een plan welke valt onder artikel 7.2a, lid 1 Wet milieubeheer en welke valt binnen één van de uitzonderingen onder Artikel 3 Bm, lid 1, volstaat in plaats van een PlanMER, een Plan-m.e.r.-beoordeling.

Uitzondering PlanMER plicht De Born Oost
Klein gebied
De gemeente Wageningen kent een landoppervlak van 3.236 hectare. Met een oppervlak van het bestemmingsplangebied van circa 11 hectare is er sprake van een gebied ter grootte van ongeveer 0,34% van het oppervlak van het lokale bestuursniveau. Daarmee kan, conform de eerder genoemde uitspraak, worden gesproken van een 'klein gebied'.

Kleine wijziging
Er is geen nadere definitie van wanneer sprake is van een 'kleine wijziging'. Aangezien het in voorliggende casus gaat om een bestemmingsplanwijziging waarvoor in een groot deel van het bestemmingsplangebied sprake is van een wijziging van de gebruiksfunctie en uitbreiding van de bouwmogelijkheden, is het op voorhand niet aannemelijk dat hier sprake is van een kleine wijziging.

4.14.2 Procedure voor een plan-m.e.r.-beoordeling

Ten behoeve van de plan-m.e.r.-beoordeling is geen apart besluit nodig. Het besluit wordt genomen door vaststelling van het plan en mag worden gemotiveerd in dat plan, in dit geval de toelichting van het bestemmingsplan.

Het uitgangspunt voor een m.e.r.-beoordeling is Nee, tenzij. Dit uitgangspunt betekent dat geen nadere m.e.r.-procedure nodig is, tenzij sprake is van mogelijke 'belangrijke nadelige gevolgen' voor het milieu op basis waarvan een dergelijke procedure wel noodzakelijk moet worden geacht . Of sprake is van 'belangrijke nadelige gevolgen' moet voor de plan-m.e.r.-beoordeling worden getoetst aan de hand van Bijlage II van de smb-richtlijn. Voor wat betreft de kenmerken en plaats van de activiteit en de kenmerken van de potentiële effecten komen de toetsingscriteria hiervan inhoudelijk grotendeels overeen met de toetsingscriteria voor de project-m.e.r.-beoordeling (die staan in 'Bijlage III EU richtlijn milieubeoordeling projecten'). Om die reden wordt voor de onderbouwing voor deze toetsingscriteria verwezen naar de uitwerking in de aanmeldingsnotitie voor de project-m.e.r.-beoordeling.

Toetsingscriteria plan-m.e.r.-beoordeling
Bijlage II van de smb-richtlijn kent voor de plan-m.e.r.-beoordeling nog enkele specifieke toetsingscriteria die niet reeds in de opgenomen aanmeldingsnotitie behandeld zijn. Deze zijn opgenomen in tabel 4.9 hieronder.

Criteria   Beschrijving  
De mate waarin het plan of programma een kader vormt voor projecten en andere activiteiten met betrekking tot de ligging, aard, omvang en gebruiksvoorwaarden alsmede wat betreft de toewijzing van hulpbronnen.   Het voornemen kent een rechtstreekse bouwtitel en vormt daardoor niet het kader voor andere projecten of activiteiten. Verder heeft het voornemen geen betrekking op de toewijzing van hulpbronnen.  
De mate waarin het plan of programma andere plannen en programma's, met inbegrip van die welke deel zijn van een hiërarchisch geheel, beïnvloedt.   Het bestemmingsplan staat onder aan de hiërarchie van plannen en programma's. In de aanmeldingsnotitie (bijlage 16) is getoetst aan effecten op beschermde waarden in hogere plannen/programma's. Hieruit komen geen belangrijk nadelige effecten naar voren.  
De relevantie van het plan of programma voor de integratie van milieuoverwegingen, vooral met het oog op de bevordering van duurzame ontwikkeling.   Het bestemmingsplan regelt een project en is niet relevant voor de integratie van milieuoverwegingen.  
De relevantie van het plan of programma voor de toepassing van de milieuwetgeving van de Gemeenschap (bijv. plannen en programma's in verband met afvalstoffenbeheer of waterbescherming).   Het bestemmingsplan regelt een project en is niet relevant voor de toepassing van milieuwetgeving.  

