direct naar inhoud van 5.1 Landbouw
Plan: Buitengebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0285.20100-VS00

5.1 Landbouw

In deze paragraaf wordt op alle ontwikkelingsrichtingen ten aanzien van de agrarische bedrijven ingegaan. Daarbij komen de volgende onderwerpen aan de orde:

  • grondgebruik;
  • bescherming waarden van natuur, landschap en cultuurhistorie;
  • bouwvlakken;
  • aanpassing en vergroting bouwvlak;
  • bouwmogelijkheden;
  • verbetering van de productieomstandigheden;
  • nevenactiviteiten;
  • vrijkomende agrarische bedrijfscomplexen: toelaatbaarheid vervolgfuncties;
  • duurzaamheid.

De uitwerking van de Gebiedsvisie in regelgeving is getoetst in onder andere de Klankbordgroep en in de gesprekken met agrarische en andere ondernemers tijdens het tafeltjesoverleg. Dat heeft duidelijk gemaakt dat op te nemen regels handhaafbaar en uitvoerbaar moeten zijn en moeten bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen van het bestemmingsplan.

Grondgebruik

Het buitengebied is hoofdzakelijk in gebruik bij grondgebonden veehouderijbedrijven en akkerbouw- en vollegrondstuinbouwbedrijven. Daarnaast komen intensieve veehouderijbedrijven en glastuinbouwbedrijven voor en in beperkte mate fruitteelt en sierteelt.

Grondgebonden veehouderij is het houden van melk- en ander vee op open grond. Dit beperkt zich dus niet tot melkrundveehouderij, ook de professionele productiegerichte paardenhouderij (paardenfokkerij) maakt hier deel van uit. Onder akkerbouw- en vollegrondstuinbouw wordt de teelt van gewassen op open grond verstaan.

Gegeven de bijzondere kenmerken en kwaliteiten van het buitengebied en de daarop afgestemde Gebiedsvisie worden in lijn met het vigerende bestemmingsplan grondgebonden veehouderijbedrijven en akkerbouw- en vollegrondstuinbouwbedrijven in het gehele plangebied toegestaan. Omschakeling naar een andere productierichting is hierdoor eenvoudig mogelijk.

Agrarische productie in de vorm van bosbouw, sierteelt, fruitteelt en boomkwekerij worden in het plangebied niet rechtstreeks mogelijk gemaakt. Via afwijking kunnen onder voorwaarden mogelijkheden worden geboden voor deze grondgebonden agrarische productietakken. Van betekenis hierbij is de landschappelijke inpasbaarheid van de activiteit mede in relatie tot het gebruik van ondersteunende voorzieningen. De bestaande fruitteelt-, sierteelt- en boomkwekerijbedrijven worden als zodanig bestemd en voorzien van een specifieke aanduiding (bouwvlak en in gebruik zijnde gronden). Bosbouw is mogelijk op gronden die voorzien zijn van de bestemming Bos.

De ontwikkelingsmogelijkheden voor de intensieve veehouderijbedrijven die zijn opgenomen in het Reconstructieplan Veluwe worden 1 op 1 overgenomen.

Glastuinbouwbedrijven worden alleen toegestaan op de bestaande locaties. Dit betekent dat voor de gronden die in gebruik zijn voor deze niet grondgebonden productietak in het bestemmingsplan een specifieke aanduiding wordt opgenomen. Bijlage 4 bij de regels bevat een overzicht van alle in het plangebied aanwezige glastuinbouwbedrijven met het huidige en het maximaal toegestane oppervlak aan glas.

Hierop zijn de volgende uitzonderingen van toepassing:

  • Het gebied nabij de VAR is aangewezen als regionaal cluster voor glastuinbouw. Bestaande bedrijven vanuit de regio Stedendriehoek kunnen hier naar toe verplaatst worden en daar ruime uitbreidingsmogelijkheden krijgen. Voor initiatieven hiertoe zal maatwerk worden geleverd in een afzonderlijke planprocedure. Ten behoeve hiervan is het Masterplan Glastuinbouwgebied Withagen vastgesteld in oktober 2011.
  • Grondgebonden veehouderijbedrijven in het gebied dat in het Reconstructieplan Veluwe is aangewezen als verwevingsgebied kunnen omschakelen naar intensieve veehouderij.

Gronden met de bestemming Agrarisch mogen ook hobbymatig agrarisch gebruikt worden. Dat maakt het mogelijk dat burgers gronden gebruiken voor bijvoorbeeld het houden van paarden.

Bescherming waarden van natuur, landschap en cultuurhistorie

Om de in het buitengebied aanwezige waarden van natuur, landschap en cultuurhistorie op passende wijze te kunnen beschermen, wordt in de regels een dubbelbestemming opgenomen die is afgestemd op de landschapswaarden die in het LOP zijn onderscheiden en op de kernkwaliteiten van de provinciale Waardevolle Landschappen. In deze gebiedsbestemming wordt aangegeven welke waarden aan de orde zijn en op welke wijze hiermee rekening moet worden gehouden. In relevante artikelen wordt aangegeven dat deze gebiedsbestemming van toepassing is en dat met deze waarden rekening moet worden gehouden bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van nieuwe ontwikkelingen. Tevens wordt binnen deze dubbelbestemming een vergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden opgenomen, dat erop gericht is deze waarden te beschermen.

