direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Akkerwinde
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0279.BP2017AKKERWINDE-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De gemeente Scherpenzeel ziet zich in de periode van 2013 tot 2030 gesteld voor een woningbouwopgave van circa 600 woningen. In de gemeentelijke structuurvisie zijn de gronden ten zuiden van de kern aangewezen als de voornaamste uitbreidingslocatie binnen de gemeente. In Scherpenzeel-Zuid zal een groot deel van het woningbouwprogramma worden gerealiseerd. Langs de zuidelijke rand van Scherpenzeel zijn, zowel ten westen als ten oosten van Landgoed Scherpenzeel, gebieden aangewezen als zoekgebied voor wonen. Op deze gronden kunnen dorpse woonbuurten worden gerealiseerd, passend binnen de typerende landschappelijke structuur van kampenontginningen: kleinschalige enclaves in het landschap die bestaan uit een verzameling van bebouwing tussen de nattere gronden en de drogere (bos)gebieden.

Als onderdeel van Scherpenzeel-Zuid zal, na de bouwlocatie De Heijhorst, als tweede bouwlocatie gestart worden met de locatie Akkerwinde, welke wordt ontwikkeld als woongebied. In het gebied ten zuiden van de Akkerwindelaan en de onlangs gebouwde school de Ringbaan is ruimte voor de bouw van circa 160 woningen met bijbehorende groen- en verkeersvoorzieningen. Ten behoeve van de ontwikkeling van het gebied is het stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitplan 'Scherpenzeel Akkerwindelaan' (d.d. 4 februari 2016) opgesteld. Dit stedenbouwkundig plan vormt de basis voor voorliggend bestemmingsplan. Het stedenbouwkundig plan is geen gedetailleerd en uitgewerkt plan, maar heeft een globaal karakter. In het stedenbouwkundig plan zijn de hoofdstructuur van het nieuwe woongebied en de randvoorwaarden voor de ontwikkeling vastgelegd. De exacte verkaveling en inrichting zijn niet vastgelegd, zodat bij de uitvoering van de plannen nog flexibiliteit bestaat en er kan worden ingespeeld op de marktsituatie en de wensen van de nieuwe bewoners.

Voorliggend bestemmingsplan heeft daarom ook een globaal karakter: het legt de hoofdlijnen van de nieuwe ontwikkeling vast, maar maakt binnen deze hoofdstructuur nog verschillende invullingen van het plan mogelijk. Belangrijke randvoorwaarden, zoals het maximaal aantal te bouwen woningen in relatie tot de fasering, de maximale goot- en bouwhoogte en te handhaven (groen)structuren, zijn in het bestemmingsplan wel vastgelegd.

Het bestemmingsplan 'Akkerwinde' voorziet in een adequate juridischplanologische regeling voor de realisering van woningen en de aanleg van de openbare ruimte in het nieuwe woongebied. De regels van het bestemmingsplan sluiten zoveel mogelijk aan op de regels van de overige bestemmingsplannen van de gemeente Scherpenzeel, met name op het bestemmingsplan 'Omgeving De Heijhorst', dat is vastgesteld op 6 maart 2014 en betrekking heeft op een vergelijkbare onwikkeling (86 woningen) en het bestemmingsplan 'West', dat is vastgesteld 27 juni 2013.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen in de gemeente Scherpenzeel (Gelderland), ten zuiden van de kern Scherpenzeel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2017AKKERWINDE-vg01_0001.png"

Luchtfoto Scherpenzeel

De woningbouwlocatie Akkerwinde maakt onderdeel uit van ‘Plan Zuid’. Dit plan betreft een dorpsuitbreiding langs de zuidrand van Scherpenzeel en bestaat uit vier deelgebieden waaronder de woningbouwlocatie Akkerwinde. De Akkerwinde is een agrarisch gebied ten zuiden van de Akkerwindelaan en de onlangs gebouwde school aan de Ringbaan.

Het perceel is kadastraal bekend als gemeente Scherpenzeel, sectie E, nummers 2129, 2130, 2916, 2917, 3397, 3398, 3465 en 3466.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het geldende bestemmingsplan voor het plangebied betreft het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' van de gemeente Scherpenzeel. Dit bestemmingsplan is door de raad vastgesteld op 24 september 2015.

Conform het vigerende bestemmingsplan ‘Buitengebied 2013’ zijn ter plaatse de bestemmingen ‘Agrarisch met waarden – Landschap’ en ‘Water - Landschap en natuur', alsmede de dubbelbstemmingen ‘Waarde – Archeologische verwachtingswaarde 2 (hoog), 3 (middel) en 4 (laag) van kracht. Tevens is ter plaatse de gebiedsaanduiding ‘reconstructiewetzone - verwevingsgebied’ van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2017AKKERWINDE-vg01_0002.png"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied 2013'

Tevens is voor een klein gedeelte van het plangebied het bestemmingsplan ‘School Ringbaan’ van toepassing. De gronden die binnen dit vigerende bestemmingsplan, die binnen onderhavig plangebied vallen hebben de bestemming ‘Agrarisch met waarden’.

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2017AKKERWINDE-vg01_0003.png"

Bestemmingsplan 'School Ringbaan'

Op basis van de vigerende bestemming ‘Agrarisch met waarden’ zijn de gronden ter plaatse van het plangebied bestemd voor agrarisch gebruik ten behoeve van de uitoefening van het agrarische bedrijf. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, maar uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De realisatie van woningen binnen het plangebied is daarmee niet mogelijk qua bouwen en gebruik. De realisatie van de woningbouwlocatie is op basis van het vigerende bestemmingsplan planologisch-juridisch niet toegestaan. Om het planvoornemen op deze woningbouwlocatie toch mogelijk te maken is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Dit bestemmingsplan dient naast de rechtszekerheid ook een zekere mate van flexibiliteit te bieden om in te kunnen spelen op eventuele wijzigingen c.q. aanpassingen van het planvoornemen als gevolg van voortschrijdend inzicht dan wel op toekomstige woningmarktontwikkelingen.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt eerst een beschrijving van de omgeving van het plangebied, het plangebied zelf en het planvoornemen gegeven (Hoofdstuk 2). Daarna worden de beleidskaders van het Rijk, de provincie en de gemeente uiteengezet (Hoofdstuk 3). Vervolgens wordt aandacht besteed aan de verschillende omgevingsaspecten, zoals bodem- en grondwaterkwaliteit, geluidhinder, luchtkwaliteit, bedrijven en milieuzonering, externe veiligheid, water, archeologie en cultuurhistorie, alsmede flora en fauna (Hoofdstuk 4). Dan volgt een hoofdstuk met een toelichting op de juridische regeling van het planvoornemen (Hoofdstuk 5). Tenslotte wordt aandacht besteed aan de haalbaarheid (Hoofdstuk 6) en de voor de onderhavige bestemmingsplanherziening te doorlopen procedure (Hoofdstuk 7).

Hoofdstuk 2 Projectprofiel

2.1 Omgeving en plangebied

De omgeving van het plangebied is onderdeel van het buitengebied van Scherpenzeel. Het plangebied ligt direct ten zuiden van het dorp en is hiermee onderdeel van het buitengebied in de vorm van een horizontale band. Dit deel van het buitengebied kent voornamelijk een agrarische functie met landschappelijke waarden.

Het plangebied de Akkerwinde is ongeveer 75.907 m2 groot en is momenteel hoofdzakelijk in agrarisch gebruik (grasland) en wordt in noord-zuid richting doorsneden door een watergang.

De locatie wordt globaal begrenst door de Ringbaan en Akkerwinde aan de noordzijde, het verlengde van de Groeperlaan in zuidelijke richting aan de oostzijde en het aangrenzende buitengebied aan de zuid- en westzijde. Op de hoek van de Ringbaan en Akkerwinde is recent een school gerealiseerd. Deze maakt geen onderdeel uit van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2017AKKERWINDE-vg01_0004.png"

Begrenzing plangebied

Aan de noordzijde grenst het plangebied aan de woonbebouwing van de kern Scherpenzeel. De bebouwingsrand van Scherpenzeel wordt hier gekenmerkt door grondgebonden (geschakelde) woningen in twee bouwlagen met kap. Een gedeelte van deze woningen zijn ter hoogte van het plangebied met hun voorkant georiënteerd op het aangrenzende buitengebied. Ten zuid-oosten van het plangebied is een bebouwingscluster met woningen gelegen. Dit betreffen voornamelijk vrijstaande grondgebonden woningen in twee bouwlagen met kap.

Het gebied zelf kenmerkt zich door een landschappelijk agrarisch karakter met relicten van een kampenlandschap. Ook heeft de locatie een hoge landschappelijke potentie door de bestaande houtwallen en de ligging aan de Lunterense Beek aan de zuidzijde van het plangebied.

2.2 Projectbeschrijving

2.2.1 Woningbouw Plan Zuid

De gemeente Scherpenzeel is volop bezig met de uitvoering van het vastgestelde ruimtelijke beleid voor het project Plan Zuid en de daaruit volgende ontwikkelingsplannen. Plan Zuid betreft een dorpsuitbreiding langs de zuidrand van het dorp waar de nieuwbouw van in totaal ca 450 woningen is voorzien. Het totale projectgebied voor Scherpenzeel Plan Zuid bestaat uit 4 deelgebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2017AKKERWINDE-vg01_0005.png"

Deelgebieden in Plan Zuid

Deze vier locaties zijn woningbouwlocaties waar grondgebonden woningen worden gerealiseerd. Deelgebied Heijhorst was het eerste onderdeel van Plan Zuid, welke bijna is afgerond. Het plangebied Akkerwinde zal het volgende deelgebied zijn dat wordt uitgewerkt, waarin er circa 160 woningen gebouwd kunnen worden.

2.2.2 Stedenbouwkundige opzet Akkerwinde

In Akkerwinde zullen circa 160 woningen gerealiseerd worden. Het gebied zal in verschillende kleinere woonvlekken worden onderverdeeld, gescheiden door groen. Deze woonvlekken liggen nog niet definitief vast. Het plan is afgestemd op de recent gerealiseerde school, welke gelegen is in de noordwestelijke hoek buiten het plangebied. De ontsluiting van zowel de woningen en de school zullen samenhangen en voor deze hoofdontsluitingen in de buurt is een opzet gemaakt. De kleinere straten en ontsluitingen zijn nog niet vastgesteld, wat zorgt voor flexibiliteit in het plan. Ook de woongebieden zijn vrij globaal gedefinieerd, waarbij een zonering of vlekkenplan de richtlijn geeft voor het bouwen van de woningen. Binnen de bestemming 'Woongebied' zijn ruime richtlijnen gesteld, wederom resulterend in een flexibel bestemmingsplan.

Bij de ontwikkeling van Akkerwinde kan aangehaakt worden op de bestaande infrastructuur. Binnen de landschappelijke kamers uit de structuurvisie is ruimte voor dorpse functies waaronder woningen. Het verbinden van routes naar het landgoed en de Akkerwindelaan is een belangrijke opgave, als ook het realiseren van boscompensatie door de aanleg van nieuwe lanen met wandel- en fietspaden. Buurtjes binnen het raamwerk krijgen een omvang van ongeveer 20 tot 40 woningen en de bebouwing vindt plaats in wisselende dichtheden. De buurtjes hebben een dorpse uitstraling met kenmerken als kleinschaligheid, geborgenheid en veiligheid. Dit wordt gewaarborgd door de randen van het plangebied en de randen van de beoogde woonbuurten als groen te bestemmen. Bijkomend voordeel is daarbij dat het zicht op de woonbuurten vanuit de openbare ruimte wordt 'vergroend'.

Ook de bestaande groenzone ten zuiden langs de Akkerwindelaan wordt verbreed om daarmee extra ruimte te creëren tussen de bestaande bebouwing aan de Akkerwindelaan en de nieuwbouw in Akkerwinde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2017AKKERWINDE-vg01_0006.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2017AKKERWINDE-vg01_0007.png"

Randvoorwaardenkaart

In het plan worden de reeds aanwezige kwaliteiten versterkt en wordt teruggegrepen op de situatie rond 1900. Dat betekent het maken van kleinere landschappelijke eenheden en het herstellen van het kampenlandschap door het toevoegen van nieuwe houtwallen en laantjes in de vorm van een groenbestemming. Ook de 'veepaden' worden in ere hersteld, met onder andere het realiseren van de oost-west route tussen het landgoed en de landweg Groeperlaan. Deze recreatieve landschappelijke lijn vertakt zich in andere paden die verbindingen leggen met de bestaande woonomgeving en de bereikbaarheid naar de Lunterse Beek vergroten.

De stedenbouwkundige opzet is verder uitgewerkt in een beeldkwaliteitsplan zoals in Bijlage 1 bijgevoegd. Dit beeldkwaliteitsplan vormt de basis voor de uiteindelijk inrichting/verkaveling van de woningbouwlocatie Akkerwinde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2017AKKERWINDE-vg01_0008.png"

Globale plattegrond

De nieuwe woonlocatie wordt aangesloten op de Akkerwindelaan met twee nieuwe kruisingen en de waterstructuur zal aansluiten op de bestaande slotenstructuur die verbreed wordt en afwatert op de Lunterse Beek. De bestaande watergang die door het plangebied loopt wordt verbreed om in voldoende mate het hemelwater vanuit het plangebied te kunnen opvangen. Ook zal er een speelveld van ca. 2.000 m2 gerealiseerd worden in de nabijheid van de nieuwe school.

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2017AKKERWINDE-vg01_0009.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2017AKKERWINDE-vg01_0010.png"

Uitsnede Waterlegger Gelderse Vallei (2017)

2.2.3 Ontsluiting en parkeren
2.2.3.1 Ontsluiting

De nieuwe woonbuurt wordt, net als de omringende woongebieden in Scherpenzeel ingericht als 30 km/h zone. De Akkerwinde wordt enerzijds ontsloten via een centrale weg parallel aan de watergang in zuidelijke richting, eindigend in een cul-de-sac (westelijk deel). Anderzijds wordt het oostelijk deel ontsloten via een lusvormige ontsluiting. In beide gevallen wordt aangesloten op de Akkerwindelaan. De meest oostelijke uitrit/aansluiting van de lusvormige ontsluiting wordt daarbij zoveel mogelijk richting de Groeperlaan gesitueerd, tegen de plangrens aan. Hierdoor bevindt deze uitrit/aansluiting zich niet voor speelveld aan de Akkerwindelaan en vinden er ook minder verkeersbewegingen plaats over de Akkerwindelaan zelf. Deze ontsluitingswegen krijgen de vorm van een erftoegangsweg conform de systematiek van het gemeentelijk verkeer- en vervoersplan (GVVP). Vanuit deze ontsluitingswegen worden de woningen en de parkeerkoffers ontsloten. Langs deze wegen is eveneens ruimte voor het groen.

