direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hattemerbroek, Zuiderzeestraatweg 680
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0269.HB106-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan is het voornemen om op de locatie Zuiderzeestraatweg 680 te Hattemerbroek negen woningen te realiseren. Op de locatie is in de huidige situatie een autogarage gevestigd. Dit bedrijf wordt op een andere locatie voortgezet. De locatie komt daarom vrij voor een nieuwe invulling. Voor de woningbouwontwikkeling wordt alle bebouwing gesloopt, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning.

De realisatie van de woningen is niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan 'Hattemerbroek Dorp 2005'. Om de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken, is dit bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied bevindt zich in de gemeente Oldebroek aan de noordzijde van de kern Hattemerbroek. De begrenzing van het plangebied is weergegeven in onderstaande figuur. Het plangebied ligt ten noorden van de Zuiderzeestraatweg en ten zuiden van de Oude Weg en betreft de gronden van het perceel Zuiderzeestraatweg 680.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.HB106-VG01_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Opzet toelichting

Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande situatie. Hoofdstuk 3 bevat het relevante beleidskader. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van relevant onderzoek naar onder andere milieuaspecten. De planuitgangspunten worden omschreven in hoofdstuk 5. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 6. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschreven.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie besproken. Beginnend bij een beschrijving van een bebouwingslint waarin het plangebied zich bevindt. Vervolgens wordt de huidige situatie van het plangebied zelf besproken. Tevens wordt de strijdigheid met het geldende bestemmingsplan beschreven.

2.1 Ligging plangebied

Het dorp Hattemerbroek is gelegen in de kom van de A28 en de A50 direct ten noorden van Wezep. Het perceel wordt ontsloten door de Zuiderzeestraatweg. De Zuiderzeestraatweg vormt een historisch bebouwingslint dat bestaat uit een reeks van gebouwen langs een route, die met elkaar en met de route een ruimtelijke eenheid vormt. Het lint kenmerkt zich door een relatief open bebouwingsbeeld en een zekere variatie in de bebouwing en de openbare ruimte. Elk pand kent binnen beperkte marges zijn eigen situering, uitstraling en kleur- en materiaalgebruik. De ligging van het plangebied is reeds weergeven in figuur 1.1.

2.2 Huidige situatie

2.2.1 Historie

De Zuiderzeestraatweg werd omstreeks 1830 aangelegd als hoofdroute van Amersfoort via Harderwijk naar Zwolle, deels over bestaande wegen en dijken. De weg geeft in een afwisseling van bebouwde en onbebouwde gebieden een gevarieerd beeld van de gemeente. Ter hoogte van de kernen verdicht de Zuiderzeestraatweg zich met winkels en met woonhuizen van een eenduidige woonhuistypologie en vormt zo de echte kern. De bebouwing volgt doorgaans de richting van de oorspronkelijke slagenverkaveling en staat soms haaks op de weg.

2.2.2 Feitelijke situatie

Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit een bedrijfslocatie, in de vorm van een garagebedrijf gespecialiseerd in vrachtwagens (zie figuur 2.1 en 2.2). Op het perceel bevinden zich een bedrijfsgebouw, een bedrijfswoning en een parkeerruimte ten behoeve van het garagebedrijf (voor en achter). Het bedrijf is in de huidige situatie zowel via de Zuiderzeestraatweg als de Oude Weg te bereiken. Aan weerszijden van het perceel bevindt zich enige beplanting. Het bedrijf wordt op een andere locatie voortgezet. Parkeren gebeurt zowel aan de noord- als aan de zuidzijde van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.HB106-VG01_0002.png"

Figuur 2.1 Vooraanzicht huidige situatie (bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.HB106-VG01_0003.png"

Figuur 2.2 Achteraanzicht huidige situatie (bron: Google Maps)

2.3 Geldende bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt nu het bestemmingsplan Hattemerbroek Dorp 2005. Het bestemmingsplan is in werking getreden op 22 juli 2008. Het plangebied heeft op basis van het vigerende bestemmingsplan de bestemming 'Bedrijf, bouwklasse 4'. Aan de zuidkant van het plangebied is de dubbelbestemming 'Leiding - Afvalwatertransport' van toepassing.

Binnen de bestemming 'Bedrijf, bouwklasse 4' zijn gebouwen en overkappingen ten behoeve van een bedrijf, die is vermeld in de bijlage 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' met de categorieën 1 en 2, productiegebonden detailhandel en één bedrijfswoning toegestaan. Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd worden. Burgerwoningen zijn binnen de bestemming niet toegestaan.

De bedrijfswoning valt qua maatvoering binnen 'bouwklasse 4'. Dit houdt in de dat de goot- en bouwhoogte respectievelijk 6 en 9 meter mag bedragen en de totale woonoppervlakte ten opzichte van de gebouwenoppervlakte per bouwperceel 50% met een maximum van 100 m2 mag zijn.

Binnen de dubbelbestemming 'Leiding - Afvalwatertransport' mag niet gebouwd worden. Figuur 2.3 geeft een uitsnede van het geldende bestemmingsplan.

De realisatie van de woningen is dus niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan. Om de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken, is dit bestemmingsplan opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.HB106-VG01_0004.png"

Figuur 2.3 Uitsnede bestemmingsplan Oldebroek Dorp 2009 met het plangebied

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk worden relevante planologische beleidskaders op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau beschreven. Deze beleidskaders zijn richtinggevend voor het nieuw op te stellen bestemmingsplan.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) (2012) en Barro

Voor deze woningbouwlocatie is het van belang dat het Rijk ervoor kiest om de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk te brengen bij degenen die het aangaat en daarom meer over te laten aan gemeenten en provincies. Voor een goed werkende woningmarkt blijft het Rijk de rijksdoelstellingen voor heel Nederland benoemen: de zorg voor voldoende omvang, kwaliteit en differentiatie van de woningvoorraad. De programmering wordt overgelaten aan provincies en (samenwerkende) gemeenten. (Samenwerkende) gemeenten zorgen voor de bovenregionale afstemming van woningbouwprogrammering, binnen de provinciale kaders, en uitvoering van de woningbouwprogramma's.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Het Barro en de SVIR bevatten, naast de in paragraaf 3.1.2 uitgewerkte ladder voor duurzame verstedelijking, geen relevante passages en artikelen voor de ontwikkeling in het plangebied.