Tabel 4.9: Samenvatting van de kenmerken van het project op basis van de toetsingscriteria uit Bijlage II van de smb-richtlijn

Verder is aanvullend op de kenmerken van de potentiële effecten zoals beschreven voor de project-m.e.r.-beoordeling een passende beoordeling uitgevoerd. Uit eerdere stikstofdepositieberekeningen blijkt dat het beoogde plan (inclusief interne saldering) een verwachte toename in stikstofdepositie heeft op drie Natura 2000-gebieden: Veluwe en Rijntakken en Binnenveld (bron: bijlage 14). Om deze toename te mitigeren is een agrarische activiteit van een bedrijf aan de Langesteeg 21 in Bennekom ingezet als externe salderingsmaatregel. Uit de stikstofberekeningen en de passende beoordeling blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling na inzet van deze maatregel niet leidt tot depositie groter dan 0,00 mol N/ha/jaar in de Natura 2000-gebieden Veluwe en Rijntakken en Binnenveld. Er is daarnaast geen sprake van cumulatie van effecten veroorzaakt door het project in combinatie met andere plannen of projecten.

4.14.3 Conclusie plan-m.e.r.-beoordeling

Uit de informatie uit de aanmeldingsnotitie voor de project-m.e.r.-beoordeling blijkt dat er geen belangrijk nadelige effecten voor het milieu worden verwacht. Uit de aanvullende toetsing in tabel 4.9 blijkt dat ook daaruit geen aanleiding volgt om belangrijk nadelige effecten te verwachten. Gezien de omvang van de activiteiten in relatie tot de drempelwaarden en de te verwachten effecten, zijn belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu daarom uit te sluiten. Daarom heeft de gemeente besloten dat een PlanMER niet nodig is.

Om belangrijk nadelige gevolgen uit te kunnen sluiten zijn maatregelen nodig. Het gaat om het (deels) stoppen van bestaande agrarische activiteiten buiten het plangebied ten behoeve van extern salderen. Het betreft de agrarische activiteit van het bedrijf aan de Langesteeg 21. De (gedeeltelijke) stikstofdepositie van dit bedrijf wordt uitgewisseld (extern gesaldeerd) met de stikstofdepositie als gevolg van De Born Oost (waarbij 70% ingezet wordt voor het extern salderen en 30% van de stikstofruimte ten goede komt aan de natuur). In dit bestemmingsplan wordt geborgd dat de Langesteeg 21 wordt ingezet voor De Born Oost. Aanvullend is door de WUR een overeenkomst afgesloten met de gemeente Wageningen

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan is het belangrijkste ruimtelijke ordeningsinstrument waarmee de gebruiksmogelijkheden van gronden op een juridisch bindende wijze worden vastgelegd. Belangrijk uitgangspunt hierbij is dat het gaat om toelatingsplanologie: de gebruiker van de gronden kan van overheidswege niet worden verplicht de in het bestemmingsplan opgenomen gebruiksvorm ook daadwerkelijk te gaan realiseren (verwezenlijken van de bestemming). In verband hiermee bevat elk bestemmingsplan overgangsrecht op grond waarvan bestaand, van de bestemming afwijkend feitelijk gebruik mag worden voortgezet.

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer en de bouwverordening zijn ook belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

Het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en planregels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de verbeelding zijn de bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en planregels vormen tezamen het juridisch toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De plantoelichting betreft het niet juridisch bindende onderdeel en bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachtegang.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding zijn bestemmingen weergegeven. In de regels is vervolgens per bestemming geregeld welk gebruik en welke bebouwing is toegestaan. Naast bestemmingen zijn op de verbeelding ook aanduidingen opgenomen. Een aanduiding heeft alleen betekenis, als in de regels aan de betreffende aanduiding een gevolg wordt verbonden.
Voor de ondergrond van de verbeelding is gebruik gemaakt van de meest actuele Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN) en de kadastrale kaart.

5.3 Regels

De regels zijn conform de standaard van de gemeente Wageningen en de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). De SVBP2012 is één van de standaarden van de RO Standaarden 2012. Deze standaard heeft geen enkele betrekking op de inhoud van de regels, maar regelt uitsluitend de structuur en wijze waarop planregels zijn opgebouwd.

De regels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:

  • hoofdstuk 1 (artikelen 1 en 2) bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen;
  • hoofdstuk 2 (artikelen 3 tot en met 9) bevat de bestemmingen 'Agrarisch met waarden - Stadsrandgebied', 'Gemengd', 'Groen', 'Verkeer', 'Wonen-1' en de dubbelbestemmingen 'Leiding - Gas' en 'Waarde-Archeologie 4'. Voor die bestemmingen bevat dit hoofdstuk regels die specifiek daarvoor gelden;
  • hoofdstuk 3 (artikelen 10 tot en met 13) bevat achtereenvolgens de anti-dubbeltelregel, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels en overige regels;
  • hoofdstuk 4 (artikelen 14 en 15) bevat het overgangsrecht en een slotregel.

