Plan: | Bruinhorsterlaan |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0279.BP2017Bruinhorst-vg01 |
De Bruinhorstschool is verhuisd naar een andere locatie. Voor het vrijkomende terrein aan de Bruinhorsterlaan in Scherpenzeel is een plan door de gemeente en Woonstede (woningstichting) ontwikkeld voor de bouw van 13 woningen. Omdat deze ontwikkeling niet past in het geldende bestemmingsplan, maar wel wenselijk is op de plek, wordt het bestemmingsplan herzien. In voorliggend document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen aan de Bruinhorsterlaan in Scherpenzeel-Zuid. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Ligging van het plangebied in de kern Scherpenzeel (bron: OpenStreetmap.nl)
Voor het plangebied geldt nu het bestemmingsplan 'West', dat op 27 juni 2016 door de gemeenteraad van Scherpenzeel is vastgesteld (zie ook paragraaf 3.3.5).
Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. Met de bestemming wordt geregeld wat de functie van de grond is. Ook geeft het bestemmingsplan aan wat er gebouwd mag worden en waarvoor de gebouwen gebruikt mogen worden. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting en is opgesteld volgens de laatste afspraken over de RO Standaarden 2012.
Verbeelding
De verbeelding, een kaart, laat op perceelsniveau zien welke bestemming er geldt. Met aanduidingen kan meer informatie worden gegeven over wat is toegestaan, bijvoorbeeld met bouwvlakken of maatvoeringen.
Planregels
De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden.
Toelichting
In deze toelichting is het volgende opgenomen:
De toelichting voldoet hiermee aan de eisen die worden gesteld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Bij de voorbereiding van dit plan is het niet nodig om een milieueffectrapport, als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer, op te stellen. In hoofdstuk 4 is beschreven op welke wijze rekening is gehouden met aanwezige waarden van de gronden, de effecten op het aangrenzende gebied en de wijze waarop milieukwaliteitseisen (volgens hoofdstuk 5 Wet milieubeheer) bij het plan zijn betrokken
Dit hoofdstuk bevat een beschrijving van het initiatief. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Locatie De Bruinhorst bevindt zich aan de zuidzijde van de kern Scherpenzeel. Het plangebied wordt aan de zuidzijde begrensd door de Bruinhorsterlaan. Aan de noord- en westzijde liggen de achtertuinen van de woningen aan de Vlieterweg en de Nieuwstraat. Ten oosten van de school heeft er een kleine inbreiding plaatsgevonden van vier woningen aan een doodlopende woonstraat. De locatie ligt centraal in de wijk en is op relatief korte afstand van het centrum gelegen. De locatie is alleen via de Bruinhorsterlaan toegankelijk.
Ligging van de voormalige Bruinhorstschool (luchtfoto www.ruimtelijkeplannen.nl)
Aan de Bruinhorsterlaan staan voornamelijk rijwoningen bestaande uit twee lagen met kap. Meer ten oosten van het plangebied staan seniorenwoningen van één laag met kap. De wijk is planmatig ontwikkeld in de jaren '60 waarbij de uitstraling eenduidig is en de architectuur functioneel is (geen rijke detaillering). De verschillende woonblokken onderscheiden zich in gevelverdeling, materiaal en kleurstelling. Het materiaal bestaat uit baksteen in een rode en licht bruine kleur in combinatie met houtwerk. Bij het dak is een antracietkleurige en bruine pan toegepast.
De woningen aan het doodlopende woonstraatje zijn van het woningtype twee-onder-één-kap en vrijstaand. De woningen zijn in 2002 gerealiseerd. De gevels zijn bekleed met een crèmekleurige en licht rood kleurige baksteen en het dak is bedekt met antracietkleurige pan.
De Bruinhorsterlaan is te kenschetsen als rustige woonstraat met alleen bestemmingsverkeer. De bewoners parkeren langs de straat. De hoekwoningen, twee-onder-één-kapwoningen en vrijstaande woningen hebben ook een parkeerplaats op eigen terrein.