Binnen de woonvelden kunnen woonstraten worden gerealiseerd. De ligging van deze woonstraten is afhankelijk van de uiteindelijke verkaveling van de woonvelden: het stedenbouwkundig plan en dit bestemmingsplan bieden hierin flexibiliteit.

2.2.3.2 Basisschool

Rond de bestaande basisschool Ringbaan is op een aantal momenten per dag sprake van relatief veel verkeer, van zowel auto's, fietsers en voetgangers. Dit verkeer wordt gedeeltelijk afgewikkeld via de centrale ontsluitingsweg in het westelijk deel van het plangebied. Bij de planvorming en realisatie van de school is hiermee al in voldoende mate rekening gehouden. Aan de westzijde van de school wordt voorzien in een kiss & ride zone/parkeervoorziening. zodat auto's de school vanaf de Ringbaan kunnen bereiken en er als het ware rondom heen kunnen rijden. Door deze ontsluiting rondom de school is er sprake van een ruimtelijke scheiding tussen het terrein van de basisschool en de woningen in de aangrenzende woonvelden.

2.2.3.3 Parkeren

Parkeren vindt in Akkerwinde zowel op eigen terrein als in de openbare ruimte plaats. Alle vrijstaande en halfvrijstaande woningen krijgen minimaal één parkeerplaats op eigen terrein. De overige parkeerplaatsen worden in het openbaar gebied gerealiseerd. Het steven is om de profielen van de woonstraten dorps en informeel in te richten. Haaks parkeren wordt daarom zoveel mogelijk vermeden. Wel vindt parkeren plaats in informele 'parkeerkoffers' tussen de woningen of in (korte) achterstraatjes aansluitend op de twee ontsluitingswegen.

Er geldt een parkeernorm van 2 parkeerplaatsen per woning. Bij de uitwerking van de definitieve verkavelingsplannen dient met deze norm rekening te worden gehouden. Dit komt concreet neer op een parkeerbehoefte van 320 parkeerplaatsen op basis van 160 woningen. Uitgangspunt is dat per bouwplan c.q. woonbuurtje wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen om volledig in deze parkeerbehoefte te voorzien. In de regels van onderhavig bestemmingsplan is hiervoor een gebruiksregel opgenomen.

2.2.4 Bebouwing

Binnen de verschillende woonvelden van Akkerwinde kunnen verschillende verkavelingen worden uitgewerkt. Voor deze woonvelden wordt dan ook geen gedetailleerde structuren (woonstraten, groenvoorzieningen, bouwvlakken) vast. Alleen de ruimtelijke hoofdstructuur wordt vastgelegd. Binnen de woonvlekken is ruimte voor een flexibele inrichting. In het stedenbouwkundige plan en beeldkwaliteitsplan zijn verschillende uitgangspunten opgenomen waaraan de bebouwing in Akkerwinde moet voldoen. De relevante uitgangspunten, zoals de hoogte van bebouwing en de diepte van de woningen zijn vastgelegd. De overige aspecten, zoals materiaalgebruik, kapvorm en uitstraling, worden getoetst via het beeldkwaliteitsplan, dat wordt vastgelegd als onderdeel van de welstandsnota.

Op grond van de gewenste woningdichtheid (maximaal 25 won/ha) is bepaald hoeveel woningen maximaal per woonveld toelaatbaar zijn. Er is daarbij onderscheid gemaakt in 6 woonvelden met de volgen aantal woningen van oost naar west:

  • woonveld 1: 27 woningen;
  • woonveld 2: 28 woningen;
  • woonveld 3: 26 woningen;
  • woonveld 4: 27 woningen;
  • woonveld 5: 40 woningen;
  • woonveld 6: 12 woningen.

Wel is er voor gekozen om meerdere woonvelden qua woning aantallen samen te pakken om daarmee de flexibiliteit en de uitwisseling van het aantal woningen tussen de woonvelden te vergroten. De woonvelden 1 t/m 3 (80 woningen) en woonvelden 4 en 5 ( 67 woningen) zijn daarbij samengepakt met een onderlinge relatie.

In totaal bedraagt het woningbouwprogramma hiermee voor Akkerwinde maximaal 160 woningen. Hiermee is een maximum woningdichtheid van 25 woningen per hectare, als opgenomen in de structuurvisie Scherpenzeel, geborgd.

Uitgangspunt voor de realisering van de Akkerwinde is een dorpse sfeer. Dorps bouwen is een breed begrip: het betekent bouwen met veel variatie en afwisseling, maar ook met samenhang, door een zorgvuldige detaillering en een herkenbare inrichting van de openbare ruimte. Ook in Akkerwinde wordt net als in De Heijhorst variatie gezocht in bijvoorbeele een verspringende rooilijn, afwisseling van kapvormen en variaties van woningtypes. Lange blokken met aaneengebouwde woningen zijn niet gewenst. In plaats daarvan wordt een straatbeeld nagestreefd waain vrijstaande, halfvrijstaande en aaneengebouwde woningen elkaar afwisselen. Incidenteel behoort ook een bijzonder woningtype (patiowoning of een pand met boven- en benedenwoning) tot de mogelijkheden.

Voor alle woningen geldt een maximale goothoogte van 6 meter en een maximale bouwhoogte van 11 meter. De diepte van de voortuin bedraagt ten minste 3 meter. Voor vrijstaande en halfvrijstaande woningen geldt dat de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens (aan één zijden dan wel aan twee zijden) ten minste 3 meter moet bedragen. Hierdoor is naast de woning ruimte voor een inrit/parkeerplaats op eigen terrein.

Voor wat betreft de maximale woningdiepte is onderscheid gemaakt tussen verschillende woningtypologieën. Vrijstaande woning en halfvrijstaande woningen mogen maximaal 12 meter diep zijn. Voor aaneengebouwde woningen geldt een maximale diepte van 10 meter. Via een binnenplanse afwijking kunnen eventueel diepere woningen (15 meter respectievelijk 12 meter) worden toegestaan. Dit moet uit ruimtelijk oogpunt passend zijn en de belangen van omwonenden mag niet onevenredig worden geschaad.

Om de gevolgen van de nieuwe ontwikkeling voor de bestaande woningen aan de Akkerwindelaan te beperken, is het wenselijk om tussen deze bestaande woningen en de nieuwe woningen aan de Akkerwindelaan een 'vrije' afstand in acht te nemen. Een afstand van 20 meter is daarvoor in ruimtelijk oogpunt ruimschoots toereikend. Deze afstand wordt gewaarborgd door langs de Akkerwinde een voorgevelrooilijn vast te leggen. De nieuwe woningen dienen in of achter deze voorgevelrooilijn te worden opgericht.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zal aandacht worden besteed aan het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. Het rijksbeleid zal worden besproken aan de hand van de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Voor het provinciaal beleid wordt gebruik gemaakt van het Streekplan Gelderland, de Ruimtelijke Verordening en de Omgevingsvisie. In het gemeentelijk beleid worden de Structuurvisie Scherpenzeel en de Woonvisie behandeld.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’, over aan provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen daarbij de ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Overige sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen, rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, heeft het Rijk losgelaten. Er is enkel nog sprake van een ‘ladder voor duurzame verstedelijking', die is vastgelegd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, doormiddel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. In de realisatieparagraaf van de SVIR zijn per nationaal belang de instrumenten uitgewerkt die hiervoor worden ingezet. Eén van de belangrijkste instrumenten is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), waarin regels zijn opgenomen ter bescherming van de nationale belangen.

Op basis van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' moet bij iedere nieuwe stedelijke ontwikkeling worden aangegeven dat de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte en wat de mogelijkheden zijn om deze behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied op te vangen (bijvoorbeeld door herstructurering of transformatie). Indien is gebleken dat de ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, kan deze op een geschikte locatie buiten het stedelijk gebied worden gerealiseerd. Voor de ontwikkeling van Scherpenzeel-Zuid heeft deze afweging plaatsgevonden in het kader van de Structuurvisie Scherpenzeel (zie paragraaf 3.5.1). De regionale behoefte aan woningbouw is uitgangspunt voor de Woonvisie Scherpenzeel 2013-2020 (zie paragraaf 3.5.2), waarin de gemeentelijke woningbehoefte voor de periode tot 2030 is bepaald. In deze beleidsstukken is geconcludeerd dat het bestaand stedelijk gebied van Scherpenzeel niet voldoende ruimte biedt om volledig in de woningbehoefte te voorzien. Een te forse verdichting van de kern zou ten koste gaan van het groene en dorpse karakter, waardoor uitbreiding noodzakelijk is.

In de structuurvisie is het gebied Scherpenzeel-Zuid, direct aansluitend aan het bestaande dorp, als uitbreidingslocatie voor de komende periode aangewezen. De Akkerwinde is daarbij het tweede project, na de Heijhorst, dat in Scherpenzeel-Zuid wordt ontwikkeld. Door bebouwing van agrarisch gebied grenzend aan de bestaande bebouwing van Scherpenzeel is deze locatie aan te merken als uitbreiding van de bestaande bebouwing ter plaatse. Echter de woningbouwontwikkeling die met onderhavig bestemmingsplan wordt voorzien heeft geen aanknopingspunten met het rijksbeleid zoals vasgelegd in de Structuurvisie.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Barro is de juridische vertaling van de kaderstellende uitspraken die in de SVIR zijn geformuleerd en bevat regels ter bescherming van de nationale belangen. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen, zodat ze doorwerken tot het niveau van de lokale besluitvorming. In het Barro zijn voor het plangebied van dit bestemmingsplan geen specifieke regels opgenomen. Uit de kaarten behorende bij de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) blijkt dat het plangebied valt binnen het raderverstoringsgebied windturbines 90 meter ten opzichte van NAP en het radarverstoringsgebied maximale hoogte 114 meter ten opzichte van NAP.

Het plangebied is gelegen op 4 á 6 meter + NAP. De woningebouwontwikkeling voorziet in grondgebonden woningen in maximaal twee bouwlagen met kap met een maximum goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 meter en 11 meter. De maximum toegestane hoogten komen hiermee op respectievelijk 10 á 12 en 15 á 17 meter. Gezien de toegestane maximum hoogten wordt ruimschoots voldaan aan maximaal toegestane hoogten van respectievelijk 90 meter en 114 meter binnen de radarverstoringsgebieden.

3.2.3 Ladder duurzame verstedelijking

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke ontwikkelingen sprake zijn van zorgvuldig ruimtegebruik en overprogrammering worden voorkomen. Door middel van de ‘ladder van duurzame verstedelijking’ vindt een toetsing plaats. De ladder bestaat uit drie treden:

  • 1. Behoefte: voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte waarin nog niet elders in de regio is voorzien. Het kan zowel om een kwantitatieve als kwalitatieve behoefte gaan.
  • 2. Binnen- of buitenstedelijk: indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, dan moet worden beoordeeld of deze in bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden gerealiseerd, eventueel door benutting van beschikbare gronden, herontwikkeling of transformaties van bestaande locaties;
  • 3. Bereikbaarheid met meerdere modaliteiten: indien gekozen moet worden voor een locatie buiten het stedelijke gebied, dan gaat de voorkeur uit naar een plek die (in de toekomst) bereikbaar is via verschillende vervoerswijzen.

In het kader van onderhavig planvoornemen is met name trede 1: 'het aantonen van de behoefte' cruciaal. Gezien de omvang van meer dan 10 woningen is het planvoornemen aan te merken als een stedelijke ontwikkeling, waarvoor de kwantitatieve (past het binnen de regionale en gemeentelijke woningbouwprogrammering) en kwalitatieve behoefte (dragen de woningen kwalitatief bij aan de woningvoorraad) aangetoond moet worden. Hiervoor zal de nodige afstemming met de gemeente Scherpenzeel moeten plaats vinden over de mate waarin deze behoefte in voldoende mate aangetoond kan worden. Hiervoor wordt aansluiting gezocht bij de structuurvisie en het woningbouwprogramma van Scherpenzeel. Vooralsnog wordt uitgegaan van de gemeentelijke woningbouwprogrammering waarin de woningen reeds opgenomen zijn en dat de woningen qua type passen binnen het gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid. Op basis van deze informatie is de noodzakelijke verantwoording hiervan geïntegreerd in de toelichting van het bestemmingsplan.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Gelderland

In juli 2014 hebben provinciale staten van de provincie Gelderland de Omgevingsvisie vastgesteld. In deze omgevingsvisie (geconsolideerde versie december 2015) worden de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijke beleid beschreven. Met de omgevingsvisie wil de provincie:

  • Nieuwe aandacht voor de steden, meer ruimte voor economie en een extra stap voor duurzame ontwikkeling en een leefbaar platteland. Via co-creatie en uitnodigingsplanologie komen we sneller uit de crisis. Niet de regels maar de mogelijkheden staan voorop!
  • Structuurversterking en partnerschap als uitgangspunt. Gelderland is mooi, dynamisch en divers.
  • Van tien jaar 'vast' naar flexibel en toekomstgericht.
  • Van vijf plannen en vijf verordeningen naar één plan en één verordening op hoofdlijnen.
  • Samen afwegen en aan de slag met de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Kwaliteiten en doelen staan centraal, niet de regels.
  • Van Ecologische Hoofdstructuur (EHS) naar het Gelderse Natuurnetwerk en een Groene Ontwikkelingszone, met meer uitnodiging om bij te dragen aan het realiseren van natuurdoelen.
  • Regionale afspraken voorop. Niet alleen woningbouw en bedrijventerreinen, ook kantoren en detailhandel.
  • Minder overheid, meer samenleving. Een samenleving waarin iedereen tot zijn recht kan komen. De provincie verbindt!
  • Lokaal maatwerk.

De provincie heeft twee doelen gedefinieerd. Doelen die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken. De doelen zijn:

  • 1. een duurzame economische structuurversterking,
  • 2. het borgen van de kwaliteit en de veiligheid van onze leefomgeving.

Deze doelen versterken elkaar en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is meer dan een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. De provincie gaat dan ook voor

  • sterke steden, van belang voor toekomstig aantrekkingskracht, waar kennis zich samenbalt en waar veel jongeren naar toe trekken, waar ook nu al de meeste mensen wonen en werken.
  • een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijek en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.

In deze Omgevingsvisie staat het 'fysieke' in de leefomgeving centraal. Tegelijk zit er een sterke 'sociale' compentent aan de opgaven voor sterke steden en een vitaal landelijk gebied. De provincie is zich er daarnaast van bewust dat de partners van de provincie zichzelf de komende jaren geconfronteerd zien met grote en vaak nieuwe opgaven op sociaal vlak.