3.1.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) (2012) - ladder voor duurzame verstedelijking

In artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in de toelichting op een ruimtelijk besluit voor nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen bepaalde duurzaamheidsaspecten van het voornemen te motiveren. Bij de ladder dient voor een stedelijke ontwikkeling achtereenvolgens te worden aangetoond of er een actuele regionale behoefte is (trede 1), deze behoefte in bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen (trede 2), en of de locatie multimodaal is of kan worden ontsloten (trede 3).

Een plan om negen woningen te realiseren wordt, vanwege de relatieve kleinschaligheid, door de Afdeling niet gezien als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro gezien (Raad van State, 16 september 2015, 201501297). Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet aan de orde. Wel is het in het kader van de economische uitvoerbaarheid van belang om in te gaan op de regionale woonbehoefte. Daarom vindt onderstaand een beknopte toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking plaats.

Trede 1: vraag in de regio

Trede 1 vraagt de ruimtevraag (kwantitatief én kwalitatief) voor stedelijke ontwikkelingen regionaal te bepalen. Dit betreft wonen, werken, detailhandel en overige stedelijke voorzieningen. Het gaat om de ruimtevraag waarin elders in de regio nog niet is voorzien. Eventuele andere ontwikkelingen in de regio, zoals geplande woningbouwlocaties, binnenstedelijke herstructurering of leegstand dienen te worden meegenomen in de bepaling van de vraag naar nieuwe verstedelijkingsruimte.

Met de regionale ruimtevraag in beeld kan worden beoordeeld of een voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Zo ja, dan is trede 2 aan de orde.

Toetsing trede 1:

In hoofdstuk 3 is de regionale behoefte reeds aan de orde gekomen. De voorgenomen herontwikkelingslocatie is in het Kwalitatief Woonprogramma opgenomen. Hieruit is gebleken dat op deze locatie nog steeds behoefte aanwezig is.

Trede 2: de beschikbare ruimte binnen het bestaand stedelijke gebied

Bij trede 2 wordt beoordeeld of de beoogde ontwikkeling plaats kan vinden binnen het bestaand stedelijk gebied. Dit kan door op lege plekken de ruimte 'in te vullen', een andere bestemming te geven aan een gebied, door herstructurering van bestaande terreinen en/of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden.

Toetsing trede 2:

In de voorgenomen ontwikkeling is sprake van de herontwikkeling van een bestaande garage. Er is feitelijk sprake van een functieverandering waarbij de bestaande bedrijfsgebouwen gesloopt worden en worden vervangen door woningen.

Trede 3: multimodale ontsluiting

In trede 3 gaat het om stedelijke uitleg en wel op een zodanige locatie dat het uitleggebied (in potentie) multimodaal (op meerdere plaatsen) ontsloten is of kan worden. De resterende ruimtevraag, die resulteert uit trede 2, is kwalitatief en kwantitatief.

Toetsing trede 3

De locatie is passend multimodaal ontsloten per auto, langzaam verkeer en met openbaar vervoer op relatief korte afstand.

De herontwikkeling vindt plaats binnen de kaders van het rijksbeleid. Concrete nationale ruimtelijke belangen spelen in het plangebied niet.

3.1.3 Conclusie rijksbeleid

De herontwikkeling vindt plaats binnen de kaders van het rijksbeleid. Concrete nationale ruimtelijke belangen spelen in het plangebied niet.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 14 juli 2014 is de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Per 18 oktober 2014 zijn de Omgevingsvisie en -verordening in werking getreden. De visie is in juli 2015 voor het laatst geactualiseerd. De provincie heeft als doel te werken aan een toekomstbestendig Gelderland. Twee hoofdopgaven zijn daarbij:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving.

Een aantrekkelijk vestigingsklimaat is van belang om de economische structuur te versterken. Goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden dragen hieraan bij. Ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland zijn hier van belang.

In de Omgevingsvisie zijn voor elke regio opgaven beschreven. De gemeente Oldebroek is gelegen in de regio Noord-Veluwe. Voor deze regio zijn de volgende opgaven beschreven:

  • economische ontwikkeling is de motor van de regio: versterking van de recreatieve en toeristische sector, innovatie in het bedrijfsleven, vasthouden en versterken van zorgondernemers, een toekomstbestendige agrarische sector;
  • behouden, versterken en benutten van bestaande kwaliteiten: natuur, landschappen, water, gemeenschappen, steden en dorpen;
  • verbinden van leefbaarheid in kernen met natuurgebieden en het waterlandschap;
  • ruimte bieden aan ondernemers om een passend aanbod te ontwikkelen op deze opgaven.

Het accent verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. De provincie en partners gaan nieuwe ontwikkelingen bezien in samenhang met de bestaande voorraad. Dit vereist een denk- en cultuuromslag. Als leidend principe hanteren de provincie en partners de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Deze is juridisch gebaseerd op de ladder van duurzame verstedelijking zoals opgenomen in de Bro (zie paragraaf 3.1). Omdat deze juridische borging is opgenomen in de Bro is deze niet overgenomen in de ruimtelijke verordening. Een manier waarop de provincie inzet op een duurzame verstedelijking is door transformatie en aanpak van leegstand. Ten slotte krijgen binnenstedelijke ontwikkelingen de voorkeur boven uitleglocaties.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland en Kwalitatief Woonprogramma

De Omgevingsverordening is vastgesteld op 24 september 2014. Deze verordening is in juli 2015 voor het laatst geactualiseerd.

Het Gelderse woonbeleid gaat uit van regionale markten, desondanks is het van provinciaal belang. Het gaat om afstemming met buurprovincies, voorkomen van concurrentie om inwoners en bijbehorende onbedoelde migratiestromen tussen regio's en gemeenten, keuze van de beste locaties voor woningbouw, verkleinen van de kans op leegstand, voorzien in de aangetoonde kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte voor de Gelderse bevolking en bevorderen van regionale samenwerking. Daarom kiest de provincie voor een regierol en stelt zij de kwantitatieve opgave voor wonen per regio vast. De opgave is vastgesteld in de 'kwalitatieve opgave t/m 2024' en vastgelegd in de Omgevingsverordening (art. 2.2.1.1).