Rond het schoolterrein zijn diverse (grote) bomen aanwezig die bijdragen aan een groene uitstraling van het terrein, maar zorgen ook voor veel schaduwwerking. De boomsoorten zijn erg divers. In de straten zorgen de groene voortuinen voor de groene uitstraling, hier zijn geen bomen in de openbare ruimte aanwezig.
Programma
De locatie leent zich goed voor de herontwikkeling naar wonen. Hiermee wordt aangesloten bij de omliggende woonbuurt. Het is van belang om in te spelen op de woningbehoefte binnen de gemeente, waarbij ook het aanbod in andere ontwikkellocaties wordt meegewogen.
Voor de locatie is een plan ontwikkeld voor de bouw van maximaal 14 grondgebonden woningen. Het is opgezet als een flexibel plan, zodat er uitvoeringsvrijheid is voor de aanbesteding en de uiteindelijke vraag uit de markt. De bouwvlakken liggen vast, maar daarbinnen kan geschoven worden met bebouwing en woningtypes, zolang het aantal wooneenheden niet meer bedraagt dan 14.
Onderstaande tekening betreft voorbeelduitwerking met 10 sociale huur-rijwoningen voor starters en statushouders en 4 levensloopbestendige koop-rijwoningen voor senioren.
Voorbeelduitwerking herontwikkeling Bruinhorsterlaan
Stedenbouw
Bij de herontwikkeling zijn de volgende stedenbouwkundige uitgangspunten leidend:
Verkeer en parkeren
De volgende uitgangspunten zijn gehanteerd met betrekking tot verkeer en parkeren:
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is "duurzame verstedelijking". Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De ladder bestaat uit drie 'treden' die doorlopen moeten worden om te bezien of een ontwikkeling bijdraagt aan duurzame verstedelijking:
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is een handreiking gemaakt. Deze 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' werkt verder uit hoe met de ladder omgegaan moet worden. Voor een verdere uitleg van de ladder duurzame verstedelijking wordt naar die handreiking verwezen.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in, of in de directe nabijheid van, een van de aangewezen gebieden.
Ladder duurzame verstedelijking
Stap 1 regionale behoefte
De regio Foodvalley, waartoe Scherpenzeel behoort, heeft haar woningbouwprogramma 2010-2019 regionaal afgestemd. Het regionale programma gaat uit van de bouw van 12.000 woningen in de periode 2010-2019. Hiervan neemt de gemeente Scherpenzeel er 500 voor haar rekening.
De kaders voor het woonbeleid staan beschreven in de Woonvisie Scherpenzeel 2013-2020. Volgens deze Woonvisie dient de nieuwbouwproductie zich te richten op de werkelijke tekorten: voor senioren geschikte woningen (nultredewoningen) en betaalbare huur- en koopwoningen voor huishoudens met een middeninkomen, waaronder starters. Ook wordt aangegeven dat het huidige aanbod voor senioren te eenzijdig gericht is op appartementen en niet op grondgebonden seniorenwoningen.
Onderhavig plan gaat uit van het toevoegen van 10 sociale huurwoningen en 4 koopwoningen, geschikt voor senioren en starters. Het plan sluit daarmee goed aan op de in de Woonvisie geconstateerde vraag. Met het realiseren van deze woningen komen verhuisketens op gang en worden meer huishoudens geholpen dan alleen het aantal woningen dat gerealiseerd wordt.
Het programma sluit ook aan op de regionale behoefte. In het Kwalitatief Woonprogramma (KWP3) van de Provincie Gelderland wordt het tekort aan woningen voor ouderen en de behoefte aan huur- en betaalbare woningen eveneens genoemd. Met het beoogde project wordt hier invulling aan gegeven.
Stap 2 bestaand stedelijk gebied
Uit oogpunt van zorgvuldig ruimtegebruik is het voorgenomen plan een passend initiatief. Er wordt invulling gegeven aan een vrijkomende locatie waar momenteel (nog) een basisschool staat. Gelet op de functie van de directe omgeving (wonen) zijn de nieuwe woningen hier een passende invulling binnen bestaand stedelijk gebied.