De focus ligt daarbij voornamelijk op de kwaliteit van het bestaande. Bij woningbouwontwikkelingen, zoals in onderhavig situatie, dient per geval een goede afweging plaats te vinden. De regionale afspraken over wonen en werken blijven daarbij het uitgangspunt. Bij nieuwbouw in zowel landelijk als stedelijk gebied is daarbij per geval een goede afweging van belang. De gelderse ladder voor duurzame verstedelijking speelt hierbij een belangrijke rol.

Gelderse ladder voor duurzaam Ruimtegebruik

Onderdeel van de omgevingsvisie is dus de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Doel hiervan is een kwalitatief goede afwegingen te maken bij keuzes voor nieuwbouw en prioritering bij overcapaciteit in landelijk en stedelijk gebied. De Gelderse ladder bevat een processchema dat stap voor stap de mogelijke ruimtelijke ontwikkelingen of initiatieven, stedelijke functies, via beleidskaders begeleidt om te komen tot een optimale afweging voor een locatiekeuze. Doelen van de Gelderse ladder zijn als volgt.

  • Begeleiden van de verstedelijking in Gelderland en op gepaste wijze ruimte geven aan spreiding van stedelijke functies in landelijk gebied. De provincie faciliteert het actuele veranderingsproces van nieuwbouw naar beheer en vernieuwing van het stedelijk gebied. Daarbij is aandacht voor de stads- en dorpsrandzones.
  • Bij verstedelijking in eerste instantie de focus leggen op de bestaande voorraad aan gebouwen (denk aan hergebruik en transformatie) en in tweede instantie op de beschikbare voorraad aan gronden (denk aan nieuwbouw), beide in stedelijk gebied.
  • Bevorderen van vraaggerichte programmering waarbij de behoefte aan de betreffende stedelijke functie centraal staat en aangetoond moet worden.
  • Bijdragen aan duurzaam ruimtegebruik. Dat betekent onder andere dat het stedelijk gebied niet bij voorbaat volgebouwd moet worden. Er zijn redenen van stedenbouwkundige, ecologische en sociaal-culturele aard om open plekken in het stedelijk weefsel te handhaven en te versterken.
  • Betere benutting van multimodale knooppunten en meer aandacht voor passende ontsluiting.
  • Bijdragen aan kwaliteitsborging door aan de gealloceerde ruimtelijke -stedelijke- ontwikkelingen of initiatieven, zowel in stedelijk als in landelijk gebied, bij te laten dragen aan de bestaande of potentieel te ontwikkelen kwaliteiten van de betreffende plek of het omringende gebied.

De ladder onderscheid de volgende stappen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2017AKKERWINDE-vg01_0011.png"

De eerste stap van de ladder is de beoordeling van de actuele behoefte. Het planvoornemen betreft de ontwikkeling van een woningbouwlocatie met circa 160 woningen. Met deze woningbouwontwikkeling wordt invulling geven aan de kwantitatieve opgave zoals deze is vastgelegd in de Woonvisie Scherpenzeel 2013-2020 (zie paragraaf 3.5.2). Hierin wordt op grond van de regionale prognose voor de gemeente Scherpenzeel uitgegaan van het volgende woningbouwprogramma:

  • 2016-2020: 185 woningen (37 woningen per jaar);
  • 2021-2030: 320 woningen (32 woningen per jaar).

Het aantal van 160 woningen past binnen deze regionale prognose.

De tweede stap is het beoordelen of de ontwikkeling stedelijk kan worden uitgevoerd, met gebruik van bestaand bebouwd gebied. Gezien het beoogde aantal woningen is de realisatie van deze woningen niet mogelijk binnen bet bestaande bebouwd gebied. Er zijn onvoldoende 'open' plekken binnen het bestaande bebouwde gebied van Scherpenzeel. Tevens is (verdere) verdichting van het bestaande bebouwde gebied niet wenselijk. Voorkomen dient te worden dat hierdoor het dorpse karakter en de bestaande kwaliteiten binnen het bestaande bebouwde gebied verloren gaat. Derhalve is er voor gekozen om de kern Scherpenzeel uit te breiden grenzend aan het bestaande bebouwde gebied.

3.3.2 Ruimtelijke Verordening Gelderland

Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten, in aanvulling op de provinciale omgevingsvisie, de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld (18 oktober 2014 in werking getreden). De verordening (geconsolideerde versie december 2015) bevat regels met betrekking tot de bescherming van provinciale belangen. De Ruimtelijke Verordening is een beleidsneutrale vertaling van reeds vastgesteld ruimtelijk beleid (zoals opgenomen in de omgevingsvisie) en vormt het toetsingskader voor gemeentelijke bestemmingsplannen. Onderwerpen die van provinciaal belang zijn en waarvoor in de Ruimtelijke Verordening regels zijn opgenomen, zijn onder meer verstedelijking, wonen, detailhandel, recreatie, ecologische hoofdstructuur en grondwaterbescherming.

Artikel 2.2 van de verordening bevat de bepalingen voor Wonen. In artikel 2.2.1.1 is daartoe de volgende regel opgenomen: 'In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.' De regel richt zich hierbij primair op uitbreiding van het woonaanbod.

In de verordening is opgenomen dat de toelichting van het bestemmingsplan dient in te gaan op de toepassing van de ladder. Zie hiervoor paragraaf 3.3.1. daarnaast dient te worden ingegaan op de Woonvisie Gelderland en het Kwalitatief Woonprogramma (2010-2019).

Woonvisie Gelderland, KWP3 (Kwalitatief Woonprogramma) 2010-2019

De productie van de woningbouw staat onder grote druk. De gevolgen van de recessie zijn voor iedereen merkbaar. In het KWP zijn integrale afspraken opgenomen over hoe om te gaan met de huidige ontwikkelingen. Het KWP beslaat een periode van tien jaar. Waarbij de komende drie jaar, in het licht van de recessie, extra wordt ingespannen om de productie op peil te houden.

 

De provincie is opgedeeld in regio’s. De gemeente Scherpenzeel valt onder de regio De Vallei. Voor deze regio is het navolgende ontwikkelingstraject opgesteld.

 

De lokale woonvisies en de woningbouwprogramma’s van de gemeenten en woningcorporaties samen met de aangetoonde woningbehoefte (het referentiekader) vormen de inzet voor het woonbeleid in de regio De Vallei. Om het woonbeleid op regionaal niveau zo goed mogelijk af te stemmen op de woningbehoefte en andere kwalitatieve uitgangspunten die in de provinciale woonvisie en het referentiekader beschreven staan, zullen de gemeenten en de in de regio werkzame woningcorporaties zich gezamenlijk met de provincie inspannen om de volgende afspraken te realiseren:

  • a. Meer huurwoningen in de nieuwbouw (ambitie-indicatie voor de regio, conform het netto referentiekader: 38%, ruim 4.500 nieuw te bouwen woningen. Dit is exclusief compensatie voor te slopen en te verkopen huurwoningen).
  • b. Regio, gemeenten en woningcorporaties stimuleren regelingen die betaalbare woningbouw bereikbaar houden voor de doelgroep.
  • c. Partijen streven naar dit aandeel door in de bestaande voorraad en de nieuwbouw meer woningen te realiseren, geschikt te maken en strikter te reserveren voor ouderen die voldoen aan de definitie van nultredenwoning.
  • d. De provincie, de gemeenten en de woningcorporaties maken de afspraak dat in de periode 2010 – 2019 in de regio De Vallei 12.000 woningen netto worden toegevoegd.

De ontwikkeling van onderhavige woningbouwlocatie voorziet in de uitbreiding van de bestaande woningvoorraad. Daarbij vindt nadrukkelijk afstemming op de markt plaats door te bouwen voor de concrete kwalitatieve behoefte. Dus nadrukkelijk niet bouwen om te bouwen. De woningbouwlocatie wordt dan ook gedoseerd en gefaseerd ontwikkeld. Dit houdt in dat de woningbouwlocatie per woonvlek en overeenkomstig het aangeduide maximum aantal woningen ontwikkeld wordt. Er vindt hierbij in overleg met de diverse marktpartijen steeds overleg plaats waaraan behoefte is met afstemming op de markt op dat moment.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regio Food Valley

Regio FoodValley bestaat uit acht gemeenten met in totaal 330.000 inwoners. Grote en kleine gemeenschappen, ieder met een eigen identiteit. De regio biedt huisvesting aan veel jonge bewoners en een groeiend aantal ouderen. Het gebied laat een hoge bevolkingsgroei zien. Er is een sterke sociale samenhang en arbeidsmoraal, gekoppeld aan zelfredzaamheid en ondernemerschap. De Regio FoodValley wil de nationale en internationale positie versterken. Dat moet leiden tot economische groei, werkgelegenheid, aantrekkingskracht op kenniswerkers en hoogwaardige voorzieningen voor wonen, werken en studeren. Ook werkt Regio FoodValley aan behoud en versterking van de leefomgeving. Naast natuur en landschap wordt het groene gebied van de regio gekenmerkt door landbouw en recreatie. Ook wordt er gewerkt aan ‘de gezonde mens’: leven in een groene en gezonde leefomgeving, waarbij veel aandacht is voor gezonde voeding.

In FoodValley ambitie 2020 wordt door de initiatiefnemers op een breed terrein de ambitie geschetst tot 2020. De kern is het creëren van optimale condities voor kennisontwikkeling en innovatie op het gebied van voeding en voedsel in zijn volle breedte. Maar ook hoe natuurlijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten van het valleigebied in aanvulling hierop een belangrijke rol spelen in de concurrentieslag om studenten, wetenschappers en foodbedrijven. Traditionele productiefactoren en infrastructuur zijn basisvoorwaarden en eenvoudig te imiteren, maar de unieke regionale kernkwaliteiten van de FoodValley niet. Deze kwaliteiten zijn bepalend voor de populariteit van regio ‘De Vallei’. Het gaat over een duurzame regio, een regio met een menselijke maat en een prettig leefklimaat. Maar het gaat ook over een regio die wereldwijd verbonden is en gemakkelijk toegang biedt tot de daarbij passende stedelijke voorzieningen.

In de regionale gebiedsvisie Regio Food Valley laten de acht samenwerkende gemeenten zien hoe zij in de toekomst op het vlak van ruimte en economie op regionale schaal willen ontwikkelen. In deze visie wordt ingegaan op het regionaal afstemmen van de woningmarkt. Dit houdt samengevat in:

  • Gezamenlijk bepalen op welke punten in het woningbouwprogramma samenwerking nodig is en meerwaarde kan opleveren;
  • Woningen levensloopbestendig maken door eisen aan de bouw te stellen, ruimte voor tijdelijke woonvormen voor mantelzorg, huurders te stimuleren en het lokale (openbaar) vervoer te verbeteren.
  • Werken aan gedegen bestemmingsplannen met draagvlak waarbinnen voldoende flexibiliteit zit om in te spelen op veranderende behoeften in de markt.
  • In een gezamenlijke woonagenda op wijk-, kern- en regioniveau aandacht geven aan voorzieningen ten aanzien van sport, cultuur en de fysieke en sociale veiligheid;
  • Het (boven)regionaal oppakken van het vraagstuk van permanente bewoning van recreatieterreinen.

In het kader van onderhavig bestemmingsplan wordt aan de eerste drie punten zoveel mogelijk invulling gegeven. Daarnaast wordt bij de invulling c.q. inrichting van de openbare ruimte rekening gehouden met de sociale veiligheid.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Structuurvisie Scherpenzeel

De Structuurvisie Scherpenzeel, die op 31 oktober 2013 is vastgesteld door de gemeenteraad, is een integrale ruimtelijke beleidsvisie op de toekomstige ontwikkeling van de gemeente Scherpenzeel. In de structuurvisie wordt helderheid gegeven over de ruimtelijke koers en de wijze waarop deze tot uitvoer wordt gebracht. De structuurvisie kan op gebiedsniveau worden uitgewerkt.

Voor Scherpenzeel-Zuid heeft deze uitwerking al plaatsgevonden in het hoofddocument van de structuurvisie, voor andere gebieden (waaronder het centrumgebied en mogelijk Scherpenzeel-Noord) kan deze uitwerking in een later stadium via een afzonderlijk traject plaatsvinden. De structuurvisie biedt in de gebiedsuitwerking voor Scherpenzeel-Zuid de ontwikkelingskaders voor de toekomst en geeft richting aan de invulling van de woningbouwplannen op deze locatie. Scherpenzeel blijft volgens de in de structuurvisie geformuleerde toekomstvisie een typische woongemeente. Het aantal woningen neemt toe, waarbij aandacht is voor het aanbrengen van meer verscheidenheid in het woningenbestand en voor vraaggericht bouwen. Woningbouw vindt zowel binnen als buiten het dorp plaats, waarbij het landelijk karakter van de kern en de gemeente behouden blijft. Scherpenzeel speelt als productielandschap, woongebied en recreatief gebied een rol binnen de regio Food Valley.

In de toekomstvisie op Scherpenzeel is het gemeentelijk grondgebied verdeeld in drie deelgebieden. Het noordelijke buitengebied blijft gekenmerkt door het agrarische gebruik en het aantrekkelijke landschap. De kern blijft een aantrekkelijk dorp, met een groen karakter en een multifunctioneel centrumgebied aan de Dorpsstraat. Het zuidelijke buitengebied kenmerkt zich door een sterke uitwisseling tussen dorp en landschap. Dit gebied is gekenmerkt als 'dynamisch dorpslandschap' met een afwisseling tussen landelijke functies (agrarisch gebruik) en dorpsfuncties. Scherpenzeel-Zuid wordt de komende jaren, onder andere door het realiseren van woningbouw en het versterken van de landschappelijke kwaliteit, verder ontwikkeld als 'dynamisch dorpslandschap'.

Op het gebied van wonen wordt in de structuurvisie zowel ingezet op inbreiding als op uitbreiding. In de toekomst kunnen, door herstructurering en transformatie, nog altijd nieuwe woningen worden toegevoegd in het bestaand bebouwd gebied. Nieuwbouw moet qua maat en schaal passen in de omgeving en het groene karakter van de kern moet behouden blijven. Om een te forse verdichting te voorkomen en om het dorpse karakter van de kern te behouden, kan niet het volledige woningbouwprogramma in het bestaand stedelijk gebied worden opgevangen. Daarom is het noodzakelijk dat naast inbreiding ook uitbreiding plaatsvindt aan de randen van het dorp. In het provinciaal beleid zijn gronden ten noorden en ten zuiden van de kern aangewezen als zoekgebied voor wonen. De afgelopen jaren is met name de zoekzone voor wonen in het noordoostelijk deel van Scherpenzeel ingevuld; in de komende periode zal het gebied ten zuiden van de kern worden ontwikkeld.