5.4 Artikelsgewijze toelichting

5.4.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In het eerste hoofdstuk van de regels zijn de inleidende regels opgenomen. Deze bestaan uit definities van begrippen in Artikel 1, de 'Van toepassingsverklaring' in Artikel 2 en de wijze van meten in Artikel 3. In de 'Van toepassingverklaring' is geregeld dat het bestemmingsplan 'Geluidruimteverdeling Wageningen Campus e.o.' uit 2014 onverminderd van toepassing blijft op voorliggend bestemmingsplan.

5.4.2 Bestemmingsregels

In hoofdstuk twee van de regels zijn per bestemming de bestemmingsregels opgenomen. Het bestemmingsplan kent de volgende bestemmingen:

Artikel 4 Agrarisch met waarden - Stadsrandgebied

Deze bestemming geldt voor een deel van het perceel Grintweg 277. Binnen deze bestemming is een reservering opgenomen voor een fietspad die via De Born Oost een verbinding vormt tussen Wageningen Campus en de snelfietsroute Ede-Wageningen, gelegen langs de Grintweg. Deze reservering is aangeduid als 'langzaam verkeer'. Binnen de bestemming zijn twee gebouwen toegestaan ten behoeve van een bed & breakfast met twee kamers, inclusief parkeergelegenheid, en twee studentenkamers. Deze gebouwen zijn als bijgebouw aangeduid.

Artikel 5 Gemengd

Deze bestemming is toegekend aan het grootste deel van het plangebied. De bestemming gemengd heeft vervolgens verschillende functieaanduidingen gekregen om het gebruik ter plaatse te verbijzonderen. Zo is een functieaanduiding opgenomen die bepaalt welke milieucategorie ter plaatse geldt (categorieën 2, 3.1 en 3.2). De zonering wordt bepaald aan de hand van de minimale afstand van deze milieucategorieën ten opzichte van kwetsbare objecten (woningen, onderwijsinstellingen en bedrijfswoningen). Belangrijke afweging hierin is of sprake is van een gebiedstype 'rustige woonwijk' of 'gemengd gebied'. In onderhavig geval is te onderbouwen dat sprake is van 'gemend gebied'. Kenmerkend voor een gemend gebied is dat sprake is van een zekere verstoring. Bijvoorbeeld als gevolg van de Mansholtlaan en als gevolg van een menging van functies, zoals bedrijfsbestemmingen en sportbestemmingen in de nabijheid van woonbestemmingen. Dit laatste speelt doorgaans bij lintbebouwing, zoals de Grintweg. Er is in dat geval sprake van een andere omgevingskwaliteit dan in een rustige woonwijk. In het geval van een 'gemengd gebied', kunnen richtafstanden met één afstandsstap verkleind worden (met uitzondering van die voor externe veiligheid). Ter bepaling van de toegestane milieucategorieën rondom de Aeres Hogeschool, is voor deze onderwijsinstelling een functieaanduiding 'specifieke vorm van gemengd - onderwijs' opgenomen.

Onder functieaanduiding 'specifieke vorm van gemengd - kennisintensieve bedrijvigheid' wordt, op grond van de begripsbepaling in artikel 1, verstaan: bedrijven, instellingen en instituten die uitsluitend of in hoofdzaak hoogwaardig onderzoek verrichten en/of technologisch hoogwaardige producten, productiewijzen en/of processen ontwikkelen, onderzoeken, vervaardigen, testen, evalueren of anderszins bewerken of verwerken.

Op het terrein van NIOO-KNAW, waar lichtgevoelige onderzoeken plaatsvinden, is een functieaanduiding 'specifieke vorm van gemengd - lichtgevoelige functie' opgenomen. Hieraan is een voorwaardelijke verplichting 'lichtuitstraling' gekoppeld, die regelt sprake is van een maximaal toegestane lichtuitstraling (100 miliLux) op gronden met de 'functieaanduiding lichtgevoelige functie'.

Ter plaatse van het hoogspanningsstation is een functieaanduiding 'nutsvoorziening' opgenomen. Die is breder opgenomen dan het huidige ruimtebeslag met het oog op eventuele uitbreidingen in de toekomst. Ter plaatste geldt hoofdzakelijk nog altijd bestemming Gemengd om het aanpalende perceel ook een andere invulling te kunnen geven.

