direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Teuge - Oost
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0285.10103-VS00

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De aanleiding tot het opstellen van het bestemmingsplan 'Teuge - Oost' komt voort uit de voorgestane uitbreiding van het dorp Teuge met een nieuw woongebied. Deze woningbouwopgave vloeit voort uit de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst, waarin voor Teuge een opgave van 95 woningen is opgenomen. Een deel van deze opgave is gerealiseerd met de uitvoering van het plan 'de Zwaan', het resterende deel (circa 85 woningen) zal in dit nieuwe bestemmingsplan planologisch worden geregeld. Daarbij wordt vooral gekeken naar het terrein van het MOB-complex ten noorden van de Rijksstraatweg (MOB-Noord), de huidige locatie van Peco en de aanliggende terreinen tussen het vliegveld en het dorp (buiten het sportcomplex).

1.2 Vigerend planologisch kader

Het plangebied valt voor een groot deel onder de werking van het bestemmingsplan 'Luchthaven Teuge', zoals vastgesteld 24 juni 1996 door de gemeenteraad en goedgekeurd op 3 februari 1997.


Naast dit 'moederplan' heeft in de loop van de tijd een aantal planwijzigingen en -herziening plaatsgevonden, welke hieronder zijn weergegeven.

Plan
 
Vastgesteld   Goedgekeurd  
Bestemmingsplan De Zwaan   28-11-2005   06-06-2006  
Partiële herziening 2004 Luchthaven Teuge   10-12-2004   27-09-2004  
Partiële herziening 50 bkl contour (per 01-01-2000 47 bkl)   30-06-1997   18-09-1997  
Herziening 1993-1 Jeugdsoos Peco   02-05-1994   10-08-1994  

Tevens overlapt een klein deel van het plangebied het bestemmingsplan Teuge 2012.


Al deze bestemmingsplannen en planwijzigingen en -herzieningen worden nu geheel of gedeeltelijk vervangen door het bestemmingsplan 'Teuge - Oost'.

1.3 Het plangebied

Het plangebied beslaat het voormalige MOB-noord terrein. Het plangebied sluit in het westen aan op de kern Teuge, in het zuiden aan de bebouwing langs de Rijksstraatweg en in het oosten aan de Kromme Beek.

Op onderstaande kaart wordt het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.10103-VS00_0001.png" Begrenzing plangebied

1.4 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan 'Teuge - Oost' bestaat uit de volgende hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 2: de uitgangspunten van het bestemmingsplan;
  • Hoofdstuk 3: een beschrijving van de bestaande situatie;
  • Hoofdstuk 4: een samenvatting van het relevante beleidskader. Het totale beleidskader is opgenomen in Bijlage 1;
  • Hoofdstuk 5: een beschrijving van de planopzet;
  • Hoofdstuk 6: een samenvatting van de uitvoerbaarheid van het plan, zowel wat betreft milieu en onderzoek, als in economische zin. Een uitgebreide beschrijving van de uitvoerbaarheidsaspecten is opgenomen in Bijlage 2;
  • Hoofdstuk 7: een beschrijving van de juridische planopzet waarin de bestemmingen worden toegelicht;
  • Hoofdstuk 8: een beschrijving van de resultaten van overleg en inspraak.

Hoofdstuk 2 Uitgangspunten van het plan


Het bestemmingsplan 'Teuge - Oost' is een ontwikkelend bestemmingsplan. In de Dorpsvisie Voorst is een woningbouwprogramma opgenomen van 95 woningen tot 2030. Hieronder valt ook een woningbouwlocatie van circa 85 woningen die middels het voorliggend bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt.

Conform de standaard voor de gemeente Voorst, wordt ook voor deze nieuwe woonwijk bed & breakfast en mantelzorg in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt.

Verder is voor de nieuwe woningen gekozen een flexibele regeling, waarbij zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de standaarden zoals de gemeente Voorst deze gemeentebreed hanteert en ook voor het actualisatieplan 'Teuge 2012' zijn toegepast.


Hoofdstuk 3 De bestaande situatie

3.1 Cultuurhistorie

Het dorp Teuge

Het oudste deel van het huidige Teuge -oudtijds ook wel Silveholt of Selveholt- is de nederzetting in de vorm van lintbebouwing (in 1832 reeds relatief dicht) aan weerszijden van een oude route - thans Rijksstraatweg - op de hoger gelegen gronden tussen de Groote Wetering ten westen van Teuge en de Kromme Beek direct ten oosten van het plangebied. De Kromme Beek is later gekanaliseerd.

De wegen (paden) die vanaf de Rijksstraatweg in noordwestelijke richting lopen zijn vanouds bestaande uitwegen. Binnen het plangebied komt een weg (Hessenlaan) en een pad (Fokkerstraat) voor. De noordelijke begrenzing van het plangebied wordt gevormd door de weg genaamd De Zanden, een laan die reeds ingetekend staat op de kaart van De Man (circa 1805).

De historische situatie is verder nogal gewijzigd door de aanleg van het spoor Apeldoorn - Deventer (1887), het Vliegveld Teuge (1935) en het door de Duitsers gebouwde Kamp Teuge (1948) dat vanaf circa 1950 werd gebruikt voor de opvang van Ambonezen. Om ruimte te bieden aan het vliegveld, werd De Zanden verlegd en om het noordelijke deel van het militaire kamp te ontsluiten werd de Parmentierstraat aangelegd. Hiermee werd de basis gelegd voor de naoorlogse uitbreidingen ten noorden van het oorspronkelijke bebouwingslint, tussen de Parmentierstraat en de Rijksstraatweg. De buffer tussen het vliegveld en het dorp bood vervolgens ruimte aan de sportvelden.


Cultuurhistorische waarden en elementen

Ondanks het relatief grote aantal oude bouwplaatsen (dat wil zeggen van voor 1832) is het architectuurhistorisch belang van de huidige bebouwing minder dan verwacht zou mogen worden. Binnen het plangebied staan geen (gemeentelijke) monumenten.

De terreinen van het voormalige Kamp Teuge lagen aan weerszijden van de Rijksstraatweg. Vooral het ten zuiden van de straatweg gelegen complex (MOB-Zuid) is vanuit cultuurhistorisch oogpunt interessant, deze is echter buiten het plangebied gelegen. Van het noordelijke deel (MOB-Noord) is nagenoeg alle bebouwing gesloopt, wat resteert is een pand centraal in het plangebied aan de Fokkerstraat.

3.2 De ruimtelijke structuur

De ruimtelijke hoofdstructuur van Teuge wordt bepaald door de Rijksstraatweg en het vliegveld Teuge. Langs de oost-west georiënteerde Rijksstraatweg ligt een organisch gegroeid bebouwingslint, met haaks daarop enkele straten waarlangs Teuge in de tweede helft van de vorige eeuw geleidelijk van west naar oost is uitgebreid. De Parmentierstraat, aangelegd om het MOB-complex te ontsluiten, fungeert thans als een soort ruggengraat waar alle woonstraten op uitkomen. Deze ruimtelijke structuur is ook het uitgangspunt voor de invulling van het voorliggende plangebied.

3.3 Landschap

Het plangebied maakt onderdeel uit van een kampenlandschap dat zich ten oosten en deels ten zuiden van het dorp Teuge bevindt. Het plangebied ligt op een gelijke hoogte met het aangrenzende landschap. Het gebied is relatief laag gelegen en daardoor plaatselijk nat. Het gebied heeft thans een halfopen karakter: ruig grasland met diverse bomen die tamelijk willekeurig verspreid In het plangebied staan. Er zijn behoudenswaardige bomen en boomgroepen aanwezig, die als basis zijn gebruikt voor de nieuwe invulling.

De Kromme Beek is in tegenstelling tot de naam een sterk gekanaliseerde beek die langs het plangebied en langs de nieuwe uitbreiding van het vliegveld is omgelegd.

3.4 De aanwezige functies

Globaal gezien is de functionele structuur van het dorp Teuge sterk gezoneerd met een strook wonen, een strook sport en recreatie en een strook werken met vliegveld van zuid naar noord.


Wonen, werken en voorzieningen

Aan de Fokkerstraat is een bestaande woning aanwezig. Verder bevindt zich aan de Parmentierstraat het clubgebouw van de Stichting Jongerenwerk Peco, een organisatie die zich op vrijwillige basis inzet om activiteiten te organiseren voor de inwoners van Teuge en omgeving. In het plangebied zijn voorts geen voorzieningen gelegen.

Het dorp Teuge beschikt over een basisschool met gymzaal aan de Bleriotstraat en een kinderdagverblijf aan de Rijksstraatweg. Aan De Zanden zijn het dorpshuis Op den Toega, de Tennisclub Teuge, de Sportclub Teuge en de Teugse Klootschieters Vereniging gevestigd.

Vliegveld Teuge vormt een groot dagrecreatiepunt. Het trekt jaarlijks 200.000 bezoekers en heeft maximaal 80.000 vluchten per jaar. Rondom de luchthaven zijn verschillende aan de luchthaven gerelateerde bedrijven gevestigd, zijnde een luchtvaartschool, het nationaal parachutistencentrum Teuge en hotel De Slaapfabriek.


Verkeer en vervoer

Het plangebied wordt op diverse plekken ontsloten: vanaf de Rijksstraatweg (Fokkerstraat en Hessenlaan) en de Parmentierstraat. Verder is aan de noordzijde reeds een aansluiting voorbereid op De Zanden. De Zanden wordt verder gebruikt voor de ontsluiting van vliegveld Teuge en heeft een maximumsnelheid van 50 km/uur.

Voor het openbaar vervoer is men in Teuge aangewezen op de bus. Elke half uur rijdt er een bus vanaf station Twello via de Rijksstraatweg in Teuge naar station Apeldoorn.

Fietspaden liggen langs de provinciale weg N344 en zijn inmiddels gerealiseerd in het kader van de Weteringse Broek. Langs De Zanden zijn suggestiestroken opgenomen.


Hoofdstuk 4 Beleidskader

Het nationale, provinciale, regionale en lokale beleid is geïnventariseerd en geanalyseerd (zie Bijlage 1). Van belang voor het bestemmingsplan 'Teuge - Oost' zijn de volgende punten:

  • Teuge ligt in het bundelingsgebied van de Stedendriehoek. Hier is in de dorpen in- en uitbreiding mogelijk ten behoeve van de autonome en de regionale woningbehoefte. Teuge voorziet in een woonmilieu dat als 'landelijk en dorps' wonen wordt gekenschetst;
  • voor Teuge is in de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst een woningbouwprogramma van 95 woningen voorzien tot 2030, waarvan circa 50 tot 2020;
  • in de kleine kernen, waaronder Teuge valt, is de behoefte aan sociale woningbouw beperkt. Maatwerk is daarbij uitgangspunt, waarbij gezocht moet worden naar een evenwichtig kwalitatief woningbouwprogrammering afgestemd op de behoefte. (Collectief) particulier opdrachtgeverschap is gewenst. In de kleine kernen zal ook door zelfbouw in de lokale vraag voorzien moeten worden.
  • het project Weteringse Broek; een project ten noordwesten van De Vecht waarin de ontwikkeling van natuur, recreatie en water centraal staat.


Hoofdstuk 5 Planopzet

5.1 Inbreidingslocatie

Het bestemmingsplan 'Teuge - Oost' omvat de voorgenomen inbreiding met woningbouw. Het betreft het noordelijke terrein van het voormalige Kamp Teuge, ten noorden van de Rijksstraatweg. Hier zullen circa 85 woningen worden gerealiseerd. Tevens wordt op de huidige locatie van Peco 8 nieuwe woningen mogelijk gemaakt.

De basis voor het stedenbouwkundig plan voor dit gebied wordt gevormd door enerzijds het aansluiten op het bestaande bebouwingspatroon van Teuge en anderzijds het toevoegen van ruimtelijke kwaliteit en vooral 'lucht en ruimte' aan het dorp, dat vanwege haar recente ontstaansgeschiedenis (of in het geval van het MOB-complex: afbraakgeschiedenis) vrij compact is en weinig identiteit heeft. Uitgangspunt is het creëren van een bijzonder woongebied dat zich door een zeer groene inbedding onderscheidt van woonwijken in haar omgeving. Het huidige terrein, met handhaving van waardevolle bomen en de entrees van het plangebied, vormt de basis voor de ruimtelijke opzet. Na opschoning van het terrein (rooien van dood hout, jonge aanplant, weinig waardevolle bomen en onderbegroeiing) blijft een gebied over met een potentiële parkachtige kwaliteit, dat de onderlegger voor het woonprogramma vormt. Alle nieuwe stedenbouwkundige elementen, zoals wegen, parkeerplaatsen, bebouwing, nieuw toe te voegen groen en water zijn onderdeel van het nieuwe 'Park van Teuge'.

De stedenbouwkundige structuur is een voortzetting van de eerdere uitbreidingen van Teuge. De wegen en verkavelingsstroken hebben dezelfde noord-zuid ligging, maar ditmaal met een groene context. Daarnaast wordt op een lager schaalniveau plaatsgemaakt voor routes voor langzaam verkeer in de oost-west richting, waar deze tot nog toe is dichtgezet door bebouwing. Door de situering van de bebouwing in noord-zuid richting ontstaan daartussen openbare ruimten met een eigen karakter. Aan de westzijde sluit dit karakter aan op het woongebied, terwijl de oostzijde meer landschappelijk van aard is. Daarbij worden de meest oostelijke woningen van een lagere dakvoet aan het landschap voorzien. Centraal in het plan ligt een verblijfplein.


afbeelding "i_NL.IMRO.0285.10103-VS00_0002.png" Indicatief stedenbouwkundig plan (BügelHajema Adviseurs, december 2013)

De hoofd-entree van het plan wordt gevormd door de Parmentierstraat. Dit is de ruggengraat van de naoorlogse uitbreidingen en ontsluit ook de eerste twee woonstraten van het nieuwe woongebied (waaronder de Hessenlaan). De Parmentierstraat krijgt haar beëindiging in de autoluwe pleinruimte. De overige woningen worden ontsloten vanaf de nieuwe Fokkerstraat. Deze informele verbinding tussen De Zanden en de Rijksstraatweg krijgt een landelijke ligging en profiel.

Het netwerk van paden en wegen doorkruist het plangebied op een ondergeschikt niveau. Het maakt 'doorwaadbaarheid' in oost-west richting mogelijk, veelal gebruikmakend van de plekken waar boomgroepen staan en waar dus niet gebouwd wordt. Uiteindelijk kan zo het landschap worden bereikt. Ook ontsluit het de binnengebieden tussen de achterkanten van de woningen. De achterpaden van de tussenwoningen zijn integraal onderdeel van het padensysteem.

Het uitgangspunt voor parkeren is twee parkeerplaatsen per woning, waarvan één op eigen terrein, met uitzondering van de rijenwoningen. Voor de vrijstaande woningen die langs het landschap zijn geprojecteerd, wordt ervan uitgegaan dat hier twee parkeerplaatsen op eigen terrein worden ondergebracht. De overige parkeerbehoefte wordt in het openbare gebied opgelost.

De langwerpige pleinruimte, tussen het cluster van sportvoorzieningen en de lommerrijke tuin van Rijksstraatweg nr. 178, vormt het hart van het nieuwe woongebied. De ruimte wordt aan beide zijden beëindigd door een (tuin-)muur. De zuidelijke muur begrenst de achterkanten van het bebouwingslint van de Rijksstraatweg en markeert de overgang van oud naar nieuw. De noordelijke muur begrenst het nieuwe evenemententerrein.

Parallel aan dit bestemmingsplan wordt een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Hierin wordt, in aanvulling op de bovenstaande beschrijving, een opsomming gegeven van de beeldkwaliteitsrichtlijnen. Dit document kan worden gebruikt om een bouwplan te toetsen aan beeldkwaliteit. Ook worden uitgangspunten geschetst voor de inrichting van de openbare ruimte.

In dit bestemmingsplan 'Teuge-Oost' wordt de inbreidingslocatie gedetailleerd vastgelegd ten aanzien van de hoofdstructuur. De woningen, groen- en wegenstructuur krijgen een aparte bestemming. De invulling van de woonkavels is flexibel opgezet, waarbij hoofdgebouwen in het bouwvlak moeten worden gebouwd. De goot- en bouwhoogtes en de te hanteren bouwdieptes zijn ook vastgelegd. Bij de situering van de bouwvlakken is rekening gehouden met de geldende milieuzonering.