Voor het bepalen welke waarden aan de orde zijn en betrokken moeten worden bij de beoordeling van onder andere verzoeken om afwijking of planwijziging, wordt gebruikgemaakt van en aangesloten op de gebiedsindeling in het LOP en op de Kernkwaliteiten Waardevolle Landschappen (nadere uitwerking Streekplan Gelderland 2005).

Landschapsontwikkelingsplan

Op basis van het LOP en de hierin opgenomen analyse, de omschrijving van de aanwezige kernkwaliteiten en de ontwikkelingsvisie zijn voor de in het LOP onderscheiden landschapseenheden de volgende specifieke doeleinden van betekenis. Bij het beoordelen van ontwikkelingen en het afwegen van belangen dient met deze doeleinden rekening te worden gehouden. Voor de onderbouwing en achtergronden wordt verwezen naar het door de gemeenteraad vastgestelde LOP.

Doeleinden inzake natuur en landschap per landschapseenheid

Natte heideontginningen:

  • 1. behoud en versterking van het ontginningspatroon dat zichtbaar is in de hoofdontginningswegen door het in stand houden en versterken van wegbeplantingen;
  • 2. behoud en versterking van een robuust groen casco in de meer bebouwde en verrommelde gebieden door vergroenen van het landschap met behulp van wegbeplantingen, erfbeplantingen, kavelbeplantingen en bosjes;
  • 3. behoud en versterking van de openheid van de onbebouwde waardevolle open gebieden door behoud van de aanwezige wegbeplantingen en het gebruik van de gronden als grasland;
  • 4. behoud van onverharde ontginningswegen.

Broeken:

  • 1. behoud en versterking van de ontginningsassen door de aanleg van laanbeplantingen;
  • 2. behoud en herstel van karakteristieke beplantingen in de vorm van heggen en erfbeplanting;
  • 3. behoud van de openheid van de onbebouwde waardevolle open gebieden.

Veenontginningen Nijbroek:

  • 1. behoud en versterking van het ontginningspatroon door aanleg van meidoornhagen, elzen en knotwilgen langs kavelgrenzen en rond bouwblokken;
  • 2. behoud van de herkenbaarheid van de lange rechte (ontginnings)wegen door aanleg van wegbeplantingen.

Kampontginningen:

  • 1. behoud en versterking van de herkenbaarheid van de zandopduikingen door de aanleg van weg-, erf- en kavelbeplantingen;
  • 2. ontwikkeling van nieuwe landgoederen die bijdragen aan het 'vergroenen' van het landschap;
  • 3. behoud van de waardevolle openheid van de lager gelegen delen in contrast met de meer besloten landgoederen.

Oeverwallen:

  • 1. behoud en versterking van karakteristieke beplantingen in de vorm van erfbeplantingen, wegbeplantingen en hoogstamboomgaarden;
  • 2. het versterken van de samenhang tussen oeverwal en dijk door bij de ontwikkeling van bouwplannen in te spelen op de kenmerkende karakteristiek.

Ingepolderde uiterwaarden:

  • 1. behoud en herstel van de karakteristieke kavelpaden en wegbeplantingen;
  • 2. behoud en versterking van het contrast tussen laag en hoog gelegen gebieden door behoud en aanleg van 'pollen' en de aanleg van hagen rond erven en percelen.

Hooilanden:

  • 1. behoud en versterking van verschillen tussen landschapseenheden door behoud van graslanden en openheid.

Uiterwaarden:

  • 1. behoud bestaand beleid inzake natuur voor ontwikkeling natuurlijker beeld;
  • 2. behoud van hagen en beplantingen;
  • 3. realisatie en aanleg van (noten)boomgaarden op buitendijks liggende delen van de oeverwal;
  • 4. behoud en ontwikkeling van extensieve dagrecreatie;

Kernkwaliteiten Waardevolle landschappen

Voor het buitengebied van Voorst zijn de kernkwaliteiten van de provinciale Waardevolle Landschappen Noordelijke IJsselvallei en IJsseluiterwaarden van toepassing. De volgende kernkwaliteiten worden aangegeven.

Noordelijke IJsselvallei:

  • karakteristiek grootschalig open komgebied met weidebouw, doorsneden door lange zuid-noord lopende weteringen;
  • fijnmazig rechthoekige verkaveling haaks op de weteringen, boerderijen in linten langs de weteringen, weinig bebouwing;
  • karakteristieke kleinschalige oeverwal met afwisseling van buurtschappen en verspreide bebouwing, grasland en bouwland, onregelmatige blokverkaveling en houtsingels tussen de landwegen;
  • vrij uitzicht vanaf de dijk over het binnendijkse landschap en rivier met uiterwaarden;
  • rust, ruimte en donkerte.

IJsseluiterwaarden:

  • enige nog breed meanderende rivier, leesbaar rivierenlandschap;
  • gaaf microreliëf van lage rivierduinen, complexen van richels en geulen (kronkelwaarden) en dergelijke;
  • grote openheid van de uiterwaarden met nauwelijks bebouwing;
  • steile en gave gradiënt van beboste stuwwallen van de Zuid-Veluwe en Hattem naar uiterwaarden, bedijking ontbreekt daar;
  • zicht op Veluwemassief, fraaie stadsgezichten bij onder andere Deventer en Zutphen, weidse vergezichten over de rivier;
  • rust, ruimte en donkerte met uitzondering van de omgeving van stedelijke gebieden.