In artikel 2 lid 2.1.1 van de Omgevingsverordening staat beschreven dat nieuwe woonlocaties zijn toegestaan wanneer dit in de 'kwalitatieve opgave t/m 2024' is opgenomen. Op 1 april 2015 is door het bestuur van de regio Noord-Veluwe de Regionale Woonvisie vastgesteld. Deze visie is eind 2013/begin 2014 opgesteld. In de periode daarna (2e helft 2014) is de visie door de acht deelnemende gemeenten (Putten, Ermelo, Harderwijk, Nunspeet, Elburg, Oldebroek, Hattem en Heerde) lokaal vastgesteld. De Regionale Woonvisie is een gezamenlijke kapstok voor het lokale woonbeleid van de betrokken gemeenten.

Door de provincie is berekend dat er voor de periode 2013 tot en met 2024 een behoefte is aan een netto toevoeging van 8.850 woningen in de regio Noord-Veluwe. Op basis van dit aantal is een binnenregionale verdeling gemaakt. Voor het plangebied betekent dit een ontwikkeling van 9 woningen. De woningbouwontwikkeling is opgenomen als algemene dienstproject in de 'kwalitatieve opgave t/m 2024' en maakt deel uit van de regionale verdeling.

3.2.3 Conclusie provinciaal beleid

De voorgenomen ontwikkeling past binnen het provinciaal beleid aangezien de locatie is opgenomen in het Kwalitatief Woonprogramma. In hoofdstuk 3.1.2 is de toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking uiteengezet.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Toekomstvisie Oldebroek 2030

In 2011 is de Toekomstvisie Oldebroek 2030 vastgesteld door de gemeenteraad van Oldebroek. Kwaliteit in plaats van kwantiteit en het behoud van de kernwaarden zijn voor de toekomst van Oldebroek belangrijk. Oldebroek is een woongemeente die optimaal wil inspelen op de kracht van de mensen, de pracht van het landschap, de unieke ligging en de ondernemingsgeest. Een divers en kwalitatief woonaanbod is een van de ontwikkellijnen waar de gemeente Oldebroek aandacht aan besteedt. Oldebroek heeft meer onderscheid in woonmilieus nodig om een evenwichtige bevolkingsopbouw te waarborgen. De focus op de toekomst ligt op het verhogen van de kwaliteit en het bedienen van enkele specifieke doelgroepen. In de afgelopen decennia is de woningvoorraad gegroeid. De uitbreidingsplannen voor de komende jaren zijn gericht op het faciliteren van de lichte groeiprognose. Het inwonertal kan licht groeien als er genoeg en gevarieerd gebouwd wordt en daarmee de uitstroom tegengegaan kan worden. Voor woningbouw is het beleid (vanuit de provincie) inbreiding boven uitbreiding.

Landelijk gezien richt de vraag naar woningen zich op meer vierkante meters per persoon en woningen van het luxere segment in het groene buitengebied. Het huidige beleid is gericht op realisatie van woningen voor specifieke doelgroepen zoals starters en senioren met aandacht voor nieuwe concepten zoals woonzorg/generatiewonen. Dit kan gaan om nieuwe woningen, maar ook om aanpassingen van de bestaande woningen.

De gemeente wil voldoende woningen realiseren voor de opvang van de eigen behoefte. Volgens het toegekende woningbouwcontingent mag de gemeente Oldebroek tussen 2001 en 2015 nog circa 800 woningen bouwen. Een deel daarvan is al vastgelegd in harde plannen (goedgekeurde bestemmingsplannen), voor een deel zijn er plannen in voorbereiding. Voor de periode na 2015 zijn nog geen woningbouwcijfers bekend. Er is een prognose gemaakt voor de verwachte woningbehoefte. Ingeschat wordt dat er voor de periode 2015-2030 behoefte is aan 810 tot 1.200 nieuwe woningen.

De meeste woningen worden gebouwd in uitbreidingswijken. Deze nieuwe wijken zijn echter niet de enige plekken waar gebouwd wordt. De gemeente zet ook in op inbreiding. Inbreiding is mogelijk op nog onbebouwde plekken binnen de bestaande kernen of op locaties die hun huidige functie verliezen en waarvoor een andere invulling moet worden gezocht.

Onderhavige inbreidingslocatie is opgenomen als ontwikkelingslocatie in voorbereiding voor woningbouw. Hiervan worden vier woningen gerealiseerd voor de specifieke doelgroep starters (goedkopere segment) en vijf in het duurdere segment. Daarnaast zorgt het verschil in aanbod van de woningen voor meer verscheidenheid in woonmilieus. De voorgenomen ontwikkeling past met dit gegeven binnen de toekomstvisie van de gemeente Oldebroek.

Kwalitatief Woningbouwprogramma

De gemeente stelt jaarlijks een woningbouwprogramma op waaraan nieuwe plannen worden getoetst. Uitgangspunt daarbij zijn de afspraken die in de regionale woonvisie zijn gemaakt over de verdeling van de te bouwen woningen in de periode 2013-2024. Voor de gemeente Oldebroek is voor de genoemde periode een bandbreedte opgenomen van 560-850 woningen. Hiervan is het gemiddelde genomen met daarbij 10% opgeteld in verband met planuitval. Het aantal voor de gemeente Oldebroek komt hiermee uit op 776 woningen. Voor de periode 2016-2024 wordt de bouw van 740 woningen voorzien. Daarnaast zijn er in 2013 t/m 2015 in totaal 157 woningen opgeleverd. Dit brengt de woningbouwprogrammering van de gemeente in de periode 2013-2024 op 897 woningen. Hierdoor is sprake van een kleine overprogrammering.

De afgelopen jaren zijn er weinig woningen toegevoegd in Hattemerbroek. Om een beeld te krijgen van de woningbehoefte is in 2014 een woningmarktonderzoek uitgevoerd. Op basis van dit onderzoek blijkt behoefte te zijn aan een toevoeging van 35 woningen, waarvan 80% in het goedkope/betaalbare segment en 20% in het segment tot € 250.000,-. Het project waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft, voorziet in een deel van deze behoefte.