5.2 Bed & Breakfast

Er zijn mogelijkheden tot het voeren van een bed & breakfast in de eigen woning in het plan opgenomen. Bed & breakfast betekent letterlijk 'bed en ontbijt'. Het is een kleinschalige accommodatievorm die voor korte verhuur wordt aangeboden, waarmee een invulling wordt gegeven aan de recreatieve mogelijkheden in en rondom Teuge.

In december 2004 heeft de raad van de gemeente Voorst uitgangpunten voor bed & breakfasts vastgesteld:

  • Er mogen maximaal drie kamers per woning voor bed & breakfast worden gebruikt, met een maximum van acht slaapplaatsen.
  • Parkeren dient in beginsel op eigen erf te geschieden.
  • Bed & breakfast mag niet leiden tot karakterverandering van het perceel en/of huis.


Verder gelden de volgende aanvullende uitgangspunten:

  • Bed & breakfast is een ondergeschikte functie, hetzij aan wonen hetzij aan het (agrarische) bedrijf.
  • Een Bed & breakfast mag over maximaal twee van de drie essentiële woonvoorzieningen beschikken. Essentiële woonvoorzieningen zijn douche/bad, wc en keuken(blok). Voor een bed & breakfast is een keuken het minst nodig, omdat bed & breakfast voorziet in ontbijt.

5.3 Mantelzorg

Het bestemmingsplan maakt het middels een algemene afwijking van de regels mogelijk om de woning en eventuele overige gebouwen te benutten ten behoeve van mantelzorg. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan een toenemende roep uit de maatschappij om zorg voor ouders of grootouders in eigen huis te kunnen uitvoeren. Dit mag echter niet leiden tot een aantasting van de gebruiksmogelijkheden van naastgelegen gronden en gebouwen. Na beëindiging van de mantelzorg moet hiervan melding worden gemaakt bij het college van burgemeester en wethouders.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan, zoals beschreven in de planopzet. Daarmee vindt in dit hoofdstuk met name een beschrijving plaats van de relevante uitvoerbaarheidsaspecten, waaronder de economische uitvoerbaarheid.

6.2 Milieuonderzoeken

Ten behoeve van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is het nodig de uitvoerbaarheid te toetsen aan een aantal milieuaspecten, archeologie en water. Voor een meer uitgebreide beschrijving van deze verschillende milieuaspecten en -onderzoeken wordt verwezen naar Bijlage 2. In deze paragraaf wordt volstaan met een samenvatting van dit onderzoek ten behoeve van de voorziene ontwikkeling MOB-Noord. De rapporten zijn gevoegd bij dit bestemmingsplan.

Uitvoerbaarheids-
thema  
MOB-Noord  
Bodem
 
Verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd (zie Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek). Daarna bleek uit historische informatie dat in het verleden op de locatie een sanering is uitgevoerd waarbij enkele restverontreinigingen zijn achtergebleven. Zodoende nader bodemonderzoek noodzakelijk nu de grond gebruikt gaat worden t.b.v. woningbouw.
Verkennend bodem- en asbestonderzoek is uitgevoerd (zie Bijlage 4 Verkennend bodem- en asbestonderzoek). Geconcludeerd wordt dat er geen milieuhygiënische belemmeringen voor woningbouw op de onderzoekslocatie is. De grond voldoet aan de kwaliteitsklasse 'Wonen'.
Voor de huidige Peco-locatie is ook een verkennend en nader bodemonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 5 Verkennend en nader bodemonderzoek Peco locatie). In dit onderzoek zijn op de locatie één of meerdere stoffen aangetoond waarvan de gehalten de interventiewaarde overschrijden. Er kan dus mogelijk sprake zijn van een geval van ernstige bodemverontreiniging met asbest. Dit wordt vastgesteld op basis van een nader asbestonderzoek.  
Milieuzonering
 
Tauw (Bijlage 6 Bedrijven en milieuzonering). Geen probleem, met het stedenbouwkundig plan is rekening gehouden met de bestaande hindercontouren. In het bestemmingsplan wordt dit vervolgens geborgd door met de situering van de bouwvlakken.  
Geluid
 
Quickscan Tauw (zie Bijlage 7 Quickscan geluid en Bijlage 8 Nader onderzoek geluid wegverkeer) en nader onderzoek Tauw (zie Bijlage 9 Nader onderzoek geluid luchthaven).
De geluidsbelastingen vanwege de Rijksstraatweg zijn hoger dan de voorkeursgrenswaarde, maar lager dan de maximaal toegestane grenswaarden. Er dient een hogere waarde te worden aangevraagd bij het college van B&W.
 
Het railverkeerslawaai vormt geen belemmering voor woningbouw in het plangebied.

Ten aanzien van vlieglawaai wordt geconcludeerd dat het plangebied, volgens het BGKL, in zijn geheel is gelegen tussen de 47 en 57 BKL-contouren. Gelet op de recent in werking getreden Omzettingsregeling zijn op de verbeelding de BKL-zones van 47- en 57-BKL als gebiedsaanduidingen opgenomen.
Uit de berekeningen blijkt dat op alle beoogde woningbouwlocaties in het plangebied voldaan kan worden aan de grenswaarde van 45 dB(A) voor de langtijdgemiddelde (equivalente) geluidsniveaus en aan de grenswaarde van 70 dB(A) voor de maximale geluidsniveaus.
In de nieuwe wetgeving (waaronder het luchthavenbesluit) wordt gerekend met Lden contouren. Vervolgens is door Adecs een concept 'berekeningsrapport geluid, externe veiligheid en luchtkwaliteit Teuge' ten behoeve van het luchthavenbesluit opgesteld. Het plangebied is gelegen buiten de 56 dB Lden contour. Hierdoor geldt geen specifiek ruimtelijk regime, er zijn geen beperkingen ten aanzien van voorliggend bestemmingsplan.
Met een wijzigingsbevoegdheid in de regels wordt een wijziging van de BKL zones mogelijk gemaakt: indien het nog te nemen luchthavenbesluit wordt genomen waarin nieuwe geluidscontouren worden vastgelegd (de normstelling van BKL wordt dat vervangen door Lden) kunnen de zones in het bestemmingsplan worden gewijzigd.  
Lucht   Ten aanzien van verkeer is de Nimb-tool gebruikt, hieruit komen geen restricties uit naar voren.
Ten aanzien van luchtvaart is door Adecs is een concept 'berekeningsrapport geluid, externe veiligheid en luchtkwaliteit Teuge' opgesteld. Uit de resultaten blijkt duidelijk dat de door de luchtvaart op Teuge de normen voor NO2 en PM10 (beide respectievelijk 40 ìg/m3 ) niet worden overschreden door de luchtvaart.  
Externe veiligheid
 
Quickscan externe veiligheid Tauw (zie Bijlage 10 Quickscan externe veiligheid) en notitie externe veiligheid Projectbureau Externe Veiligheid Regio Stedendriehoek (zie Bijlage 11 Notitie beoordeling externe veiligheid). Geen restricties ten aanzien van inrichtingen en vervoer van gevaarlijke stoffen.
Vervolgens is door NLR onderzoek gedaan naar de Externe veiligheidsrisico rond luchthaven Teuge door vliegverkeer (zie 12 Rapport externe veiligheid vliegverkeer). Vervolgens heeft het Projectbureau Externe veiligheid van de Regio Stedendriehoek de consequenties voor de externe veiligheid op basis van dit rapport inzichtelijk gemaakt. Conclusie is dat Vliegveld Teuge geen belemmeringen oplevert voor het planproces.  
Archeologie
 
Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, verkennend booronderzoek (zie Bijlage 13 Archeologisch onderzoek). Geen vervolgonderzoek noodzakelijk.  
Natuur/ecologie
 
Quickscan flora en fauna Tauw (zie Bijlage 14 Quickscan flora en fauna). Geen restricties.
Vervolgens is het voorgaande rapport geactualiseerd en aangevuld met ook de Peco-locatie (zie Bijlage 15 Quickscan flora en fauna incl Peco). Geconcludeerd wordt dat er sprake is van mogelijk negatieve effecten op een aantal soorten waarvan het voorkomen niet kan worden uitgesloten (vleermuizen en rugstreeppad). Het uitvoeren van nader onderzoek, het treffen van eventuele mitigerende maatregelen en/of het aanvragen van een eventuele ontheffing van de Flora- en faunawet zijn gekoppeld aan de uitvoeringsfase en dienen afgerond te zijn voor de start van de fysieke uitvoering.  
Water
 
Geohydrologisch onderzoek Tauw (Bijlage 16 Geohydrologisch onderzoek). Het terrein zal moeten worden opgehoogd. Infiltratie op het terrein is mogelijk, maar bij voorkeur met bovengrondse infiltratievoorzieningen of ondiepe ondergrondse infiltratievoorzieningen.  

6.3 Economische uitvoerbaarheid

Volgens de Wro moeten de door de gemeente te maken kosten ten behoeve van de grondexploitatie gedekt zijn. De Wro introduceert daarvoor het exploitatieplan, dat door de raad kan worden vastgesteld. Bij de exploitatie van het MOB-Noord terrein is het verhaal van de kosten van de exploitatie op een andere manier verzekerd, namelijk via de gronduitgifteprijs. De gronden voor de ontwikkeling MOB-Noord zijn deels in juridisch en deels in economisch eigendom bij de gemeente. De gemeente heeft voor de totale ontwikkeling van het plan is in het kader van de Wro een exploitatieopzet opgesteld. De kosten met betrekking tot de ontwikkeling van de locatie MOB-Noord zullen gedekt worden door de te realiseren opbrengsten. Dit project is daarmee financieel haalbaar en een exploitatieplan is dan ook niet nodig.

Hoofdstuk 7 Juridische planopzet

7.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een beeld gegeven van hoe een invulling kan worden gegeven van de regels, zoals die in het voorgaande hoofdstuk zijn voorgestaan.

Er wordt eerst inzicht gegeven in de voorgestane opbouw van de planregels (paragraaf 7.2). Vervolgens wordt specifiek ingegaan op de regels ten aanzien van de in het plan neergelegde bestemmingen (paragraaf 7.3).

7.2 Planregels

Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.

Inleidende regels

In deze regels staan de begrippen verklaard, die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen.


Bestemmingsregels

Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden gebruikt en bebouwd mogen worden. In het bestemmingsplan 'Teuge - Oost' komen de volgende (enkel)bestemmingen voor:

  • Gemengd;
  • Groen;
  • Verkeer - Verblijfsgebied;
  • Wonen.

De bestemmingsregels kennen een vaste opbouw in bestemmingsomschrijving (toegestaan gebruik), bouwregels, nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels, omgevingsvergunning en wijzigingsbevoegdheden.


Bestaande situatie

In de bestemmingsregels, veelal de bouwregels, kan worden verwezen naar de bestaande situatie. Dit vindt veelal plaats om van het plan afwijkende maten en oppervlakten niet onder het overgangsrecht te plaatsen. De bestaande situatie is de situatie zoals deze naar voren komt uit de (digitale) gegevens van de GBKN, het kadaster, de luchtfoto's en de cyclomedia, aangevuld met het gemeentelijk bouwdossier, zoals deze bestaan op het moment van het in werking treden van het plan.


Algemene regels

Het gaat hier om algemene regels die betrekking hebben op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regel te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels. De gemeente Voorst kent algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels, algemene aanduidingsregels en algemene bouwregels.


Binnen het bestemmingsplan 'Teuge - Oost' zijn als algemene aanduidingsregels de gebiedsaanduidingen 'luchtvaartverkeerzone - 1' en 'luchtvaartverkeerzone - 2' opgenomen, voor respectievelijk de 57- en 47-BKL-contouren van het vliegveld. Deze contouren geven de geluidsbelasting aan ten gevolge van het starten, landen en vliegen.

De gebiedsaanduiding 'overige zone - evenemententerrein' is opgenomen, om hier een evenemententerrein mogelijk te maken.

Bij de algemene afwijkingsregels wordt onder andere een uitbreiding van maximaal 10% toegestaan. Hierbij wegen aspecten als de stedenbouwkundige en landschappelijke aspecten, alsmede welstand, mee bij de beoordeling.


In het verleden werd strijdig gebruik (gebruik in strijd met de bestemming) expliciet vermeld bij elke bestemming. Nu is dit strijdig gebruik bij wet (artikel 7.10 Wro) verboden. Ter verduidelijking zijn enkele gevallen van strijdig gebruik opgenomen in de algemene gebruiksregels. Verder geldt al het gebruik dat niet expliciet is genoemd in de bestemmingsomschrijving wordt gezien als strijdig gebruik.

Verder is de anti-dubbeltelbepaling onder de algemene regels opgenomen. Hiermee blijven gronden, die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.


Overgangs- en slotregels

Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. De eerste regels beschermen een bouwwerk of gebruik dat afwijkt van de regels. De slotregels geven aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

7.3 Bestemmingen


Gemengd

De bestemming 'Gemengd' wordt gebruikt voor de nieuw beoogde locatie van het verenigingsgebouw en -terrein van PECO in het noorden van het plangebied. Binnen deze bestemming zijn recreatieve en maatschappelijke voorzieningen, alsmede dienstverlening, niet zijnde detailhandel, en kantoren toegestaan. Een bedrijfswoning is binnen deze bestemming niet toegestaan. Waar gebouwen mogen worden gebouwd (zowel hoofdgebouwen als overige gebouwen) is dat middels een bouwvlak aangegeven met daarbij de betreffende bouwhoogten en het betreffende bebouwingspercentage.


Groen

Om het groene karakter en het structurele groen in de nieuwe wijk te borgen, zijn deze gronden van de bestemming 'Groen' voorzien. Het gaat dan om gebieden die voor de langere termijn groen dienen te blijven. Wegen ten behoeve van gemotoriseerd verkeer worden er niet toegestaan. Andere verblijfsfuncties, zoals parkeren, of paden en wegen voor langzaam verkeer zijn wel mogelijk. Ook kan binnen deze bestemming de ontsluiting voor woonpercelen worden gerealiseerd.

Ten behoeve van een flexibel gebruik van de gronden en in relatie met de nodige aandacht voor de waterhuishouding is het ook mogelijk watergangen of -bergingen binnen deze bestemming toe te staan.


Onder de terreinafscheidingen bij de bestemmingen groen is geregeld dat een terreinafscheiding met een hoogte van 3 meter kan worden opgericht, bijvoorbeeld om het evenemententerrein af te schermen ten opzichte van de aangrenzende woningen.

Verkeer-Verblijfsgebied

Binnen deze bestemming vallen alle overige wegen in het dorp die minder of geen functie hebben voor het doorgaand verkeer. Hierbinnen valt ook de nieuwe weg ten oosten van de nieuwbouwwoningen. Aangezien nog niet bekend is hoe deze weg exact komt te liggen, is de bestemming van deze nieuwe weg iets ruimer neergelegd. De verblijfsfunctie staat hier centraal. Hieraan verbonden zijn functies als parkeren, voet- en fietspaden en speelvoorzieningen.

Ten behoeve van een flexibel gebruik van de gronden is het tevens mogelijk om groenvoorzieningen aan te leggen, en in relatie met de nodige aandacht voor de waterhuishouding is het ook mogelijk watergangen of -bergingen binnen deze bestemming toe te staan.


Wonen

Algemeen

Met de bestemming 'Wonen' is gekozen voor een bestemming waarin zowel de woning als de tuin en het erf, middels aparte aanduidingen, zijn opgenomen. De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor het wonen, beroepen en bedrijven aan huis, alsmede voor tuinen en erven. Ook ondergeschikte voorzieningen als groen, paden, water en parkeren zijn binnen deze bestemming toegestaan.


Voor de bestemmingsregeling van woningen is gestreefd een zo flexibele en eenduidige regeling op te nemen die toepasbaar is op de meeste bestaande woningen in de gemeente. Hierbij wordt aangesloten bij de actuele wensen van de burger.


