direct naar inhoud van 4.3 Watersysteem
Plan: Oostelijk Buitengebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0273.OostelijkBG-0004

4.3 Watersysteem

Gebiedsbeschrijving

Bodemopbouw

De ondergrond van de gemeente Putten, die al in de ijstijden is gevormd, is bepalend voor de opbouw van het landschap en de stroming van het (grond)water. De overgang van de hoge, droge, veelal beboste stuwwal van het Veluwe-massief naar de lage, nattere en open polders langs de Veluwerandmeren, is zeer karakteristiek. Als gevolg van de schurende werking van het ijs, helt het landschap van Putten naar het westen toe af. Hiermee hangt de stromingsrichting van het grond- en oppervlaktewater samen.

Het watersysteem in de gemeente Putten wordt bepaald door de stroming van het neerslagoverschot van het Veluwemassief, richting de Randmeren. Ten oosten van het stedelijk gebied van Putten komt geen oppervlaktewater voor, al het hemelwater infiltreert direct in de bodem naar het grondwater. Via het grondwater stroomt het neerslagoverschot grofweg naar het noordwesten.

Geohydrologische opbouw

De gemeente Putten kent een gecompliceerde geohydrologische opbouw, met één tot vier watervoerende pakketten en maximaal drie slechtdoorlatende lagen:

  • eerste watervoerend pakket: vanaf het maaiveld en 10-20 m dik; overwegend fijne zanden (windafzetting);
  • eerste slecht doorlatend laag: tot 15 m dik; kleiig;
  • tweede slecht doorlatende laag: 5-35 m dik; klei- en/of slibhoudend; aansluitend op de eerste slecht doorlatende laag;
  • derde watervoerend pakket: 70-120 m dik; grofzandige rivierafzettingen; zeer goed doorlatend;
  • basis: slecht doorlatend; diepte 150 á 200 m-NAP.

Grondwaterstanden

Door de ligging op de rand van het veluwemassief liggen de grondwaterstanden in het oosten van Putten ver onder het maaiveld. Op de oostgrens op de hoge delen van de Veluwse heuvelrug ligt de grondwaterstand tot wel meer dan 20 meter onder het maaiveld. Doordat het maaiveld sneller daalt dan het grondwater, ligt de grondwaterstand richting het westen minder diep, maar nog steeds enkele meters beneden het maaiveld. Pas ten westen van het stedelijk gebied van Putten liggen de grondwaterstanden dicht bij het maaiveld.

Als gevolg van klimaatsverandering, vermindering van de drinkwateronttrekking en anti-verdrogingsmaatregelen kunnen de grondwaterstanden structureel stijgen. Daarnaast kunnen ook langjarige (niet trendmatige) schommelingen van de neerslag voor hoge grondwaterstanden zorgen. In deze zone op de flanken van de Veluwe - de zogenaamde grondwaterfluctuatiezone - is er daarom een verhoogd risico op grondwateroverlast. Deze zone ligt aan de westkant van de kern van Putten en ligt buiten de bestemmingsplangrenzen van het Oostelijk Buitengebied. Voor het plangebied hoeft daarom geen rekening gehouden te worden met grondwateroverlast als gevolg van de klimaatverandering en/of anti-verdrogingsmaatregelen.

Grondwateronttrekkingen

Op verschillende plaatsen in de gemeente Putten wordt grondwater op kunstmatige wijze onttrokken: voor de drinkwaterwinning (Waterleiding Maatschappij Gelderland), de industrie en in de landbouw voor beregening. Direct ten oosten van de kern Krachtighuizen ligt de drinkwateronttrekking Putten. Het waterwingebied en het bijbehorende grondwaterbeschermingsgebied ligt volledig binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan. Dit gebied heeft de gebiedsaanduiding Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied gekregen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0273.OostelijkBG-0004_0012.jpg"

Afbeelding 9: Drinkwaterwingebied Putten en grondwater fluctuatiezone

Waterkeringen

In het buitengebied van Putten oost zijn geen primaire of secundaire waterkeringen aanwezig.