Het plan sluit goed aan op trede 1 en 2 van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland
In de Provinciale Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. De verordening vertaalt voor die onderwerpen die van provinciaal belang worden geacht, de visie in regels waarmee de lagere overheden rekening moeten houden in hun ruimtelijke plannen.
De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
Duurzame economische structuur
Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om krachtige steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Deze versterking van de economie gebeurt in een andere context dan een aantal jaar geleden. De komende jaren zullen minder in het teken staan van 'groei', maar meer in het teken van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'. De provincie wil kansen bieden aan bestaande en nieuwe bedrijven.
Borgen van kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving
Een aantrekkelijke leefomgeving vergt een goede kwaliteit en beleving van natuur en landschap in Gelderland, een gezonde en veilige leefomgeving en een robuust bodem- en watersysteem. De provincie zet daarom in op het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. De realisatie van deze tweede centrale doelstelling betekent vooral: een gezonde en veilige leefomgeving, waarbij ontwikkeld wordt met kwaliteit. Ontwikkelingen moeten recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek en er moet zorg gedragen worden voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap.
De Omgevingsverordening geeft aan dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het vigerende, door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio successievelijk het door Gedeputeerde Staten vastgestelde, Regionaal Programma Wonen. In navolging van het Rijk hanteert de provincie de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik voor een goede afweging van keuzes voor nieuwe bouwlocaties. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Planspecifiek
Voor voorliggend initiatief is het aspect 'borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving' van toepassing. Het plangebied ligt binnen het bestaand bebouwd gebied, waarbinnen stedelijke ontwikkelingen zijn toegestaan. In die zin past de ontwikkeling binnen de uitgangspunten van de Omgevingsverordening. Het initiatief sluit ook aan op de ladder voor duurzame verstedelijking, zoals in paragraaf 3.1 is toegelicht.
De overige (gebiedsbeschermende) uitgangspunten van de verordening hebben geen raakvlak met het plangebied.
Het plan is vanuit provinciaal ruimtelijk beleid passend.
De gemeenteraad van Scherpenzeel heeft op 31 oktober 2013 de Structuurvisie voor de periode tot 2030 vastgesteld. Voor de bestaande woongebieden gaat de aandacht uit naar de kwaliteit van de openbare ruimte en behoud en versterking van de groenstructuur. Zuinig ruimtegebruik staat hoog op de gemeentelijke agenda. In de afgelopen jaren is sterk ingezet op inbreidingslocaties. Nieuwbouw in de woongebieden kan nog steeds indien sprake is van herstructurering en transformatie en het groene karakter niet verloren gaat. Voorbeelden zijn de herinvulling van leegkomende gebouwen of bedrijfslocaties. Het is belangrijk dat nieuwbouw in maat en schaal past in zijn omgeving. Waar mogelijk kunnen kleinschalige en uit milieuoogpunt toelaatbare bedrijfsfuncties eveneens een plek krijgen. In de woonbuurten dient daarnaast ruimte te zijn voor maatschappelijke functies, zoals bijvoorbeeld een school, een kinderdagverblijf of voorzieningen speciaal gericht op ouderen of jongeren. De opgave uit de Structuurvisie is de bouw van 37 woningen per jaar in de periode 2016-2020 volgens het kwalitatief woonprogramma zoals beschreven in de Woonvisie Scherpenzeel 2013-2020.
Planspecifiek
Voorgenomen initiatief betreft een nieuwe invulling van een vrijgekomen locatie. Het sluit daarmee aan op de wens voor duurzaam ruimtegebruik. Qua functie en maat en schaal sluit het plan aan op de omgeving. Het initiatief past binnen de kaders van de Structuurvisie.
De kaders voor het woonbeleid staan beschreven in de Woonvisie Scherpenzeel 2013-2020. Volgens deze Woonvisie dient de nieuwbouwproductie zich te richten op de werkelijke tekorten: voor senioren geschikte woningen (nultredewoningen) en betaalbare huur- en koopwoningen voor huishoudens met een middeninkomen, waaronder starters. Ook wordt aangegeven dat het huidige aanbod voor senioren te eenzijdig gericht is op appartementen en niet op grondgebonden seniorenwoningen.