In de structuurvisie is voor de ontwikkeling van Scherpenzeel-Zuid een gebiedsvisie opgenomen. Deze gebiedsvisie geeft de kaders en randvoorwaarden waarbinnen het gebied zich in de komende jaren kan ontwikkelen. Het plangebied maakt in het ruimtelijk model van deze visie onderdeel uit van het zoekgebied dorpse functies (oostelijk deel). Dit gebied ten zuiden van de Ringbaan en Akkerwindelaan biedt potenties als zoekgebied. De kernkwaliteit is de positie tegen het landgoed en de nabijheid van het landschap. Wel dient enige afstand behouden te blijven van de Lunterse Beek. Tevens dient de bebouwing in het landschap aan de oost- en zuidzijden niet meegenomen te worden in de dorpsontwikkeling.

Het plangebied is nader aangeduid als zoekgebied wonen (eerste tranche) en gedeelte zoekgebied wonen (tweede tranche). Deze zoekgebieden zijn bedoeld voor het op kavelniveau aanduiden van de overige woningbouw in Scherpenzeel-Zuid. Binnen deze gebieden dient de woningbouw ontwikkeld te worden volgens het principe van woonbuurtjes in het landschap (naar het voorbeeld van de vroegere kampenontginningen). Woonbuurtjes met ieder hun eigen identiteit, die onderling verbonden zijn door consistente groen- en landschapsstructuren en tevens als routes dienen naar de landgoederen en het dorpslandschap. Hiervoor wordt onder andere het buurtgroen en de waterbergingsbehoefte ingezet. tussen de woonbuurtjes dient voldoende open ruimte over te blijven om het landschap leefbaar te laten zijn. Vooral de landschappelijke ligging van de woonbuurtjes maken dat de totale woningbouw een beperkte bebouwingsdichtheid kent.

Voor het plangebied zijn deze kampen geherinterpreteerd naar een stedenbouwkundige typologie voor een buurtje. Kenmerkend voor het buurtje zijn:

  • De buurtjes krijgven een omvang van 20-40 woningen (sociale cohesie).
  • De bebouwing vindt plaats in wisselende dichtheden afhankelijk van de woningtypologie die voortkomt uit de woonbehoefte.
  • De landgoederen, het omringende landschap en de verbindende groen-, water- en infrastructuur zorgen voor de samenhang en bepalen de woonsfeer van de buurtjes.
  • Duidelijk te onderscheiden woonbuurtjes (identiteit) door de positie in Zuid, de wijze van aansluiting op omgeving, wijze van verkavelen en architectuur.
  • Woonbuurtjes met een dorpse uitstraling, kenmerkend als kleinschaligheid, geborgenheid en veiligheid.
  • Per buurtje wordt de behoefte aan groen, waterberging en parkeren ingevuld.

Het stedenbouwkundig plan en de beoogde beeldkwaliteit heeft hieraan invulling gegeven. In onderhavig bestemmingsplan zijn alleen de voornaamste ruimtelijke structuurdragers vastgelegd. De principes van woonbuurtjes in het kampenlandschap, maar ook de continuïteit van de groen-, water- en infrastructuur zijn hierin geborgd. Binnen de structuurdragers ontstaan de ontwikkelvelden in de vorm van woonvlekken, waarbinnen inititiefnemers met hun eigen uitwerking kunnen komen. De gemeente toetst deze door middel van supervisie over de concrete bouwplanontwikkelingen aan het stedenbouwkundige plan en de beoogde beeldkwaliteitseisen.

Het meest zuidelijk deel van het plangebied is in de structuurvisie aangegeven als bos- en natuurontwikkeling (compensatie). Echter deze compensatie is inmiddels elders gerealiseerd waardoor van noodzaak van compensatie in dit deel van het plangebied geen sprake meer is. Daarnaast maakt dit deel van het plangebied geen onderdeel meer uit van de ecologische hoofdstructuur. Dit was ten tijde van de totstandkoming van de structuurvisie wel het geval. Aan de renaturering van de Lunterse Beek is inmiddels concreet invulling gegeven. Derhalve is bij de invulling van het stedenbouwkundige plan voor Akkerwinde dit deel van het plangebied meegenomen in de woningbouwontwikkeling om in het benodigde aantal woningen te kunnen voorzien en daarmee de stedenbouwkundige structuur van verschillende woonbuurtjes in zogenaamde 'groene' kamers te versterken. Tevens worden in dit zuidelijk deel, qua dichtheid, minder woningen mogelijk gemaakt. Door de 'groene' kamers in combinatie met de verdunning van de bebouwing ontstaat er een afgerond geheel als geleidelijke overgang naar het aangrenzende buitengebied.

3.5.2 Woonvisie Scherpenzeel 2013-2020

In de Woonvisie Scherpenzeel 2013-2020 zijn de kaders voor het gemeentelijke woonbeleid beschreven. Uitgangspunt van de woonvisie is de bevolkingsprognose van de regio Food Valley, waarbij is uitgegaan van migratiesaldo nul. Deze prognose is wat terughoudender dan de provinciale prognose, die uitgaat van een licht positief migratiesaldo. Op basis van de geprognosticeerde huishoudensgroei (van 3.579 huishoudens in 2012 tot 3.960 huishoudens in 2020 en 4.230 huishoudens in 2030) is de woningbehoefte bepaald. De huidige woningvoorraad in Scherpenzeel bestaat voor een groot deel uit eengezinswoningen in het hogere prijssegment. Goedkopere koopwoningen, die betaalbaar zijn voor starters of middeninkomens zijn schaars. Ook het aandeel huurwoningen is beperkt.

Op grond van de regionale prognose wordt voor de gemeente Scherpenzeel uitgegaan van het volgende woningbouwprogramma:

  • 2016-2020: 185 woningen (37 woningen per jaar);
  • 2021-2030: 320 woningen (32 woningen per jaar).

Bij vaststelling van de woonvisie heeft de gemeenteraad een amendement aangenomen waarin de ambitie is uitgesproken om voor de langere termijn uit te (blijven) gaan van de bouw van gemiddeld 50 woningen per jaar, met behoud van woningbouwkwaliteit en differentiatie. Kwalitatief lig er een accent op de bouw van dure huurwoningen en goedkope koopwoningen. Gezien de opgave op het gebied van wonen, zorg en welzijn moet er daarnaast een accent liggen op woningen die geschikt zijn voor ouderen.

In Akkerwinde kunnen in de komende jaren circa 160 woningen worden gerealiseerd. Dit aantal woningen past in het woningbouwprogramma van 345 woningen voor de komende 10 jaar (periode 2016-2025), zoals opgenomen in de woonvisie. Voorliggend bestemmingsplan legt niet vast in welke typologie deze woningen moeten worden gebouwd, maar biedt hierin flexibiliteit. Hierdoor kan het woningbouwprogramma gedurende de planperiode kwalitatief worden aangepast op de marktsituatie en de wensen van de nieuwe bewoners. Er is daarmee sprake van een gedoseerde en gefaseerde ontwikkeling van de verschillende woonvlekken.

3.5.3 Beeldkwaliteitsplan en nota Ruimtelijke Kwaliteit

Voor de woningbouwontwikkeling is als voorbereiding op het bestemmingsplan een beeldkwaliteitsplan opgesteld, met als doel richtlijnen te bieden voor de stedenbouwkundige uitwerking en toetsingskader te geven voor de beoordeling daarvan.

 

Met de nieuwe nota Ruimtelijke Kwaliteit wil de gemeente Scherpenzeel bestaande bijzondere ruimtelijke kwaliteiten – met name de cultuurhistorische waarden en identiteit – kunnen waarborgen en anderzijds burgers meer ruimte bieden bij het realiseren van hun bouwplannen. Dit vraagt om een welstandsbeleid op maat. Enerzijds wordt rechtszekerheid en voorspelbaarheid geboden, maar anderzijds is er ruimte voor dialoog en afwijking van de spelregels, indien blijkt dat er betere alternatieven zijn. De Nota Ruimtelijke Kwaliteit vormt een toetsingskader voor de kleinere plannen, maar is een stimulerend kader voor de grotere ruimtelijke opgaven. Dit vraagt ook om integratie met landschaps- en monumentenbeleid, waarmee de welstandsnota transformeert naar een integrale ‘Nota Ruimtelijke Kwaliteit’. Daarbij is het uitgangspunt dat welstandstoezicht maatwerk is.

In de nota Ruimtelijke Kwaliteit maakt de woningbouwlocatie Akkerwinde nog onderdeel uit van het thema 'buitengebied' maar dient gezien de aard van de ontwikkeling getoetst te worden aan het thema 'woonbuurten'.

 

De volgende ontwerprichtlijnen worden toegepast voor het bouwplan in relatie tot zijn omgeving:

  • tast de waarde en kernkwaliteiten van het deelgebied en de stedenbouwkundige of landschappelijke structuur niet aan;
  • versterkt de kwaliteit van de omgeving en de openbare ruimte en levert een positieve bijdrage aan de leefbaarheid en sociale veiligheid van de omgeving;
  • vormt een versterking van markante stedenbouwkundige ruimten en locaties;
  • richt zich op de openbare ruimte en de toegang vanaf het openbaar gebied is duidelijk herkenbaar;
  • markeert het onderscheid tussen openbaar en privégebied duidelijk;
  • heeft op zichzelf een evenwichtige opzet, die tot uitdrukking komt in samenhangende maatverhoudingen van buitenruimten, bouwvolumes, massa-opbouw, kapvorm en vlakverdelingen;

Het beeldkwaliteitsplan geeft richtlijnen voor de stedenbouwkundige uitwerking. Welstandsbeoordeling maakt onderdeel uit van de omgevingsvergunning voor bouw, waarmee invulling wordt gegeven aan het Welstandsbeleid.

3.5.4 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan 2012-2016 (GVVP)

Het GVVP is een kaderstellende notitie. Dit betekent dat het beleid en de planvorming op het gebied van verkeer en vervoer voor de komende vijf jaar in dit GVVP wordt vastgelegd. In augustus 2011 is het GVVP vastgesteld.

De hoofddoelstelling van het GVVP is als volgt geformuleerd: 'Het behouden en waar nodig het creëren van een doelmatig, leefbaar en duurzaam veilig verkeers- en vervoerssysteem waarvan de kwaliteit voor de individuele gebruiker in een goede verhouding staat de kwaliteit voor de samenleving in Scherpenzeel als geheel. De verkeershinder voor de dagelijkse leefomgeving dient hierbij tot een acceptabel minimum te worden beperkt.'

 

De beleidsspeerpunten van dit GVVP bestaan uit de volgende drie hoofdpunten:

 

Veiligheid

  • Bevorderen verkeersveiligheid en educatie. Ad hoc-maatregelen leiden niet tot een grote verbetering van de verkeersveiligheid. Derhalve dient een samenhangend verkeerssysteem te worden opgezet zodat de verkeersveiligheid wordt verbeterd.
  • Afstemming wegfunctie, wegcategorie, snelheidsregime en wegbeeld.
  • De uitwerkingsdoelstelling van het categoriseren is het (op termijn) in overeenstemming brengen van de weginrichting met de functie die de weg in het wensbeeld heeft gekregen. Als uitwerking van de categorisering zullen de 30 km/uur gebieden worden uitgebreid. Het is dan ook van groot belang dat zoveel mogelijk dezelfde maatregelen worden gebruikt binnen de gemeente. Uniforme uitvoering van de maatregelen zorgt voor een herkenbaar wegbeeld en het gewenste verkeersgedrag.
  • Uitvoering van de maatregelen volgens normen en richtlijnen (CROW) is hierbij van belang. Herinrichtingsplannen, reconstructies, onderhoudswerkzaamheden en dergelijke dienen te worden getoetst aan het streefplan voor wegcategorisering.
  • Handhaving en controle op verkeersregels.

Leefbaarheid

  • Verbetering verkeersklimaat voor de voetgangers en fietsers.
  • Terugdringen hinder doorgaand autoverkeer en onnodig/vermijdbaar autoverkeer.

Bereikbaarheid

  • Bereikbaarheid van belangrijke bestemmingen voor de auto en vrachtauto bevorderen.
  • Openbaar vervoer verbeteren.
  • Zorg dragen voor goede bereikbaarheid voor hulpdiensten.
  • Fietsvoorzieningen verbeteren, completeren en onderhouden.
  • Bevorderen van evenwichtige verhouding tussen vraag en aanbod van parkeervoorzieningen in het centrum.

Bij de inrichting en uitwerking van de openbare ruimte wordt rekening gehouden met de verkeerskundige aspecten zoals benoemd in het GVVP.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de omgevingsaspecten die een rol spelen binnen dit bestemmingsplan. Milieu-aspecten zoals bodem- en grondwaterkwaliteit, luchtkwaliteit, geluidshinder, bedrijven en milieuzonering, geurhinder en externe veiligheid worden besproken en indien nodig bijbehorende onderzoeken. Wat betreft water gerelateerde aspecten zal een watertoets plaatsvinden en relevante aspecten voor het planvoornemen zullen worden beschreven. Verder komen zowel archeologie en cultuurhistorie als flora en fauna aan de orde, zodat alle omgevingsaspecten behandeld zullen zijn. Tot slot wordt een vormvrij m.e.r-beoordeling gedaan.

4.2 Milieu

4.2.1 Bodem- en grondwaterkwaliteit

Wettelijk kader

Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in ruimtelijk plan een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet.

Het is een taak van de gemeenten om erop toe te zien dat het verontreinigen van gronden door activiteiten voorkomen wordt. Daar waar in het verleden een verontreiniging is ontstaan van de bodem of het grondwater zullen stappen genomen moeten worden ter bescherming van de volksgezondheid. In principe moet bij elke bouwmogelijkheid die mogelijk wordt gemaakt, inzicht geboden worden in de kwaliteit van de bodem.

Relevante aspecten planvoornemen

Ten behoeve van onderhavig planvoornemen is een verkennend bodemonderzoek (Bijlage 2 Econsultancy, rapportnummer 1849.001, 11 november 2016) uitgevoerd in het kader van de bestemmingswijziging van, alsmede nieuwbouw binnen het plangebied.

Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "onverdacht" (ONV). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.

 

De bodem bestaat voornamelijk uit zwak tot sterk siltig, matig fijn tot matig grof zand. De bodem is verder plaatselijk zwak tot sterk gleyhoudend, matig leemhoudend, matig veenhoudend, zwak grinding en/of zwak humeus.

 

In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen.

 

Er zijn op basis van het vooronderzoek, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten.

 

De bovengrond is zeer plaatselijk licht verontreinigd met lood. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetroffen.

Het grondwater is plaatselijk licht verontreinigd met barium, nikkel en/of koper. Ter plaatse van peilbuis 17 (PB 17) is een lichte verontreiniging met vinylchloride en 1,2-dichloorethenen aangetroffen. Deze zijn vermoedelijk afkomstig van de in het verleden geconstateerde grondwaterverontreiniging met VOCl. Opgemerkt wordt, dat ter plaatse van peilbuis 20 (PB 20) geen verontreinigingen met VOCl (meer) is aangetroffen.