Om het karakter van het dorp Hattemerbroek te behouden, geeft de gemeente de voorkeur aan inbreiding boven uitbreiding. Eén van de locaties die de gemeente als potentiële ontwikkellocatie heeft aangewezen betreft het plangebied van dit bestemmingsplan. De gemeente heeft aangegeven dat op de locatie maximaal negen woningen worden gebouwd, waarvan vijf in het dure segment en vier voor starters. Het plangebied is opgenomen in het Woningbouwprogramma 2014-2019, waaruit blijkt dat behoefte is aan vier koopwoningen uit het goedkope segment en vijf woningen in het dure segment.

3.3.2 Conclusie gemeentelijk beleid

De herontwikkeling van het perceel Zuiderzeestraatweg 680 is in lijn met de Toekomstvisie Oldebroek 2030. Op basis van het geldende bestemmingsplan is de voorgenomen ontwikkeling niet mogelijk. Met voorliggend plan wordt de nieuwe situatie juridisch-planologisch vastgelegd.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

In onderstaande paragrafen wordt een overzicht gegeven van de voor het nieuw op te stellen bestemmingsplan relevante omgevingsaspecten. Omgevingsaspecten zijn een belangrijk onderdeel van de belangenafweging die ten grondslag ligt aan het bestemmingsplan. Eventuele milieuaspecten kunnen, voorzover mogelijk en noodzakelijk, vertaald worden in de regeling van dit bestemmingsplan.

4.1 Vormvrije-merbeoordeling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsbeleid planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten, die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit m.e.r. is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer (Besluit m.e.r., Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling blijft ruimschoots onder de drempelwaarde.

Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan (op ruime afstand van Natura 2000-gebieden en de EHS waardoor deze door de ontwikkeling niet worden beïnvloed) en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

4.2 Cultuurhistorie

Algemeen

Cultuurhistorie kan worden gedefinieerd als 'sporen, objecten en patronen/structuren die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie en ontwikkeling'. Cultuurhistorische waarden zijn daarom verbonden aan landschappelijke kwaliteiten, archeologie en bouwwerken, al dan niet met een status als monument. Bepaalde landschappelijke elementen als houtwallen, bosjes, bomen, waterlopen etc., kunnen een cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen in verband met de ontstaans-, bewonings- en ontginningsgeschiedenis van de streek. In het bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen om deze geschiedenis te behouden c.q. de waarden te beschermen.

De oude lintstructuur, met daarbij de waardevolle panden, van de Zuiderzeestraatweg is van cultuurhistorische betekenis. Veel gebouwen langs het lint vormen de historische context en zijn van een cultuurhistorische waarde en vormen daarmee de schakels binnen het netwerk van het oude lint. In onderhavig plangebied is geen sprake van een specifieke cultuurhistorische waarde. Een bedreiging van de karakteristieken wordt gevormd door nieuwbouw van woonhuizen en winkels die de eenvoud en eenduidigheid van de bestaande typologie aantasten.

Archeologie

In ruimtelijke plannen en projecten die archeologische resten in de bodem kunnen aantasten moet rekening gehouden worden met bekende en te verwachten archeologische waarden.

Aanwezige archeologische waarden

Uitgangspunt binnen het bestemmingsplan is het veiligstellen van de aanwezige (en aangetoonde) archeologische waarden. De gebieden waar het daarbij concreet om gaat staan aangegeven op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) die de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) samen met de provincie Gelderland heeft opgesteld. Hieruit blijkt dat voor het onderhavige plangebied het opnemen van een beschermende regeling niet noodzakelijk is, omdat er op het perceel geen aanwezige en/of aangetoonde waarden voorkomen.

Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz)

De Wamz betreft een wijziging van de Monumentenwet 1988 voor wat betreft archeologische monumentenzorg, die op 1 september 2007 in werking is getreden. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Het archeologisch bodemarchief is de grootste bron voor de geschiedenis van Nederland. Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van dit erfgoed in situ (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Om te voorkomen dat door de koppeling van de bescherming van archeologische waarden met het bestemmingsplan ook de hele kleine ruimtelijke ingrepen aan een afweging ten aanzien van archeologie onderhevig zijn, is artikel 41a aan de Monumentenwet 1988 toegevoegd. Dit artikel regelt dat bij ingrepen onder de 100 m2, waarvoor een omgevingsvergunning wordt aangevraagd, geen verplichtingen ten aanzien van archeologie worden opgelegd.

Daarnaast heeft de gemeente Oldebroek een eigen archeologische waarden- en verwachtingskaart laten opstellen door RAAP (18 mei 2010). Deze kaart dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in acht te worden genomen.

Onderzoek en conclusie

In het plangebied bevinden zich geen objecten die van cultuurhistorische waarden zijn. Wel zijn de stedenbouwkundige structuren en de verkavelingspatronen van de Zuiderzeestraatweg van cultuurhistorische betekenis. Met de ontwikkeling van onderhavig nieuwbouwproject is met de stedenbouwkundige opzet rekening gehouden met deze cultuurhistorische waarden (zie paragraaf 5.1).

Volgens de gemeentelijke verwachtingskaart geldt voor het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde. Deze verwachting is gebaseerd op de aanwezigheid van een hoger gelegen dekzandrug waar door het gebruik als bouwland een cultuurdek op terecht is gekomen. Dit cultuurdek beschermt de archeologische waarden wanneer dit dek dik genoeg is. De dikte is vooralsnog niet middels archeologische boringen vastgesteld. Historisch kaartmateriaal toont aan dat het gebied in ieder geval 200 jaar geleden in gebruik was als bouwland. Rond 1832 wordt de Zuiderzeestraatweg aangelegd, waarbij het plangebied tussen de straatweg en de Oude Weg wordt ingeklemd. Pas na 1900 ontstaat langs de Zuiderzeestraatweg stapsgewijs een bewoningslint. In de tweede helft van de vorige eeuw verdicht het lint zich. Dan wordt er een tankstation ingericht en later een garage met showroom. Het spreekt voor zich dat de aanwezigheid van een tankstation met de daarbij behorende ondergrondse tanks niet bevorderlijk is geweest voor eventueel aanwezige archeologische waarden. Hetzelfde geldt voor de huidige opstallen. Milieukundig onderzoek heeft aangetoond dat er nog ondergrondse tanks in de bodem aanwezig zijn. De aanleg van de Zuiderzeestraatweg alsmede de bebouwing die er in de 20e eeuw is verschenen, maakt dat de kans op het aantreffen van archeologische waarden nihil is.