Planspecifiek
Onderhavig plan gaat uit van het toevoegen van 10 sociale huurwoningen en 4 koopwoningen, geschikt voor senioren en starters. Het plan sluit daarmee goed aan op de in de Woonvisie geconstateerde vraag. Met het realiseren van deze woningen komen verhuisketens op gang en worden meer huishoudens geholpen dan alleen het aantal woningen dat gerealiseerd wordt.
De Nota ruimtelijke kwaliteit (vastgesteld op 29 september 2016) vervangt de Welstandsnota Scherpenzeel uit 2009. Volgens deze nota worden de oudere woonwijken, waaronder Zuid, gewaardeerd door de heldere stedenbouwkundige opzet, de eenheid binnen de bebouwing en de verzorgde openbare ruimte.
De nota geeft ontwerprichtlijnen voor nieuwe bouwplannen en de inpassing in de omgeving. Een bouwplan:
Planspecifiek
Bij de inrichting van de locatie is aansluiting gezocht bij de kenmerken uit de omgeving. Een heldere opzet, waarbij de Bruinhorstlaan vanuit zuidelijke richting wordt doorgetrokken. De rijenwoningen passen in het bebouwingsbeeld van de buurt. Het plan sluit goed aan bij de stedenbouwkundige doelstellingen uit de Nota ruimtelijke kwaliteit.
Het GVVP is een kaderstellende notitie. Dit betekent dat het beleid en de planvorming op het gebied van verkeer en vervoer voor de komende vijf jaar in dit GVVP wordt vastgelegd. In augustus 2011 is het GVVP vastgesteld. De hoofddoelstelling van het GVVP is als volgt geformuleerd:
“Het behouden en waar nodig het creëren van een doelmatig, leefbaar en duurzaam veilig verkeers- en vervoerssysteem waarvan de kwaliteit voor de individuele gebruiker in een goede verhouding staat de kwaliteit voor de samenleving in Scherpenzeel als geheel. De verkeershinder voor de dagelijkse leefomgeving dient hierbij tot een acceptabel minimum te worden beperkt.”
De beleidsspeerpunten van dit GVVP zijn onder te verdelen in drie hoofdpunten:
Veiligheid
Leefbaarheid
Bereikbaarheid
Planspecifiek
Het betreft hier een plan van beperkte omvang dat geen directe invloed heeft op de verkeersstructuur. Van belang is dat het plan voorziet in de eigen parkeerbehoefte.
Hieronder staat een uitsnede van het geldende bestemmingsplan 'West' van de gemeente Scherpenzeel (vastgesteld d.d. 15 april 2014):
Uitsnede uit de verbeelding van bestemmingsplan 'West'
Het plangebied heeft de bestemming 'Maatschappelijk'. Met een bouwvlak is aangegeven waar bebouwing is toegestaan. Tevens geldt er een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Met de verplaatsing van de school heeft het terrein haar functie verloren en is er een nieuw plan ontwikkeld. Dit initiatief past echter niet binnen de regels van het bestemmingsplan. Om het plan te kunnen realiseren is een herziening van het bestemmingsplan nodig.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan. In dit hoofdstuk wordt op deze aspecten ingegaan.
In overeenstemming met de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd. Hiermee wordt in beeld gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Planspecifiek
Het plangebied is jarenlang in gebruik geweest ten behoeve van een basisschool. Er hebben geen vervuilende activiteiten plaatsgevonden. Voordat het terrein werd bebouwd, was het agrarisch gebied. De verwachting is dat de bodemkwaliteit zal voldoen voor de beoogde functie.