Bouwregels

Binnen de bestemming 'Wonen' is op de kaart onderscheid gemaakt tussen het bouwvlak, de aanduiding 'erf', de aanduiding 'tuin' en bij diepe percelen eventueel een gedeelte op het achtererf zonder aanduiding. Deze driedeling is bepalend voor de plaats van het hoofdgebouw, de overige gebouwen, de andere bouwwerken en waar niet mag worden gebouwd. Over omgevingsvergunningsvrij bouwen wordt vanzelfsprekend geen uitspraak gedaan. Dit mag volgens de op dit moment geldende wettelijke normen binnen de gehele bestemming 'Wonen'.

Het aantal woningen mag het bestaande aantal niet overschrijden. In dit plan betreft het alleen de bestaande woning aan de Fokkerstraat 12. Voor de nieuwe woningen is het maximum aantal wooneenheden per bouwvlak op de verbeelding aangegeven.

Middels de specifieke bouwaanduiding - beeldkwaliteit wordt in het westen van het plangebied geregeld dat vanuit het oogpunt van beeldkwaliteit voorkomen wordt dat hier een muur van acht rijwoningen wordt gerealiseerd.

Bouwvlak

Er is gekozen voor een flexibele systematiek waarbij binnen het bouwvlak zowel het hoofdgebouw, de overige gebouwen en andere bouwwerken zijn toegestaan. Feitelijk maakt het dus niet uit wat hier gebouwd wordt, mits het voldoet aan de maximale maatvoering. Het hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

Maatvoering bebouwing binnen bouwvlak

De goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw mag maximaal respectievelijk 6 m en 10 m bedragen, dit staat op de verbeelding aangegeven. Uitzondering hierop vormen de woningen die vanaf het buitengebied het best zichtbaar zijn, hier is de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - asymmetisch dak' opgenomen. Deze bouwaanduiding regelt dat hier een standaard goothoogte van 4,5 m geldt, aan de westzijde van de woning op de verbeelding (de niet naar de weg gekeerde zijde van de woning) mag de goothoogte 6 m bedragen.

Voor de nieuwe woningen is tevens een maximale breedte en diepte van het hoofdgebouw opgenomen. De breedte van het hoofdgebouw mag maximaal 10 m bedragen.
De diepte van het hoofdgebouw is afhankelijk van het type woning. Gaat het om een vrijstaande woning dan wordt een diepte van 15 m aangehouden, bij tweeaaneengebouwde woningen een diepte van 12 m en bij aaneengebouwde woningen wordt een diepte van 10 m gehanteerd. Via een afwijking van de bouwregels kan ook een diepte van 12 m voor aaneengebouwde woningen worden toegestaan.

Om de hoofdgebouwen van vrijstaande en twee aaneengebouwde woningen van elkaar te kunnen blijven onderscheiden en te voorkomen dat er een aaneengesloten wand van twee bouwlagen ontstaat, is geregeld dat binnen een afstand van 3 m tot de perceelsgrens de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 m en de goothoogte niet meer dan 3 m.


Erf

De gronden achter en naast het bouwvlak zijn op de kaart aangeduid met de aanduiding 'erf'. Op het erf zijn uitsluitend overige gebouwen en andere bouwwerken toegestaan. Overige gebouwen moeten altijd tenminste 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd. Voor deze maat is gekozen om het visuele onderscheid tussen het hoofdgebouw en de overige gebouwen te behouden. De goot- en bouwhoogte van overige gebouwen mag niet meer dan 3 respectievelijk 5 m bedragen, mits de bestaande hoogte niet meer is. Dit is een maat die veel voorkomt en voldoet aan de gemiddelde eisen en wensen van de burger. Ook wordt met deze maat voldoende onderscheid aangebracht tussen hoofdgebouw en overige gebouwen. Om te voorkomen dat de (analoge) kaart onoverzichtelijk wordt is er voor gekozen deze hoogteaanduiding niet op de kaart op te nemen.

De maximale oppervlakte aan overige gebouwen is begrensd. Deze oppervlaktemaat geldt alleen binnen de gronden met de aanduiding 'erf'. Wat er aan overige gebouwen binnen het bouwvlak wordt gebouwd telt niet mee. Binnen de aanduiding erf mag maximaal 50 m² aan overige gebouwen worden gebouwd. Daarnaast mag het bebouwingspercentage aan overige gebouwen van de gronden met de aanduiding 'erf' de 50% niet overschrijden.


Tuin

De voorgevel is in vrijwel alle gevallen een gevel die vanaf de openbare weg goed zichtbaar is. Met de functieaanduiding 'tuin' is het gebied tussen de voorgevel en de openbare ruimte aangegeven. De grote zichtbaarheid van het gebied binnen de aanduiding 'tuin' maakt dat met eventuele uitbreidingen zorgvuldig moet worden omgegaan. Voorkomen moet worden dat een onrustig gevelbeeld ontstaat of dat een karakteristieke rooilijn wordt doorbroken. Uitbreidingen aan de voorgevel zijn dan ook aan meer stringente voorwaarden verbonden. Er mag tot een diepte van 1,5 m worden uitgebouwd, mits een afstand van minimaal 2,5 m tot de aan de weg gelegen perceelsgrens wordt aangehouden. In de breedte mag over maximaal 60% van de voorgevel worden aangebouwd. De hoogte bedraagt maximaal 3,0 m.


Andere bouwwerken

Op de gronden met de aanduiding 'bouwvlak', 'erf' en 'tuin' mogen ook andere bouwwerken worden gebouwd tot een hoogte van 3 m. Voor erfafscheidingen op gronden met de aanduiding 'tuin' geldt een maximale hoogte van 1 m en binnen het bouwvlak en erf maximaal 2 m. Speeltoestellen en vlaggenmasten mogen maximaal 4,5 respectievelijk 6 m hoog zijn.

Overkappingen dienen minimaal 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd, met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overstek' waar deze in de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwd mogen worden.


Aan huis verbonden beroep en -bedrijf

Binnen de woonbestemming is een beroep of bedrijf aan huis mogelijk tot een maximumoppervlak van 50 m². Hiervoor mag maximaal 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en 100% van de vloeroppervlakte van de overige gebouwen worden gebruikt. Ook dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • er mag geen sprake zijn van belemmeringen voor omliggende functies;
  • er mag geen nadelige invloed worden uitgeoefend op de normale afwikkeling van het verkeer;
  • er dient in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein te worden voorzien;
  • er mag geen sprake zijn van detailhandel, uitgezonderd internetverkoop;
  • de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf is uitsluitend toegestaan, als het een bedrijf is dat is opgenomen in categorie 1 van de in bijlage 1 bij de regels opgenomen 'Staat van bedrijfsactiviteiten'.


Bed & Breakfast

De woning en de overige gebouwen mogen gedeeltelijk gebruikt worden voor het voeren van een Bed & Breakfast. Hiervoor mogen maximaal drie kamers worden gebruikt en maximaal acht personen mogen er de nacht doorbrengen. Verder gelden als voorwaarden dat het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en voorziet in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.

Op deze wijze wordt een invulling gegeven aan de recreatieve potentie van het dorp Teuge. Ook de overige gebouwen kunnen hier gedeeltelijk voor worden gebruikt.


Mantelzorg

De overige gebouwen mogen verder gebruikt worden als zelfstandige woning, mits er sprake is van mantelzorg. Dit gebruik kan alleen mogelijk worden gemaakt middels het toepassen van de algemene afwijkingsregels.

7.4 Flexibiliteit in het bestemmingsplan

Flexibiliteit in een bestemmingsplan is handig om ervoor te zorgen dat een bestemmingsplan voldoende beleidsruimte biedt om ontwikkelingen in de toekomst mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zullen ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan, vaak niet bekend zijn. Een bestemmingsplan zonder flexibiliteit kan te star zijn. Indien gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteitsbevoegdheden (art. 3.6, Wro), dienen in het bestemmingsplan zelf de grenzen te worden aangegeven.

Aan een bestemmingsplan kan flexibiliteit worden toegevoegd, door in het plan bevoegdheden op te nemen tot het stellen van nadere eisen, het afwijken van de regels, het wijzigen van het plan of het uitwerken van een plan.


Afwijken van de regels

Deze bevoegdheid biedt de mogelijkheid af te wijken van een in het plan opgenomen regeling. Afwijken is mogelijk van de bouwregels en van de gebruiksregels. Onder het afwijken van de gebruiksregels wordt verstaan het afwijken van het gebruik zoals dat beschreven is in de bestemmingsomschrijving. Het is mogelijk van geval tot geval ruimtelijk relevante voorwaarden te stellen en belangen nader af te wegen. Afwijken mag alleen op relatief ondergeschikte activiteiten betrekking hebben en mag niet tot een bestemmingswijziging leiden.


In dit bestemmingsplan zijn de volgende afwijkingen van de gebruiksregels opgenomen:

  • Bestemming 'Wonen': ten behoeve van de vestiging van aan huis verbonden beroepen die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten staan;
  • Bestemming 'Wonen' ten behoeve van aan huis verbonden beroepen in categorie 2, mits deze naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven behorende tot categorie 1.

In dit bestemmingsplan zijn de volgende afwijkingen van de bouwregels opgenomen:

  • Bestemming 'Groen': ten behoeve van het aanleggen van een wegbinnen 3 m van de bestemming Verkeer-Verblijfsgebied, voor het geval de nieuw geplande weg net iets anders komt te liggen door onvoorziene omstandigheden.
  • Bestemming 'Wonen': ten behoeve van het realiseren van aaneengebouwde woningen met een diepte van 12 m. Het gaat daarbij om de massa van het hoofdgebouw.
  • Bestemming 'Wonen' ten behoeve van het realiseren van een hoofdgebouw binnen de aanduiding 'tuin' en/of 'erf' waarbij de bouwgrens met maximaal 1 m wordt overschreden, mits dit vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is en er geen belemmeringen zijn vanuit milieutechnisch oogpunt. Deze flexibiliteitsbepaling is opgenomen ten behoeve van eventuele onvoorziene omstandigheden, bijvoorbeeld in verband met de werkelijke toestand van het terrein, waarbij als zou worden vastgehouden aan de bouwgrenzen een (stedenbouwkundig) onwenselijke situatie zou ontstaan.


Wijzigingsbevoegdheid

Meer ingrijpende functieveranderingen en meer ingrijpende afwijkingen van de regels kunnen mogelijk worden gemaakt met een in het bestemmingsplan op te nemen wijzigingsbevoegdheid. Dit mag er niet toe leiden dat de structuur en de ruimtelijke opzet van het plan ingrijpend worden gewijzigd. De wijziging treedt in werking na de vaststelling van een afzonderlijk wijzigingsplan. De wijzigingsbevoegdheid kan niet worden afgedwongen.


In dit bestemmingsplan zijn drie algemene wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

De eerste wijzigingsbevoegdheid is opgenomen om de categorie-indeling van bedrijven in de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' te wijzigen, indien en voor zover ten gevolge van technische en/ of milieuhygiënische ontwikkelingen de milieubelasting van de desbetreffende typen bedrijven wijzigt.

De tweede wijzigingsbevoegdheid is een algemene wijzigingsregel betreffende de aanduidingen luchtvaartverkeerszone - 1 en - 2. Hiermee kunnen de luchtvaartverkeerszones worden gewijzigd indien het Luchthavenbesluit inclusief nieuwe geluidscontouren is vastgesteld.

De derde wijzigingsbevoegdheid is opgenomen om een beperkte overschrijding van een bestemmingsgrens mogelijk te maken van ten hoogste 3 m tot een maximum van 10% van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 8 Overleg en inspraak

8.1 Uitkomsten vooroverleg

In 2011 en 2012 heeft diverse keren ambtelijk vooroverleg met de provincie plaatsgevonden over dit plan. Daarbij is gesproken over de uitbreidingslocatie, het aantal woningen, geluid, externe veiligheid, de ruimtelijke kwaliteit en de stedenbouwkundige opzet van het plan. Daarnaast heeft overleg plaatsgevonden met het waterschap over de opzet.

In het kader van het wettelijk vooroverleg, is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan het Waterschap en de provincie Gelderland. Het voorontwerp is voor de provincie Gelderland, gelet op het provinciaal belang, aanleiding geweest om een advies uit te brengen over een tweetal onderwerpen (voor de volledige reactie, zie Bijlage 17). Dit betreft de woningbouwprogrammering in relatie tot het Kwalitatief Woonprogramma (KWP3) en de relatie met het Luchthavenbesluit. In een vervolgoverleg tussen de gemeente en de provincie zijn beide aspecten nader toegelicht. De gemeente heeft naar aanleiding van dit overleg een woningbouwbehoefteonderzoek laten uitvoeren. De resultaten van dit onderzoek zijn verwerkt in de toelichting van dit bestemmingsplan.

8.2 Uitkomsten terinzagelegging

Het voorontwerpbestemmingsplan 'Teuge - Oost' heeft gedurende zes weken, van 18 april tot en met 30 mei 2013 ter inzage gelegen. Tijdens de bovengenoemde periode zijn 11 inspraakreacties ingediend. In de Inspraaknota zijn de inspraakreacties samengevat en beantwoord, gevolgd door een eindconclusie. De inspraaknota is als Bijlage 18 aan deze toelichting gevoegd.

8.3 Uitkomsten zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan 'Teuge - Oost' heeft gedurende zes weken, van 9 januari tot en met 19 februari 2014, ter inzage gelegen. Tijdens de bovengenoemde periode zijn 13 zienswijzen ingediend. In de zienswijzennota zijn de reacties samengevat en beantwoord, gevolgd door een eindconclusie. De zienswijzennota is als Bijlage 19 aan deze toelichting gevoegd.

Bijlagen

Bijlage 1 Beleidskader

1 Inleiding

In deze bijlage wordt ingegaan op de belangrijkste beleidsnota's van de verschillende overheden die relevant zijn voor het dorp Teuge.


2 Nationaal beleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR heeft diverse nota's vervangen, zoals de Nota Ruimte en Nota Mobiliteit. Ook zijn met het SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken vervallen die zijn benoemd in de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. In het SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw, integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In het SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.


Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

Voorliggend bestemmingsplan is niet strijdig met één van de 13 nationale belangen. Het plan past binnen de kaders van de SVIR. De transformatie en herstructurering van een terrein met de bestemming 'luchthavengebonden bedrijvigheid' naar een woonlocatie levert een positieve bijdrage aan de leefbaarheid van het dorp Teuge.


Nationale landschappen

Teuge maakt deel uit van het Nationaal Landschap Veluwe. In een Nationaal Landschap is sprake van een unieke combinatie van cultuurhistorische en natuurlijke elementen die tot een typisch Nederlands landschap hebben geleid. De unieke kernkwaliteiten van het gebied dienen te worden behouden en versterkt. Dit wil niet zeggen dat er in deze gebieden geen ontwikkelingen meer mogelijk zijn. Deze dienen echter de kernkwaliteiten niet aan te tasten, beter nog, zij leveren een bijdrage aan de kernkwaliteiten.


Natuurbeschermingswet

Nederland kent 162 Natura 2000-gebieden. Dit Natura 2000 netwerk bestaat uit gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en aangemeld onder de Habitatrichtlijn. Beide Europese richtlijnen zijn belangrijke instrumenten om de Europese biodiversiteit te waarborgen. Alle Vogel- of Habitatrichtlijngebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben.


De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van deze gebieden. Als een activiteit mogelijk van invloed is of kan zijn op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied of Beschermd Natuurmonument, dan is een vergunning noodzakelijk. Dit kan ook nodig zijn voor projecten die buiten het beschermd gebied liggen, maar wel mogelijk van invloed zijn op de instandhoudingdoelstellingen binnen het gebied, de externe werking.


Nota Belvedère

De Nota Belvedère geeft een visie op de wijze waarop met de cultuurhistorische kwaliteiten van het fysieke leefmilieu in de toekomstige ruimtelijke inrichting van Nederland kan worden omgegaan. De centrale doelstelling van het beleid is dat de cultuurhistorische identiteit sterker richtinggevend zal worden voor de inrichting van de ruimte, en dat het rijksbeleid zal daarvoor goede voorwaarden scheppen. De Nota Belvedère richt zich op het in stand houden en ontwikkelen van de cultuurhistorische identiteit.


3 Provinciaal beleid

Ruimtelijke Verordening Gelderland

Op grond van artikel 4.1 Wro kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en omtrent de daarbij behorende toelichting.