Ter plaatse van de functieaanduiding 'parkeerterrein' is ruimte gereserveerd voor een (gebouwde) parkeervoorziening van maximaal 800 voertuigen.

De voorziene studentenhuisvesting in het zuidelijk deel van het plangebied, wordt aangeduid met een functieaanduiding 'studentenhuisvesting'. Hiervoor is in de bouwregels een maximaal aantal van 250 studentenwoningen opgenomen.

In de bouwregels is verder bepaald dat gebouwen binnen het bouwvlak moeten worden gebouwd. Het bouwvlak is op de verbeelding aangegeven. Op de verbeelding staat ook de maximale bouwhoogte van de gebouwen aangegeven. Binnen het plangebied is sprake van een gedifferentieerde bouwhoogte, variërend van 27,5 meter tot 7 meter. Zoals is aangegeven in het raadsbesluit, bedraagt de bouwhoogte maximaal 27,5 meter langs de Mansholtlaan. In de richting van de achterliggende grindweg neemt de bouwhoogte trapsgewijs af. De maximaal bruto-vloeroppervlakte voor dit gehele plangebied bedraagt maximaal 80.000 m2 bvo ten behoeve van kennisintensieve bedrijvigheid, ondergeschikte detailhandel en ondersteunende horeca. De bouwvlakken waarvoor deze maximale brutovloeroppervlakte geldt, zijn aangeduid met een figuur 'relatie'. Voor de overige bouwvlakken waar gaan sprake is van een relatie, geldt deze bepaling niet. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, varieert en is afhankelijk van het type bouwwerk. Daarnaast is in de bouwregels opgenomen dat de entrees van (hoofd)gebouwen niet gericht zijn naar de Mansholtlaan. Hierin wordt een bepaalde ruimtelijke kwaliteit geborgd. Tevens is met een 'specifieke bouwaanduiding -1 en - 2' op de verbeelding en in bijhorende regeling een minimale en maximale bebouwingsdichtheid opgenomen ter plaatse van deze zone, waarmee wordt geborgd dat de bebouwing op bepaalde delen een hogere dichtheid kent dan andere delen van het plangebied.

Een verdere borging van deze ruimtelijke kwaliteit, wordt bereikt door de directe koppeling met het beeldkwaliteitsplan dat als bijlage bij de regels opgenomen is. Hiernaar wordt in de verschillende artikelen verwezen. Er is ook een separate voorwaardelijke verplichting opgenomen die luidt: "Het gebruik op grond van deze bestemming is alleen toegestaan, voor zover is voorzien in de landschappelijke inpassing conform de uitgangspunten in het Raadsbesluit onderdeel C 'Groenstructuur' uit Bijlage 1 van de regels". Hierin wordt het gebruik van de gronden binnen bestemming Gemengd gekoppeld aan de uitgangspunten uit het raadsbesluit inzake de groenstructuur. De uitwerking van deze uitgangspunten met betrekking tot de groenstructuren is opgenomen in het beeldkwaliteitsplan dat als bijlage bij de regels is gevoegd.

Artikel 6 Groen

De structurele groengebieden in het plangebied hebben de bestemming 'Groen' gekregen. Binnen de bestemming Groen mogen geen gebouwen worden gebouwd. In het raadsbesluit is opgenomen dat het openbaar groen minimaal 40.000 m2 omvat. Hier maakt de groenstructuur, die nader omschreven wordt in het raadsbesluit, onderdeel vanuit. Daar waar de gebiedsontsluiting de groenstructuur doorsnijdt, is ten behoeve van wegen, straten en paden een 'functieaanduiding ontsluiting' opgenomen. Dit omvat ook de mogelijke verbreding van de Mansholtlaan en bijhorende kruising met de Mansholtlaan aan de westzijde van het plangebied. Voor de gemeentelijke ecologische verbinding ten noorden van het NIOO-KNAW en de parkeervoorziening is de functieaanduiding 'specifiek vorm van groen - ecologische verbinding 1' opgenomen. Die strook is bestemd voor het behoud en/of de ontwikkeling van de ecologische verbindingszone tussen de Veluwe en het Binnenveld.
Binnen de bestemming groen is ook de 'specifieke vorm van groen- landschappelijke waarde' opgenomen. Deze geldt ter plaatse van de voorziene groenblauwe zone in het oostelijk deel van het plangebied. Ter plaatse van de functieaanduiding 'tuin', in het oostelijk deel van het plangebied, wordt de groenbestemming toebedeeld aan aanpalende woonbestemmingen. Hierbinnen mogen, anders dan bij de overige als 'Groen' bestemde gronden, wel bijgebouwen worden gebouwd.
In overeenstemming met de bestemming Gemengd, is binnen de bestemming Groen een voorwaardelijke verplichting 'lichtuitstraling' opgenomen dat regelt dat op gronden die aangeduid zijn als 'lichtgevoelige functie'', een maximale lichtuitstraling van 100 miliLux mag plaatsvinden. Deze voorwaardelijke verplichting is ook opgenomen voor de groenbestemming, omdat eventuele lichtmasten of andere voorzieningen die hierbinnen geplaatst worden, gehouden zijn aan deze voorwaarde.