Regionaal Beleid

Provinciale milieuverordening Gelderland

Het beleid voor de waterwin- en grondwaterbeschermingsgebieden is opgenomen in het Streekplan, het Gelders Milieuplan en het Waterplan. De regels hiervoor staan in de Provinciale milieuverordening Gelderland.

Waterplan Gelderland 2010-2015 

In het Waterplan Gelderland 2010-2015  staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.

In het plan is aangegeven dat wordt geprobeerd het teveel opgepompte grondwater door drinkwaterbedrijf Vitens terug te dringen. Ook is het streven om waterwinning te verminderen in bepaalde gebieden die gevoelig zijn voor verdroging.

StroomgebiedsUitwerkingsPlan (SUP) Ermelo-Putten

Een StroomgebiedsUitwerkingsPlan is een waterbeheerplan voor een deelgebied van het waterschap waarin wordt aangegeven welke werken en maatregelen in de komende jaren moeten worden uitgevoerd om als waterschap de waterhuishouding voor een ieder naar behoren te kunnen uitvoeren.

Europees beleid

Europese Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) bevat hoofddoelstellingen 'in ontwikkeling' voor het te voeren waterkwaliteitsbeleid. In 2015 moeten alle watersystemen in de Europese Unie in een goede chemische en ecologische toestand verkeren. De KRW geeft ook richtlijnen voor de emissieaanpak, de monitoring en de manier van samenwerken binnen het waterbeheer. De richtlijn is een resultaatsverplichting waarvoor de betrokkenen nauw moeten samenwerken.

Het Nederlandse uitgangspunt voor de invulling van de kaderrichtlijn is een realistische en pragmatische aanpak. De doelen en maatregelen moeten haalbaar en betaalbaar zijn. In de stroomgebied-beheerplannen van 2009 is concreet aangegeven welke maatregelen uitgevoerd worden in de periode 2010 – 2015. Verder staat daarin een doorkijk naar wat er na 2015 nog nodig is.

Rijksbeleid

Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Het Nationaal Waterplan is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid. In de Waterwet is vastgelegd dat het rijk dit plan eens in de zes jaar opstelt. Het is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan bevat tevens de stroomgebiedbeheerplannen die op grond van de Kaderrichtlijn Water zijn opgesteld.

Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens structuurvisie. Het Nationaal Waterplan heeft betrekking op het gehele watersysteem, zowel oppervlaktewater, grondwater als de bijbehorende waterkeringen, oevers en dergelijke.

Het rijk heeft een primaire verantwoordelijkheid voor de ontwikkeling en uitvoering van beleid voor de ruimtelijke hoofdstructuur, waaronder de kust, de grote rivieren en het IJsselmeer. In gebieden buiten de ruimtelijke hoofdstructuur heeft het rijk geen primaire ruimtelijke verantwoordelijkheid. Gemeenten en provincies wordt gevraagd het generieke beleid lokaal en regionaal te vertalen en vast te leggen in structuurvisies, bestemmingsplannen en waterplannen. Dit geldt voor alle gebieden, zowel binnen als buiten de ruimtelijke hoofdstructuur.

Bestuursakkoord Water, april 2011

Het Nationaal Bestuursakkoord Water, afgesloten in 2003, geactualiseerd in 2008 en met een looptijd tot 2015, en het Bestuursakkoord Waterketen dat in 2007 is afgesloten met een looptijd tot 2011, hebben de basis gelegd voor het Bestuursakkoord Water. Het Bestuursakkoord Water is één van de vijf onderdelen die vallen onder het Hoofdlijnenakkoord tussen rijk en decentrale overheden over decentralisatie. Dit Hoofdlijnenakkoord bevat naast afspraken over bestuur, financiën en het verminderen van regeldruk, richtinggevende kaders voor vijf terreinen van decentralisatie, waaronder water.

Doel van het Nationaal Bestuursakkoord Water is om het watersysteem 'op orde te krijgen'. Een groot deel is geborgd in plannen en wetgeving. Slechts één bestuurslaag uit de algemene democratie is verantwoordelijk voor het vaststellen van doelen voor het waterbeheer en de daarbij behorende kaders, normen en beleid: de kadersteller.