Op 15 december 2010 hebben provinciale staten van Gelderland de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld. In de toelichting hebben provinciale staten aangegeven wat de strekking van de verordening is. "In deze verordening zijn regelingen opgenomen waarvan Provinciale Staten van mening zijn dat de provincie verantwoordelijk is voor de doorwerking daarvan. De verordening vormt een beleidsneutrale vertaling van reeds vastgesteld ruimtelijk beleid. Dit betekent dat deze verordening geen beleidswijzigingen bevat. Onder de Wro heeft de provincie geen bemoeienis meer met lokale belangen. Gemeenten worden nu vrij gelaten de lokale aspecten naar eigen inzicht te regelen. Daarnaast zijn regelingen opgenomen die naar de mening van het Rijk door de provincies nader moeten, dan wel kunnen worden uitgewerkt in een provinciale verordening. Dit vloeit voort uit de concept-AMvB Ruimte."

In de regels van de Ruimtelijke Verordening Gelderland is, voor zover voor het bestemmingsplan Teuge-Oost van belang, het volgende bepaald:

  • 1. In een bestemmingsplan is nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken slechts toegestaan binnen bestaand bebouwd gebied. Daarnaast is nieuwbouw ook toegestaan binnen de zoekzones wonen en werken uit de Streekplanuitwerking Zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking.
  • 2. De in een bestemmingsplan op te nemen nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen dienen te passen in het vigerende, door GS vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio en het daarin opgenomen regiototaal aan woningen.


ad 1. Op de onderstaande uitsnede van de plankaart van de Ruimtelijke Verordening Gelderland is te zien dat voorliggend plangebied is gelegen in het roze deel. Dit deel is op basis van de visie aangemerkt als zoekzone wonen en werken. In artikel 3.1 van de verordening staat beschreven dat nieuwbouw binnen de zoekzone wonen en werken uit de Streekplanuitwerking zoekzones stedelijke functies en landschappelijk versterking is toegestaan.

ad 2. Het Kwalitatief Woonprogramma wordt beschreven in de volgende paragraaf.


afbeelding "i_NL.IMRO.0285.10103-VS00_0003.png"

Uitsnede Verstedelijking, Ruimtelijke Verordening Gelderland

Woonvisie Gelderland: kwalitatief woningbouwprogramma 2010-2019

Het College van Gedeputeerde Staten van Gelderland heeft op 12 januari 2010 de Woonvisie Gelderland: kwalitatief woningbouwprogramma 2010-2019 vastgesteld.

Het KWP heeft als doel het woningaanbod op regionaal niveau, zowel kwantitatief als kwalitatief, zo goed mogelijk af te stemmen op de behoefte (de vraag) aan woningen. Het KWP 2010-2019 (KWP3) beschrijft per regio de programmatische opgave op basis van de geconstateerde regionale woningbehoefte en is daarmee het richtpunt voor woningbouwbeleid van gemeenten in de regio. Hierin zijn afspraken gemaakt over aantallen woningen die de gemeenten mogen bouwen middels planningslijsten.

Wat aantallen betreft betekent het KWP3 dat de Stedendriehoek (exclusief Deventer) voor de periode 2010 tot en met 2019 behoefte heeft aan een netto toevoeging van 8.500 woningen. De provincie geeft echter geen binnenregionale verdeling aan, dat is aan de regio zelf.

Voor Teuge - Oost zijn de volgende aspecten van belang:

  • het betreft een inbreidingslocatie;
  • het totale aantal van circa 85 woningen past binnen de binnenregionale verdeling en is opgenomen in de planningslijst van de gemeente Voorst;
  • conform het provinciaal beleid wordt ingezet op hoge kwaliteit van het plan (groene opzet);
  • er is sprake van herontwikkeling van een bedrijventerrein naar woningbouw;
  • over de aantallen woningen en locatie hebben meerdere gesprekken met de provincie plaatsgevonden;
  • er worden woningen in de bereikbare, middeldure en dure sector gerealiseerd.

Uit bovenstaande toets blijkt dat wordt voldaan aan de in het KWP beschreven uitgangspunten.

Regionale afstemming *) gewijzigd d.d. 11/02/2015: tekst regionale afstemming toegevoegd.

Binnen de regio Stedendriehoek zijn in het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 afspraken gemaakt. De planhorizon van 10 jaar, die ook dit bestemmingsplan heeft, gaat over de resterende KWP-termijn tot 2020 heen. Om in de pas te lopen met de ontwikkeling van de voorziene woningbehoefte, is gekozen voor een fasering van de bouw in kleine aantallen. Hiermee is rekening gehouden met de financiële haalbaarheid van het plan. Gevolg is dat het plan ook voorziet in woningbouwontwikkeling voor de periode na 2019.

De woningprogrammering voor de periode na 2019 wordt het komende jaar in onderling overleg in de regio Stedendriehoek afgestemd. Wanneer de opgave voor de regio wijzigt, bijvoorbeeld de binnenregionale verdeling voor de gemeente Voorst neerwaarts wordt bijgesteld, bereikt de gemeente Voorst in regionaal verband afstemming en vertaalt deze de consequenties in de eigen planvoorraad.

De locatie ligt nabij de gemeentegrens van Apeldoorn. Over de concrete invulling van dit specifieke plan heeft nadere afstemming plaats gevonden met de gemeente Apeldoorn, om te beschouwen in hoeverre concurrentie ervaren wordt met de Apeldoornse (plan)voorraad. Verder zijn beide gemeenten voornemens om structureler periodiek de effecten van hun plannen op elkaar en de voorraad in beeld te brengen om zonodig af te stemmen

Relevant daarbij is dat de verschillen tussen steden en dorpen, landschappen, historie en woonmilieus een bijzondere kwaliteit vormen van de regio. Met dit plan wordt aangesloten op de specifieke woonsfeer van de dorpskern Teuge. Vooruitlopend op de structurele afstemming van plannen en actualisering van de kwantitatieve programmeringsafspraken (RPW) achten de gemeenten Voorst en Apeldoorn deze ontwikkeling vooralsnog niet concurrerend met de in de stad Apeldoorn beoogde woningbouwontwikkelingen en huidige voorraad. Deze kennen en meer stedelijk karakter en stedelijke setting.

Omgevingsvisie Gelderland en Omgevingsverordening Gelderland

Omgevingsvisie Gelderland

De Omgevingsvisie Gelderland is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De Omgevingsvisie is de vervanger van het Streekplan en enkele andere structuurvisies. Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld en deze is op 18 oktober 2014 in werking getreden. De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven.

Dit zijn:

  • 1. Een duurzame economische structuur;
  • 2. Het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.


Ad. 1. Een duurzame economische structuur

Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om krachtige steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Het verbeteren van de economische structuur is een belangrijke opgave voor de Gelderse samenleving. Er zijn veel kansen om de economische structuur te verbeteren. De provincie wil samen met haar partners de kansen benutten, met oog voor de unieke kwaliteiten van Gelderland. Het streven is om de concurrentiekracht van Gelderland te vergroten door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur.

Deze versterking van de economie gebeurt in een andere context dan een aantal jaar geleden. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'. De versterking van de economie vergt een andere aanpak. Dat betekent vooral dat de provincie zich met haar partners richt op:

  • kansen bieden aan bestaande en nieuwe bedrijven;
  • het creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de stedelijke regio's;
  • het creëren van een goede bereikbaarheid van de stedelijke gebieden en de economische kerngebieden met fiets, openbaar vervoer en auto maar ook digitaal;
  • het versterken van ruimtelijke randvoorwaarden voor de sterke (top)sectoren en het verbeteren van de kennisinfrastructuur;
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor cultuurbeleving;
  • een adequaat beheer (kwaliteit en kwantiteit) van bestaande en eventueel nieuwe woongebieden, bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel in Gelderland.


Ad. 2. Het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving

Een aantrekkelijke leefomgeving vergt een goede kwaliteit en beleving van natuur en landschap in Gelderland, een gezonde en veilige leefomgeving en een robuust bodem- en watersysteem. De provincie zet daarom in op het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. De realisatie van deze tweede centrale doelstelling betekent vooral:

  • ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek;
  • zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap;
  • een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed;
  • een gezonde en veilige leefomgeving;
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor beleving, bereikbaarheid en toegankelijkheid van cultuur, natuur en landschap.

Bij ruimtelijke initiatieven is de uitdaging de match te maken tussen de kwaliteiten van het betreffende initiatief en de kwaliteiten van de plek of het gebied waar het initiatief speelt. De Gelderse Ladder voor duurzaam ruimtegebruik wordt gebruikt als afwegingskader voor de vestigingsplek van stedelijke ontwikkelingen.


Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik

Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing.

Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:

  • past de ontwikkeling bij de doelen in Gelderland? Zo ja:
  • hoe voegt de ontwikkeling extra kwaliteit toe aan een gebied?

Als juridische basis gebruikt de provincie de Ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de ladder aan de hand van de treden de locatiekeuze te motiveren. Deze ladder is ook van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale Omgevingsverordening.

De Ladder voor duurzame verstedelijking is voor dit bestemmingsplan uitgewerkt in de paragraaf duurzame verstedelijking.

Het bestemmingsplan Teuge-Oost geeft invulling aan de hoofddoelstellingen uit de Omgevingsvisie Gelderland en past binnen de gestelde kaders. Met het plan wordt een aantrekkelijke woon- en leefomgeving gecreëerd door transformatie en herstructurering van een terrein met een bedrijvenbestemming naar wonen in een groene omgeving. Er is rekening gehouden met de landschappelijke kwaliteiten van de plek door de bestaande waardevolle bomen en beplanting te behouden en te kiezen voor een parkachtige opzet van de wijk met veel groen. Ruimtelijk gezien wordt aansluiting gezocht bij de bestaande bebouwing in het dorp en een goede overgang gecreëerd naar het buitengebied. Ook vanuit cultuurhistorisch oogpunt is woningbouw op deze locatie een voor de hand liggende keuze; op de planlocatie heeft de Molukse gemeenschap vanaf de jaren '50 tot in de jaren '70 gewoond.


Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening Gelderland is de uitwerking van de Omgevingsvisie Gelderland en is vastgesteld op 24 september 2014. Op 18 oktober 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland in werking getreden. In de verordening is de visie in regels vertaald, waardoor het een toetsdocument wordt voor onder andere gemeenten. De Omgevingsverordening Gelderland vervangt de Ruimtelijke Verordening Gelderland.

Met betrekking tot het realiseren van nieuwe woningen wordt in de verordening beschreven dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan zijn wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio successievelijk het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Regionaal Programma Wonen.

In de vorige paragraaf is ingegaan op het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019. Op basis van deze paragraaf is de conclusie dat het voorliggend bestemmingsplan passend is binnen de Omgevingsverordening Gelderland.


Duurzame verstedelijking

Op grond van artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro kan een bestemmingsplan alleen een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken:

  • 1. als die stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • 2. als in die actuele regionale behoefte wordt voorzien binnen het bestaande stedelijk gebied van de regio door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins; en, in het geval de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaande stedelijk gebied van de regio kan plaatsvinden:
  • 3. als in die behoefte wordt voorzien op een locatie die met gebruik van verschillende manieren van vervoer passend ontsloten is of als zodanig wordt ontwikkeld.

De begrippen 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' zijn als volgt gedefinieerd (artikel 1.1.1 Bro):

  • stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
  • bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

In de praktijk wordt dit de Ladder voor duurzame verstedelijking genoemd. De Ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. Aan de hand van de treden van deze ladder is voorliggend plan beoordeeld.


Toetsing concrete situatie aan ladder voor duurzame verstedelijking

De eerste trede van de ladder is de vraag of het plan voorziet in een actuele regionale behoefte.

De voorgenomen planontwikkeling maakt de bouw van 85 woningen in Teuge-Oost mogelijk.

De ontwikkeling in Teuge is een meerjarige ontwikkeling, die voorziet in een plaatselijke, gemeentelijke en regionale behoefte. Het kader voor de gemeentelijke woningbouwprogrammering is het KWP3 (2010 tot 2020). Hierbinnen mag de gemeente netto 610 woningen bouwen tot 2020. Dit aantal komt overeen met de behoefte in de gemeentelijke Woonvisie (2011) gebaseerd op de woningbouwprognose en het woonwensenonderzoek. Er worden woningen in de bereikbare, middeldure en dure sector gerealiseerd. Kwantitatief en kwalitatief past deze ontwikkeling binnen de Woonvisie.

Het bestemmingsplan Teuge-Oost kent een langere werkingsduur dan de planperiode van het KWP3. De woningbouw binnen dit plan wordt door de gemeente gefaseerd uitgevoerd om zo optimaal mogelijk aan te sluiten op de woningbehoefte. In het bestemmingsplan is hiervoor een fasering opgenomen waarbij het maximum aantal te bouwen woningen tot 2020 (35 woningen) is vastgelegd in de regels. Deze werkwijze heeft de gemeente ook bij andere woningbouwplannen toegepast. De fasering leidt ertoe dat het bestemmingsplan ook plancapaciteit toevoegt na 2020. Dit is inherent aan de plansystematiek en spelregels van de ruimtelijke ordening. De financieel economische uitvoerbaarheid is gebaseerd op een gefaseerde ontwikkeling van de woningbouw.

Tijdens de planvorming heeft er overleg plaatsgevonden met de provincie Gelderland en de regio Stedendriehoek over het in procedure zijnde bestemmingsplan voor Teuge. Resultaat van het overleg is dat zowel de provincie als de regio Stedendriehoek hebben ingestemd met het woningbouwprogramma van -onder andere- dit bestemmingsplan. De gemeente Voorst neemt hiermee met goedkeuring van de provincie en regio Stedendriehoek, een voorschot op de periode na 2020, waarover nog een nadere regionale afspraak met de regio Stedendriehoek en de provincie Gelderland zal worden gemaakt.

Daarnaast is deze ontwikkeling nader beschouwd en onderbouwd middels een woningbouwbehoefte onderzoek door bureau Companen (zie Bijlage 20 Woningbouwbehoefteonderzoek). Het onderzoek bestaat uit een beleids-, locatie, concurrentie- en vraag- en doelgroepenanalyse.

Uit het onderzoek is gebleken dat de verwachte vraag naar nieuwbouw in Teuge in de periode tot 2020 voor de lokale, eigen behoefte 20 woningen bedraagt. Voor de periode erna zijn ongeveer 2 woningen per jaar voor de plaatselijke behoefte haalbaar. Dit betekent dat de realisatie van het totale plan mede afhankelijk is van de invulling van de behoefte van elders uit de gemeente Voorst of van buiten de gemeente. Als goed wordt ingespeeld op de vraag uit omliggende kernen en buiten de gemeente en de woningbouw gedoseerd is, lijkt een uitbreiding tot maximaal 40 woningen tot 2020 haalbaar. Het aantal van 40 woningen tot 2020 past binnen de regionale afspraak over woningbouwprogrammering tot 2020.

Verder blijkt dat de afzetbaarheid van woningen mede afhankelijk is van het aanbod in de overige kernen van de gemeente Voorst en de ontwikkelingen in de regio. Vooralsnog staat er in de periode tot en met 2020 in de kleine kernen beperkte nieuwbouw op het programma. De gemeente Voorst heeft begin dit jaar besloten om een aantal woningbouwplannen waarvan het bestemmingsplan nog niet is vastgesteld (de zogenaamde zachte plannen) niet voort te zetten vanwege de veranderde houding van de provincie Gelderland. Het gaat hierbij om zowel gemeentelijke als particuliere woningbouwlocaties. Er is geen concurrentie met nabij geplande woningbouwontwikkelingen in de gemeente Apeldoorn. Het gaat om verschillende woonmilieus: in Apeldoorn is sprake van een stedelijk woonmilieu en in Teuge van dorps wonen in het groen.