Nieuwvestiging

Het plan biedt geen mogelijkheid voor nieuwvestiging van agrarische bedrijven op locaties waar nog geen bouwvlak aanwezig is. Gezien de landbouwstructuur van het gebied en het aantal agrarische bedrijfscomplexen dat vrijgekomen is en in de toekomst vrij zal komen, is een dergelijke mogelijkheid niet noodzakelijk. Het hervestigen van een agrarisch bedrijf op bestaande agrarische bouwvlakken blijft wel mogelijk.

Indien in voorkomende gevallen sprake is van het verplaatsen van agrarische bedrijven, zal maatwerk worden geleverd in een afzonderlijke planprocedure.

Bouwvlakken

In het vigerende bestemmingsplan wordt gewerkt met verbaal omschreven bouwvlakken/bouwsteden, waarbij de agrarische bedrijven in 3 categorieën zijn onderverdeeld met elk een maximaal oppervlak van het bouwvlak: categorie A (0,25 ha), categorie B (0,5 ha) en categorie C (1 ha). Omdat volgens de huidige wetgeving deze systematiek niet meer mogelijk is, worden de bouwsteden vertaald naar concreet op de plankaart aangegeven bouwvlakken.

Toekenning bouwvlakken

In het bestemmingsplan krijgen alle bestaande agrarische bedrijven in de categorie B en C een agrarisch bouwvlak toegewezen. Voor het bepalen welke agrarische bedrijven nog aanwezig zijn, is gebruikgemaakt van het vigerende bestemmingsplan, van bij de gemeente beschikbare gegevens en de uitkomsten van de inventarisatie/tafeltjesoverleg. Dit betekent dat volwaardige en deeltijd agrarische bedrijven een bouwvlak is toegewezen.

Bij de voorbereiding van het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied is vastgesteld dat ter plaatse van de bestaande categorie A-bedrijven veelal geen sprake meer is van bedrijfsmatige agrarische activiteiten. Het betreft hier veelal voormalige agrarische bedrijven die zijn afgebouwd of kleine min of meer hobbymatige bedrijven die geen verdere ontwikkeling hebben doorgemaakt. Gegeven het feitelijk gebruik is ervoor gekozen deze categorie A-bedrijven in een groot aantal gevallen te bestemmen als Wonen.

In situaties waarin door de betrokken eigenaar/ondernemer in voldoende mate is aangetoond dat er toch sprake is van bedrijfsmatige agrarische activiteiten, is een bouwvlak met de bestemming Agrarisch toegekend. De grootte van het bouwvlak bedraagt 0,25 ha conform de vigerende regeling. Een verdere doorgroei van deze kleinschalige agrarische bedrijven is niet gewenst. Om die reden is er in het plan ook geen regeling opgenomen om deze bouwvlakken te vergroten. Wel is het conform de vigerende regeling mogelijk om de bestaande, legaal tot stand gekomen bedrijfsbebouwing met maximaal 15% uit te breiden. Via afwijking wordt een uitbreiding van maximaal 40% toegestaan indien wettelijke bepalingen in het kader van dierenwelzijn en diergezondheid dit noodzakelijk maken. Voor deze bedrijven wordt in het bestemmingsplan een nadere aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - klein agrarisch bedrijf' (sa-klab) opgenomen.

Binnen de bestemming Wonen is hobbymatig agrarisch gebruik toegestaan. Dat maakt het mogelijk dat kleinschalige hobbymatige agrarische activiteiten kunnen worden voortgezet, gebruikmakend van de reeds aanwezige bebouwing.

Grootte bouwvlakken

Voor een goede en duurzame bedrijfsvoering is het van belang dat de agrarische bouwvlakken voldoende van omvang zijn voor de bedrijfsactiviteiten die gedurende de planperiode te verwachten zijn. Zo worden op het gebied van milieubeleid steeds strengere eisen aan het agrarisch bedrijf gesteld, waarvoor vaak extra ruimte op het bouwvlak nodig is. Maar ook aan activiteiten die betrekking hebben op verbrede landbouw moet het bouwvlak voldoende ruimte bieden.

Voor het bepalen van de grootte van het bouwvlak worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • de grootte van het thans toe te kennen bouwvlak wordt afgeleid van de van toepassing zijnde vigerende regeling. Dit betekent dat categorie C-bedrijven een bouwvlak van 1 ha toegekend krijgen en categorie B-bedrijven een bouwvlak van 0,5 ha;
  • er wordt rekening gehouden met de feitelijke en legaal tot stand gekomen gebruikssituatie zoals deze in de inventarisatiefase is vastgesteld. Op basis van deze feitelijke gebruikssituatie kunnen grotere bouwvlakken worden toegekend dan op basis van het vigerende bestemmingsplan mogelijk is;
  • kuilvoerplaten, sleufsilo's, mestbassins, waterbassins, paardenbakken, paddocks en tredmolens liggen in beginsel binnen het bouwvlak; in een aantal gevallen is het om ruimtelijke redenen gewenst om bestaande voorzieningen niet binnen het bouwvlak op te nemen, indien en voor zover deze voorzieningen direct grenzen aan het bouwvlak;
  • om te voorkomen dat een gedeelte van het bouwvlak niet economisch rendabel gebruikt kan worden, worden de bouwvlakken niet tot aan de weg gelegd; de voorste begrenzing van het bouwvlak wordt bepaald door het meest nabij de weg gelegen bedrijfsgebouw/bouwwerk; gronden ter weerszijden van bedrijfswoningen maken geen deel uit van het bouwvlak;
  • solitaire bedrijfsgebouwen die legaal tot stand zijn gekomen en die op korte afstand buiten het bouwvlak zijn gelegen worden voorzien van een strak bouwvlak; door middel van een verbindingsteken wordt aangegeven dat deze bouwvlakken bij elkaar horen; de solitair gelegen bouwvlakken mogen niet worden uitgebreid en niet worden gebruikt voor het wonen;
  • er wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de specifieke wensen van de agrarische ondernemers; tijdens het tafeltjesoverleg zijn alle agrarische ondernemers uitgenodigd hun voorkeur voor de ligging en vormgeving van het bouwvlak uit te spreken.