Bij het hoofdwatersysteem (inclusief de primaire waterkeringen en de rijkskanaaldijken) is de kadersteller het rijk, bij het regionale watersysteem (inclusief de regionale waterkeringen) is dit de provincie.

Uitvoerende overheden zijn Rijkswaterstaat voor de rijkswateren en de waterschappen voor de regionale wateren. Zij zijn verantwoordelijk voor het beheer van het gehele watersysteem, dus vooral het oppervlaktewater en grondwater inclusief de waterkeringen, en maken de keuzes die noodzakelijk zijn voor beheer en uitvoering.

Beleidsnota Waterveiligheid 2009 -2015

Het actualiseren van het waterveiligheidsbeleid heeft als doel te komen tot duurzame beheersing van overstromingsrisico's op een aanvaardbaar niveau. Het nieuwe beleid past bij de huidige bevolkingsomvang en economische waarde en sluit aan bij toekomstige ontwikkelingen in de maatschappij en in het klimaat. De Beleidsnota Waterveiligheid geeft hiermee een actuele en robuuste invulling aan het waterveiligheidsbeleid.

Doel van het waterveiligheidsbeleid is te komen tot duurzame beheersing van overstromingsrisico's op een maatschappelijk aanvaardbaar niveau. Het kabinet zet het succesvolle waterveiligheidsbeleid van de afgelopen eeuw voort, maar ziet aanleiding dit beleid te actualiseren op basis van nieuwe kennis en inzichten. Het kabinet richt zich hierbij op de periode tot 2040 en kijkt daarbij vooruit naar de ontwikkelingen op de langere termijn.

Het waterveiligheidsbeleid richt zich op overstromingsrisicobeheer, met als belangrijkste opgave verstandig omgaan met onzekerheden. Het kabinet kiest op basis van een risicobenadering voor een duurzame aanpak, door in te zetten op 'meerlaagsveiligheid'. Beoogd wordt het beleid te richten op bescherming tegen het water én beperking van maatschappelijke ontwrichting bij een onverhoopte calamiteit. Meerlaagsveiligheid wordt opgebouwd uit drie lagen:

  • preventie als primaire pijler van beleid;
  • duurzame ruimtelijke planning;
  • rampenbeheersing op orde krijgen en houden.

De Waterwet

Acht bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland zijn vervangen door één Waterwet. De Waterwet is per december 2009 in werking getreden. Door de Waterwet zijn waterschappen, gemeenten en provincies beter in staat wateroverlast, waterschaarste en watervervuiling tegen te gaan. Ook voorziet de Waterwet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, natuur, landbouw, industrie en recreatie. Op basis van deze functies worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het water. De instrumenten vanuit de Waterwet zijn Waterplannen (rijk en provincie), waterbeheerplannen (waterbeheerder) en vergunningen.

De Waterwet verplicht de waterschappen om waterbeheerplannen op te stellen met een looptijd van zes jaar. Deze wet kent een beleidsvormende rol toe aan de provincies. Het provinciale beleid is beschreven in omgevings- of waterhuishoudingsplannen. De provinciale plannen worden gelijktijdig met de waterbeheerplannen opgesteld en ter visie gelegd. De provinciale plannen zijn kaderstellend voor de waterbeheerplannen van de waterschappen; deze zijn ook meer gericht op uitvoering. In provinciale verordeningen zijn eisen gesteld aan de voorbereiding, opzet en vaststelling van de waterbeheerplannen.

Alle waterbeheerders in Nederland stellen nieuwe waterbeheerplannen op voor de periode 2010-2015.

Wet ruimtelijke ordening

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) is op 1 juli 2008 in werking getreden. De Wro biedt de waterschappen nog weinig juridische zekerheid over het effectueren van ruimteclaims voor het watersysteem. Op dit moment wordt de regelgeving uitgewerkt. Wel bieden de structuurvisies die op grond van de wet gemaakt moeten worden het waterschap de gelegenheid vroegtijdig invloed uit te oefenen op ruimtelijke ontwikkelingen.