Conclusie

De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als 'onverdacht' kan worden beschouwd wordt, op basis van de lichte verontreinigingen, verworpen. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de bestemmingsplanwijziging van en nieuwbouw binnen het plangebied.

4.2.2 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

In de Wet luchtkwaliteit zijn de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen als onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) beschreven. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Hoofdstuk 5 van de Wm maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het NSL.

Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;

Relevante aspecten planvoornemen

Op basis van de ‘Regeling niet in betekende mate bijdragen‘ en de meest recente juridische inzichten wordt ervan uitgegaan dat het plan niet in betekende mate bijdraagt aan de concentraties. Het aantal woningen (ongeveer 160 woningen) blijft namelijk ruim onder de gestelde grens van 1.500 woningen bij 1 ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen. Zowel voor het deelgebied Akkerwinde als de 4 deelgebieden van ‘Plan Zuid’ te samen wordt hieraan voldaan. Op grond van artikel 5.16 Wet milieubeheer hoeft het planvoornemen niet te worden getoetst aan de grenswaarden.

Conclusie

Vanuit luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor het planvoornemen.

4.2.3 Geluidhinder

Wettelijk kader

Het wettelijk kader bij ruimtelijke procedures is de Wet geluidhinder (Wgh). Deze wet biedt geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen, bescherming tegen geluidhinder van geluidsbronnen: wegverkeer, spoorwegen, industrie en luchtvaart. De bescherming vindt primair plaats door middel van zonering.

De zonering betreft een afstand, uitgaande van een geluidsbron, waarbinnen het normenstelsel uit de Wgh van toepassing is. Deze normen mogen niet verward worden met de normen die gelden in geval van een milieuvergunning. Hiervoor gelden andere normen en procedures, welke niet vergelijkbaar zijn met het normenstelsel uit de Wgh. Op grond van de Wgh gelden grenswaarden op basis waarvan de bouw van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de geluidszone wordt beperkt of wordt verboden. Wegverkeerslawaai, spoorweglawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai kennen ieder afzonderlijke normen.

In de Wgh is bepaald dat elke weg een geluidszone heeft, met uitzondering van woonerven en wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/u voor geldt. Bij een ruimtelijke ontwikkeling waarbij sprake is van de ontwikkeling van geluidsgevoelige objecten binnen een geluidszone, dient een onderzoek te worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op deze gebouwen of terreinen.

Relevante aspecten planvoornemen

De Wet geluidhinder is van toepassing omdat het planvoornemen een geluidgevoelige ontwikkeling betreft die is gelegen binnen de geluidzone van een weg (Hopeseweg). Een akoestisch onderzoek wegverkeer (Bijlage 3: Windmill, rapportnummer P2016.377.01-02, 6 oktober 2016) is daarvoor uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2017AKKERWINDE-vg01_0012.png"

Geluidcontouren Hopeseweg

Uit de berekeningen volgt dat de voorkeurwaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder ter plaatse van het plangebied nergens overschreden wordt. De geluidbelasting op de grens van het plangebied bedraagt maximaal 42 dB.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn ook de geluidcontouren vanwege alle wegen (inclusief de aanwezige 30km/uur-wegen) berekend. Uit de berekeningen volgt dat de gecumuleerde geluidbelasting op de grens van het plangebied maximaal 52 dB bedraagt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2017AKKERWINDE-vg01_0013.png"

Geluidcontouren overige wegen

Uitgaande van de minimaal vereiste karakteristieke geluidwering van de gevel (GA;k) van 20 dB op basis van het Bouwbesluit wordt hiermee voldaan aan het vereiste binnenniveau van 33 dB.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.2.4 Bedrijven en milieuzonering

Wettelijk kader

In de publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” van de VNG (Vereniging van Nederlandse Gemeenten) is een lijst met indicatieve richtafstanden opgenomen voor milieubelastende bedrijfsactiviteiten ten opzichte van gevoelige bestemmingen. De bedrijfsactiviteiten worden aan de hand van een milieucategorie verbonden met een maximale (indicatieve) hinderafstand.

Deze afstand (zonering) wordt bepaald door enerzijds de aard van het bedrijf en anderzijds door het karakter van zijn omgeving. De richtafstanden zijn niet wettelijk voorgeschreven en gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven en zijn geschreven voor nieuwe situaties. Indien bekend is welke activiteiten concreet beoogd worden, dan kan gemotiveerd worden afgeweken van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van richtafstanden). Voor bestaande bedrijven geldt allereerst de geldende omgevingsvergunning of de richtlijnen uit de geldende AMvB.

Relevante aspecten planvoornemen

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2017AKKERWINDE-vg01_0014.png"

Richtafstanden VNG

Het plan Akkerwinde ligt nabij een basisschool, een grondverzetsbedrijf en een afvalverwerkingsbedrijf. De bijbehorende richtafstanden voor een rustige woonwijk zijn in de tabel weergegeven.

Bestemming     Richtafstand  
Basisschool   Nieuwbouw   30 meter  
Grondverzetsbedrijf   Maximaal categorie 3.1   50 meter  
Afvalverwerkingsbedrijf   Maximaal categorie 4.1   300 meter  

De richtafstanden overlappen het plangebied deels, uit onderzoek moet blijken of ter plaatse van de woningen sprake kan zijn van een goed woon- en leefklimaat in relatie tot de geluidsbelasting als gevolg van de inrichtingen.

Uit het akoestisch onderzoek omgevingslawaai (Bijlage 4 Windmill, rapportnummer P2016.377-02-01, 6 oktober 2016) blijkt dat ter plaatse van het plangebied, ondanks de aanwezigheid van zowel het grondverzetsbedrijf als het afvalverwerkingsbedrijf, een akoestisch goed woon- en leefklimaat voldoende wordt gegarandeerd. Voor de basisschool is een volgende stap in het akoestisch onderzoek doorlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2017AKKERWINDE-vg01_0015.png"

Geluidcontouren langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus basisschool

Uit de analyse van de omliggende woningen, richtafstanden op basis van VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering en uitgevoerde berekeningen wordt geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een relevante geluidbelasting door de basisschool. Het betreft hier zowel het langtijdgemiddelde geluidniveau als het maximale geluidniveau.

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2017AKKERWINDE-vg01_0016.png"

Benodigde afstanden maximale geluidsniveaus basisschool

Wanneer de geluidbelastingen voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en de maximale geluidniveaus conform stap 2 worden gerespecteerd kan gesteld worden dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een akoestisch goed woon- en leefklimaat. Wanneer wordt afgeweken naar stap 3 dient het bevoegd gezag te motiveren waarom het deze geluidbelastingen in deze specifieke situatie acceptabel acht. Argumenten om deze afweging te maken zijn in bijlage 4 benoemd.

In dat kader is een aanduiding 'geluidzone - school' aangeduid op de verbeelding. In de bijbehorende regels is bepaald dat ter plaatse van deze aanduiding alleen woningen gebouwd mogen worden indien het binnenniveau van de woning in voldoende mate gewaarborgd wordt door het treffen van de noodzakelijke bouwkundige maatregelen. Dit om te waarborgen dat sprake is van een goed het woon- en leefklimaat in de woningen

Conclusie

De bedrijven en milieuzonering vormen derhalve geen belemmering voor het planvoornemen.

4.2.5 Geur

Wettelijk kader

Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Deze wet vormt het toetsingskader voor vergunningen op grond van de Wet milieubeheer, waar het gaat om stank veroorzaakt door het houden van dieren. Daarnaast is de wet van belang in verband met de zogenoemde 'omgekeerde werking' in het kader van de ruimtelijke ordening. Bij de 'omgekeerde werking' gaat het om de vraag of ter plaatse van voor geurgevoelige objecten sprake is van en goed woon en/of leefklimaat.

Verder hebben gemeenten de mogelijkheid gekregen om binnen een wettelijk bepaalde bandbreedte van de standaardnormen van de Wgv af te wijken. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen en vastleggen in een geurverordening, dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.

Relevante aspecten planvoornemen

Het planvoornemen maakt geen nieuwe bron van geurhinder mogelijk. Daarnaast zijn er in de directe omgeving van het plangebied geen agrarische bedrijven gelegen, welke van invloed zijn op geurgevoelige objecten zoals woningen. Een onderzoek naar de geurhinder is dan ook niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.2.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Het algemene rijksbeleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege: het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichting), het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, wateren spoorwegen, buisleidingen), het gebruik van luchthavens. Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico's kunnen lopen, zoals omwonenden.

Het beleid is onder andere verankerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) en verder uitgewerkt / toegelicht in o.a. de Handleiding Externe Veiligheid Inrichtingen en de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het beleid opgenomen in de zogenaamde 'Wet Basisnet',. Deze bestaat uit de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet.

In het externe veiligheidsbeleid staan twee doelen centraal: de bescherming van individuen tegen de kans op overlijden als gevolg van een ongeluk en de bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een ramp met een groter aantal slachtoffers, respectievelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht persoon die onbeschermd is, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit.

Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen van een bepaalde omvang komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico is geen norm gesteld. Uit het vigerende beleid, zoals onder andere vastgelegd in het Bevi, geldt een verantwoordingsplicht. Iedere verandering (af- of toename) van het groepsrisico moet inzichtelijk worden gemaakt en worden voorzien van een onderbouwing (verantwoording groepsrisico).

Relevante aspecten planvoornemen

Op basis van de risicokaart kan worden geconcludeerd dat het plangebied niet is gelegen binnen het invloedsgebied van risicobronnen. De dichtstbijzijnde risicobron is een ondergrondse propaantank van 3.000 liter. Deze is op meer dan 800 meter gelegen en daarmee niet van invloed op het plangebied. Verder vindt over de provinciale weg N224 transport van gevaarlijke stoffen plaats. Deze weg is op een afstand van ongeveer 450 meter gelegen. Gezien deze afstand is deze weg niet van invloed op het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2017AKKERWINDE-vg01_0017.png"

Uitsnede risicokaart Gelderland

Buisleidingen komen in de directe omgeving van het plangebied niet voor. Het aspect externe veiligheid dient derhalve niet nader onderzocht te worden.

Conclusie

Externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

4.3 Water

4.3.1 Watertoets

Het doel van de watertoets is om water een uitgesproken en inhoudelijk betere plaats te geven bij het opstellen en beoordelen van alle waterhuishoudkundig relevante plannen. De watertoets vraagt niet alleen een beschrijving van de waterhuishoudkundige situatie en de invloed die de voorgestane ruimtelijke ontwikkelingen hebben, maar ook een vroegtijdig overleg met waterbeheerders.

In aansluiting op het landelijke beleid (NW4, WB21) hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden hoe omgegaan kan worden met het schone hemelwater. Hierbij worden de volgende afwegingsstappen doorlopen: hergebruik, infiltratie, berging, lozing op het oppervlaktewater, lozing op de riolering.

4.3.2 Huidige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2017AKKERWINDE-vg01_0018.png"

Uitsnede Waterlegger Gelderse Vallei (2017)

Binnen het plangebied is geen bebouwing of verhard oppervlak aanwezig. De gronden binnen het plangebied zijn volledig onverhard en agrarisch in gebruik. Het hemelwater kan in de huidige situatie rechtstreeks in de bodem infiltreren.

Het plangebied wordt in noord-zuid richting doorsneden door een B-watergang die in zuidelijke richting afwatert op de Lunterse Beek. Parallel aan de Ringbaan en Akkerwindelaan is een C-watergang gelegen. Deze staat via de A-watergang 'sloot Scherpenzeel' weer in verbinding met de Lunterse Beek. Haaks op de B-watergang in noord-zuid richting wordt het plangebied doorsneden door een aantal C-watergangen. Er zijn geen bergingsgebieden aanwezig en er is geen sprake van een KRW-opgave (Europese Kaderrichtlijn Water) of NBW-opgave (Nationaal Bestuursakkoord Water) in het plangebied.

De gemiddelde hoogste grondwaterstand in het plangebied is 5,0 meter +NAP (varieert tussen 5,077 en 5,175). De gemiddelde laagste grondwaterstand is 4,5 meter +NAP (varieert tussen 4,418 en 4,513). Het water van het eerste watervoerend pakket stroomt volgens de isohypsenkaart van de Dienst Grondwaterverkenning van TNO in zuidwestelijke richting. Er liggen geen pompstations in de buurt van het plangebied die van invloed zouden kunnen zijn op de grondwaterstroming ter plaatse van het plangebied. Het plangebied ligt niet in een grondwaterbeschermings- en/of grondwaterwingebied.

De originele bodem bestaat volgens de bodemkaart van Nederland vrijwel geheel uit een beekeergrond, die volgens de Stichting voor Bodemkartering voornamelijk is opgebouwd uit lemig fijn zand. De afzettingen, waarin deze bodem is ontstaan, behoren geologisch gezien tot de Formatie van Boxtel. Op basis van zintuigelijke waarnemingen in het kader van het verkennend bodemonderzoek bestaat de bodem voornamelijk uit zwak tot sterk siltig, matig fijn tot matig grof zand. De bodem is verder plaatselijk zwak tot sterk gleyhoudend, matig leemhoudend, matig veenhoudend, zwak grinding en/of zwak humeus. Doordat de bodem matig leemhoudend is wordt verwacht dat de doorlatendheid van de bodem matig is.

4.3.3 Uitgangspunten

In het plangebied zijn twee waterbeheerders verantwoordelijk voor het beheer van het watersysteem: Waterschap Vallei en Veluwe en de gemeente Scherpenzeel. Door de waterbeheerders worden in onderling overleg de volgende uitgangspunten voor water gesteld:

  • Bestaande watergangen optimaliseren (verbreden/verdiepen) ten behoeve van de benodigde waterberging binnen het plangebied.
  • Het integreren van de bestaande watergangen in het stedenbouwkundige plan als onderdeel van de beoogde groenstructuur.
  • Regenwater zoveel mogelijk infiltreren in het gebied, waarbij rekening moet worden gehouden met de infiltratiecapaciteit van de bodem en de functies in de omgeving.

Bij voorkeur wordt extra water aangelegd in het plangebied, in het bijzonder in het zuidelijk deel waar de watergang in noord-zuid richting wordt verbreed in aansluiting op de Lunterse Beek.