Op dit moment is een groot deel van het plangebied nog bebouwd. Een bodemonderzoek zal worden uitgevoerd na sloop van de gebouwen.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). De grenswaarde hiervan bedraagt 40 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer (paragraaf 5.2) zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in. De Wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of sprake is van een goed woon- en leefklimaat. In Scherpenzeel zijn onder meer metingen gedaan langs de Nieuwstraat en de Dorpsstraat. Hieruit zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) | PM10 (Fijn stof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2013 (µg/m3) | <35 µg/m3 | < 35 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen in de laagste categorie en daarmee ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Voorliggend initiatief voorziet in de ontwikkeling van 13 woningen. De omvang van deze bouwopgave (en de daaruit volgende verkeerstoename) is dermate beperkt dat gesproken kan worden van een project dat 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Verder gaat de Wgh onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Voor voorliggend document is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai. Het plangebied ligt in een 30 km-gebied. Volgens artikel 74 lid 2 van de Wgh hebben wegen met een 30 km-regime en woonerven geen geluidszone en zijn daarmee niet onderzoeksplichtig. De verkeersintensiteiten op de Bruinhorsterlaan (alleen bestemmingsverkeer) zijn ook niet zodanig dat er uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanleiding is om een akoestisch onderzoek te doen.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functies krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
Planspecifiek
In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig waar onderhavig plan invloed op heeft. Grenzend aan de locatie liggen alleen woningen. Het aspect milieuzonering hoeft niet verder te worden onderzocht.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Dit is een harde afstandscontour waarbinnen het realiseren van kwetsbare objecten niet is toegestaan. Voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers. Bij groepsrisico is niet een contour bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Hoe meer mensen dicht op de bron zijn bij een bepaalde calamiteit, hoe groter het effect. Hierbij is de 1% letaliteit belangrijk. Zolang deze oriëntatiewaarde niet overschreden wordt is er geen specifieke motivatie noodzakelijk. Indien de 1% letaliteit wel overschreden wordt dient in de ruimtelijke planvorming dit risicoaspect bewust geaccepteerd te worden met daarbij de motivatie waarom dat acceptabel gevonden wordt. Via inrichtingsmaatregelen (op basis van de gebruiksvergunning en de bouwverordening) en rampenplannen e.a. kan het effect bij een calamiteit beperkt worden.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Onderstaand een screenshot van deze website.
Uitsnede risicokaart.nl
Het plangebied is rood omcirkeld. Uit de kaart is op te maken dat er in de directe omgeving geen inrichtingen of transportroutes aanwezig zijn die gevaar op kunnen leveren voor de te realiseren woningen.
Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.
Een milieueffectrapportage (m.e.r.) onderzoekt de milieugevolgen van een plan of project en de (milieuvriendelijkere) alternatieven. Een m.e.r. is verplicht bij grote ruimtelijke ingrepen zoals de bouw van industriële complexen en aanleg van auto(snel)wegen maar een m.e.r. is bijvoorbeeld ook verplicht voor de aanleg van een golfbaan en bij bepaalde uitbreidingen van agrarische bedrijven. Het milieueffectrapport (MER) is onderdeel van de m.e.r.-procedure.
Of een project m.e.r.-plichtig is moet ten eerste worden getoetst aan het Besluit milieueffectrapportage, artikel 7.4 bijlage C en D. In die twee bijlagen zijn de activiteiten aangewezen waarvoor een m.e.r. beoordelingsplicht geldt. Ten tweede kan de provinciale milieuverordening aanvullend op het Besluit m.e.r. nog meer activiteiten aanwijzen die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht. Ten derde kan uit een passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 ook een m.e.r.-plicht volgen.
Ook als de drempelwaarden in het Besluit m.e.r. (duidelijk) niet gehaald worden dient aandacht uit te gaan naar de milieugevolgen van een plan of project. Die aandacht naar de milieugevolgen heet dan 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. Een m.e.r. kan ook nodig zijn als de betreffende activiteit niet wordt genoemd in het Besluit m.e.r. en ook niet op andere wijze (bijvoorbeeld op grond van de provinciale milieuverordening) m.e.r.-plichtig is. Dit heet de onverplichte m.e.r.
Planspecifiek
Het onderhavige plan behelst een inbreidingslocatie waar 14 nieuwe woningen worden gebouwd. Het blijft daarmee (ver) onder de drempel van 2.000 woningen of 100 ha aaneengesloten gebied als genoemd in bijlage D onder 11.2 van het Besluit mer.