Voor intensieve veehouderijbedrijven geldt een andere aanpak. Voor deze bedrijven wordt aangesloten bij het Reconstructieplan Veluwe. In het buitengebied van Voorst is sprake van extensiveringsgebieden en verwevingsgebieden. De volgende mogelijkheden worden geboden.

In extensiveringsgebied:

  • de bouwvlakken worden afgestemd op de bestaande situatie; de bouwvlakken worden voorzien van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
  • bouwvlakvergroting is in beginsel niet toegestaan; vergroting is alleen toegestaan indien de vergroting aantoonbaar noodzakelijk is om te voldoen aan wettelijke eisen van dierwelzijn en veterinaire gezondheid, zonder dat het aantal dierplaatsen toeneemt (zie artikel 44.5).

In verwevingsgebied:

  • de bouwvlakken worden afgestemd op basis van de mogelijkheden die het vigerende bestemmingsplan biedt, met dien verstande dat de oppervlakte die in gebruik mag zijn voor de intensieve veehouderij maximaal 1 ha mag bedragen;
  • een grotere oppervlakte in gebruik voor de intensieve veehouderij is alleen toegestaan indien de vergroting aantoonbaar noodzakelijk is om te voldoen aan wettelijke eisen van dierwelzijn en veterinaire gezondheid, zonder dat het aantal dierplaatsen toeneemt;
  • via planwijziging is uitbreiding van het bouwvlak in gebruik voor de intensieve veehouderij tot 1,5 ha mogelijk (zie artikel 44.6.2 onder a);
  • via planwijziging is eveneens uitbreiding van het bouwvlak in gebruik voor de intensieve veehouderij naar meer dan 1,5 ha mogelijk indien (zie artikel 44.6.2 onder b):
    • 1. de locatie voldoet aan de criteria voor ontwikkellocaties zoals opgenomen in bijlage 5 van de regels;
    • 2. de locatie voldoet aan de ter plaatse geldende ruimtelijke en milieuhygiënische criteria;
    • 3. er aandacht wordt besteed aan en ruimte wordt gereserveerd voor een goede landschappelijke inpassing van zowel de nieuwe als de bestaande bebouwing.

De in het kader van de inspraakprocedure door ondernemers naar voren gebrachte wensen en plannen voor uitbreiding van de bedrijfbebouwing en de daarmee samenhangende verzoeken om vergroting van de toegekende bouwvlakken zijn door de gemeente zorgvuldig beoordeeld. De inzet daarbij is om waar dat verantwoord en mogelijk is ruimte te bieden voor het realiseren van die plannen. In die gevallen waarin sprake is van concrete en voldoende onderbouwde plannen zijn de bouwvlakken aangepast. In andere gevallen is aan ondernemers bericht dat een verdere uitwerking, concretisering en onderbouwing van de plannen noodzakelijk is om een gedegen afweging van belangen te kunnen maken.

Kuilvoerplaten, sleufsilo's, waterbassins, mestopslag en paardenbakken

Om agrariërs meer flexibiliteit te geven bij het gebruik en de inrichting van het bouwvlak, is het via afwijking toegestaan om nieuwe kuilvoerplaten, sleufsilo's, waterbassins, mestbassins en paardenbakken ook buiten het bouwvlak, mits aansluitend aan het bouwvlak, te realiseren. Op deze manier ontstaat er op het bouwvlak meer ruimte om bebouwing te realiseren terwijl tegelijkertijd de concentratie van bebouwing gewaarborgd blijft.

Bestaande kuilvoerplaten en sleufsilo's die op grotere afstand van het bouwvlak zijn gelegen (solitair) worden voorzien van een specifieke bouwaanduiding 'kuilvoerplaat'.

Kuilvoerplaten en sleufsilo's kunnen voorzien worden van wanden. De hoogte van deze wanden bedraagt maximaal 2 m.

Aansluitend aan het bouwvlak is via afwijking mestopslag mogelijk in mestbassins en wateropslag in waterbassins. De inhoud bedraagt maximaal 2.000 m³. Mestsilo's zijn buiten het bouwvlak niet toegestaan.

Aanpassing en vergroting bouwvlak

Indien zich gedurende de planperiode nieuwe ontwikkelingen voordoen, op basis waarvan verandering of uitbreiding van het bouwvlak gewenst is, biedt het plan via een wijzigingsbevoegdheid de mogelijkheid om de vorm van het bouwvlak te wijzigen of om tot een groter bouwvlak te komen. Bestaande bouwvlakken mogen met ten hoogste 50% worden vergroot tot een maximum van 1,5 ha. Bij het beoordelen van verzoeken om bouwvlakken te vergroten of te veranderen is met name de afweging tussen de agrarische noodzaak en het behoud van ruimtelijke kwaliteit zoals opgenomen in het Landschapsontwikkelingsplan en de kernkwaliteiten Waardevolle Landschappen van belang. De wijzigingsbevoegdheid biedt een goede mogelijkheid om tot een zorgvuldige en evenwichtige afweging van beide belangen te komen. Aan de wijzigingsbevoegdheid worden criteria gekoppeld die een dergelijke afweging nader reguleren. Indien er rekening gehouden wordt met de bestaande landschappelijke, natuurlijke en/of cultuurhistorische waarden en tevens wordt voorzien in een adequate landschappelijke inpassing van bestaande en nieuwe bebouwing, is het mogelijk bouwvlakken te vergroten naar 2 ha. Deze wijzigingsbevoegdheden zijn niet van toepassing op bouwvlakken van intensieve veehouderijbedrijven.