Op grond van de Keur van Waterschap Vallei en Veluwe is het zonder vergunning van het waterschap verboden om water afkomstig van een uitbreiding van verhard oppervlak te lozen op watergangen indien de uitbreiding groter of gelijk is aan 0,15 ha. De vuistregel van het waterschap ten aanzien van een toename aan verharding is dat 10% van het oppervlak aan nieuwe verharding, dat gaat lozen op oppervlaktewater, aan open water moet worden aangelegd. Daarnaast moet oppervlaktewater dat door de toename van verharding wordt gedempt, 100% worden gecompenseerd. Bovendien moeten sloten voldoen aan het benodigde hydraulische profiel voor aan- en afvoer van water en aan de legger van watergangen. In overleg met het waterschap moet worden bepaald hoe de watercompensatie moet worden ingevuld. Bij het opstellen van het plan voor het bouwrijp maken wordt de waterhuishouding nader uitgewerkt.

In het waterstructuurplan Scherpenzeel Zuid van de gemeente Scherpenzeel is voor de woningbouwontwikkeling Akkerwinde aangegeven dat de bestaande waterlopen verruimd moeten worden tot tenminste het volgende profiel, waarbij is uitgegaan van de in het waterplan aangegeven vormgeving van waterlopen in stedelijk gebied:

  • bodembreedte 0,50 m;
  • waterdiepte bij streefpeil 1,00 m;
  • aan weerszijden een plasberm;

Bij de peilinstelling van de watergangen moet rekening worden gehouden met het waterpeil in de Lunterse Beek. Bij het bepalen van de afmetingen is uitgegaan van de maatgevende afvoeren, zoals Waterschap Vallei en Veluwe die hanteert voor nieuw te bebouwen gebieden.

Op basis van de huidige streefpeilen wordt ingeschat dat het huidige gemaal van de Maatjes kan vervallen bij realisatie van de oostelijke tak van het schoonwatertrace-zuid. In de huidige situatie wordt het gemaal overigens ook slechts sporadisch gebruikt. Met behulp van een hydraulische modelberekening moet worden nagegaan of deze inschatting correct is. Wanneer dit gemaal inderdaad kan vervallen, levert dat winst op uit het oogpunt van zowel duurzaamheid als kosten (minder energieverbruik).

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2017AKKERWINDE-vg01_0019.png"

Beoogde waterhuishoudkundige situatie (Bron: Waterstructuurplan Zuid Scherpenzeel)

4.3.4 Relevante aspecten planvoornemen

Bij de voorgenomen woningbouwontwikkeling wordt nieuw oppervlaktewater gerealiseerd. Dit oppervlakte water is met name voorzien aan de zuidzijde van het plangebied waar de B-watergang (noord-zuid richting) wordt verbreed. Alle watergangen wateren af richting de Lunterse Beek.

Op basis van het stedenbouwkundig plan is bepaald hoe groot de toename van het verhard oppervlak in het plangebied is. De toename van de verharding is ongeveer 32.261 m2. Dit betekent dat de toename van de verharding groter is dan 1.500 m2 en er een watervergunning nodig is voor het aanleggen van de toename van het verhard oppervlak. In onderstaande tabel zijn de oppervlaktes aan verharding en water in de huidige en toekomstige situatie weergegeven.

Type oppervlak   Huidige situatie   Toekomstige situatie   Verschil  
Verharding (bebouwd en onbebouwd)   0 m2   32.241 m2   + 32.241 m2  
Onverhard   65.888 m2   32.651 m2   - 33.237 m2  
Water   1.750 m2   2.746 m2   + 996 m2  
Totaal   67.638 m2   67.638 m2    

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2017AKKERWINDE-vg01_0020.png"

Bovenstaande oppervlakten zijn gebaseerd op het ruimtegebruik van het stedenbouwkundige plan van d.d. 31 mei 2017, exclusief het oppervlak van de school. Het toekomstig verhard en onverhard oppervlak is bepaald door het oppervlak voor de uitgeefbare grond voor 50% verhard dan wel onverhard te tellen (verhard:16.255 m2 (50% uitgeefbaar) + 15.986 m2 (verharding) = 32.241 m2), onverhard: 16.254 m2 (50% uitgeefbaar) + 15.472 m2 (groen) + 925 m2 (groen) = 32.651 m2).

Bij een toename van verhard oppervlak van ongeveer 32.241 m2 moet 3.224 m2 extra oppervlaktewater worden aangelegd. Het stedenbouwkundig plan voorziet in ongeveer 996 m2 extra oppervlaktewater. Er is daarmee sprake van een resterende opgave van ongeveer 2.228 m2.

Voor deze extra bergingsopgave zijn verschillende oplossingen denkbaar. Daarbij wordt ook de bestaande watergang langs basisschool Korenmaat betrokken, omdat deze onderdeel is van het watersysteem van het totale plangebied. Verder kan in de bergingsopgave worden voorzien door infiltratievoorzieningen en/of meer oppervlaktewater aan te leggen. Daarnaast moet er mogelijk een voorziening worden getroffen om het water in het gebied te houden. Dit is afhankelijk van de keuzes die gemaakt worden bij de verdere uitwerking van het waterhuishoudkundig plan. Nu stroomt het namelijk vrij af naar Lunterse Beek. Bij de uitwerking van deze extra waterbergingsopgave zal, in overleg met het waterschap, ook worden bezien hoe kan worden omgegaan met de benodigde extra 2.228 m2 oppervlaktewater voor de compensatie van de toename van verhard oppervlak in het gebied. Voorliggend bestemmingsplan maakt de aanleg van extra open water of infiltratievoorzieningen zonder meer mogelijk, omdat water en waterhuishoudkundige voorzieningen in alle bestemmingen zijn toegestaan.

De nieuwe bebouwing in de vorm van woningen wordt aangesloten op het gemeentelijke rioleringsstelsel zoals aanwezig in het straatprofiel van de Akkerwindelaan. Binnen het plangebied zal hiervoor een gescheiden rioleringsstelsel worden aangelegd. Hierbij gaat het afvalwater naar RWZI Woudenberg. De capaciteit van het rioleringsstelsel is voldoende om de extra afvalwaterstroom aan te kunnen. De verharde oppervlakken op de woningbouwlocatie worden niet aangesloten op de riolering. Het afstromend hemelwater wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater. Dit hemelwater moet schoon zijn om te voorkomen dat het KRW-waterlichaam de Lunterse Beek vervuild.

Om grondwaterneutraal te kunnen bouwen wordt de peilhoogte van de op te hoge grond in het plangebied bepaald op basis van de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG).

Daarnaast wordt aandacht geschonken aan het gebruik van milieuvriendelijke bouwmaterialen en het achterwegen laten van uitlogende bouwmaterialen ten behoeve van de waterkwaliteit en ecologie.

4.3.5 Conclusie

Bij de ontwikkeling van de woningbouwlocatie Akkerwinde is sprake van een toename van verhard oppervlak. In het stedenbouwkundig plan is de aanleg van extra oppervlaktewater voorzien om de toename van het verhard oppervlak te compenseren. In overleg met Waterschap Vallei en Veluwe zal nader invulling worden gegeven aan de concrete wateropgave. Onderhavig bestemmingsplan maakt verschillende waterhuishoudkundige oplossingen (bijvoorbeeld in de vorm van open water en/of bergings-/infiltratievoorziening) mogelijk. De uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is dan ook niet in het geding.

4.4 Archeologie en cultuurhistorie

De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta (1992). De wet is een raamwet die regelt hoe rijk, provincie en gemeente bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem. De wet beoogt het culturele erfgoed (en vooral het archeologische erfgoed) te beschermen. Onder archeologisch wordt verstaan: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden. In de wet is aangegeven dat gemeentes verantwoordelijk zijn voor hun eigen bodemarchief. Dit betekent dat gemeente bevoegd gezag is. Om te kunnen voldoen aan het gestelde in de voorgaande wet beschikt de gemeente over archeologiebeleid en een archeologische beleidskaart.

4.4.1 Archeologie

Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 4 (laag)'

Het plangebied is grotendeels gelegen binnen een gebied met de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologische verwachtingswaarde 4 (laag)’. Dit houdt in dat voor bodemingrepen groter dan 10.000 m2 en dieper dan 30 cm archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Aangezien het totale plangebied groter is dan 10.000 m2 en het in zijn geheel bouwrijp gemaakt moet worden is archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Archeologisch bureauonderzoek

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2017AKKERWINDE-vg01_0021.png"

Archeologische verwachtingen plangebied op bais van advies bureauonderzoek

In dat kader is een archeologisch bureauonderzoek (Bijlage 5 Econsultancy, rapportnummer 1849.002, 30 september 2016) uitgevoerd. Op basis van dit archeologisch bureauonderzoek wordt geadviseerd om voor de delen van het plangebied met een middelhoge en hoge verwachting een inventariserend veldonderzoek uit te voeren door middel van een gecombineerd verkennend en karterend booronderzoek, teneinde de op basis van het bureauonderzoek opgestelde gespecificeerde verwachting aan te vullen en te toetsen. Tevens is het inventariserend veldonderzoek bedoeld om kansrijke zones te selecteren voor vervolgonderzoek en kansarme zones ervan uit te sluiten. Ook worden door middel van het karterende booronderzoek archeologische indicatoren opgespoord door de opgeboorde archeologisch relevante bodemlagen te zeven (maaswijdte 4 mm).

In het zuidelijk deel van het plangebied wordt geadviseerd een geo-archeolisch booronderzoek uit te voeren conform de Leidraad Archeologisch onderzoek van Beekdalen in Pleistoceen Nederland. Hierbij dienen een aantal raaien haaks op de beekloop met een afstand tussen de boringen van maximaal 10 meter te worden uitgevoerd om zo een goed inzicht te krijgen in de landschappelijke opbouw van het beekdal, de aard van de dieper gelegen sedimenten en mogelijke aanwezigheid van een afgedekt archeologisch bodemarchief. Binnen het deel van het plangebied dat ligt in de dekzandvlakte en op de archeologische beleidskaart van Scherpenzeel een lage verwachting heeft, wordt geadviseerd geen vervolgonderzoek te laten uitvoeren.

Binnen het deel van het plangebied dat ligt in de dekzandvlakte en op de archeologische beleidskaart van Scherpenzeel een lage verwachting heeft, wordt geadviseerd geen vervolgonderzoek te laten uitvoeren.

Deze resultaten van het archeologisch bureauonderzoek dienen te worden beoordeeld door het bevoegd gezag, zijnde de gemeente Scherpenzeel. Het bevoegd gezag neemt op basis hiervan een besluit.

Besluit bevoegd gezag

Het bevoegd gezag heeft dit advies uit het bureauonderzoek, met enkele aanvullingen, goedgekeurd. Op basis hiervan heeft nader onderzoek plaats gevonden om het volledige plangebied archeologisch vrij te kunnen geven.

Nadere archeologisch onderzoek

Er heeft nader archeologisch onderzoek in de vorm van een booronderzoek (Bijlage 6 Econsultancy, rapportnummer 1849.008 versie 2, 4 september 2017) plaats gevonden voor de deelgebieden met een hoge en middelhoge verwachtingswaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2017AKKERWINDE-vg01_0022.png"

Deelgebieden met hoge en middelhoge archeologische verwachtingswaarde (A, B en C)

Op basis van de resultaten en de gehanteerde onderzoeksstrategie kan worden gesteld dat zich geen archeologische vindplaats in het deelgebied A bevindt. Ook voor deelgebieden B en C kan de archeologische verwachting worden bijgesteld naar laag. Er zijn geen aanwijzingen dat het landschap in het verleden geschikt is geweest voor bewoning. De opgevulde meandergeulen geven wel aanleiding tot een specifieke verwachting op rituele deposities. Het gaat hierbij echter om vondsten op onvoorspelbare puntlocaties. De trefkans is zeer laag.

Op grond van het ontbreken van aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische waarden in deelgebied A en de aangetroffen natte natuurlijke omstandigheden in deelgebieden B en C, wordt geadviseerd om, ten aanzien van de geplande bodemingrepen, in het kader van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) geen vervolgonderzoek te laten plaatsvinden.

Er is een zo gefundeerd mogelijk advies gegeven op grond van de gebruikte onderzoeksmethode. De aanwezigheid van archeologische sporen of resten in het plangebied kan nooit volledig worden uitgesloten. Econsultancy wil de opdrachtgever er daarom ook op wijzen dat, mochten tijdens de geplande werkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen, er conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit juli 2016 een meldingsplicht geldt bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: Infodesk email: info@cultureelerfgoed.nl of tel: 033-4217456), de gemeente Scherpenzeel of de provincie Gelderland.

4.4.2 Cultuurhistorie

Vanwege artikel 3.6.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van een ruimtelijk plan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Gemeenten zullen een inventarisatie moeten (laten) maken van alle cultuurhistorische waarden in het besluitgebied, dus niet alleen van de archeologische waarden. Daarnaast moeten ze aangeven welke conclusies ze daaraan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het kader van het planvoornemen.

Op basis van de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Gelderland wordt geconcludeerd dat er binnen het plangebied en directe omgeving geen zwaarwegende cultuurhistorische waarden in het geding komen. Binnen het plangebied is geen bebouwing aanwezig. Het plangebied is volledig onbebouwd en agrarisch in gebruik. Tevens zijn binnen het plangebied geen (veld)wegen aanwezig. De bebouwing aan de overzijde van de Ringbaan en Akkerwindelaan dateert uit de jaren '70-'80 van de vorige eeuw en hebben verder geen cultuurhistorische waarden.

4.4.3 Conclusie

Op grond van het voorgaande wordt geconcludeerd dat op basis van de uitgevoerde archeologische onderzoeken (bureauonderzoek en booronderzoek) het volledige plangebied archeologisch vrijgegeven kan worden.

Verder vorm cultuurhistorie geen belemmering vormen voor onderhavig planvoornemen vanwege het ontbreken van enige cultuurhistorische waarden..

4.5 Flora en Fauna

4.5.1 Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming, die de implementatie vormt van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van natuurwaarden binnen een Natura 2000-gebied, moet een vergunning worden aangevraagd. Gedeputeerde staten van de provincie zijn het bevoegd gezag voor verlening van deze vergunning. Indien eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor een activiteit waarvoor tevens een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is vereist, dan haakt de natuurtoets aan bij de omgevingsvergunning.

Verder moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De regels met betrekking tot het NNN zijn opgenomen in de provinciale verordening. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'.

Natura 2000-gebieden

Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, Veluwe, bevindt zich op circa 11,3 kilometer afstand ten westen van het plangebied. Het plangebied is tevens niet gelegen in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als beschermd natuurmonument.

 

Externe effecten als gevolg van de voorgenomen woningbouwplannen binnen het plangebied zijn, vanwege de afstand (± 11 kilometer) tot het meest nabijgelegen onderdeel van een conform de Natuurbeschermingswet 1998 beschermd gebied in combinatie met de aard van de plannen (realisatie nieuwbouw naast bestaande dorpsrand) niet te verwachten. Vervolgonderzoek in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 wordt niet noodzakelijk geacht.