Daarom is door de archeologisch deskundige van de gemeente geadviseerd om hier geen archeologisch onderzoek te verlangen. Dit advies heeft de gemeente overgenomen.

4.3 Bodem

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek en conclusie

Om de bodemkwaliteit van de locatie vast te stellen, is verkennend onderzoek uitgevoerd. De resultaten van het bodemonderzoek zijn als bijlage 1 bij deze toelichting opgenomen. Op basis van de resultaten van het onderzoek kan geconcludeerd worden dat verhoogde gehalten in de ondergrond (minerale olie en PAK) en grondwater (barium, kwik, molybdeen en zink) zijn aangetoond.

In verband met de werkzaamheden kan het in dit kader noodzakelijk zijn de aanwezige bodemverontreiniging geheel of gedeeltelijk te saneren. Voor de sanering van de aangetroffen bodemverontreiniging is daarom dan een plan van aanpak opgesteld. Deze is opgenomen in bijlage 3. Het plan van aanpak geeft de werkwijze weer waarop de bodem gesaneerd gaat worden. Nadat de sanering is afgerond is de grond ter plaats van de aangetroffen verontreiniging tot aan de functieklasse wonen gesaneerd. Er wordt geconcludeerd dat na de sanering het aspect bodem de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

4.4 Ecologie

Toetsingskader en beleid

Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Toetsing

Gebiedsbescherming
De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Natuurbeschermingswet. Wanneer ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS).

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het gebied 'Veluwe'. Dit gebied is ook aangewezen als EHS-gebied.  Het plangebied ligt op een afstand van 600 meter vanaf het plangebied. Vanwege de aard van de ontwikkeling en de relatief grote afstand zijn er geen negatieve effecten op de instandhoudingdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. Tevens is sprake van een verbeterde milieusituatie. Gesteld kan worden dat een woonfunctie een minder grote invloed op de natuurwaarden heeft dan een garagebedrijf. Onder meer omdat het aantal verkeersbewegingen door omschakeling naar een woonfunctie per saldo zal afnemen.

Soortenbescherming
Op grond van de Flora- en faunawet geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan op Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode Lijstsoorten zijn deze voorwaarden zeer streng. Naar verwachting wordt 1 januari 2017 de Nieuwe Wet natuurbescherming van kracht. Deze wet integreert de Flora- en faunawet, de Boswet en de Natuurbeschermingswet 1998 tot één wet. Deze wet implementeert tevens de Vogel- en Habitatrichtlijn en andere verdragen in het nationaal natuurbeschermingsrecht.

Onderzoek en conclusie

In verband met mogelijk voorkomen van beschermde planten- en diersoorten heeft een ecologische quickscan plaatsgevonden. Dit onderzoek is als bijlage 2 bij de toelichting toegevoegd. Hierna worden de belangrijkste resultaten en conclusies besproken. Er is vastgesteld dat het voorkomen van matig of zwaar beschermde soorten is uitgesloten.

Het plangebied bezit geen mogelijkheden voor vleermuizen en vogels om er te verblijven. Wel vliegen er vleermuizen in lage dichtheid. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen. Effecten op vleermuizen worden derhalve uitgesloten. Er kunnen daarnaast algemene licht beschermde zoogdieren voorkomen. Voor deze algemene soorten bestaat een algemene vrijstelling van de Flora- en faunawet. Het is aannemelijk dat dit ontheffingenbeleid wordt voorgezet onder de Nieuwe Natuurwet. Het voorkomen van overige beschermde soorten is uitgesloten.
Op grond van bovenstaande analyse worden effecten op matig en zwaar beschermde planten- en diersoorten uitgesloten; de plannen zijn niet in strijd met het gestelde binnen de Flora- en faunawet en de Nieuwe Wet natuurbescherming.

4.5 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Onderzoek en conclusie

Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen liggen. Ook worden hier geen gevaarlijke stoffen over de weg, het water of door buisleidingen vervoerd. Volgens het Basisnet Spoor vindt daarnaast ook geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de spoorlijn Utrecht-Zwolle, die op circa 250 meter van het plangebied ligt. De conclusie is dat het aspect externe veiligheid de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

4.6 Luchtkwaliteit

Algemeen

De Europese Unie heeft luchtkwaliteitsnormen vastgesteld, die het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging tot doel hebben. Nederland heeft deze luchtkwaliteitsnormen opgenomen in de nationale wetgeving. De Nederlandse wet- en regelgeving voor de luchtkwaliteit in de buitenlucht vloeit voort uit titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm).

Indien het uitoefenen van bevoegdheden (zoals het vaststellen van bestemmingsplannen en het verlenen van omgevingsvergunningen) gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat sprake is van één van onderstaande gronden (artikel 5.16 Wm):

  • er wordt voldaan aan de in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarden;
  • een besluit (per saldo) niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een besluit 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de concentratie van een stof;
  • het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Er is gekeken of de bijdrage van het voorliggende bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Projecten die 'niet in betekende mate' (nibm) bijdragen aan de luchtverontreinigingen, hoeven niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen. Hiervoor wordt een grens gehanteerd van 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Dit betekent dat voor NO2 en PM10 projectbijdragen zijn toegestaan van maximaal 1,2 µg/m³.

Voor een aantal functies geeft de ministeriële regeling 'niet in betekenende mate bijdragen' hier een cijfermatige invulling aan. Volgens deze regeling kan de bijdrage van minder dan 1.500 woningen bij 1 ontsluitingsweg als nibm aangemerkt worden.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening (artikel 3:1 Wet ruimtelijke ordening) dient bij het opstellen van ruimtelijke plannen gemotiveerd te worden op welke wijze rekening is gehouden met de luchtkwaliteit. Voor het voorliggende plan is uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit in de omgeving van het plangebied.