Aanpassing en vergroting bouwvlak intensieve veehouderij

Op basis van het Reconstructieplan Veluwe geldt voor de intensieve veehouderijbedrijven een aparte regeling. In extensiveringsgebieden is bouwvlakvergroting voor intensieve veehouderijbedrijven in beginsel niet toegestaan. Intensieve veehouderijbedrijven in het verwevingsgebied mogen per bedrijf een maximale oppervlakte in gebruik hebben van 1 ha.

Voor beide gebieden geldt dat de genoemde maat overschreden mag worden indien de uitbreiding aantoonbaar noodzakelijk is om te voldoen aan de wettelijke eisen van dierwelzijn en veterinaire gezondheid, zonder dat het aantal dierplaatsen toeneemt.

Indien gronden in het verwevingsgebied zijn gelegen, is via een wijzigingsbevoegdheid uitbreiding van het bouwvlak naar 1,5 ha mogelijk. Uitbreiding naar een bouwvlak groter dan 1,5 ha is eveneens via een wijzigingsbevoegdheid mogelijk. Een planwijziging voor een vergroting naar meer dan 1,5 ha is uitsluitend toelaatbaar indien:

  • de locatie voldoet aan de criteria voor ontwikkellocaties zoals opgenomen in bijlage 5 van de regels;
  • planwijziging is uitsluitend toelaatbaar indien de locatie voldoet aan de ter plaatse geldende ruimtelijke en milieuhygiënische criteria;
  • planwijziging is uitsluitend toelaatbaar indien er aandacht besteed wordt aan en ruimte gereserveerd wordt voor een goede landschappelijke inpassing.

Bouwmogelijkheden

Binnen het bouwvlak dienen alle agrarische bedrijfsgebouwen inclusief de bedrijfswoning te worden gerealiseerd.

Bedrijfsbebouwing

Het bouwvlak mag in principe geheel worden bebouwd. Voor kuilvoer- en mestplaten, waterbassins, mestopslag en paardenbakken geldt dat deze via afwijking ook buiten het bouwvlak, mits aansluitend aan het bouwvlak, gerealiseerd mogen worden.

Voor glastuinbouwbedrijven en intensieve veehouderijbedrijven in het extensiveringsgebied gelden beperkte bouwmogelijkheden.

In lijn met het provinciale beleid mogen bestaande glastuinbouwbedrijven eenmalig maximaal 20% uitbreiding realiseren ten opzichte van de bestaande hoeveelheid glas op 2 maart 2011 (datum inwerkingtreding Ruimtelijke Verordening Gelderland). Verdergaande uitbreiding is alleen mogelijk mits de vergroting zich verdraagt met ter plaatse van belang zijnde kwaliteiten inzake natuur, landschap, cultuurhistorie en water, uitbreiding noodzakelijk is voor een doelmatige voortzetting van het bedrijf en verplaatsing naar een concentratiegebied dan wel een regionale cluster financieel niet mogelijk is. In het bestemmingsplan wordt hiervoor nog geen regeling opgenomen. In voorkomende gevallen zal beoordeeld worden of maatwerk mogelijk is.

Voor intensieve veehouderijbedrijven in het extensiveringsgebied geldt dat de oppervlakte aan bebouwing dat in gebruik is voor de intensieve veehouderij niet mag toenemen, tenzij uitbreiding noodzakelijk is om te kunnen voldoen aan wettelijke eisen van dierwelzijn en veterinaire gezondheid.

Voor de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen wordt een generieke regeling opgenomen, uitgaande van de vigerende regeling:

  • goothoogte bedrijfsgebouwen 6 m, bouwhoogte bedrijfsgebouwen 12 m;
  • silo's en hooibergen 10 m (via afwijking 15 m);
  • mestopslag 10 m.

Voor bestaande solitair gelegen veldschuren geldt dat de bestaande hoogte en oppervlaktematen gelden. Om te voorkomen dat de generieke regeling op deze veldschuren van toepassing is, zijn de solitair gelegen veldschuren voorzien van een bouwvlak en een specifieke bouwaanduiding.

Om in te kunnen spelen op nieuwe technologische en bouwkundige ontwikkelingen in de agrarische sector wordt een afwijkingsbevoegdheid in het plan opgenomen op basis waarvan onder voorwaarden de toegestane goot- en bouwhoogte kan worden vergroot om bijvoorbeeld serrestallen mogelijk te maken.

Gegeven de aard van de bedrijfsvoering en technologische ontwikkelingen in de afgelopen decennia, is het niet noodzakelijk om buiten de bouwvlakken aanvullende mogelijkheden te bieden voor het oprichten van melk-/of schuilstallen.