Voorliggend bestemmingsplan is de vormvrije
Voorliggend bestemmingsplan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling omdat in het kader van dit bestemmingsplan de belangrijkste milieuaspecten in beeld zijn gebracht. In lijn met 'Bijlage III EU richtlijn milieubeoordeling projecten', is in deze toelichting ingegaan op de kenmerken van het project, de plaats van het projecten en de kenmerken van de potentiële effecten. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling welke een relevante invloed heeft op het milieu in de omgeving. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Hetgeen beschreven wordt in dit bestemmingsplan geeft voldoende inzicht op de milieu gevolgen om een gewogen besluit omtrent dit bestemmingsplan te nemen. Verder onderzoek in het kader van het Besluit milieueffectrapportage is niet nodig: het plan is niet mer-plichtig.
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen.
Beleid Waterschap Vallei en Veluwe
Het algemeen bestuur van Waterschap Vallei en Veluwe heeft op 30 september 2015 het Waterbeheerprogramma 2016-2020 vastgesteld.
In het stedelijk gebied is gelden voor het waterbeheer de volgende ambities:
De uitdaging is om de bebouwde omgeving zodanig in te richten dat de gevolgen van de effecten van klimaatverandering beperkt blijven. Het waterschap draagt bij aan het "ontharden" van de stad door samen met de gemeente te werken aan groene en blauwe structuren. Samen wordt gezocht naar nieuwe oplossingen voor tijdelijke opvang en infiltratie van water, zowel in de openbare ruimte als in het watersysteem. Bij ruimtelijke ontwikkelingen denkt het waterschap aan de voorkant van het planproces mee.
Een belangrijk uitgangspunt in het beleid is het principe van niet afwentelen. Kort gezegd betekent dit dat met het oplossen van het ene probleem, geen nieuw probleem mag ontstaan. Dit geldt voor het waterbeleid én voor de daarmee samenhangende kosten. Indien nodig zal het Waterschap (regen)water zo veel mogelijk bovenstrooms vasthouden, vervolgens (tijdelijk) bergen in zogenaamde retentiegebieden en pas daarna afvoeren naar elders. Bij de uitwerking van dit voornemen wil het Waterschap duurzaam omgaan met het watersysteem. Concreet betekent dit dat waterlopen breder en minder diep gemaakt worden, flexibel peilbeheer of het laten meanderen (slingeren) van watergangen. Ook is het beter regen-, grond- en oppervlaktewater schoon te houden, dan het later te moeten zuiveren. Maatregelen om schone en vuile waterstromen te scheiden hebben daarom de voorkeur. Bij daken en wegen kan gedacht worden aan het loskoppelen van de regenwaterafvoer van het rioleringssysteem.
De te nemen stappen in het kader van duurzaam waterbeheer zijn als volgt:
Stap 1: benutten of infiltreren van hemelwater
Stap 2: vertraagt afvoeren van hemelwater naar oppervlaktewater
Stap 3: hemelwater op het rioolsysteem zetten
De ambitie van het waterschap voor het omgaan met hemelwater binnen stedelijk gebied is tijdelijk bergen en vertraagd afvoeren naar het watersysteem van het waterschap.
Waterplan Scherpenzeel
De gemeente heeft het waterbeleid uiteen gezet in de Watervisie, Kompas voor 2008-2020, wat samen met het Uitvoeringsplan 2009-2013 het Waterplan Scherpenzeel vormt. De watervisie beschrijft de beoogde ontwikkeling van het water in de gemeente Scherpenzeel voor 2020. In het waterplan worden alle onderdelen van het watersysteem en de waterketen meegenomen. Hieronder vallen alle oppervlaktewateren in Scherpenzeel, het grondwater, drinkwater (winning en distributie), riolering en zuivering (rwzi). Daarnaast heeft een deel van het waterplan betrekking op de organisatie van het waterbeheer door de participanten.
In de periode vanaf 2008 wordt prioriteit gegeven aan grondwaterbeheer, voldoende waterberging, optimalisatie van de afvalwaterketen waaronder het afkoppelen van hemelwater, verbetering van de regionale waterkwaliteit (invulling KRW) en natuurlijke herinrichting van de Luntersebeek met mogelijkheden tot recreatief medegebruik. Verder wordt in het dorp de ambitie gesteld de lokale waterkwaliteit te verbeteren en de natuur- en belevingswaarde van watergangen te verhogen.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in een zo vroeg mogelijk stadium in gesprek brengt.