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied maakt geen deel uit van het Utrechts Natuurnetwerk. Het plangebied grenst echter aan de Lunterse beek behorend tot het Natuurnetwerk. Ook bevindt zich ten westen van het plangebied een gebied dat deels is aangemerkt als Groene Ontwikkelingszone en deels als Gelders Natuurnetwerk. Hiervoor is een aparte memo van Econsultancy toegevoegd, als rectificatie op de uitgevoerde Quickscan Flora en Fauna (zie bijlage 8). Het plangebied grenst daarmee direct aan gebieden behorende tot het Natuurnetwerk Nederland. Ook is de houtwal in noord-zuid richting een Gelderse contour, waarmee het onderdeel is van het Gelders Natuurnetwerk. Dit betekent dat de wezenlijke kenmerken en waarden van deze zone niet negatief beïnvloed mogen worden. Bij de realisatie van de voorgenomen plannen zal dit echter wel het geval zijn. Een goede afscherming tussen het gebied dat is aangewezen als Natuurnetwerk Nederland en de nieuwbouwwijk, tezamen met het minimaliseren van verlichting richting de Lunterse beek, kan mogelijk voldoende zijn om deze kenmerken en waarden te behouden. Het advies is om in overleg te gaan met de provincie om af te stemmen of dit afdoende is.

4.5.2 Soortenbescherming

Behalve de mogelijke effecten op natuurgebieden moet ook duidelijk zijn of het betreffende plan effecten heeft, en zo ja welke, op beschermde soorten. De Flora en Faunawet (verder: Ffw) beschermt planten- en diersoorten. Op grond van de Ffw is het verboden om beschermde dieren te verontrusten, verjagen, vangen of te doden. Ook rust- en voorplantingsplaatsen mogen niet worden verontrust of beschadigd. Beschermde planten mogen niet worden beschadigd of gedood. Voor handelingen die mogelijk schadelijk kunnen zijn voor beschermde soorten, moet een ontheffing worden aangevraagd.

Gezien het aanwezige landschap en de aanwezige bebouwing is op voorhand niet uit te sluiten dat het planvoornemen niet van invloed is op beschermde plant- en diersoorten. Een quickscan flora en fauna is hiervoor uitgevoerd (Bijlage 7 Econsultancy, rapportnummer 1849.007, 6 oktober 2016). Op basis van deze quickscan dient voor uitvoering van de plannen duidelijkheid te zijn verkregen omtrent het gebruik van de onderzoekslocatie door steenuil, hazelworm, kamsalamander en vleermuizen. Ten aanzien van overige broedvogels geldt dat overtreding op voorhand kan worden voorkomen door het terrein buiten het broedseizoen bouwrijp te maken, geen verlichting te richten op de Lunterse beek en de bomen voor de kap te controleren op eventuele nieuwe nesten van sperwer, ransuil en eekhoorn. Verder dient te allen tijde de algemene zorgplicht in acht te worden genomen.

Bij de voorgenomen plannen is geen sprake van het indienen van een vergunningsaanvraag voor overtredingen van verbodsbepalingen in de Natuurbeschermingswet 1998. Wel wordt geadviseerd om met de provincie Utrecht af te stemmen dat ondermeer door het creëren van een groene buffer geen sprake is van verstoring van het aangrenzende gebied dat is aangewezen als natuur netwerk Nederland.

4.5.3 Conclusie

Gelet op de gevonden en mogelijk aanwezige ecologische waarden en de beoogde planontwikkeling is de verwachting dat de voorgenomen plannen uitvoerbaar zijn, mits in de planvorming en tijdens het uitvoeren van de plannen het bepaalde in de Flora- en faunawet in acht te worden genomen. Indien van toepassing kunnen, middels het tijdig treffen van de juiste maatregelen en het aanvragen van een ontheffing, de plannen alsnog worden uitgevoerd.

4.5.4 Vervolg

Naar aanleiding van de resulaten van de quickscan flora en fauna is aanvullend een nader ecogisch onderzoek uitgevoerd (bijlage 9 Econsultancy, rapportnummer 1849.009, 19 september 2017). Ten behoeve van dit nader onderzoek zijn diverse veldonderzoeken uitgevoerd. In onderstaande tabel is dit inzichtelijk gemaakt met een korte beschrijving van de resultaten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2017AKKERWINDE-vg01_0023.png"

Op basis van de bevindingen per soortgroep kan geconcludeerd worden dat het plangebied geen functie heeft voor streng beschermde diersoorten. Dit is wel het geval voor algemene amfibieën en grondgebonden zoogdieren. Voor deze soorten geldt echter een algemene vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Tevens kunnen algemene broedvogels tot broeden komen in de groenstrook.

Vervolgstappen van steng beschermende soorten is derhalve niet aan de orde. Wel dient te allen tijde rekening gehouden te worden met de zorgplicht en wordt geadviseerd om het groen buiten het broedseizoen te verwijderen.

4.6 Kabels en leidingen

In het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied liggen geen planologisch relevante kabels of leidingen, zoals hogedruk aardgasleidingen of rioolwaterpersleidingen. Er is derhalve geen sprake van kabels of leidingen die een belemmering kunnen vormen voor de beoogde woningbouwontwikkeling.

De reguliere nutsleidingen ten behoeve van gas, water, elektra en telefonie worden binnen het plangebied aangelegd binnen de te realiseren openbare ruimte.

4.7 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

4.7.1 Wettelijk kader

Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is verplicht voor besluiten van de overheid over initiatieven van particulieren of marktpartijen, zoals bij de bouw van woonwijken, de aanleg van auto(snel)wegen, spoorwegen, vliegvelden, pijpleidingen voor gas of olie en (stuw)dammen.

Een m.e.r. kan ook verplicht zijn voor plannen van de overheid, zoals een bestemmingsplan. Ingevolge het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D).

De voornoemde drempelwaarden hebben een indicatief karakter, hetgeen inhoudt dat ook wanneer de drempelwaarden niet worden overschreden een (vormvrije) beoordeling dient plaats te vinden of het planvoornemen kan leiden tot belangrijke nadelige gevolgen. Deze beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • 1. kenmerken van het project;
  • 2. omvang van het project;
  • 3. cumulatie met andere projecten;
  • 4. gebruik van natuurlijke grondstoffen;
  • 5. productie van afvalstoffen;
  • 6. verontreiniging en hinder;
  • 7. risico van ongevallen, mede gelet op de gebruikte stoffen en technologieën.
  • 8. plaats van het project:
    • a. bestaand grondgebruik;
    • b. relatieve rijkdom aan kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied;
    • c. het opnamevermogen van het natuurlijk milieu, met in het bijzonder aandacht voor gevoelige gebieden (wetlands, kustgebieden, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurparken, Habitat- en Vogelrichtlijngebieden), gebieden waarin bij communautaire wetgeving vastgestelde normen inzake milieukwaliteit al worden overschreden, gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid, landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang;
  • 9. kenmerken van het potentiële effect:
    • a. bereik van het effect (geografische zone en grootte van de getroffen bevolking);
    • b. grensoverschrijdend karakter van het effect;
    • c. waarschijnlijkheid van het effect;
    • d. duur, frequentie en de onomkeerbaarheid van het effect.
4.7.2 Toepassing

Dit planvoornemen heeft betrekking op de realisatie van circa 160 woningen en valt niet onder één van de in lijst C genoemde activiteiten, waardoor er voor dit plan geen m.e.r.-plicht geldt. Wel is mogelijk een beoordelingsplicht aan de orde, aangezien de ontwikkeling kan worden gezien als een stedelijk ontwikkelingsproject, als genoemd in lijst D. De indicatieve drempel daarvoor is gesteld op - voor zover hier relevant - een oppervlakte van 100 hectare of meer, dan wel een aantal woningen van 2.000 of meer. Naarmate die drempel dichter wordt benaderd geldt een zwaardere beoordeling.

Voornoemde drempel wordt ruim onderschreden (160 woningen ten opzichte van 2.000 woningen). Uit eerdere paragrafen in dit hoofdstuk blijkt dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen, risico's of negatieve effecten voor gevoelige gebieden te verwachten zijn. Er kan daarom worden afgezien van het opstellen van een milieueffectrapportage.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan 'Akkerwinde' vervat in een verbeelding, planregels en toelichting. In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de opzet en het gebruik van de verbeelding en planregels.

Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de SVBP 2012 alsmede de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro), het nieuwe Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Besluit omgevingsrecht (Bor). Als gevolg hiervan wordt in het bestemmingsplan niet meer gesproken over een plankaart, maar analoge of digitale verbeelding. Tevens is de benaming van de planvoorschriften gewijzigd in (plan)regels en vrijstellingen heten afwijkingen.

5.2 Algemeen

Op basis van de Wet ruimtelijke ordening, bepaalt een drietal zaken de opzet en inrichting van de planregels, te weten:

  • de digitale raadpleegbaarheid;
  • de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012);
  • de Woningwet.

De structuur van het plan is zodanig dat de verbeelding de primaire informatie geeft over waar en hoe gebouwd mag worden. Bij het raadplegen van het bestemmingsplan dient dan ook eerst naar de verbeelding gekeken te worden. Vervolgens kan in de regels teruggelezen worden welk gebruik en welke bouwmogelijkheden zijn toegestaan.

5.3 Regels

De regels zijn conform de SVBP 2012 als volgt opgebouwd:

  • inleidende regels, met de gebruikte 'begrippen' en 'wijze van meten';
  • bestemmingsregels, met de regels voor de binnen het plangebied gelegen bestemmingen en dubbelbestemmingen;
  • algemene regels, met een overzicht van de algemene bouw- en gebruiksregels, de aanduidingsregels en de algemene afwijkings- en wijzigingsregels;
  • overgangs- en slotregels, met de regels over het overgangsrecht en de wijze van aanhalen van het plan.

De in dit bestemmingsplan gehanteerde plansystematiek en opgenomen regels zijn zoveel mogelijk overeenkomstig de systematiek en regels van het geldende bestemmingsplan 'Omgeving De Heijhorst' opgesteld. Er wordt daarbij gestreeft naar uniformiteit en rechtgelijkheid voor de woningenbouwmogelijkheden in de woningbouwlocaties voor Scherpenzeel-Zuid.

5.3.1 Inleidende regels

Begrippen (art. 1):

In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn. Een aantal begrippen is standaard voorgeschreven in de SVBP 2012.

Wijze van meten (art. 2):

Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken/ percelen gemeten moeten worden. Bij de wijze van meten is aangesloten bij de SVBP 2012.

5.3.2 Bestemmingsregels

Ter verkrijging van een logische opbouw wordt de navolgende volgorde in de bestemmingsregeling aangehouden voor de opgenomen bestemmingen:

  • 1. Bestemmingsomschrijving
  • 2. Bouwregels
  • 3. Afwijken van de bouwregels (indien noodzakelijk)
  • 4. Specifieke gebruiksregels (indien noodzakelijk)
  • 5. Afwijken van de gebruiksregels (indien noodzakelijk)
  • 6. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden (indien noodzakelijk)
  • 7. Wijzigingsbevoegdheid (indien noodzakelijk)

In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functies. Als eerste wordt de hoofdfunctie aangegeven. Vervolgens worden de andere aan de grond toegekende (ondergeschikte) functies genoemd.

In de bouwregels wordt bepaald aan welke voorwaarden de bebouwing moet voldoen. Voor zover nodig wordt een onderscheid gemaakt in woningen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, erkers, overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waardoor de toetsing van aanvragen voor een omgevingsvergunning aanmerkelijk vereenvoudigd en inzichtelijker is. Van de bouwregels kan tevens afgeweken worden middels een omgevingsvergunning voor verruiming van de toegestane bouwmogelijkheden (afwijken van de bouwregels).

In de specifieke gebruiksregels staat aangegeven welke gebruik in ieder geval strijdig is met de bestemmingsomschrijving. Van de gebruiksregels kan tevens afgeweken worden middels een omgevingsvergunning voor meer gebruiksmogelijkheden (afwijken van de gebruiksregels).

In de wijzigingsbevoegdheid is opgenomen onder welke voorwaarden een bestemming omgezet kan worden naar een andere bestemming. In het onderstaande worden de regels van de opgenomen bestemmingen nader toegelicht. Hierbij wordt, conform SVBP2012, een alfabetische volgorde aangehouden.

5.3.3 Algemene regels

In artikel 8, de anti-dubbeltelbepaling wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft. Het nog overgebleven terrein mag dus niet nog eens meegenomen worden bij het toestaan van een ander bouwwerk. In artikel 9 zijn algemene bouwregels opgenomen, met daarin regels voor ondergrondse bouwwerken en ondergeschikte bouwdelen. In artikel 10, 11 en 12 zijn algemene gebruiksregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels opgenomen. Deze verschaffen Burgemeester en Wethouders de gewenste beleidsruimte om bij de uitvoering van het plan te kunnen inspelen op gegevens of situaties die vooraf niet bekend kunnen zijn. In artikel 13 zijn de algemene procedureregels en in artikel 14 zijn de overige regels opgenomen, met een verwijzing naar de wettelijke regelingen en naar de Wet op de Economische Delicten.

5.3.4 Overgangs- en slotregels

In de bepaling Overgangsrecht (artikel 15) is geregeld in hoeverre en onder welke voorwaarden bestaande gebouwen en het bestaand gebruik van gronden en bouwwerken mogen afwijken van het plan. In de Slotregel (artikel 16) is aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

5.4 Bestemmingen

Groen

Het landschappelijke karakter van dit gebied zal ook terugkomen in dit bestemmingsplan door het vastleggen van de beoogde groenstructuur aan de randen van het plangebied en de randen van de beoogde woonbuurten door middel van de bestemming 'Groen'. Daarnaast zijn speelvoorzieningen, waterpartijen/watergangen en waterhuishoudkundige voorzieningen, parkeervoorzieningen en nutsvoorzieningen toegestaan. De oppervlakte van gebouwen ten behoeve van de bestemming mag niet meer bedragen dan 15 m2, de goothoogte niet meer dan 3 meter en de bouwhoogte niet meer dan 5 meter. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn in de regels nadere hoogte bepalingen opgenomen,

Tevens is het ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' toegestaan om doorsteken door het groen ten behoeve van de ontsluiting van de aangrenzende woonvlek te maken. Ter plaatse van de aanduiding 'speelterrein' dient te worden voorzien in een speelterrein met sportvoorzieningen die enerzijds als centrale speelvoorziening voor de woningbouwlocatie gebruikt kan worden en anderzijds door de, aan het plangebied, grenzende school. Ter plaatse van dit speelterrein zijn hogere speelvoorzieningen en hekwerken toegestaan dan regulier binnen de bestemming 'Groen'.