Paardenbakken

Paardenbakken ten behoeve van bedrijfsmatig of hobbymatig gebruik mogen zowel binnen als buiten (na afwijking), maar in aansluiting op het bouwvlak, gerealiseerd worden. Bestaande, legaal tot stand gekomen, aan het bouwvlak grenzende paardenbakken, zijn eveneens toegestaan. De maximale oppervlakte van een paardenbak bedraagt 800 m². Bij de situering van paardenbakken dient rekening gehouden te worden met aanwezige bebouwing en woningen van derden (minimale afstand 25 m).

Bedrijfswoning

De bestaande bedrijfswoningen worden positief bestemd en de inhoud van de bedrijfswoning mag maximaal 750 m³ bedragen. Voor bijgebouwen ten behoeve van het wonen wordt geen specifieke regeling opgenomen. Indien er meerdere bedrijfswoningen aanwezig zijn wordt dat door middel van een maatvoeringaanduiding op de plankaart aangegeven.

In de Beleidsnotitie tweede bedrijfswoningen bij agrarische bedrijven (8 juni 2009) is het gemeentelijk beleid inzake het toelaten van tweede agrarische bedrijfswoningen vastgelegd. In lijn met de vigerende regeling wordt via afwijking de bouw van een tweede bedrijfswoning mogelijk gemaakt. Belangrijk is dat de noodzaak aangetoond wordt. Deze noodzaak is aanwezig als:

  • a. op basis van de omvang van het bedrijf, bepaald door de 'LEI-methode', de diersoort en dierbezetting voor minimaal 2 volwaardige arbeidskrachten een volwaardig inkomen wordt gegenereerd;
  • b. er sprake is van werkzaamheden op niet vooraf te bepalen tijdstippen;
  • c. er sprake is van een continue en duurzame bedrijfsvoering.

Plattelandswoning

Op 1 januari 2013 is de Wet Plattelandswoning (Wpl) van kracht geworden. De regeling voor de plattelandswoning maakt het mogelijk om een bewoning van een agrarische bedrijfswoning door derden planologisch te legaliseren, zonder dat het betreffende agrarische bedrijf daardoor wordt belemmerd in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Het gaat daarbij alleen om het bedrijf waar de woning bij hoorde. Voor de toetsing van ontwikkelingen van andere inrichtingen blijft een plattelandswoning een woning van derden. De plattelandswoning is, ten opzichte van het bijbehorende bedrijf, niet beschermd tegen hinder van geur, geluid of luchtkwaliteit. De Wpl vult daartoe de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) aan met een artikel 1.1a, waarin de volgende criteria worden gehanteerd:

  • a. een bestaande of een voormalige agrarische bedrijfswoning;
  • b. die deel uitmaakt, of voorheen onderdeel uitmaakte van de betreffende landbouwinrichting;
  • c. waarvoor in het bestemmingsplan, de beheersverordening, het inpassingsplan of een omgevingsvergunning voor afwijken, bewoning door derden is toegestaan.

Het gaat dus om situaties waarbij het agrarisch bedrijf blijft functioneren en de bedrijfswoning door een derde wordt bewoond. De Wpl heeft geen betrekking op voormalige agrarische bedrijven of ingeval van functieverandering. In deze gevallen is immers geen sprake meer van een agrarisch bedrijf.

Voorwaarde voor toepassing van het regime van de plattelandswoning is dat wordt gemotiveerd dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gewaarborgd. In dit bestemmingsplan wordt het gebruik van een agrarische bedrijfswoningen als plattelandswoning daarom mogelijk gemaakt door middel van een afwijkingsbevoegdheid.

Teeltondersteunende voorzieningen

Teeltondersteunende voorzieningen zijn constructies waarmee weersinvloeden worden gematigd en die met name worden gebruikt bij de vollegrondstuinbouw, (boom) kwekerijen en fruit- en sierteelt. Daarnaast kunnen dergelijke voorzieningen worden opgericht ter bestrijding van ziekten en plagen, ter bevordering van de arbeidsomstandigheden, ter verbetering van de middeleninzet en om de productiekwaliteit te verbeteren. Onderscheid wordt gemaakt tussen tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, permanente teeltondersteunende voorzieningen en teeltondersteunende kassen. Daarnaast is de hoogte van teeltondersteunende voorzieningen van belang (laag tot 1,5 m, middelhoog van 1,5 tot 2,5 m en hoog: hoger dan 2,5 m).

Binnen de bouwvlakken mogen teeltondersteunende kassen worden opgericht met een maximum van 1.000 m² per bouwvlak. Via afwijking is het mogelijk de oppervlakte te vergroten tot maximaal 1.500 m². Binnen het bouwvlak zijn overige tijdelijke en permanente teeltondersteunende voorzieningen bij recht toegestaan.

Buiten bouwvlakken geldt de volgende regeling:

  • bestaande tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen buiten bouwvlakken worden in het bestemmingsplan voorzien van een specifieke bouwaanduiding;
  • via afwijking worden ten behoeve van fruitteeltbedrijven tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen met een maximale hoogte van 6 m toegestaan;
  • via afwijking worden ten behoeve van boomkwekerijbedrijven en overige kwekerijen en tuinderijen tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen met een maximale hoogte van 6 m en permanente teeltondersteunende voorzieningen met een maximale hoogte van 2 m toegestaan; de gezamenlijke oppervlakte van de teeltondersteunende voorzieningen bedraagt maximaal 2 ha.