De komende jaren richt de vraag zich met name op het toevoegen van koopwoningen in het goedkope (tot €200.000,-) en middeldure segment (€ 200.000,- en € 300.000,-). Het toevoegen van nieuwbouw levert een positieve bijdrage voor het aanbieden van betaalbare woningen in de gemeente Voorst. Om de afzetbaarheid van nieuwbouw in Teuge te vergroten, gelden de volgende aanbevelingen:

  • De nieuwbouw gedoseerd op de markt brengen. Belangrijk hierbij is flexibiliteit door steeds de markt aan te voelen en op in te spelen. Dit kan betekenen dat de fasering niet in vaste aantallen per jaar is uit te drukken. Maatwerk is het uitgangspunt bij de daadwerkelijke fasering en het op de markt brengen van nieuwbouwwoningen. Om flexibel te kunnen inspelen op de vraag vergt dit een ruimer bestemmingsplan. De flexibiliteit betreft dus niet alleen de doelgroepen, maar ook de fasering.
  • Woningen in het goedkope en middeldure segment realiseren, zeker op de korte termijn in de kern Teuge. Hierbij is het belangrijk dat het prijsniveau ook op kwaliteit wordt afgestemd op de prijsniveaus van nieuwbouwwoningen die worden aangeboden in onder andere De Schaker (Twello) en de regio.
  • Particulier opdrachtgeverschap is kansrijk, gezien de ervaringen uit het verleden. Daarbij is het belangrijk dat de aangeboden kavels voor een betaalbare prijs worden aangeboden. Gelet op de zelfbouwcultuur in Teuge is Collectief Particulier Opdrachtgeverschap een goede optie, waarbij bovendien gebouwd wordt op basis van behoefte en consumentgericht wordt gebouwd.
  • De kwaliteiten van de kern benadrukken: rust, ruimte, groen, veiligheid en een kindvriendelijke omgeving. Dit zijn kwaliteiten die bij niet iedereen bekend zijn. De aantrekkelijkheid van het stedenbouwkundig ontwerp is zeker een pluspunt en speelt goed in op de kernkwaliteiten van het dorp.

Op basis van bovenstaande is de conclusie dat voldaan wordt aan de eerste trede. De ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte.


De tweede trede betreft de vraag of het binnen bestaand stedelijk gebied is te realiseren door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.

De voorgenomen ontwikkeling kan in bestaand stedelijk gebied worden opgevangen. Via een stedenbouwkundige verkenning is gezocht naar de meest geschikte locatie voor uitbreiding van het dorp Teuge. Uit de stedenbouwkundige verkenning bleek dat het gebied aan de oostzijde van Teuge het meest geschikt is. Het plangebied ligt in een provinciale zoekzone voor wonen en geldt als inbreidingslocatie door transformatie en herstructurering van het voormalige MOB-complex tot woongebied. Een groot deel van het terrein heeft momenteel de bestemming 'luchthavengebonden bedrijvigheid'. De omvang van het bedrijventerrein dat in dit bestemmingsplan wordt gewijzigd naar een woonbestemming leidt tot een hoger aantal woningen. Door deze opzet met woningbouw aan de oostkant van het dorp is een goede stedenbouwkundige afronding van het dorp naar het buitengebied mogelijk. Hiermee wordt ruimtelijk gezien veel kwaliteitswinst behaald ten opzichte van een invulling op basis van de huidige bestemming. Indien gekozen wordt voor een plan met minder woningen dan behoudt het oostelijk deel van het plangebied de huidige bestemming 'luchthavengebonden bedrijvigheid' en kan een bedrijventerrein worden gerealiseerd. Ruimtelijk gezien ontstaat er dan een zeer onwenselijke situatie dat leidt tot een kwalitatief minder plan. Datzelfde geldt ook indien woningbouw in het geheel niet doorgaat, omdat op basis van de huidige bestemming een bedrijventerrein kan worden gerealiseerd. Bovendien komt ontwikkeling van bedrijventerrein in plaats van woningbouw niet ten goede aan de leefbaarheid het dorp Teuge. Het plan maakt naast woningbouw namelijk ook de verplaatsing én nieuwbouw van een jeugdontmoetingscentrum mogelijk. Het nieuwe woongebied sluit goed aan op de huidige bebouwingsstructuur van het dorp en zorgt voor een passende invulling van de ruimte tussen de bestaande bebouwing, de sportvelden en het buitengebied. De beek aan de oostzijde van het dorp Teuge en het plangebied vormt de begrenzing van het stedelijk gebied. Om de kwaliteiten van de invulling van het plan te waarborgen is een beeldkwaliteitsplan opgesteld.


Uit bovenstaande toets blijkt dat voorliggende ontwikkeling past binnen de Ladder voor duurzame verstedelijking.

4 Regionaal beleid

Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030

In Stedendriehoekverband is de Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 opgesteld. Naast de nodige aandacht voor herstructurering en nieuwbouw in de steden, wordt ook ingezet op een woningbouwprogramma in de dorpen ten behoeve van het behoud en de versterking van de leefbaarheid. Uitbreidingen moeten vanuit cultuurhistorisch, landschappelijk en ecologisch oogpunt verantwoord zijn. In een aantal dorpen binnen het bundelingsgebied is ruimte voor extra groei bovenop de lokale behoeften. Het betreft daarbij uitbreidingen voor de langere termijn. Teuge ligt in dit bundelingsgebied, zodat er in principe ruimte is voor extra groei tot 2030. Voorliggend plan past daarmee in het regionale beleid.


Belvoir en Belvoir 2

De nota's Belvoir en Belvoir2 zijn de provinciale doorvertaling van het cultuurhistorische beleid op basis van de rijksnota Belvedere. In de nota Belvoir staan vijf hoofddoelen centraal: maak cultuurhistorische waarden inzichtelijk, integreer cultuurhistorie in planvorming, versterk de cultuurhistorische bijdrage aan de Gelderse economie, houd cultuurhistorische waarden duurzaam in stand en vergroot het cultuurhistorisch besef en draagvlak. De gemeente Voorst valt binnen het gebied IJsselvallei, waarin de samenhang tussen water, bedrijvigheid en agrarische inrichting centraal staat.


Gebiedsvisie WeteringseBroek

Tussen De Vecht en Teuge ligt het plattelandsvernieuwingsgebied van het Weteringsebroek. Het hoofdaccent in het Weteringsebroek ligt op het ontwikkelen van dagrecreatie voor bewoners uit de nabije omgeving, uitsluitend op vrijwillige basis. Hiervoor worden onder andere een netwerk van fietspaden aangelegd. Zo komt er een nieuw fietspad met een landschappelijke aankleding door het Drostendal naar vliegveld Teuge, welke aansluit op de bestaande overgang van de A50. Verder is er ruimte voor een combinatie van activiteiten, zoals grondgebonden landbouw, natuurontwikkeling, nieuwe landgoederen en recreatie. Hierbij mogen de belangen bij de ontwikkeling van het vliegveld Teuge niet conflicteren met die van de Weteringse Broek.


5. Lokaal beleid

Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst

De Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst (vastgesteld op 31 januari 2005) geeft een visie op wonen, werken, verkeer en voorzieningen binnen de gemeente Voorst. Voor het dorp Teuge zijn de volgende ontwikkelingen van belang:

  • Er is een woningbouwprogramma van 95 woningen voorzien tot 2030.
  • Ingezet wordt op compact bouwen grenzend aan de bestaande bebouwing ten noorden van de Rijksstraatweg.
  • Herinrichting van de Rijksstraatweg om de verkeersveiligheid te vergroten.
  • Teuge ligt in het Open Middengebied. Dit gebied wordt gezien als een belangrijke perspectiefgebied voor de grondgebonden landbouw. Ook verbrede landbouw heeft hier mogelijkheden. Het vliegveld Teuge zou zich verder kunnen ontwikkelen tot (intensieve) dagrecreatie, als doorgangsgebied voor noord-zuid verbindingen. Bereikbaarheid en leefbaarheid vragen hierbij de aandacht.
  • Tussen De Vecht en Teuge ligt het plattelandsvernieuwingsgebied van het Weteringsebroek. Het hoofdaccent in het Weteringsebroek ligt op het ontwikkelen van dagrecreatie voor bewoners uit de nabije omgeving, uitsluitend op vrijwillige basis. Verder is er ruimte voor een combinatie van activiteiten, zoals grondgebonden landbouw, natuurontwikkeling, nieuwe landgoederen en recreatie.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de realisering van het woningbouwprogramma zoals beoogd in de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst.


Woonvisie: diversiteit in wonen 2011-2015

De Woonvisie is op 10 oktober 2011 vastgesteld. In de Woonvisie geeft de gemeente de kwalitatieve en kwantitatieve ontwikkelingsrichting voor het wonen aan. De woonvisie is een thematische structuurvisie die zich richt op ruimtelijke ontwikkelingen die met het 'wonen' samenhangen. De Structuurvisie Wonen biedt de programmatische kaders voor de uitwerking, vaststelling en actualisering van bestemmingsplannen.


In de Woonvisie worden zes centrale keuzes voor de gewenste ontwikkeling van het wonen in de gemeente Voorst gegeven, namelijk:

  • 1. Bij nieuwbouw ruimte ontwikkelen voor gezinnen en senioren;
  • 2. Voor starters en lagere inkomens mogelijkheden in bestaande voorraad benutten;
  • 3. Regie nemen bij ontwikkelingen voor wonen met zorg;
  • 4. Concentratie ontwikkelingen in middelgrote kernen en de hoofdkern Twello;
  • 5. Uitwerking naar een KWP-programma: maatwerk in planning;
  • 6. Solidariteit organiseren.


In tegenstelling tot de vorige woonvisie, wil de gemeente nu naar een meer flexibel planningsmechanisme, passend bij de woonwensen en de ambities zoals in de woonvisie weergegeven. De variatie in de kernen (naar schaalgrootte en (markt)vraag per woningmarktsegment) vraagt hierom. De nieuwe aanpak van het Kwalitatief Woonprogramma (KWP2011) is daarom gericht op meer maatwerk per woningbouwlocatie. In dit nieuwe KWP2011 richt de gemeente zich op de volgende onderdelen:
A. Categorieën woningbouw.
B. Woningbouwprogramma per doelgroep.
C. Concentratie van wonen, zorg en welzijn.


De gemeente kiest als uitgangspunt bij de realisering van nieuwbouw voor een aandeel van 30% sociale woningbouw. Bij de verdeling van de 30% sociaal, plaatst de gemeente onder andere de volgende accenten:

  • In de kleine kernen is maatwerk uitgangspunt, waarbij wordt gezocht naar een evenwichtig kwalitatief woningbouwprogramma, afgestemd op de behoefte en maat van het bouwplan. (Collectief) particulier opdrachtgeverschap is gewenst. In de kleine kernen zal vooral door zelfbouw in de lokale vraag voorzien worden;
  • In de kleine kernen geldt wel het solidariteitsbeginsel vanuit de verevening.


Geconcludeerd kan worden dat voor de kleine kernen, waaronder Teuge, geldt dat de verdeling sociaal segment en marktsegment maatwerk per locatie inhoudt. Aandachtspunten voor de kleine kernen zijn het opplussen van bestaande woningen voor senioren en kavels voor zelfbouw voor starters en gezinnen met kinderen. In voorliggend plan is rekening gehouden met de mogelijkheid voor CPO (collectief particulier opdrachtgeverschap) en is een zeker mate van flexibiliteit opgenomen door qua woningcategorie en fasering in te spelen op de vraag vanuit de markt. Er wordt gebouwd voor doelgroepen, dat wil zeggen voldoende woningen in de bereikbare sector voor starters en lagere inkomens in de huur en koop, middeldure woningen voor gezinnen met kinderen en medioren/senioren en woningen in de dure prijsklasse. Het bestemmingsplan past daarmee binnen het KWP van de Woonvisie.


Nieuwe landgoederen in de gemeente Voorst

Landgoederen en buitenplaatsen zijn een beeldbepalend onderdeel van de gemeente Voorst. Het uitgangspunt van de gemeente is dat bestaande landgoederen en een gezonde landbouw de basis vormen van het groene en recreatieve karakter van de gemeente Voorst. Onder andere nieuwe landgoederen kunnen dit versterken. Met de komst van nieuwe landgoederen kan de bestaande landgoederengordel (het Groene Carré) worden versterkt en kan tegelijk een grote bijdrage worden geleverd aan de ecologische en landschappelijke versterking. Een zoekgebied bepaalt waar nieuwe landgoederen kunnen worden opgericht. Dit zoekgebied ligt onder andere ten westen van Teuge. In voorliggend plan is rekening gehouden met de mogelijkheid voor CPO (collectief particulier opdrachtgeverschap) en is een zeker mate van flexibiliteit opgenomen door qua woningcategorie en fasering in te spelen op de vraag vanuit de markt. Er wordt gebouwd voor doelgroepen, dat wil zeggen voldoende woningen in de bereikbare sector voor starters en lagere inkomens in de huur en koop, middeldure woningen voor gezinnen met kinderen en medioren/senioren en woningen in de dure prijsklasse. Het bestemmingsplan past daarmee binnen het KWP van de Woonvisie.


Welstandsnota Voorst

In de welstandsnota wordt het welstandsbeleid ten aanzien van kleine bouwwerken, zoals dakkapellen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, en grotere bouwwerken verwoord. Voor de eerste categorie zijn zogenaamde loketcriteria opgesteld, die 'aan de balie' duidelijk maken of het gebouwd kan worden of niet. Voor de grotere bouwactiviteiten gelden object- en gebiedscriteria. Hier zijn verschillende criteria opgesteld voor het dorpslint, het naoorlogs woongebied en het vliegveld en omgeving. Aangegeven wordt dat het dorpslint de karakteristieken en samenhang om te fungeren als herkenbaar (historisch) centrum mist. De grootste waarde van de naoorlogse woongebieden ligt in de ruime groene opzet van de buurten en de heldere stedenbouwkundige opzet.


Cultuurhistorie in de gemeente Voorst

Deze nota bevat inventarisatie en waardering van cultuurhistorische elementen en patronen van de gemeente Voorst. Karakteristiek voor Teuge is de middeleeuwse doorgaande landweg 'Rijksstraatweg'. Ten noorden hiervan liggen de jonge heide- en broekontginningen en aan de zuidzijde liggen kampontginningen met oude bouwlandcomplexen. De ten westen van Teuge gelegen waterloop is aangeduid als een oude IJsselloop, beek of wetering.


Binnen het plangebied komen geen monumenten voor.


Bijlage 2 Onderzoekthema's

1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Tevens wordt ingegaan op de thema's archeologie, ecologie en water.


2 Milieuthema's

2.1 Bodem

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen niet meer dan vijf jaar oud zijn.

Indien er sprake is van bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. In de praktijk worden deze onderzoeken vaak gecombineerd.


Situatie Teuge - Oost

Bureau Tauw heeft een verkennend bodemonderzoek voor de woningbouwlocatie in Teuge uitgevoerd (zie Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek).

Uit het onderzoek blijkt dat in zowel de grond als het grondwater maximaal licht verhoogde gehalten/concentraties worden gemeten. Bij afvoer van de grond kan het noodzakelijk zijn een partijkeuring volgens de richtlijnen van het Besluit bodemkwaliteit uit te laten voeren.

Uit historische informatie blijkt echter dat op de locatie een terrein van Defensie betrof. Zodoende is 10 jaar geleden, toen de gronden overgingen naar de gemeente Voorst, een sanering uitgevoerd, waarbij enkele restverontreinigingen in de vorm van olie, aromaten en PAK zijn achtergebleven. Met deze informatie kan niet met voldoende zekerheid worden gesteld dat de locatie geschikt is voor woningbouw.

Vervolgens is een verkennend bodem- en asbestonderzoek (zie Bijlage 4 Verkennend bodem- en asbestonderzoek) uitgevoerd. Dit onderzoek was tweeledig, namelijk:

  • een verkennend bodemonderzoek voor het oostelijk deel van het plangebied dat in het andere verkennende bodemonderzoek nog niet was meegenomen;
  • een nader bodemonderzoek naar de locatie waar woningbouw gaat plaatsvinden om te bezien of deze voldoet aan de kwaliteitsklasse 'Wonen'.


In dit gecombineerd bodemonderzoek wordt geconcludeerd dat er geen milieuhygienische belemmeringen voor woningbouw op de onderzoekslocatie zijn. De grond voldoet aan de kwaliteitsklasse 'Wonen'.