Beoordeling

De ontwikkeling betreft de realisatie van 9 woningen. Deze ontwikkeling is aangemerkt als niet in betekende mate, omdat het minder dan 1.500 woningen betreft. Toetsen aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer is daarom niet noodzakelijk. Vanuit de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) vormt de luchtkwaliteit geen belemmering voor het vaststellen van het voorliggende bestemmingsplan.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is rekening gehouden met de luchtkwaliteit in de omgeving van het plangebied. Om de luchtkwaliteit in de omgeving van het gebied inzichtelijk te maken, is de monitoringstool van het Ministerie van IenM (www.nsl-monitoringstool.nl) geraadpleegd.

Met behulp van de Monitoringstool (versie 2013) zijn de concentraties luchtverontreinigende stoffen ter plaatse van het plangebied beoordeeld. Het plangebied wordt ontsloten door de Zuiderzeestraatweg en de Oude Weg. Uit de Monitoringstool blijkt dat in 2012 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Zuiderzeestraatweg (als maatgevende doorgaande weg in de omgeving van het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Tevens zal het aantal verkeersbewegingen na de ontwikkeling afnemen. In de huidige situatie is namelijk sprake van een autogarage waarbij het aantal verkeersbewegingen gedurende de dag erg hoog is in vergelijking met een woonfunctie. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse en is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.

4.7 Milieuzonering

Beleid en normstelling 

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Toetsing en conclusie

Rondom het plangebied bevinden zich met name percelen die een woonfunctie hebben. Het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf ligt ten noorden van het plangebied. Het betreffen een drietal veehouderijen. Voor dit type bedrijven geldt een richtafstand van 100 meter op basis van de VNG-brochure. Op basis van het Activiteitenbesluit, dat van toepassing is op veehouderijen, geldt voor deze situatie (bebouwde kom) een afstand van 100 meter tussen woningen en het emissiepunt van stallen. Gemeenten mogen van deze afstanden afwijken door het vaststellen van een geurverordening.

De gemeenteraad van de gemeente Oldebroek heeft op 21 mei 2013 een geurverordening vastgesteld voor de veehouderijen aan de Middeldijk 12, de Oude Weg 10A en de Oude Weg 10. Op basis van deze verordening mag in deze situatie een afstand van 50 meter tot woningen worden toegepast. De motivering voor het toepassen van deze verkleinde afstand is opgenomen in bijlage 5. Op basis van dit rapport wordt gesteld dat sprake is van een verantwoorde milieuzonering en vormt hiermee geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.8 Water

Waterbeheer en watertoets

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Vallei en Veluwe, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan;
  • Provinciale Structuurvisie;
  • Verordening Ruimte.

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheersplan 2010-2015 heeft Waterschap Vallei & Veluwe zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd voor de periode 2010 tot en met 2015. Het plan bepaalt in grote lijnen de agenda van Waterschap Vallei & Veluwe voor deze jaren. De plannen zijn gebundeld in de drie programma's: Veilige dijken, Voldoende en schoon water en Zuivering afvalwater.

Met deze plannen wordt bereikt dat het beheersgebied wordt beschermd tegen overstromingen, dat er voldoende en schoon water (oppervlakte en grondwater) is waar dit nodig is en dat het afvalwater wordt ingezameld en behandeld.

Het waterschap beschouwt de waterketen als één geheel en wil het beheer van de verschillende schakels op elkaar afstemmen. Enerzijds om kosten te besparen, anderzijds om het zuiveringsrendement verder te verhogen. Dit kan het niet alleen. Immers, het waterschap beheert slechts enkele schakels in de keten. Daarom wil het waterschap de komende jaren nog intensiever samenwerken met – vooral – de gemeenten in het gebied.

Gemeentelijk beleid

In het Waterplan Oldebroek 2009-2015 'Water waarderen!' worden uitgangspunten, randvoorwaarden en streefbeelden weergegeven. De gemeente wil een gezond en veerkrachtig watersysteem realiseren met het oog op een aantrekkelijke en een gezonde leefomgeving. Hierbij wordt rekening gehouden met de ontwikkelingsmogelijkheden van een duurzaam watersysteem, een duurzame waterketen en de overige aangrenzende beleidsterreinen. Onderdeel hiervan is het gemeentelijke beleid ten aanzien van duurzaam watergebruik en is erop gericht om zo weinig mogelijk schoon hemelwater via de riolering af te voeren.

Watertoets

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.

Beoordeling

In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven. Het wateradvies is in bijlage 6 opgenomen.

4.9 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Normstelling

Langs alle wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Nieuwe situaties

In het bestemmingsplan worden nieuwe woningen voorzien. De woonfunctie is op grond van de Wgh geluidsgevoelig, waardoor akoestisch onderzoek verplicht is. Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van wegen en spoorwegen gelden respectievelijk voorkeursgrenswaarden van 48 en 55 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Deze hogere grenswaarde mag de maximaal toelaatbare hogere waarde niet te boven gaan. De maximale ontheffingswaarde in onderhavige situatie bedraagt 63 dB voor wegen en 68 dB voor spoorwegen (binnenstedelijk gelegen woningen).

Wegen met een maximumsnelheid van 30 km/h zijn op grond van de Wgh niet-gezoneerd, maar worden in het kader van een goede ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie wel betrokken in het akoestisch onderzoek. Voor de beoordeling van de geluidsbelasting wordt aangesloten bij de normstelling uit de Wgh, waarbij de voorkeursgrenswaarde van 48 dB als richtwaarde en de maximale ontheffingswaarde van 63 dB als maximaal aanvaardbare waarde wordt gehanteerd.

Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een maximumsnelheid lager dan 70 km/h geldt een correctie van 5 dB. Voor overige wegen geldt in beginsel een correctie van 2 dB. Van deze correctie (conform artikel 3.4 uit het Reken- en Meetvoorschrift 2012) is gebruikgemaakt.

De geluidswaarde binnen de geluidsgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB.

Onderzoek

Aangezien de locatie is gelegen binnen de geluidszones van de Zuiderzeestraatweg en de spoorlijn Zwolle-Amersfoort, is akoestisch onderzoek op grond van de Wgh uitgevoerd. Langs de locatie is de Oude Weg gelegen, een 30 km/h-weg. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is deze weg ook in het akoestisch onderzoek opgenomen. Het onderzoek is in bijlage 4 bij deze toelichting toegevoegd.