Verbetering van de productieomstandigheden

Omgevingsvergunning

Voor de agrarische sector is het van belang dat de productieomstandigheden, zoals verharde kavelpaden, vlakke bouwgronden en minimale obstructies door bijvoorbeeld watergangen of bomenrijen zo optimaal mogelijk zijn. Een agrariër zal steeds een afweging maken of de kosten van het verbeteren van de productieomstandigheden bedrijfseconomisch loont. Tegelijkertijd kan verbetering van de productieomstandigheden de aanwezige waarden van natuur, landschap en cultuurhistorie aantasten. Door het opnemen van een omgevingsvergunning voor met name genoemde werken en werkzaamheden die nodig zijn om de productieomstandigheden te verbeteren, kan een afweging van belangen worden gemaakt. Bij het invullen van de omgevingsvergunning is als uitgangspunt gekozen dat een duurzame ontwikkeling van de agrarische sector van grote betekenis is. Tevens is een relatie gelegd met de huidige praktijk. Daarnaast is het streven van belang om de regeldruk waar mogelijk te verminderen. Dit heeft ertoe geleid dat ten opzichte van de vigerende regeling een aantal werken en werkzaamheden uit de omgevingsvergunning is geschrapt. Voor de volgende werken en werkzaamheden wordt een omgevingsvergunning vereist:

  • het verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting alsmede het verwijderen van oevervegetaties;
  • het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • het aanleggen van boven- of ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • het dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

Bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de beoogde ingreep wordt bezien of de ingreep al dan niet leidt tot onevenredige schade of dat door het stellen van nadere voorwaarden voorkomen kan worden dat schade wordt toegebracht.

Een omgevingsvergunning is niet noodzakelijk voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op normaal beheer en onderhoud overeenkomstig de toegekende bestemming. Dat betekent dat de reguliere agrarische bedrijfsvoering niet wordt belemmerd door de van toepassing zijnde vergunningplicht. Graslandverbetering, ruwvoederteelt en daarmee samenhangende grondbewerkingen zijn derhalve niet vergunningplichtig.

Verder geldt de vergunningplicht niet voor activiteiten die plaatsvinden binnen bouwvlakken (met uitzondering van bouwvlakken gelegen binnen archeologisch waardevolle gebieden, beschermingszones van leidingen, of waterwingebieden).

In het buitengebied van Voorst maken agrarisch in gebruik zijnde gronden deel uit van landgoederen. Voor deze landgoederen is in het bestemmingsplan een dubbelbestemming Waarde - Landgoed opgenomen (zie paragraaf 5.3). Voor deze agrarische gronden is het vergunningenstelsel niet van toepassing voor de werken en werkzaamheden die de rangschikking van het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928 niet aantasten.

Nevenactiviteiten/verbreding

In lijn met de Gebiedsvisie biedt het bestemmingsplan ruime mogelijkheden voor landbouw met een verbrede doelstelling. Het ontwikkelen van nevenactiviteiten op het agrarisch bedrijf kan extra inkomsten opleveren waardoor het bedrijf ook op langere termijn duurzaam kan worden voortgezet en er minder sprake is van afname van het aantal bedrijven. Behoud van agrarische bedrijven is van belang voor het beheer en onderhoud van het agrarisch cultuurlandschap, de instandhouding van het agrarische karakter van de bedrijfsgebouwen en de economische vitaliteit. Nevenfuncties kunnen bijdragen aan een positieve ontwikkeling van de recreatieve sector of natuurbeheer wat eveneens bijdraagt aan de economische vitaliteit en behoud van de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied.

Binnen agrarische bouwvlakken zijn aan-huis-verbonden beroepen en aan-huis-verbonden bedrijven behorende tot categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten rechtstreeks, maar met inachtneming van een aantal regels, toegestaan. Het vloeroppervlak dat hiervoor in gebruik mag worden genomen bedraagt maximaal 100 m².

Daarnaast zijn nevenactiviteiten op het gebied van dagrecreatie, verkoop van lokaal geproduceerde producten, horeca categorie 1a, maatschappelijke functies, dienstverlening en duurzame energiewinning rechtstreeks toegestaan. De maximale oppervlakte in gebruik voor de nevenactiviteit bedraagt ten hoogste 100 m².

Gezien de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied, is het inpassen van agrarisch landschapsbeheer (groene en blauwe diensten) in combinatie met andere nevenactiviteiten voor met name grondgebonden veehouderijbedrijven een goede optie. Deze combinatie draagt bij aan de instandhouding van het cultuurlandschap en waarborgt de economische vitaliteit. Agrarisch natuurbeheer wordt als nevenactiviteit dan ook rechtstreeks toegestaan.

De agrarische bedrijven kunnen de gunstige ligging ten opzichte van het stedelijk gebied ook gebruiken om recreatieve nevenfuncties in te passen in hun bedrijfsvoering. In dit kader wordt verkoop van lokaal geproduceerde producten rechtstreeks toegestaan.

Nevenactiviteiten dienen binnen het bouwvlak plaats te vinden met uitzondering van de groene en blauwe diensten, wandel-, voet- en fietspaden, het kleinschalig kamperen en boerengolf. Gezien de aard van de nevenfunctie biomassavergisting is hier een afwijkend oppervlak toegestaan. Hiervoor geldt een maximumoppervlak van bebouwing dat in gebruik genomen mag worden van 1.000 m². Ook voor de nevenactiviteit caravan- en botenstalling geldt een maximale oppervlakte van 1.000 m².