Peco-locatie

Voor de huidige Peco-locatie is ook een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, gezien de bestemmingswijziging naar Wonen (zie Bijlage 5 Verkennend en nader bodemonderzoek Peco locatie). In dit onderzoek zijn op de locatie één of meerdere stoffen aangetoond waarvan de gehalten de interventiewaarde overschrijden. Er kan dus mogelijk sprake zijn van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Dit wordt vastgesteld op basis van een nader bodemonderzoek.

2.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.


Milieuzonering heeft twee doelen:

  • 1. het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • 2. het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.


Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Voorst de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.


Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden standaard ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden. Wanneer sprake is van omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden tussen milieubelastende functies en richtafstanden met één afstandsstap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot het omgevingstype gemengd gebied. Gezien de aanwezige functiemenging of de ligging nabij drukke wegen kent het gemengd gebied al een hogere milieubelasting. Dat rechtvaardigt het verlagen van de richtafstanden met één stap. De richtafstand van 30 m voor een bedrijf in milieucategorie 2 kan dan bijvoorbeeld worden verkleind tot 10 m en de richtafstand van 100 m voor een bedrijf in milieucategorie 3.2 kan worden verlaagd tot 50 m. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.


De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.


Richtafstanden (in meters) tot omgevingstype

Categorie   Rustige woonwijk   Gemengd gebied  
1   10   0  
2   30   10  
3.1   50   30  
3.2   100   50  
4.1   200   100  
4.2   300   200  

Situatie Teuge - Oost

Bureau Tauw heeft de bedrijven en milieuzonering rond de beoogde woningbouwlocatie in Teuge in beeld gebracht (zie Bijlage 6 Bedrijven en milieuzonering). Voor elk bedrijf is de grootste contour in beeld gebracht en gerelateerd aan de beoogde woningbouwlocatie. Dit is in onderstaande kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.10103-VS00_0004.png"


Hieruit volgt dat enkele bedrijven met hun contouren over de grenzen van de woningbouwlocatie vallen. Op de kaart zijn de 'gehanteerde afstanden' opgenomen, zoals opgenomen in de VNG-publicatie. Dit zijn de grootste afstanden verkleind met één afstandsstap in verband met de ligging van de planlocatie in een gemengd gebied. Dit geldt niet voor de agrarische hindercirkel.

De bedrijfskavels (nr. 90) hebben een categorie 2 bestemming. Omdat de directe omgeving een gemengd gebied is, is ook voor deze bedrijfskavels de contour met één afstandsstap verkleind. Dit betekent dat een afstand van minimaal 10 m vanaf de bedrijvenbestemming tot aan de nieuw te realiseren gevels gehanteerd moet worden.

In onderstaande tabel zijn de VNG-contouren van bedrijven die het plangebied overlappen, opgenomen.

Nr   Naam   Adres   Grootste afstand   Minimaal te hanteren afstand  
34   Maatschap van Essen-Schutte   Rijksstraatweg 195   100   100  
35   Ebbers Reclame en Belettering   Rijksstraatweg 182   30   10  
40   Peco   Parmentierstraat 3   30   10  
48   Tennisclub Teuge   De Zanden 96   50   30  
50   Teugse Klootschietvereniging   De Zanden 94   30   10  
56   Anti Cravity ‘vliegschool met onderhoud’   De Zanden 55   200   100  
57   Star Air Service B.V.   De Zanden 55   200   100  
65   Sportclub Teuge   De Zanden 90   50   30  
90   Categorie 2 bedrijf   Nog niet gerealiseerd   30   10  
  N.V. Luchthaven Teuge   De Zanden 15   1500   n.v.t.  

De in bovenstaande tabel genoemde indicatieve contour van het vliegveld uit de VNG-gids zijn niet opgenomen in de kaart. Hiervoor zijn namelijk specifieke contouren bekend. De luchthaven heeft een BKL-contour. Hier wordt uitgebreider op ingegaan bij de volgende paragraaf (2.3 Geluidhinder).


Bij de uitwerking van het stedenbouwkundig plan is met bovengenoemde hindercontouren rekening gehouden door binnen deze contouren geen bouwvlakken voor woningen te projecteren.



2.3 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeer, railverkeer- en industrielawaai.

Situatie Teuge - Oost

Ten aanzien van de ontwikkelingen in Teuge - Oost is onderzoek verricht naar wegverkeer en railverkeer. Er liggen geen industriegebieden in de omgeving van het plangebied die gezoneerd zijn in de zin van de Wet geluidhinder.

Naast de Wet geluidhinder is ook de Wet Regelgeving Burgerluchthavens en Militaire Luchthavens (RMBL) van toepassing als gevolg van de Luchthaven Teuge. Voor het bestemmingsplan Teuge-Oost is onderzoek verricht naar de effecten van geluid van het luchtvaartverkeer op het plangebied.

Bureau Tauw heeft een quickscan geluid uitgevoerd (zie Bijlage 7 Quickscan geluid) ten behoeve van woningbouw in Teuge. Daarnaast is er voor wegverkeerslawaai nog een nader onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 8 Nader onderzoek geluid wegverkeer) om te bepalen of er hogere waarden aangevraagd moeten worden. Uit deze onderzoeken worden de volgende conclusies getrokken:

Wegverkeerslawaai

Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone ter zake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.


Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:

  • 1. wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • 2. wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur.


De omvang van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.

Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Indien de geluidsbelasting hoger is dan de voorkeurswaarde, maar niet hoger dan de maximale grenswaarde van 63 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh), dan kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen.

De geluidbelastingen vanwege de Rijksstraatweg is hoger dan de voorkeursgrenswaarde, maar lager dan de maximaal toegestane grenswaarden. Dit betekent dat onder voorwaarden gebouwd kan worden. Er zal een afweging van maatregelen plaats moeten vinden. Als deze maatregelen niet doeltreffend, niet afdoende of om andere redenen ongewenst zijn zal voor woningen waarvoor de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden een hogere waarde aangevraagd moeten worden.


De maximale geluidsbelasting op de gevels van de nieuw te bouwen woningen als gevolg van het wegverkeer bedraagt 49 dB. In eerste instantie moet worden onderzocht of er bron- en/of overdrachtsmaatregelen mogelijk zijn om alsnog aan de voorkeurswaarde te kunnen voldoen. Hierbij kan voor bronmaatregelen gedacht worden aan maatregelen om de verkeersintensiteit te verlagen of het toepassen van een stil wegdek. De Rijksstraatweg is een provinciale weg die een belangrijke verbinding vormt tussen Apeldoorn, Twello en Deventer. Maatregelen om de verkeersintensiteit op deze weg te verlagen zijn daarom niet wenselijk. Daarnaast is de Rijksstraatweg op dit moment al voorzien van geluidsreducerend asfalt. Voor overdrachtsmaatregelen moet gedacht worden aan het plaatsen van geluidsschermen. Aangezien het gaat om een overschrijding van 1 dB op één woning is het financieel niet doelmatig om een geluidsscherm te plaatsen. Daarnaast ontmoet het plaatsen van een scherm bezwaren van stedenbouwkundige aard.


Aangezien maatregelen om de voorkeurswaarde te verlagen niet mogelijk zijn dient een hogere waarde te worden aangevraagd. Deze kan door het college van B&W worden verleend. De hogere waarde moet zijn verleend voordat het bestemmingsplan wordt vastgesteld. In de praktijk loopt de procedure voor het verlenen van een hogere waarde gelijk met de procedure voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

Railverkeerslawaai

In de quickscan geluid zoals die door Tauw is uitgevoerd zijn de 55 dB contouren (voorkeurswaarde) als gevolg van de spoorweg in kaart gebracht. Hieruit blijkt dat deze op meer dan 350 meter van plangebied zijn gelegen. Railverkeerslawaai vormt daarom geen belemmering voor het plangebied.


Luchtvaartlawaai

Voor Luchthaven Teuge vigeert het Besluit burgerluchthavens, dat is opgesteld in het kader van de Regelgeving burgerluchthavens en militaire luchthavens (RBML). Dit Besluit vervangt het oude Besluit Geluidsbelasting Kleine Luchtvaart (BGKL). Per 1 januari 2011 is de Omzettingsregeling luchthaven Teuge van kracht, die gebaseerd is op de eerst genoemde RBML. Door deze Omzettingsregeling vervalt het aanwijzingsbesluit dat in het verleden voor deze luchthaven gold. De provincie dient uiterlijk 1 november 2014 een luchthavenbesluit te nemen gebaseerd op de RBML en Wet Luchtvaart.


Het oude Besluit (BGKL) gebruikt als dosismaat voor geluid de BKL-waarde. In het oude Besluit (BGKL) zijn twee zones van belang, te weten de 47- en de 57- BKL-zone:

  • 47-BKL is de voorkeursgrenswaarde*. Binnen de 47- BKL-zone kan alleen onder voorwaarden worden gebouwd;
  • 57-BKL is de uiterste grenswaarde. Binnen deze zone is geen woningbouw mogelijk (tenzij sprake is van vervangende woningbouw).

* Bij deze waarde liggen de hinderpercentages dicht in de buurt van de hinderpercentages die in Nederland voor railverkeer en industrielawaai toelaatbaar worden geacht.

Ook in de recent in werking getreden Omzettingsregeling is het beperkingengebied in deze twee zones (BKL) weergegeven.


Bureau Tauw heeft een quickscan geluid uitgevoerd (zie Bijlage 7 Quickscan geluid) ten behoeve van woningbouw in Teuge. Uit deze quickscan voor weg-, rail- en luchtvaartlawaai worden de volgende conclusies voor luchtvaart getrokken:

  • Ten aanzien van de luchtvaart is het plangebied in zijn geheel gelegen tussen de 47 en 57 BKL-contouren.

Vervolgens is op 25 oktober 2013 een aanvullende notitie opgesteld (zie Bijlage 9 Nader onderzoek geluid luchthaven) op basis van een ingevuld plangebied met een stedenbouwkundig plan. Uit de berekeningen blijkt dat op alle beoogde woningbouwlocaties in het plangebied voldaan kan worden aan de grenswaarde van 45 dB(A) voor de langtijdgemiddelde (equivalente) geluidsniveaus en aan de grenswaarde van 70 dB(A) voor de maximale geluidsniveaus.

De nieuwe regelgeving hanteert vanuit de EU een andere (meer uniforme) dosismaat: Lden. Hierbij wordt uitgegaan van de geluidscontouren van 48, 56 en 70 dB:

  • binnen de 48 dB geldt geen specifiek ruimtelijk regime;
  • binnen de 56 dB is alleen onder voorwaarden nieuwbouw van woningen mogelijk;
  • binnen de 70 dB is geen woningbouw mogelijk.

De provincie Gelderland moet uiterlijk 1 november 2014 een nieuw Luchthavenbesluit vaststellen. Hiervoor dienen de Lden-zones bekend te zijn. Vooruitlopend op dit nieuwe Luchthavenbesluit is door Adecs een concept 'berekeningsrapport geluid, externe veiligheid en luchtkwaliteit Teuge' uitgevoerd om alvast een doorkijk te maken naar de toekomst. Het rapport dient ter vastlegging van de invoergegevens voor de berekening van het geluid in Lden en van het plaatsgebonden risico (PR). Hierin is een overzicht gegeven van de ligging van de 48, 56 en 70 dB Lden contouren. Uit de berekeningen blijkt dat het plangebied geheel is gelegen buiten de 56 dB Lden contour en binnen de 48 dB Lden contour. Uit dit rapport blijkt dus dat ook voor de toekomst geluid geen belemmering vormt voor de ontwikkeling van deze locatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.10103-VS00_0005.png"

Gelet op de recent in werking getreden Omzettingsregeling zijn op de verbeelding nog de BKL-zones van 47- en 57-BKL als gebiedsaanduidingen opgenomen. Met een wijzigingsbevoegdheid wordt een wijziging van deze zones mogelijk gemaakt: indien het nog te nemen luchthavenbesluit wordt genomen waarin nieuwe geluidscontouren worden vastgelegd (de normstelling van BKL wordt dat vervangen door Lden) kunnen de zones in het bestemmingsplan worden gewijzigd.

2.4 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).


Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden.

Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.


Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.


Situatie Teuge - Oost

Bijdrage verkeer

Er wordt uitgegaan van het realiseren van circa 85 woningen. Op basis van de CROW-publicaties nr. 256 'Verkeersgeneratie woon- en werkgebieden' (oktober 2007) mag worden uitgegaan van een ritproductie van 6,4 ritten per woning. Dit betekent een ritproductie vanwege het bestemmingsplan van ongeveer 544 ritten per etmaal. Dit betreft alleen de autoritten. Voor het aandeel vrachtverkeer wordt uitgegaan van 10%.


Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft VROM in samenwerking met InfoMil de nibm-tool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool (versie mei 2010) is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.


afbeelding "i_NL.IMRO.0285.10103-VS00_0006.png"


Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project moet derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

Bijdrage luchtvaart

Door Adecs is een concept 'berekeningsrapport geluid, externe veiligheid en luchtkwaliteit Teuge' ten behoeve van het luchthavenbesluit opgesteld. Hierin is ook aandacht besteedt luchtkwaliteit veroorzaakt door het vliegverkeer van luchthaven Teuge.

Uit de resultaten blijkt duidelijk dat de luchtvaart op Teuge een enorm kleine bijdrage heeft aan de lokale luchtkwaliteit. De normen voor NO2 en PM10 (beide respectievelijk 40 ìg/m3 ) worden niet overschreden door de luchtvaart.


2.5 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.


Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.


Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.


Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.


Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.


Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik en Circulaire van Houwelingen

Voor de opslag van munitievondsten uit de tweede wereldoorlog is de 'Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik' van toepassing. Het toetsingskader voor opslag van munitie voor defensieterreinen is beschreven in de circulaire van Houwelingen.


Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) te worden gehanteerd. Op dit moment wordt echter wel gewerkt aan nieuwe wet- en regelgeving te weten de aanpassing van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en Besluit transport gevaarlijke stoffen, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet.


Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).


Beleidsvisie Externe Veiligheid

In 2010 is de beleidsvisie Externe Veiligheid gemeente Voorst vastgesteld. Een van de uitgangspunten is dat de gemeente de focus legt op wonen, rust en recreatie. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen zijn in principe niet toegestaan, maar kunnen eventueel door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op een bedrijventerrein. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het bedrijventerrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.


Situatie Teuge - Oost

Bureau Tauw heeft een quickscan externe veiligheid uitgevoerd (zie Bijlage 10 Quickscan externe veiligheid). Er is daarbij gekeken naar het transport van gevaarlijke stoffen en de aanwezigheid van bedrijven. Geconcludeerd wordt dat de aanwezigheid van bedrijven, Airport Teuge en het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, spoor, door buisleidingen geen knelpunt vormen voor de ontwikkeling van de woningbouwlocatie. Het plangebied ligt buiten de mogelijke invloedsafstand.

Het Projectbureau externe veiligheid van de Regio Stedendriehoek heeft beoordeeld welke externe veiligheidsconsequenties voortvloeien uit de herziening van het bestemmingsplan Dorp Teuge (thans Teuge-Oost geheten) (zie Bijlage 11 Notitie beoordeling externe veiligheid).

Binnen of nabij het plangebied zijn geen risicobedrijven gelegen die vallen onder de regelgeving van het Bevi. Wel is nabij de planlocatie het vliegveld Teuge gelegen. Daarnaast is een transportroute voor gevaarlijke stoffen aanwezig in het plangebied die valt onder het RNVGS, te weten N344 Rijksstraatweg.

Risicobronnen

Uit eerdere onderzoeken valt af te leiden dat er in of nabij het plangebied geen risicobronnen zijn gelegen met een plaatsgebonden risicocontour 10-6 per jaar die gelegen is over bestaande of geprojecteerde kwetsbare objecten. Het plaatsgebonden risico levert derhalve geen belemmering voor de planontwikkeling.
Het groepsrisico ten gevolge van de risicobronnen binnen het plangebied blijft onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Het bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe bouwtitels binnen de invloedsgebieden van de diverse risicobronnen. Het groepsrisico neemt ten gevolge van de vaststelling van het plan derhalve niet toe. Een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico is niet noodzakelijk.

Het bestemmingsplan Teuge-Oost heeft dus geen consequenties voor de externe veiligheid in het plangebied.