Artikel 7 Verkeer

De interne ontsluitingswegen hebben de bestemming ‘Verkeer’. In deze bestemming zijn ook
ontsluitings- en parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water, waterberging en waterlopen toegestaan.
Ook in deze bestemming is een voorwaardelijke verplichting 'lichtuitstraling' opgenomen dat regelt dat op gronden die aangeduid zijn als 'lichtgevoelige functie'', een maximale lichtuitstraling van 100 miliLux mag plaatsvinden. Dit in verband met mogelijkheid die binnen dit artikel geboden wordt tot het plaatsen van lichtmasten en andere voorzieningen en die een effect kunnen hebben op lichtgevoelige functies.

Artikel 8 Wonen - 1 

Op het perceel van Grintweg 277 worden twee woningen mogelijk gemaakt die bestemd zijn als Wonen-1. Per bouwvlak is één vrijstaande woning toegestaan. Bij de woning aan de Grintweg zijn drie bijgebouwen aangeduid, waarvan één de aanduiding 'specifieke vorm van Wonen-kas' heeft. Hier is tevens een aan huis gebonden bedrijfsmatige activiteit toegestaan in de vorm van een cateringbedrijf inclusief kleinschalige bijeenkomsten en kookworkshops, met dien verstande dat het aantal personen niet meer dan 20 bedraagt.


Artikel 9 Leiding - Gas

Ten noorden van het plangebied, ligt een gastranstransportleiding van Gasunie waarvan de belemmeringenstrook (vier meter ter weerszijden van de hartlijn van de gastransportleiding), tot binnen het plangebied reikt. Deze belemmeringenstrook is met een dubbelbestemming 'Leiding - Gas' bestemd.

Artikel 10 Waarde - Archeologie 4
Gronden die mede bestemd zijn met dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4 zijn voorzien van een regeling die de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden verzorgt. Deze bestemming is alleen van toepassing op het oostelijk deel van het perceel van Grintweg 277. Met archeologisch onderzoek is aangetoond dat het westelijk deel van het terrein vrijgegeven kan worden. Hier is vanwege roering van de gronden geen sprake meer van archeologische waarden.

5.4.3 Hoofdstuk 3: Algemene regels

In hoofdstuk drie van de regels zijn de algemene regels opgenomen.

Artikel 11 Anti - dubbeltelregel

Het Bro stelt de verplichting de antidubbeltelregel over te nemen in bestemmingsplannen. Deze standaardbepaling heeft als doel te voorkomen dat van ruimte, die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie is mogelijk gemaakt, na realisering daarvan, ten gevolge van feitelijke functie- of gebruiksverandering van het gerealiseerde, opnieuw ten tweede male zou kunnen worden gebruikgemaakt.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn regels opgenomen met betrekking tot stikstof(emissie). Ten eerste mogen gronden in het plangebied alleen zodanig worden gebruikt, dat er geen sprake is van een toename van stikstofemissie ten opzichte van de referentiesituatie. De referentiesituatie is het bestaande en planologisch legale gebruik. Het bepaalde geldt niet voor wegverkeer gerelateerd aan het (toekomstige) gebruik van de gronden en de bouwwerken in het plangebied, aangezien hiervoor aanvullende regels, in de vorm van een voorwaardelijke verplichting, in dit artikel zijn gesteld.