Ten behoeve van de nevenactiviteit caravan- en botenstalling mag geen nieuwbouw plaatsvinden. Er dient gebruikgemaakt te worden van bestaande reeds aanwezige bebouwing.

Ten slotte geldt ook voor de nevenactiviteit Gebruiksgerichte paardenhouderij (onder andere pensionstalling), dat maximaal 1.000 m² aan bebouwing hiervoor in gebruik mag zijn.

Bestaande caravan- en botenstallingen met een oppervlakte van meer dan 100 m² worden op de verbeelding voorzien van een nadere aanduiding. Als bijlage bij de regels wordt een adreslijst opgenomen met de maximaal toegestane oppervlakte aan bedrijfsgebouwen die hiervoor in gebruik mogen zijn.

Voor bestaande niet-agrarische paardenhouderijen met een oppervlakte van meer dan 100 m² is eveneens een aanduiding op de verbeelding opgenomen en is in de regels opgenomen wat de maximale oppervlakte aan bedrijfsgebouwen is dat in gebruik mag zijn voor deze activiteit.

Windturbines zijn toelaatbaar tot een maximale hoogte van 15 m. Deze maatvoering maakt het plaatsen van zogenaamde 'turbies' mogelijk. Grotere windturbines worden niet mogelijk gemaakt.

Om nevenactiviteiten met een oppervlakte tot 350 m² mogelijk te maken, is in het plan de mogelijkheid opgenomen om onder voorwaarden af te wijken van de gebruiksregels.

Collectieve biomassavergisting en compostering

Als nevenfunctie is biomassavergisting ten behoeve van het eigen bedrijf tot een oppervlakte van 1.000 m² toegestaan. Voor een individuele agrariër kan biomassavergisting en compostering een zware wissel trekken op de bedrijfsvoering. Om deze reden wordt in dit bestemmingsplan ook biomassavergisting en compostering in collectief verband via wijziging mogelijk gemaakt. De oppervlakte aan bebouwing bedraagt maximaal 3.000 m² en de bebouwing dient binnen het bouwvlak van een van de deelnemende agrariërs te vallen. Voor bedrijven die deelnemen aan het collectief vervalt het recht om als nevenfunctie ook biomassa te vergisten. De opgenomen regeling is uitsluitend opgenomen om soelaas te bieden voor naburige agrariërs. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling dat agrariërs bedrijven van buiten de gemeente deze collectieve voorzieningen gebruiken.

Kleinschalig kamperen

Via afwijking wordt de mogelijkheid geboden een minicamping met ten hoogste 25 plaatsen te realiseren. Kampeermiddelen zijn alleen toegestaan in de periode 15 maart tot en met 31 oktober. Stacaravans en andere bouwwerken (niet zijnde trekkershutten) ten behoeve van het kamperen zijn niet toegestaan. Sanitaire voorzieningen dienen in de bestaande bebouwing gerealiseerd te worden. Eventuele trekkershutten dienen binnen het bouwvlak te worden gerealiseerd. Per bouwvlak zijn ten hoogste 3 trekkershutten met een oppervlakte van ten hoogste 25 m² per stuk toegestaan. Voorwaarde voor het realiseren van een minicamping is dat voorzien wordt in een voldoende landschappelijke inpassing.

Bed & breakfast

Bij recht is het mogelijk voorzieningen voor een bed & breakfast te realiseren in het hoofdgebouw of in bijgebouwen. Hiervoor geldt een maximum van 3 kamers met een maximum van in totaal 8 slaapplaatsen per locatie. Het parkeren dient op eigen erf te geschieden en de activiteit mag niet leiden tot karakterverandering van het perceel en de woning.

Vrijkomende agrarische bedrijfscomplexen: toelaatbaarheid vervolgfuncties

Ook in de komende planperiode zal een aantal agrarische bedrijven in het plangebied worden beëindigd. De vrijkomende bedrijfscomplexen in buitengebieden zijn met name in trek voor bewoning, niet-agrarische bedrijfsactiviteiten, recreatie, zorg, detailhandel en horeca. Redenen hiervoor zijn:

  • de relatief goedkope vestigingslocatie (vergeleken met winkelcentra en bedrijventerreinen);
  • de ligging in de directe nabijheid van grootstedelijke agglomeraties;
  • de situering in een cultuurhistorisch interessante omgeving met de mogelijkheid van landelijk wonen;
  • meer ruimte en minder milieubelemmeringen dan in stedelijke gebieden.

Gevolg is dat veel activiteiten die niet in het buitengebied thuishoren en daaraan niet gebonden zijn, zich hier toch willen vestigen. Naast negatieve effecten (risico van aantasting van ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid) kan functieverandering, door het toestaan van nieuwe economische dragers, ook belangrijke kansen bieden voor het verbeteren van de economische vitaliteit en leefbaarheid van het landelijk gebied.

De gemeente staat positief tegenover deze ontwikkeling en wil omschakeling van de agrarische bestemming naar een zogeheten vervolgfunctie onder voorwaarden mogelijk maken.

Binnen het kader van het bestemmingsplan Buitengebied wordt alleen de wijziging van Agrarisch naar Wonen via een wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakt. Bij gebruikmaking van deze wijzigingsbevoegdheid is het niet mogelijk een extra woning te realiseren. Vestiging van eventuele andere functies en wijziging naar Wonen in het kader van functieveranderingsbeleid zal door middel van een afzonderlijke procedure beoordeeld worden.