Het onderzoek concludeert dan ten gevolge van het verkeer op de Oude Weg en ten gevolge van de spoorlijn sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

Ten gevolge van het verkeer op de Zuiderzeestraatweg wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden, maar de maximale ontheffingswaarde van 63 dB niet. Geconcludeerd kan worden dat verdere maatregelen om de geluidsbelasting te reduceren niet mogelijk, gewenst of doelmatig zijn. Gelijktijdig met het bestemmingsplan moet dan ook een besluit tot vaststelling van hogere waarde worden voorbereid.

4.10 Verkeer

Binnen het plangebied worden 9 woningen mogelijk gemaakt. De gemeente Oldebroek is een weinig stedelijke gemeente en het plangebied ligt in de bebouwde kom. Op basis van het autobezit in deze gemeente worden hiervoor gemiddelde kencijfers gehanteerd uit publicatie 317 van het CROW ('Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', 2012). De verkeersgeneratie van een tussen-/hoekwoning bedraagt 7,4 mvt/etmaal, in totaal 66 mvt/etmaal. Van de 9 woningen hebben 6 woningen een ontsluiting aan de Oude Weg en 3 woningen aan de Zuiderzeestraatweg. De verkeersgeneratie bedraagt dan ook respectievelijk 44 mvt/etmaal en 22 mvt/etmaal.

In de huidige situatie zijn een autogarage en een bedrijfswoning aanwezig. Deze garage kent een brutovloeroppervlak van circa 800 m2. Voor de autogarage wordt uitgegaan van een arbeidsintensief/bezoekersextensief bedrijf. De verkeersgeneratie hiervan bedraagt 10 mvt/etmaal per 100 m2 bvo, in totaal dus 80 mvt/etmaal. De verkeersgeneratie van een vrijstaande woning bedraagt 8,2 mvt/etmaal. De totale verkeersgeneratie in de huidige situatie bedraagt dan ook 88 mvt/etmaal. De inschatting is dat 30% aan de Oude Weg wordt ontsloten en 70% aan de Zuiderzeestraatweg. De verkeersgeneratie bedraagt daarmee 26 mvt/etmaal op de Oude Weg en 62 mvt/etmaal op de Zuiderzeestraatweg.

Op de Oude Weg is sprake van een afname in de verkeersgeneratie en op de Zuiderzeestraatweg bedraagt de toename 40 mvt/etmaal. Aangezien deze toename dusdanig beperkt is, kan gesteld worden dat er geen problemen zullen optreden in de verkeersafwikkeling.

4.11 Parkeren

De gemeente Oldebroek hanteert eigen parkeernormen (Nota Parkeernormen, gemeenten Elburg, Hattem, Nunspeet en Oldebroek, 2013). De parkeerbehoefte bedraagt 2,2 parkeerplaatsen per woning. Voor 9 woningen bedraagt de parkeerbehoefte dan ook 20 parkeerplaatsen. In het stedenbouwkundig plan zijn 12 parkeerplaatsen ingetekend, waardoor de resterende 8 parkeerplaatsen in de openbare ruimte gezocht moeten worden. Met de parkeerplaatsen aan de Oude Wegzijde wordt rekening gehouden met parkeerplaatsen van 5 meter diep.

Volgens de parkeernota is het toegestaan om te parkeren op en langs de openbare weg. Aan de Oude Weg is het niet wenselijk om te parkeren, gezien het smalle profiel van de weg. Wel is er ten westen van het plangebied een verharde strook van circa 20 meter lang aan de noordzijde van de Oude Weg. Hier kunnen 3 voertuigen geparkeerd worden. Deze strook ligt op circa 30-50 meter afstand van het plangebied. De loopafstand is daarmee acceptabel.

Verder zijn aan de Zuiderzeestraatweg langsparkeerplaatsen aanwezig. Rekening houdend met inritten en een maximaal aanvaardbare loopafstand van 100 meter voor woningen, zijn hier circa 13 parkeerplaatsen in de directe nabijheid van het plangebied aanwezig. Hierbij is al rekening gehouden met 3 parkeerplaatsen ten behoeve van het plangebied, welke zijn geprojecteerd op de situatietekening. Deze 13 parkeerplaatsen worden, vanwege de oversteekbaarheid, naar verwachting alleen gebruikt door mensen met een bestemming aan de noordzijde van de Zuiderzeestraatweg. Aangezien er op het terrein van alle bestaande woningen ook ruimte voor parkeren is, kan gesteld worden dat 13 parkeerplaatsen voor 8 woningen (bestaand en toekomstig) voldoende ruimte biedt om de resterende parkeerbehoefte van 5 parkeerplaatsen op te vangen zonder dat er problemen optreden.

Hoofdstuk 5 Planuitgangspunten

5.1 Stedenbouwkundig plan

De bestaande woningen op nummer 680 blijft in de nieuwe situatie behouden en wordt in gebruikgenomen ten behoeve van reguliere bewoning. Daarnaast voorziet de ontwikkeling in de bouw van 9 woningen, waarbij het stedenbouwkundige plan is gebaseerd op de invulling van het perceel met een blok van zes woningen aan de Oude Weg en een blok van drie woningen aan de Zuiderzeestraatweg. Alle woningen worden rechtstreeks op de desbetreffende wegen ontsloten. De slagenverkaveling staat hier haaks op de Zuiderzeestraatweg. De bebouwing volgt de richting van de bestaande verkaveling, zoals ook het geval is op de omliggende percelen. Op deze manier worden de woningen op een goede manier ingepast in de bestaande stedenbouwkundige structuur van het gebied. De bedrijfswoning wordt gehandhaafd en wordt bestemd als een reguliere woning. Deze staat dichter op de weg dan de nieuwe woningen.