Transportroute N344 Rijksstraatweg

Toetsingskader

De N344 is een doorgaande routes voor vervoer van gevaarlijke stoffen. Voor de beschouwing van de externe veiligheidsrisico is de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) inclusief wijziging van 15 december 2009 van toepassing. Daarnaast wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Besluit transportroutes externe veiligheid) met als uitvloeisel het basisnet. Hiervoor is inmiddels een ambtelijk concept beschikbaar van november 2008.

Daarnaast moeten de risico's worden getoetst aan de beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Voorst. Deze nota geeft voor transportroutes geen aanvullend kader ten opzichte van hetgeen geregeld is in het RNVGS.

Risicobeschouwing

De externe veiligheid van de provinciale wegen is door de provincie Gelderland geïnventariseerd. De provincie heeft de gemeente hierover geïnformeerd bij brief van 8 maart 2011 'Definitief rapport externe veiligheid provinciale wegen'. Hier is de rapportage van Arcadis 'Externe veiligheidsrisico's op provinciale wegen in Gelderland' (januari 2011) bijgevoegd. De resultaten van dit onderzoek geven inzicht in de externe veiligheidssituatie van alle provinciale wegen in de huidige situatie en de autonome ontwikkeling daarvan tot 2020.

Vervolgens heeft de provincie een aantal weggedeeltes aangewezen waarbij er een verhoogde kans is op ongevallen met gevaarlijke stoffen. Het weggedeelte van de N344 met een hoog groepsrisico betreft de Amersfoortseweg, gelegen ten westen van Apeldoorn. Deze is buiten het plangebied gelegen. Het groepsrisico op het weggedeelte N322 tussen Apeldoorn en Deventer gelegen, blijft nu en in de toekomst onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde.

Uit het bovenstaande blijkt dat de N344 geen transportroute betreft waarvoor externe veiligheid een belangrijk item is. Een verantwoording van het groepsrisico is niet noodzakelijk.


Luchthaven Teuge

Vervolgens is door NLR onderzoek gedaan naar de Externe veiligheidsrisico rond luchthaven Teuge door vliegverkeer (zie Bijlage 12 Rapport externe veiligheid vliegverkeer). Vervolgens heeft het Porjectbureau Externe veiligheid van de Regio Stedendriehoek de consequenties voor de externe veiligheid op basis van dit rapport inzichtelijk gemaakt. Deze tekst is hieronder opgenomen.

Toetsingskader

De provincie moet voor luchthaven Teuge een besluit nemen over onder meer de externe veiligheid. Bij het vaststellen van die besluiten is de provincie gebonden aan de wettelijke normen voor luchthavens. Deze normen zijn vastgelegd in:

  • Besluit burgerluchthavens. Hierin staan onder meer de normen voor externe veiligheid.
  • Regeling Burgerluchthavens. Hierin staan rekenvoorschriften voor externe veiligheid.
  • Regeling veilig gebruik luchthavens en andere terreinen. Hierin staan regels voor de veilige inrichting, uitrusting en gebruik van luchthavens en overige terreinen in gebruik voor luchtvaart.


Het provinciale RBML-instrument voor Teuge wordt het Luchthavenbesluit. Een onderdeel daarvan wordt de externe veiligheidszonering. Dit moet berekend worden met het speciaal hiervoor ontwikkelde "Gevers-rekenmodel". Dit wordt dan onderdeel van het eerste Luchthavenbesluit voor Teuge. Uiterlijk op 1 november 2014 wordt het Luchthavenbesluit voor Teuge vastgesteld.


Risicobeschouwing

Nieuwbouw in de nabijheid van vliegveld Teuge moet getoetst worden aan de externe veiligheid zoals die wordt vastgelegd in het Luchthavenbesluit, om te voorkomen dat na vaststelling van het Luchthavenbesluit een saneringssituatie ontstaat. Daar momenteel het Luchthavenbesluit nog niet is vastgesteld heeft gemeente Voorst het NLR gevraagd de externe veiligheidsrisico's te berekenen conform de uitgangspunten zoals die in het Luchthavenbesluit zullen worden vastgelegd.


De risicoberekeningen zijn uitgevoerd met het rekenprogramma TRIPAC. De rekenmodule van dit pakket is gelijk aan die van het voorgeschreven pakket GEVERS.


De berekende externe veiligheidsrisico's worden in onderstaande verbeelding afkomstig uit het rapport van NLR weergegeven, waarbij de ligging van de planlocatie is toegevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.10103-VS00_0007.png" Plaatsgebond en risicocontouren voor risicowaarden 1.10-5 (rood) en 1.10-6 (blauw). Donkerbruine contour is grens luchthaventerrein


Uit bovenstaande figuur blijkt dat de planlocatie geheel buiten de risicocontouren van luchthaven Teuge is gelegen. Externe veiligheid geeft derhalve geen belemmering voor de ontwikkeling van de planlocatie.


Conclusie

Vliegveld Teuge levert geen belemmeringen op voor het planproces.


Kabels en leidingen

Op 900 meter afstand loopt een gasleiding. Deze afstand is groter dan de inventarisatieafstand van 580 meter waarbinnen nog invloed zou kunnen zijn voor het groepsrisico.

Verder liggen er in het plangebied enkele kleine leidingen, waaronder voor water, elektra en gas. Hiermee zal rekening moeten worden gehouden met de uitvoering van het plan. Er is bij deze leidingen geen sprake van een risico in het kader van de externe veiligheid.



2.6 Archeologie

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze wet behelst de implementatie in de Nederlandse wetgeving van het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed, (ook wel het Verdrag van Malta en het Verdrag van Valletta genoemd, naar het eiland en de plaats waar het Verdrag in 1992 door verscheidene EU-lidstaten is ondertekend). De Wamz houdt een wijziging in van de Monumentenwet 1988, de Woningwet, de Wet milieubeheer en de Ontgrondingenwet. De Wamz verplicht gemeenten om bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen gronden, rekening te houden met de in de bodem aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

Archeologische waarden zijn in Nederland veelal onzichtbaar, omdat ze grotendeels verborgen liggen in de bodem, waardoor ze niet eenvoudig te karteren zijn. Voor de onbekende waarden heeft de Rijksdienst voor het Cultuureel Erfgoed de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) opgesteld. Voor de bekende waarden is de Archeologische Monumentenkaart (AMK) opgesteld.


Wie de bodem verstoort krijgt te maken met archeologie. Getoetst moet worden of archeologische waarden niet verstoord of beschadigd worden. Daarvoor is archeologisch onderzoek nodig.


Situatie Teuge - Oost

Synthegra heeft een archeologisch bureauonderzoek in combinatie met een verkennend booronderzoek (zie Bijlage 13 Archeologisch onderzoek).


De natuurlijke bodem is in het hoger gelegen deel van het plangebied verstoord door recente graafwerkzaamheden. Vuursteenvindplaatsen bestaan voornamelijk uit strooiing van fragmenten vuursteen en ondiepe grondsporen, zoals haardkuilen. Deze worden in de top van de C-horizont verwacht. Aangezien de bodem tot diep in de C-horizont is verstoord, zijn eventueel aanwezige vuursteenvindplaatsen verloren gegaan. De hoge verwachting voor vuursteen-vindplaatsen uit het laat-paleolithicum en mesolithicum ter plaatse van het hoger gelegen deel van het plangebied kan daarom naar laag worden bijgesteld. Het onderzoek heeft de ligging van het oostelijke deel van het plangebied in een depressie bevestigd, en ook hier zijn bodemverstoringen aangetroffen zodat de lage verwachting voor deze periode voor dit deel van het plangebied kan worden gehandhaafd.


Nederzettingsresten uit het neolithicum tot en met de nieuwe tijd bestaan niet alleen uit fragmenten aardewerk, maar ook uit diepere sporen zoals paalgaten en afvalkuilen. Deze sporen kunnen tot in de Chorizont reiken. Met uitzondering van boring 43, 49, 55 en 57 tot en met 60 is de bodem tot diep in de Chorizont verstoord en is het archeologische niveau niet meer intact. Op basis van het bureauonderzoek werden ook geen archeologische resten uit het neolithicum tot en met de vroege middeleeuwen verwacht. De lage verwachting voor nederzettingsresten uit het neolithicum tot en met de vroege middeleeuwen kan gehandhaafd blijven.


Voor het oostelijke deel van het plangebied gold een hoge verwachting voor de late middeleeuwen en de nieuwe tijd in verband met de ligging binnen een bufferzone van een historisch erf. Uit het booronderzoek blijkt dat de bodem verstoord is. Op basis van deze conclusie wordt de hoge verwachting voor nederzettingsresten uit de late middeleeuwen en de nieuwe tijd voor oostelijke deel van het plangebied naar laag bijgesteld en de lage verwachting voor de rest van het plangebied gehandhaafd.


Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt voor het plangebied geen vervolgonderzoek geadviseerd.


2.7 Ecologie

Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Flora- en faunawet, de Habitat- en Vogelrichtlijn, de Natuurbeschermingswet, de Boswet en de provinciale richtlijn voor Bos- en natuurcompensatie.


Soortbescherming

Op grond van de Flora- en faunawet is iedere handeling verboden die schade kan toebrengen aan de op grond van de wet beschermde planten en dieren en/of hun leefgebied. Op grond van artikel 75 van de wet kan ontheffing van het verbod worden verleend en op grond van de ex artikel 75 vastgestelde AmvB gelden enkele ontheffingen van het verbod. Het systeem werkt als volgt:

  • 1. algemene soorten

Voor de (met name genoemde) algemene soorten geldt (onder andere) voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een ontheffing van het verbod.

  • 2. overige soorten

Voor de overige (met name genoemde) soorten geldt (onder andere) voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een ontheffing van het verbod, mits die activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode. Wanneer er geen (goedgekeurde) gedragscode is, is voor die soorten een ontheffing nodig; de ontheffingsaanvraag wordt voor deze soorten getoetst aan het criterium 'doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort'.

  • 3. soorten bijlage IV Habitatrichtlijn/bijlage 1 AMvB

Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en bijlage 1 van de AMvB artikel 75 is voor activiteiten in het kader van ruimtelijke ontwikkeling een ontheffing nodig. De ontheffingsaanvraag wordt getoetst aan drie criteria:

    • a. er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang (daaronder valt de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling); en
    • b. er is geen alternatief; en
    • c. doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort.

Voor vogelsoorten bestaat geen ontheffingsmogelijkheid.


Gebiedsbescherming

Naast de hiervoor beschreven soortbescherming kan ook een gebiedsbescherming gelden op grond van de Natuurbeschermingswet en de Vogel- en/of Habitatrichtlijn. De Vogel- of Habitatrichtlijngebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben. De overkoepelende naam voor (combinaties van) deze gebieden is 'Natura 2000-gebied'.


Om schade aan de natuurwaarden waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkomen, bepaalt de wet dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid Natuurbeschermingswet (Nbw)). Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen. De definitie van 'project' dient men ruim te nemen. In ieder geval is daar sprake van bij de uitvoering van bouwwerken of de totstandbrenging van andere installaties of werken. Verder betreft het andere ingrepen in het natuurlijk milieu of landschap, inclusief ingrepen voor de ontginning van bodemschatten.

Vergunningen worden verleend door Gedeputeerde Staten. In bepaalde situaties, zoals omschreven in het Besluit vergunningen Natuurbeschermingswet, verleent de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) een vergunning.


Het dorp Teuge heeft te maken met twee Natura 2000-gebieden die op enige afstand liggen: de 'Uiterwaarden IJssel' en de 'Veluwe'.


De uiterwaarden IJssel omvatten het merendeel van de buitendijkse delen van het rivierengebieden van de IJssel; de hoofdstroom zelf is niet in het richtlijngebied meebegrensd. Een beperkt deel hiervan is aangemeld onder de Habitatrichtlijn. Een aantal vrijwel onvergraven en reliëfrijke uiterwaarden zoals Cortenoever, Rammelwaard, Ravenswaard en Scherenwelle, vormt hier een kleinschalig oud cultuurlandschap met daarin stroomdalgraslanden, kievitsbloemhooilanden en glanshaverhooilanden. Andere reliëfrijke delen en gebieden die aansluiten op de zandgronden zijn van belang vanwege hardhoutooibos. De IJsselmonding is van belang voor rivierfonteinkruid. De uiterwaarden IJssel is een belangrijk broedgebied voor soorten van natte, ruige graslanden (porseleinhoen, kwartelkoning) en drijvende waterplantenvegetaties (zwarte stern). En is daarnaast van enig belang voor soorten van bosrijke watergebieden met voldoende vis (aalscholver, ijsvogel). Ook is het gebied belangrijk als rust- en foerageergebied voor aalscholver, kleine zwaan, wilde zwaan, kolgans, smient, slobeend, tafeleend, nonnetje, grote zaagbek, meerkoet, kievit, grutto en reuzenstern en van belang voor fuut, kleine zilverreiger, lepelaar, grauwe gans, krakeend, wintertaling, wilde eend, pijlstaart, kuifeend, visarend, slechtvalk, scholekster en tureluur. Voor de wilde zwaan, kolgans, kievit en de grutto is het één van de belangrijkste gebieden in Nederland.


De Veluwe bestaat overwegend uit droge bossen, droge en natte heide, vennen en stuifzanden. In de voorlaatste ijstijd, zo'n 150.000 jaar geleden, duwden de ijslobben van het landijs enorme hoeveelheden door de rivieren aangevoerd zand en grond voor zich uit en opzij en vormden zo de stuwwallen. Hoewel de hoogteverschillen sindsdien door wind en water zijn afgevlakt, reiken de hoogste delen van de Veluwe tot ruim 100 m boven NAP. Tot 850 was de Noord-Veluwe één uitgestrekt stuifzandgebied. Tegenwoordig is er in totaal nog 1400 hectare stuifzand op de Veluwe. Bij Kootwijk is één van de grootste actieve stuifzandgebieden van Europa. Plaatselijk komen in de heiden natte (onder andere Leemputten bij Staverden) of droge (onder andere Harskamp) heischrale graslanden, jeneverbesstruwelen, vennen, natte heide en hoogveenkernen (Mosterdveen) voor. In het beekdal van de Hierdense en Staverdense Beek worden schraallanden aangetroffen. Langs de randen van de Veluwe ontspringen de (sprengen)beken, waar beekvegetaties en zeer plaatselijk bronbossen voorkomen.


Daarnaast zijn de volgende algemene doelen geformuleerd voor Natura 2000-gebieden:

  • behoud van de bijdrage van het Natura 2000-gebied aan de biologische diversiteit en aan de gunstige staat van instandhouding van natuurlijke habitats en soorten binnen de Europese Unie;
  • behoud van de bijdrage van het Natura 2000-gebied aan de ecologische samenhang van het Natura 2000 netwerk zowel binnen Nederland als binnen de Europese Unie;
  • behoud en waar nodig herstel van de ruimtelijke samenhang met de omgeving ten behoeve van de duurzame instandhouding van de in Nederland voorkomende natuurlijke habitats en soorten;
  • behoud en waar nodig herstel van de natuurlijke kenmerken en van de samenhang van de ecologische structuur en functies van het gehele gebied, voor alle habitattypen en soorten waarvoor instandhoudingsdoelen zijn geformuleerd;
  • behoud of herstel van gebiedsspecifieke ecologische vereisten voor de duurzame instandhouding van de habitattypen en soorten waarvoor instandhoudingsdoelen zijn geformuleerd.


Bos- en natuurcompensatie

Flora wordt ook beschermd door de Boswet en de provinciale richtlijn Bos- en natuurcompensatie uit 1998, die is gericht op de instandhouding van het bos- en natuurareaal in de provincie Gelderland. Voor gronden met de hoofd- of medebestemming 'Bos' en 'Natuur' die in het kader van ruimtelijke planvorming wordt aangetast, gelden bepaalde compensatieregels. Deze compensatie is afhankelijk van de vervangbaarheid van de aan te tasten natuur of de leeftijd van het te kappen bos. Bij bos jonger dan 25 jaar geldt een compensatie van 120%; voor bos van 25 tot 100 jaar 130% en voor bos ouder dan 100 jaar, 140%. Voor gronden binnen de bebouwde kom die volgens de criteria van de Boswet herplantplichtig zijn (bosjes van minimaal 10 are of 20 bomen in rijbeplanting) geldt eveneens de compensatieverplichting vanuit de richtlijn.