Verkeer

De hoofdontsluitingswegen zijn bestemd als 'Verkeer'. In het westelijk deel betreft dit de ontsluitingsweg vanaf de Akkerwindelaan met de 'keerlus' in het meest zuidelijk deel van het plangebied. In het oostelijk deel betreft dit de lusvormige ontsluitingsstructuur eveneens vanaf de Akkerwindelaan en parallel aan de beoogde groenstructuur binnen de bestemming 'Groen'.

Binnen de bestemming zijn verkeersdoeleinden, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, waterparijen/watergangen en waterhuishoudkundige voorzieningen mogelijk. De inhoud van gebouwen ten behoeve van de bestemming mag niet meer bedragen dan 50 m3 en de bouwhoogte niet meer dan 3 meter. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn in de regels nadere hoogte bepalingen opgenomen.

Water

De B-watergang van noord naar zuid richting de Lunterse Beek en de C-watergang parallel aan de Ringbaan/Akkerwindelaan zijn de waterafvoerende hoofdwatergangen. Deze watergangen zijn positief bestemd als 'Water'. De gronden zijn hier bestemd voor:

  • waterpartijen, watergangen en overige waterhuishoudkundige doeleinden;
  • voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging;
  • waterstaatkundige kunstwerken, bruggen en andere waterstaatswerken;
  • beeldende kunstwerken,

één en ander met de bijbehorende voorzieningen zoals bermen, paden, beschoeiingen e.d.

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd met een maximum bouwhoogte van 4 meter.

Woongebied

Voor de woonvlekken binnen de woningbouwlocatie Akkerwinde is de bestemming ‘Woongebied’ opgenomen. Binnen deze bestemming zijn woningen, maar ook verkeersdoeleinden (waaronder (ontsluitings)wegen, paden en parkeervoorzieningen), groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningenen waterpartijen/watergangen en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Voor het bouwen van woningen, aan- uitbouwen en bijgebouwen, erkers, overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde zijn nadere bouwregels opgenomen. Aan de zijde van de Ringbaan/Akkerwindelaan is de figuur 'gevellijn' aangeduid. Woningen mogen uitsluitend achter deze gevellijn opgericht worden om daarmee een minimale afstand tot de bestaande woningen aan de overzijde van de weg te waarborgen.

Ter plaatse van de aanduiding ‘geluidzone – school' worden nadere voorwaarden gesteld aan de woningen ten behoeve van het waarborgen van een goed woon- en leefklimaat in verband met de geluidbelasting als gevolg van de school.

Door middel van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ is aangegeven wat het maximum aantal woningen per bestemmingsvlak is. Dit is gerelateerd aan de beoogde fasering waarbij middels de figuur 'relatie' aangeduid is dat de betreffende woonvlekken aangemerkt dient te worden als één bestemmingsvlak met het bijbehorende maximum aantal woningen.

De overige bouwregels, zoals maximale goot- en bouwhoogte en minimale afstanden tot de perceelsgrenzen, zijn in de regels opgenomen.

In de regels is daarnaast opgenomen onder welke voorwaarden beroepen aan huis zijn toegestaan. Bedrijven aan huis en mantelzorg zijn uitsluitend toegestaan via afwijking, zodat per geval een nadere afweging kan plaatsvinden.

Hoofdstuk 6 Haalbaarheid

6.1 Inleiding

Naast het toetsen van de ontwikkeling aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient de uitvoerbaarheid van het project ook beoordeeld te worden. Hierbij wordt gekeken naar de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

6.2 Economische haalbaarheid

Alle gronden in het plangebied zijn in gemeentelijk eigendom. Er is daarom geen noodzaak voor het opstellen van een exploitatieplan of het sluiten van anterieure overeenkomsten met grondeigenaren of ontwikkelende partijen. Te zijner tijd worden, bij de verkoop van de gronden aan ontwikkelende partijen, afspraken gemaakt omtrent het te realiseren woningbouwprogramma en de inrichting van de openbare ruimte. Het kostenverhaal wordt daarbij verdisconteerd in de grondprijs. Op basis van een exploitatieberekening is geconcludeerd dat sprake zal zijn van een positieve balans. De ontwikkeling van de woningbouwlocatie Akkerwinde heeft voor de gemeente Scherpenzeel geen negatieve financiële consequenties.

6.3 Maatschappelijke haalbaarheid

Het planvoornemen betreft de realisatie van een woningbouwlocatie met 160 woningen aan de zuidzijde van de kern Scherpenzeel. Met de realisatie van de woningbouwlocaite wordt concreet invulling geven aan de zoekgebieden naar wonen uit de structuurvisie van Scherpenzeel. Op basis hiervan was deze woningbouwontwikkeling ook beleidsmatig reeds enkele jaren voorzienbaar. Tevens wordt voorzien in de eigen woningbehoefte zodat zowel jongeren en ouderen in Scherpenzeel kunnen blijven wonen. Zoals uit voorgaande hoofdstukken van deze toelichting blijkt, kan het planvoornemen goed worden ingepast in de omgeving., zonder dat daardoor iemand onevenredig in zijn belangen wordt geschaad. Daarnaast wordt de leefbaarheid van de kern verbeterd doordat het draagvlak voor de bestaande voorzieningen worden vergroot.

De bouwmogelijkheden zijn nader geconcretiseerd op basis van de bouwregels binnen de bestemming 'Woongebied'. De afmetingen van de te realiseren woningen zijn hiermee afgestemd op de aangrenzende bebouwing en ruimtelijke structuur in de omgeving. Tevens wordt de nodige afstand aangehouden tot de bestaande woningen langs de Ringbaan/Akkerwinde waarbij de bestaande groen- en waterbestemming langs deze wegen wordt gerespecteerd.

Mocht iemand bedenkingen hebben ten aanzien van het plan dan kan ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan een zienswijze kenbaar worden gemaakt en na vaststelling van het plan eventueel beroep worden ingesteld. Hieromtrent en voor de verder procedure wordt verwezen naar hoofdstuk 7.

6.4 Conclusie

Het planvoornemen zal gezien het bovenstaande niet leiden tot overwegende planologische bezwaren. De herziening van het bestemmingsplan geeft, na een afweging van de verschillende belangen concreet invulling van het beleid uit de structuurvusie, namelijk voorzien in de woningbehoefte.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Te volgen procedure

Het bestemmingsplan doorloopt als (voor)ontwerp respectievelijk vastgesteld en onherroepelijk bestemmingsplan de volgende procedure, te weten:

  • a. Voorbereiding:
    • 1. Vooroverleg met instanties
    • 2. Watertoets
    • 3. Inspraak (niet verplicht)
  • b. Ontwerp:
    • 1. 1e ter inzage legging (ontwerp bestemmingsplan)
  • c. Vaststelling:
    • 1. Vaststelling door de Raad
    • 2. 2e ter inzage legging (vastgesteld bestemmingsplan)
  • d. Beroep:
    • 1. (Gedeeltelijk) onherroepelijk bestemmingsplan
    • 2. Reactieve aanwijzing
    • 3. Beroep bij Raad van State

In het kader van deze procedure kunnen gedurende de ter inzageligging van het ontwerp bestemmingsplan (fase b) zienswijzen worden ingesteld. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Uiteindelijk besluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, indien nodig, over het plan in zijn onherroepelijke vorm.

7.2 Kennisgeving

Overeenkomstig artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op ….. kennis gegeven van het voornemen tot het voorbereiden van het bestemmingsplan 'Akkerwinde'. Hierbij is aangegeven dat dit bestemmingsplan een herziening betreft van het geldende bestemmingsplan in verband met de ontwikkeling van het plangebied als woningbouwlocatie voor 160 woningen.

7.3 Vooroverleg met instanties

Tot de voorbereiding van dit bestemmingsplan behoort het overleg met de daarvoor in aanmerking komende instanties. Instanties die blijkens hun werkterrein, belangen vertegenwoordigen of bevoegdheden krachtens de Wro hebben, bij de totstandkoming van bestemmingsplannen betrokken in het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).

Dit vooroverleg heeft gedurende de inspraakperiode van het voorontwerpbestemmingsplan plaats gevonden (zie paragraaf 7.5).

7.4 Informatieavonden

Bij de voorbereiding van het stedenbouwkundig plan is tijdens een tweetal informatieavonden gesproken met omwonenden en belangstellenden. De eerste informatieavond d.d. 8 juni 2015 in de basisschool De Maatjes was kleinschalig en informatief voor direct omwonenden. Tijdens deze informatieavond zijn de omwonenden in eerste instantie geïnformeerd over het planvoornemen. De tweede informatieavond d.d. 7 juli 2015 in het Kulterhus De Breehoek was interactief voor omwonenden en belangstellenden. Tijdens deze avond is in groepjes door middel van 'puzzelstukken' de mening van omwonenden en belangstellenden gevraagd. De resultaten van deze interactieve avond hebben de basis gevormd voor het uiteindelijke stedenbouwkundig plan. Belangrijkste resultaat van de avond is de splitsing van de ontsluitingsstructuur zonder een directe verbinding in combinatie met de locatie van de entree's tot het plangebied. Tijdens een informatieavond op 2 februari 2016 in de nieuwe school Korenmaat is het uiteindelijke uitgewerkte stedenbouwkundige plan gepresenteerd. Door middel van deze informatieavonden is daarmee het nodige draagvlak voor het planvoornemen gecreëerd.

7.5 Inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 1 februari 2017 tot en met 15 maart 2017, gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn in totaal 14 inspraakreacties ontvangen, waaronder een reactie van Gedeputeerde Staten van de Provincie Gelderland. Deze reacties zijn in een nota 'Inspraak bestemmingsplan Akkerwinde' samengevat en voorzien van een reactie van het college. De nota van Inspaak is als Bijlage 10 bijgevoegd. Hieronder zijn de bevindingen voor het bestemmingsplan in het kort weergegeven.

Door de provincie wordt geconstateerd dat het provinciaal beleid goed is verwerkt in het bestemmingsplan. Daarbij wordt met name belang gehecht aan het gedoseerd en gefaseerd ontwikkelen van de woningbouwlocaite, waarbij afstemming met de markt wordt gezocht. Hierdoor wordt er gebouwd voor de concrete kwalitatieve behoefte. Daarnaast dient de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan opnieuw aan de provincie kenbaar te worden gemaakt.

Van de overige inspraakreacties leiden 10 reacties tot aanpassing van het bestemmingsplan. Deze aanpassingen betreffen enerzijds de verschuiving van de oostelijke ontsluitingsweg naar de Groeperlaan. Hierdoor bevindt de uitrit van deze ontsluitingsweg zich niet meer voor het speelveld aan de Akkerwindelaan en vinden er ook minder verkeersbewegingen plaats op de Akkerwindelaan. Anderzijds wordt ten zuiden van de Akkerwindelaan een bredere groenbestemming aangebracht om extra ruimte te creeren tussende bestaande bebouwing aan de Akkerwindelaan en de nieuwbouw in Akkerwinde.

Naast bovengenoemde aanpassingen naar aanleiding van inspraakreacties worden teven een tweetal ambtshalve aanpassingen verwerkt. De wijziging van de situatie van de oostelijke ontsluitingsweg is aanleiding gebleken om het maximum aantal woningen in de woonvlekken en de onderlingen relaties/samenhang aan te passen. Dit betreft slechts een technische aanpassing ter vergroting van de flexibiliteit. Het totaal aantal toegestane woningen blijft gelijk aan het aantal in het voorontwerpbestemmingsplan.

Daarnaast wordt langs de randen van het plangebied en de randen van de beoogde woonbuurten wordt een strook met een groenbestemming toegevoegd. Hiermee wordt meer aangesloten op de onderliggende ideeën vanuit de structuurvisie (woonbuurtjes in het groen) en wordt tevens het zicht op de buurten/woningen vanuit de openbare ruimte 'vergroend'. Door de randen groen te bestemmen wordt realisatie van de groene randen geborgd.

7.6 Ontwerp en vaststelling

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 21 juni 2017 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is iedereen in de gelegenheid gesteld om zijn/haar zienswijze kenbaar te maken. In totaal zijn er 8 zienswijzen ingediend, waarvan drie zienswijzen niet-ontvankelijk zijn verklaard. Er zijn enkele zienswijzen geheel of gedeeltelijk gegrond verklaard en deze leiden tot aanpassingen van het bestemmingsplan. Dit betreft enerzijds het aanpassen van de paragraaf 'Water' in overleg met het Waterschap en anderzijds het aanpassen van de bestemming 'Groen' en de bestemming 'Verkeer' aan de oostzijde van het plangebied. Zie bijlage Bijlage 11.

Daarnaast worden 2 ambtshalve wijzigingen doorgevoerd. Dit betreft de zuidrand van het plangebied van het oostelijke deel. Hier wordt de bestemming 'Groen' toegevoegd op basis van het stedenbouwkundig inrichtingsplan. Ook zijn de resultaten/conclusies van het afgeronde nader ecologisch onderzoek opgenomen in de toelichting. Bijlage 9 (Memo voortgang nader ecologisch onderzoek) is door dit onderzoek vervangen.

Het bestemmingsplan is in de raadsvergadering van 9 november 2017 gewijzigd vastgesteld. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan is een amendement aangenomen. Voor het bestemmingsplan betekent dit amendement dat de bestemming 'Groen' aan de zuidzijde van het plangebied komt te vervallen en de bestemming 'Woongebied' in noordelijke richting wordt verkleind. Dit houdt in dat een afstand van minimaal 40 meter in acht wordt genomen ten opzichte van de Lunterse Beek. Het tussenliggende gebied wordt bestemd als 'Agrarisch met waarden - Landschap. In de regels wordt hiervoor het artikel 'Agrarisch met waarden - Landschap' toegevoegd op bais van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013'.

Dit heeft als gevolg dat door het verkleinen van het woongebied in het zuidelijk deel van het plangebied de verkeersbestemming voor de beoogde ontsluitingslus wordt omgezet in de bestemming 'Woongebied'. Hierdoor ontstaat er een aansluitend woongebied waarbinnen maximaal 75 woningen gerealiseerd mogen worden. Het totaal aantal woningen binnen het plangebied komt daarmee op 155 woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2017AKKERWINDE-vg01_0024.png"

Consequenties amendement

De consequenties van deze aanpassingen als gevolg van het amendement zijn tevens doorvertaald in het beeldkwaliteitsplan en stedenbouwkundig plan. In Bijlage 1 is het beeldkwaliteitsplan vervangen door het aangepaste beeldkwaliteitsplan. Het aangepaste stedenbouwkundige plan is in onderstaande afbeelding weergegeven. De fincanciele gevolgen hiervan zijn verwerkt in de 'Herziening Grondexploitatie Akkerwinde'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0279.BP2017AKKERWINDE-vg01_0025.png"

Aangepast stedenbouwkundig plan