Met de voorwaardelijke verplichting is geborgd dat de gronden in het plangebied alleen in gebruik genomen mogen worden (toekomstig gebruik) indien de agrarische bedrijfsactiviteiten aan de Langesteeg 21 in Bennekom gedeeltelijk zijn beëindigd. Een uitzondering hierop is de ingebruikname van de gronden binnen de bestemming 'Groen', voor zover er op die gronden geen aanduiding 'ontsluiting' ligt. De reden hiervoor is dat de bestemming 'Groen' geen functies mogelijk maakt waarbij sprake is van een toename van stikstofemissie, uitgezonderd de gronden binnen deze bestemming met de aanduiding 'ontsluiting'. Daarnaast is het gebruik op grond van de bestemming 'Gemengd' alleen toegestaan, voor zover is voorzien in de landschappelijke inpassing (binnen de bestemming 'Groen' dus), zoals is opgenomen in artikel 5.4.3.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

Dit artikel bevat enkele algemene voor alle bestemmingen geldende regels. Deze hebben betrekking op het bouwen en op de mogelijkheid om binnenplans door middel van een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) af te wijken van de bestemming.

Artikel 14 Algemene wijzigingsregels

Dit artikel bevat enkele algemene voor alle bestemmingen geldende regels. Deze hebben betrekking op het wijzigen van de bestemming.

5.4.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

Dit artikel bevat het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik, conform respectievelijk artikel 3.2.1 en artikel 3.2.2 van het Besluit ruimtelijk ordening. Hiermee worden de bestaande rechten op de gronden beschermd.

Artikel 16 Slotregel

Hier wordt de titel van het bestemmingsplan gegeven. De titel waarmee het bestemmingsplan kan worden aangehaald is bestemmingsplan 'De Born Oost'.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Omgevingsdialoog

In februari 2019 is het participatietraject voor de ontwikkeling van De Born Oost in gang gezet. Dit heeft geleid tot gewijzigde uitgangspunten in de stedenbouwkundige opzet. In lijn met 'Ruimtelijke uitgangspunten herontwikkeling Born Oost' d.d. 14 december 2020, zijn de concepten van het stedenbouwkundig plan en het beeldkwaliteitsplan voorgelegd aan een klankbordgroep. De klankbordgroep bestond uit vertegenwoordigers van de organisaties en omwonenden die hebben geparticipeerd in de omgevingsdialoog (Aeres Hogeschool, Omwonenden Born-Oost, Bewoners Droevendaalsesteeg, Fietsersbond, Idealis, NIOO-KNAW, Groenberaad en WUR). De klankbordgroep stond onder leiding van een vertegenwoordiger van de gemeente. Voor deelprojecten, zoals de inrichting van de groen/blauwe zone, de bouw van het parkeergebouw en het gebouw voor de studentenhuisvesting zijn door de initiatiefnemer WUR en Idealis met de direct betrokken organisaties of omwonenden, binnen de kaders zoals vastgelegd in de nota van uitgangspunten, het stedenbouwkundig plan en het beeldkwaliteitsplan, overleg gevoerd. Hiervoor zijn separate werkgroepen gevormd.

De klankbordgroep is vijf keer bijeengekomen. Hierin zijn verschillende onderwerpen aan bod gekomen en zijn deelnemers in de gelegenheid geweest hun visie op de voorgenomen plannen te geven. Deze opmerkingen zijn meegenomen in het stedenbouwkundig plan en het beeldkwaliteitsplan en daarmee in onderhavig bestemmingsplan.

Vooroverleg
In het kader van het bestuurlijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Bro is het concept-ontwerpbestemmingsplan 'De Born Oost' toegezonden aan de provincie Gelderland, het Waterschap Vallei en Veluwe, Omgevingsdienst de Vallei en Gasunie. Tevens is het plan voorgelegd aan de vaste overlegpartners uit de omgevingsdialoog.

Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingplan wordt gedurende zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze termijn kan door eenieder zienswijzen omtrent het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend. In de publicatie wordt aangegeven op welke wijze dat kan worden gedaan. Separaat wordt te zijner tijd een verslag opgesteld van de ontvangen zienswijzen en de reactie daarop.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Voorliggend bestemmingsplan wordt gerealiseerd op particulier initiatief. De eigenaar van de gronden is Wageningen Research. Het bestemmingsplan maakt een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) mogelijk. Tussen de gemeente Wageningen en Wageningen Research is een (anterieure) overeenkomst gesloten. In deze overeenkomst zijn de publiekrechtelijke en privaatrechtelijke afspraken met betrekking tot de ontwikkeling in het plangebied, inclusief de (eventuele) aanleg van voorzieningen van openbaar nut, bovenwijkse kosten, overige (plan)kosten, planschade, eventuele overdracht van openbare ruimte en het beheer vastgelegd. De economische uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan is hiermee aangetoond.