Voor de locatiekeuze van gronden waar compensatie plaats zal vinden, gelden de volgende regels:

  • compensatie binnen de gemeente of aangrenzende gemeente;
  • compensatie altijd aansluitend aan een natuur- of boskern van ten minste 5 ha;
  • compensatie bij voorkeur ter versterking van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).


In de richtlijn is bepaald dat er in principe fysieke compensatie plaatsvindt: als natuur of bos moet plaatsmaken voor andere vormen van ruimtegebruik moet er op een andere plek natuur of bos voor terugkomen. Er moet dan gelijktijdig met het bestemmingsplan ten gevolge waarvan bos of natuur verdwijnt, een nieuw aan te leggen natuur- of bosgebied worden bestemd, hetzij in het eigen plangebied, hetzij in een ander plangebied. Slechts wanneer fysieke compensatie niet of maar gedeeltelijk mogelijk is dan wel onaanvaardbare vertraging voor het project oplevert, mag financieel gecompenseerd worden. In het geval van financiële compensatie dient die compensatie gelijktijdig met het vaststellen van het bestemmingsplan geregeld te zijn. Dat kan door het vastleggen van een privaatrechtelijke overeenkomst met een initiatiefnemer maar ook door het instellen van een gemeentelijk groenfonds dat is gericht op natuur- en boscompensatie.


Situatie Teuge - Oost

Bureau Tauw heeft een quickscan flora en fauna uitgevoerd (zie Bijlage 14 Quickscan flora en fauna).


De toetsing van de beoogde ingreep (woningbouw) aan de Flora- en faunawet laat zien dat er geen soorten of soortgroepen zijn waarvoor een negatief effect wordt verwacht.
Het bouwrijp maken van de onderzoekslocatie dient gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dient daarom buiten het broedvogelseizoen te starten of te worden uitgevoerd. Nader (veld)onderzoek naar de aanwezigheid en gebruik van de planlocatie door andere beschermde soorten is niet nodig.

Vanuit de Flora- en faunawet gelden de beperkingen van de zorgplicht en uitvoering van het werk buiten het broedseizoen. De uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling is reëel mits uitgevoerd buiten het broedseizoen.

Vervolgens is het voorgaande rapport geactualiseerd en aangevuld met ook de Peco-locatie (zie Bijlage 15 Quickscan flora en fauna incl Peco). Uit deze quickscan blijkt dat het plan geen significante gevolgen heeft voor de Natura 2000 gebieden IJssel en Veluwe. Beide gebieden liggen op ca. zes km afstand van het plangebied.

Conclusies deellocatie Peco-terrein

Voor de deellocatie Peco-terrein geldt dat er geen jaarrond beschermde soorten of verblijfplaatsen aanwezig zijn. Bij ontwikkeling van het terrein is daarom geen sprake van overtreding van de Flora- en faunawet. Hierbij geldt echter wel de randvoorwaarde dat sloop van gebouwen en verwijderen van bomen en struiken gezien dient te worden als een voor vogels verstorende activiteit en daarom buiten het vogelbroedseizoen plaats moet vinden of gestart moet worden. Dit vanwege het feit dat alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen beschermd zijn tijdens het broeden en niet verstoord mogen worden.

Conclusies deellocatie defensieterrein

Vogels: Alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen beschermd tijdens de broedperiode. Tevens zijn rust- en verblijfplaatsen en de functionele omgeving van een aantal vogelsoorten jaarrond beschermd. Sloop van gebouwen en verwijderen van bomen en struiken dient gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dienen buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden.

Steenmarter: Bij omvorming van de deellocatie defensieterrein bestaat de mogelijkheid dat een verblijfplaats van een steenmarter wordt aangetast. Door op voorhand te werken conform de Flora- en faunawet gedragscode van Bouwend Nederland en vervolgens de houtstapels, hoekjes met ruigtes en overige ‘rommelhoekjes’ te verwijderen buiten het voor deze soort kwetsbare periode kunnen effecten zoveel mogelijk worden gemitigeerd. Het kwetsbare seizoen van de steenmarter betreft het voortplantingsseizoen en loopt van mei tot en met augustus.

Rugstreeppad: De deellocatie van het voormalige defensie terrein bevat momenteel veel zand(opslag) en heeft mede daardoor geschikt habitat voor de rugstreeppad. Nader onderzoek naar de aanwezigheid van de rugstreeppad op de deellocatie van het defensieterrein is daarom noodzakelijk. Dit onderzoek dient te bestaan uit twee veldbezoeken in het voorjaar. Indien de soort aanwezig blijkt te zijn, zijn mogelijk maatregelen nodig om effecten op de soort te mitigeren. Binnen een straal van 5 km van het plangebied zijn overigens tot op heden geen geregistreerde waarnemingen bekend van de rugstreeppad.

Vleermuizen: De deellocatie van het voormalige defensieterrein biedt mogelijke verblijfplaatsen voor boombewonende vleermuizen als ruige dwergvleermuis, rosse vleermuis en franjestaart. De ‘bos’-delen dienen mogelijk tevens als foerageergebied en/of begeleiding bij een vliegroute. Aangezien de bomen op het terrein behouden blijven, worden geen effecten op vleermuizen verwacht en is nader onderzoek niet noodzakelijk. In het stedenbouwkundig plan is rekening gehouden met de situering van bestaande bomen. De locaties voor woningbouw zijn zodanig gekozen dat deze op enige afstand van de bestaande bomen zijn gesitueerd. Echter, bij concreet worden van de planinvulling wordt afstemming met een ter zake kundige op het gebied van vleermuizen geadviseerd, bijvoorbeeld ten aanzien van verlichting (kleurstelling verlichting en armaturen naar beneden afstellen).

Toelichting nader onderzoek en planning: De Flora- en faunawet gaat uit van het voorzorgsbeginsel en stelt dat effecten met zekerheid moeten kunnen worden uitgesloten. Geconcludeerd wordt dat er sprake is van mogelijk negatieve effecten op soorten waarvan het voorkomen niet kan worden uitgesloten (de rugstreeppad). Wanneer effecten mogelijk zijn, en wanneer niet met zekerheid vast te stellen is of een soort aanwezig is, is nader onderzoek in het kader van de Flora- en faunawet noodzakelijk.

Het uitvoeren van nader onderzoek, het treffen van eventuele mitigerende maatregelen en/of het aanvragen van een eventuele ontheffing van de Flora- en faunawet zijn gekoppeld aan de uitvoeringsfase en dienen afgerond te zijn voor de start van de fysieke uitvoering. Voor dit project is het aannemelijk dat voldoende mitigerende maatregelen mogelijk zijn en dat een eventueel benodigde ontheffing verleend wordt. Eventuele mitigerende maatregelen zijn voor deze locatie op een redelijk eenvoudige wijze te realiseren. Eventuele mitigerende maatregelen zijn voor deze locatie op een redelijk eenvoudige wijze te realiseren. Ruimtelijke planprocedures kunnen daarom ongehinderd doorgang vinden.


2.8 Water

Op basis van beleid dat voortkomt uit de rijksnota 'Waterbeleid 21e eeuw' is een 'watertoets' verplicht gesteld bij ruimtelijke planvorming. Deze watertoets is een (proces)instrument om ruimtelijke plannen en besluiten te toetsen op de mate waarin rekening is gehouden met waterhuishoudkundige aspecten. Het gaat daarbij onder meer om aspecten als:

  • voldoende ruimte voor water (berging, infiltratie, aan- en afvoer);
  • voorkomen van wateroverlast en van afwenteling van wateroverschotten op anderen;
  • voldoende aandacht voor effecten op de ecologische waterkwaliteit (biologisch gezond);
  • het garanderen van de veiligheid (overstroming);
  • het voorkomen van te lage of te hoge grondwaterstanden.

Waterplan Voorst

Het Waterplan Voorst (2009) is opgesteld in samenwerking met het Waterschap Veluwe (thans Waterschap Vallei en Veluwe geheten). Het waterplan gaat in op al het water in de gemeente; het water in de sloot, de regen, het rioolwater, het grondwater, enz. Het Waterplan Voorst beschrijft het gezamenlijke beleid en visie die de gemeente en het waterschap de komende jaren ten aanzien van water gaan voeren. Het bestaande beleid, de regionale en gemeentelijke visies en de kansen en knelpunten vormen de basis voor de opgestelde watervisie.

Het waterplan beschrijft voor het landelijke gebied en per kern de kansen en knelpunten die een relatie hebben tot het water.

Voor Teuge gelden de volgende punten:

  • 1. Ten oosten van Teuge loopt de Kromme Beek. Het is mogelijk deze beek te verbreden en daardoor meer waterberging te creëren. Tevens wordt het project Weteringse Broek uitgevoerd, waarbij aandacht is voor een robuustere vormgeving van de Groote Wetering, alsmede de inrichting als belevingswater en recreatief medegebruik.
  • 2. Bij een verdere toename aan verhard oppervlak zal nog meer waterberging gecreëerd moeten worden.
  • 3. De wateroverlast ter hoogte van de Bleriotstraat is opgelost.



Situatie Teuge - Oost

Ten aanzien van de geohydrologie is door Tauw een geohydrologisch onderzoek (zie Bijlage 16 Geohydrologisch onderzoek) opgesteld. Onderstaande tekst is hieraan ontleend.

Randvoorwaarden afkoppelen

Bij het afkoppelen van verhard oppervlak is de trits 'vasthouden-bergen-afvoeren' (Waterbeheer 21e eeuw) van toepassing. Dit betekent dat de voorkeur bij het afkoppelen uitgaat naar het infiltreren van regenwater boven het afvoeren van regenwater naar oppervlaktewater of het riool. Ook de trits ‘schoonhouden-scheiden-schoonmaken’ is van toepassing. Dit betekent dat de kwaliteit van het water niet mag verslechteren.


De mogelijkheden voor het afkoppelen in het plangebied zijn afhankelijk van:

  • De waterhuishoudkundige en bodemkundige situatie in verband met infiltratiemogelijkheden.
  • Ruimtelijke invulling van het plangebied.
  • Toepassing van bronmaatregelen, bijvoorbeeld duurzame bouwmaterialen met niet-uitlogende eigenschappen, beheer en onderhoud.


Waterschap Vallei en Veluwe en de gemeente Voorst hanteren als uitgangspunt dat het hemelwater van het plangebied zoveel mogelijk geborgen en geïnfiltreerd dient te worden in het plangebied zelf. In het NBW is afgesproken dat wateroverlast slechts eens per 100 jaar (T=100) mag voorkomen. Bij deze gebeurtenis dient wateroverlast te worden voorkomen door een afvoer te creëren naar een in de buurt gelegen watergang. Binnen het plangebied dient wel voldoende berging te worden gecreëerd om een T=10 neerslaggebeurtenis te kunnen bergen (zonder de landelijke lozingsnorm van 1,33 l/s/ha te overschrijden). Concreet wordt gesproken over een statische berging van 36mm berging per vierkante meter aangesloten verharding.


Op het gebied van infiltreren wordt voor oppervlakkige infiltratie een minimale doorlatendheid vereist van 0,4 m/dag. Bij ondergrondse infiltratievoorzieningen dient de K-waarde minimaal 1 m/dag te bedragen.


Infiltratiemogelijkheden

Infiltratiecapaciteit

Uit de doorlatendheidsmetingen blijkt dat de doorlatendheid van de bodem voldoende is. De doorlatendheid in de onverzadigde zone van de bodem ligt tussen de 0,5 en 4,0 meter/dag. Op basis van de gemeten doorlatendheden is infiltratie mogelijk.


Hoogte van de grondwaterstand

De hoogte van de grondwaterstand is van belang voor de afweging tussen bovengrondse of ondergrondse infiltratievoorzieningen. Indien bij een ondergrondse infiltratievoorziening wordt uitgegaan van een gronddekking van minimaal 1 m zal op basis van de huidige gegevens periodiek een bergingsverlies optreden in de voorziening door hoge grondwaterstanden. De aanleg van IT-riolering wordt daarom niet geadviseerd. Geadviseerd wordt om het hemelwater af te voeren naar een bovengrondse infiltratievoorziening. Een ondiepe ondergrondse infiltratievoorziening is echter ook mogelijk (kratten of direct onder de verharding (waterdoorlatende bestrating)).


Landschappelijke afronding

Ten behoeve van de waterberging en als onderdeel van de landschappelijke afronding is een rabattenbos een mogelijke oplossing. Dit is een bosvlakte met hogere rillen en sloten. Op de rillen (die zeker niet hoger hoeven te zijn dan het huidige maaiveld) kan zich bijvoorbeeld een Elzenbroekbos vormen. In de sloten kan het water van de wijk geborgen worden. Of het regenwater in de wijk naar de rabatten gevoerd wordt via greppels of ondergrondse leidingen, is afhankelijk van het stedelijk ontwerp.


Oude loop van de Kromme Beek

Zoals op de kaarten van 1811 - 1832 te zien valt, deed de Kromme beek in het verleden zijn naam eer aan. De bestaande ruimte voor groen in het bestemmingsplan laat voldoende ruimte om deze oude loop terug te brengen. Deze loop kan door een eventueel rabattenbos slingeren of er kan worden gekozen voor westelijk een rabattenbos en oostelijk een vloeivlakte en/of schraalgrasland, een en ander in overleg met het waterschap Vallei en Veluwe.


Omgang met hemelwater

Type oppervlak

De toekomstige verhouding van daken- en terreinoppervlakten is onbekend. Uitgangspunt is dat voor de daken niet uitlogende materialen worden gebruikt. Daken worden daarom als schoon beschouwd. Voor de terreinen en de wegen kan naar aanleiding van het gebruik (intensiviteit) bepaald worden of het oppervlak 'schoon' of 'vuil' is. Vervuilde oppervlakken moeten via een zuiverende voorziening het water lozen op de bodem of oppervlaktewater. De gemeente Voorst beschouwt wegen in woonwijken als zijnde schoon oppervlak.


Ruimte(gebruik)

Om bovengronds te infiltreren is ruimte nodig. De ruimte vinden om bovengronds te infiltreren met behulp van bijvoorbeeld wadi's of greppels is vaak moeilijk. Bij de keuze om bovengronds te infiltreren zal niet alleen ruimte beschikbaar gemaakt moeten worden voor wadi's, maar ook voor een goede verbindingsstructuur tussen wadi's en overstortlocaties. Ondergrondse voorzieningen komen onder de weg of andere openbare ruimten te liggen. Vraag hierbij is of het oppervlak van de weg zodanig is, dat hier onder voldoende ruimte is voor voorzieningen.


Afvoer buiten plangebied

Het hemelwater mag in de toekomstige situatie afgevoerd worden uit het plangebied, waarbij de huidige afvoer niet overschreden mag worden. Het waterschap hanteert hiervoor de landelijke afvoernorm (bij buiten onder de T=10) van 1,33 l/s/ha. Het overtollige hemelwater kan vanuit het plangebied worden afgevoerd naar de Kromme Beek, die direct ten oosten van het plangebied ligt.


Voor de weg- en vloerpeilen worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • De minimale ontwateringsdiepte voor wegen bedraagt 0,7 meter boven de GHG ten opzichte van wegpeil (hoogte mv-wegen NAP +4,85 m tot NAP +5,05 m);
  • De minimale ontwateringsdiepte voor bebouwing bedraagt 1,0 meter boven de GHG ten opzichte van bovenkant vloerpeil (hoogte vloerpeil NAP +5.15 m tot NAP +5,35 m).


De GHG is binnen het plangebied gedeeltelijk te hoog om te voldoen aan de ont- wateringseisen. Ophoging van delen van het plangebied is dus noodzakelijk om voldoende ontwateringsdiepte te realiseren. In het kader van grondwaterneutraal bouwen kan de benodigde ontwatering worden bereikt door (selectief) op te hogen en/of kruipruimteloos te bouwen.

2.9 Mer beoordeling

Algemeen

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn, is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.


Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.

Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.


Onderzoeksresultaten

Het bestemmingsplan maakt een activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r., te weten D 11.2 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar de drempelwaarde wordt niet overschreden; het ontwikkelingsproject blijft ruimschoots daaronder. Zoals blijkt uit de uitgevoerde onderzoeken kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Het is daarom niet noodzakelijk een milieueffectrapport op te stellen.