Planspecifiek
In de huidige situatie is het perceel nagenoeg geheel verhard (bebouwing en schoolplein). Met de uitvoering van het plan zal de hoeveelheid verharding in ieder geval gelijk blijven en waarschijnlijk afnemen, omdat een deel in gebruik zal worden genomen als tuin. De hoeveelheid hemelwater die in het plangebied in de bodem kan worden geborgen neemt daarmee toe. Bij de uitvoering van het plan zal rekening worden gehouden met de bestaande aansluiting op het gemeentelijke (hoofd)riool in de Bruinhorsterlaan.
Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn. In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren, waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat het plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap een positief wateradvies gegeven voor het onderhavige plan (zie bijlage 3).
Het plan is uitvoerbaar op het aspect water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
Het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de EHS) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het NNN is de verantwoordelijkheid van de verschillende provincies. In het NNN liggen:
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
In tegenstelling tot gebieden die alleen in de NNN liggen kennen Natura 2000-gebieden een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van EZ. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in de nabijheid van het Natuurnetwerk Nederland of een Natura 2000-gebied. Negatieve effecten op beschermde gebieden als gevolg van het plan kunnen worden uitgesloten.
Soortenbescherming
Ten behoeve van het voorliggende initiatief is een quick scan flora en fauna uitgevoerd (zie bijlage 1). De quick-scan heeft tot doel te onderzoeken of het plan een negatief effect heeft op eventueel aanwezige beschermde soorten. Tijdens het veldbezoek (mei 2016) zijn mogelijke verblijfplaatsen voor vleermuizen aangetroffen. Daarop is een nader onderzoek uitgevoerd naar deze streng beschermde soort (zei bijlage 2). Gebleken is dat aan de noordoostzijde van het gebouw een vaste verblijfplaats van de Gewone dwergvleermuis aanwezig is. Ten noorden, iets aan de westelijke kant van het plangebied is een intensief foerageergebied van deze soort. De jagende vleermuizen doen daarbij ook het plangebied aan, maar dit vormt slechts de marge van het gebruikte gebied.
De aanwezige verblijfplaats van de Gewone dwergvleermuis gaat verloren als het gebouw wordt gesloopt. Er dient een ontheffing ingevolge de Flora- en faunawet te worden aangevraagd. De verwachting is dat deze ontheffing zal worden verleend en dat het plan kan worden uitgevoerd als wordt voldaan aan de voorwaarden in de ontheffing.
De aanwezigheid van andere streng beschermde soorten kan op basis van het bronnen- en veldonderzoek worden uitgesloten. Wel kunnen in de groenstrook aan de rand van het perceel broedgevallen van vogels voorkomen. Eventuele verstorende activiteiten mogen alleen worden uitgevoerd buiten het broedseizoen, of er dient te worden vastgesteld dat er geen enkel broedgeval kan worden verstoord.
Mogelijk komen ook licht beschermde soorten voor. Voor deze soorten geldt de wettelijke zorgplicht. Dat houdt in dat werkzaamheden op zodanige wijze worden uitgevoerd dat planten en dieren zo min mogelijk worden verstoord.
Het plan wordt uitvoerbaar geacht met betrekking tot het aspect ecologie, indien voldaan wordt aan de voorwaarden in de ontheffing ingevolge de Flora en faunawet.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren.
Planspecifiek
Het plangebied wordt ontsloten via de Bruinhorsterlaan. Voor de nieuw te bouwen woningen wordt een nieuwe insteekweg gerealiseerd die de woningen ontsluit. De hoeveelheid verkeer op de Bruinhorsterlaan zal afnemen in vergelijking met de situatie toen de basisschool in gebruik was.
In het plan moet rekening worden gehouden met de gemeentelijke parkeernorm (2 parkeerplaatsen per woning). Er worden maximaal 14 woningen gerealiseerd, dit resulteert in een parkeerbehoefte van 28 plaatsen.
In de voorbeelduitwerking zijn 27 parkeerplaatsen in de openbare ruimte opgenomen en 1 parkeerplaats op eigen terrein. Hiermee zijn er totaal 28 parkeerplaatsen opgenomen en wordt er voldaan aan de parkeernorm.
Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect verkeer.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) regelt de belangrijkste aspecten met betrekking tot de bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Door middel van de Wamz is de omgang met het bodemarchief verankerd in onder andere de Erfgoedwet en de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op basis hiervan zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan vooronderzoek naar mogelijke archeologische waarden nodig zijn zodat, waar nodig, die waarden veiliggesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente en dit moet bij vaststelling van bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten) meegenomen worden.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Het plangebied ligt in een woonbuurt die in de jaren '60 is gebouwd en vertoont ook de kenmerken uit die tijd. Dit soort planmatig aangelegde buurten komt in Nederland veelvuldig voor. Bijzondere cultuurhistorische waarden zijn niet aanwezig.
Archeologie
Het plangebied heeft een hoge archeologische verwachtingswaarde in verband met bebouwing in de eerste helft van de negentiende eeuw. Op basis van een kaart uit 1717 van J.V. Berckhuijs kan worden geconcludeerd dat langs de huidige Nieuwstraat toen al huizen stonden. Het plangebied ligt op de akker achter deze bebouwing. De locaties ligt aan de zuidwestrand van de historische kern. Het Actueel Hoogebestand Nederland (AHN) laat zien dat deze kern ligt op een wat hogere dekzandzandwelving/rug. Hoewel dit nog niet is aangetoond dient rekening te worden gehouden met de mogelijkheid dat op deze dekzandopduiking ook prehistorische bewoning aanwezig was. Daarbij moet vooral worden gedacht aan kampementen van jagers/verzamelaars uit het mesolithicum en boerderijen uit de ijzertijd/romeinse tijd. Eventuele archeologische resten worden hier op 30 – 50 cm beneden het maaiveld verwacht. Als gevolg van de latere bebouwing zullen deze resten echter zwaar aangetast of geheel verdwenen zijn.
Aangezien het betreffende perceel tot ca. 80 cm beneden maaiveld is verstoord zijn eventuele archeologische resten grotendeels of geheel verdwenen. Verder archeologisch onderzoek is hier daarom niet noodzakelijk.
Indien er bij de werkzaamheden toch vondsten worden gedaan (oude funderingen, scherven, metaal, opvallende donkere verkleuringen in het gele zand etc.) waarvan men redelijkerwijs mag aannemen dat deze van archeologische betekenis zijn, dient hiervan onmiddellijk melding te worden gemaakt (art. 53. Monumentenwet).
Bovenstaand bureau-onderzoek is uitgevoerd door de regio-archeoloog. Deze conclusie leidt tot het laten vervallen van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie verwachting 1' uit het vigerend bestemmingsplan. Het plan wordt uit oogpunt van archeologie uitvoerbaar geacht.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De grond in het plangebied is in eigendom van de gemeente. Er is daarom geen noodzaak voor het opstellen van een exploitatieplan of het sluiten van een anterieure-overeenkomst.
Te zijner tijd wordt bij de verkoop van de gronden met de ontwikkelende partij afspraken gemaakt over de te realiseren woningen en inrichting van het gebied. Het kostenverhaal wordt daarbij verrekend in de grondprijs.
Met woningstichting Woonstede, die de sociale huurwoningen gaat verhuren worden eveneens afspraken gemaakt. Zij zullen de betreffende woningen afnemen conform de prijs genoemd in de grondprijzenbrief.
Op basis van een exploitatieberekening is geconcludeerd dat de ontwikkeling voor de gemeente Scherpenzeel geen negatieve financiële consequenties heeft.
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing. Tot slot maken de bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt dit vooroverleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg toegezonden aan de provincie en het waterschap Vallei en Veluwe en heeft als voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen. Gedurende de termijn van terinzagelegging zijn reacties ingediend. Deze zijn in een separate bijlage opgenomen en van een gemeentelijke reactie voorzien (zie bijlage 4).
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 15 maart tot en met 25 april 2017 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.