 

De nieuwe woningen worden in de bestaande rooilijn van respectievelijk de Zuiderzeestraatweg en de Oude Weg gesitueerd. Hiermee is de positionering in lijn met de overige bebouwing langs deze wegen. De verkaveling en situering van de bebouwing is weergegeven in de volgende figuren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.HB106-VG01_0005.jpg"

Figuur 5.1 Verkaveling en situering van de bebouwing (bron: Knol Bouw)

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.HB106-VG01_0006.png"

Figuur 5.2 Straatimpressie van de beoogde woningen aan de Zuiderzeestraatweg (bron: Knol Bouw)

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.HB106-VG01_0007.png"

Figuur 5.3 Straatimpressie van de beoogde woningen aan de Oude Weg (bron: Knol Bouw)

De kappen van de woningen zijn de beelddragers in het plan. Manifeste kappen dragen bij aan een rustige, landelijke uitstraling van de dorpsrand. Om dit te bereiken hebben de bouwvolumes een mansardekap met een lage goot, die veel voorkomt in de directe omgeving van het plangebied.

Hoofdstuk 6 Plansystematiek

Dit hoofdstuk beschrijft een algemene beschrijving van de gehanteerde wettelijke richtlijnen voor dit bestemmingsplan en een toelichting op de bestemming die van toepassing zijn op dit bestemmingplan.

6.1 Toelichting op de plansystematiek

Als opzet voor de planologische regeling van dit gebied, is gekozen voor een verbeelding met flexibele bestemmings- en bouwregels, waarin het door de gemeente vastgestelde beleid wordt omschreven.

6.2 Indeling regels per bestemming

De regels zijn als volgt ingedeeld.

  • 1. Bestemmingsomschrijving. Hierin staat voor welke functie(s) de gronden mogen worden gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van de functies is.
  • 2. Bouwregels. Hierin is aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken in principe zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij moet worden aangehouden.
  • 3. Nadere eisen. Hierbij is bepaald dat het college nadere eisen kan stellen aan de afmetingen en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
    • a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden: ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden binnen andere bestemmingen, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed;
    • b. de milieusituatie: ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de milieuaspecten, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking;
    • c. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld: ten aanzien van de situering en de vormgeving van bouwwerken, dient gestreefd te worden naar de instandhouding of het tot stand brengen van een in stedenbouwkundig opzicht, harmonieus straat- en bebouwingsbeeld;
    • d. de sociale veiligheid: uit het oogpunt van sociale veiligheid is het beleid om de oriëntatie van de (verblijfsgebieden van) gebouwen zoveel mogelijk op de openbare ruimte (straatzijde) te richten en het aanleggen van zichtbelemmerende groenvoorzieningen tegen te gaan;
    • e. de verkeersveiligheid: ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de instandhouding of het tot stand brengen van een verkeersveilige situatie;
    • f. de woonsituatie: ten aanzien van de woonsituatie dient rekening te worden gehouden met het in stand houden en/of het garanderen van een goede woonsituatie zoals de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte en het uitzicht.
  • 4. Afwijken van de bouwregels. In de toekomst kunnen zich omstandigheden voordoen die thans nog niet voorzien zijn, waaruit blijkt dat de bouwregels niet toereikend zijn. Daarom kan het college voor ondergeschikte aspecten binnen een bestemming bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels. Van geval tot geval zal een afweging moeten worden gemaakt. Het afwijken van de basisregels is bedoeld voor uitzonderingssituaties waarbij bepaalde criteria zijn opgenomen. In eerste instantie zal echter gestreefd worden naar het laten voldoen van de plannen aan de basisregeling. Bij toepassing van de bevoegdheid om af te wijken van het plan, gelden specifieke procedureregels die zijn opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
  • 5. Specifieke gebruiksregels. In principe moeten de gronden en de gebouwen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming. Waar nodig zijn voor de duidelijkheid en ten behoeve van het aangeven van de reikwijdte van de bestemming gebruiksvormen vermeld, die in ieder geval als strijdig met de bestemming moeten worden aangemerkt.
  • 6. Afwijken van de gebruiksregels. Omdat van een aantal gebruiksvormen niet op voorhand gezegd kan worden of ze aanvaardbaar zijn of niet, is het college bevoegd om bij een omgevingsvergunning af te wijken van de specifieke gebruiksregels. Deze omgevingsvergunning wordt verleend na een zorgvuldige afweging van functies en waarden binnen de bestemming.
  • 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Deze omgevingsvergunning kan worden verleend voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden, die anders zijn dan bouwen. Hiermee kan de gemeente ook ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen tegenhouden, zoals het ophogen van gronden, het dempen van sloten, het scheuren van grasland en het aanleggen van rioleringen.

6.3 Bestemmingen

Wonen - 1

De te realiseren woningen hebben de bestemming 'Wonen - 1' gekregen. Er wordt uitgegaan van woningen met een goot ter hoogte van de eerste verdiepingsvloer. Het aantal te bouwen woningen is bepaald middels de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden'. Dit betekent dat een totaal van zes woningen langs de Oude Weg mogen worden gebouwd en drie woningen langs de Zuiderzeestraatweg.

Er mogen woningen gebouwd worden met een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3 en 10 meter. De bouwregels zijn zodanig opgezet dat ze de waarden van het stedenbouwkundig plan waarborgen. De opzet van de bestemming sluit aan op het bestemmingsplan voor de rest van het dorp, weliswaar met een geactualiseerde regeling. Ook zijn er mogelijkheden opgenomen voor bijgebouwen, uitbreidingen, overkappingen en overige bouwwerken. Indien bewoners voornemens zijn een bed en breakfast te beginnen, dan kunnen zij een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan aanvragen. Hier zijn voorwaarden aan verbonden.

Wonen - 2

De te behouden woning heeft de bestemming 'Wonen - 2' gekregen. Binnen deze bestemming zijn alleen vrijstaande woningen toegestaan met een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 9 meter.

Tuin

De tuinen aan de wegzijde/voorkant van de woningen zijn onder deze bestemming gebracht. Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan, afgezien (delen van) overkappingen en ondergeschikte bouwdelen, waaronder erkers. Hiermee wordt een bepaalde openheid behouden.

6.4 Overige regelingen

In dit bestemmingsplan worden de gronden in het plangebied voor verschillende doeleinden bestemd. Daarbij worden regels gegeven voor het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken en gebouwen, voor zover dat in het belang van een goede ruimtelijke ordening nodig is. Het college kan binnen de grenzen die in het plan zijn aangegeven, bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels en/of van de specifieke gebruiksregels. Een bestemmingsplan bevat niet alle regels die het bouwen op en het gebruik van de grond regelen. Zo zijn er bijvoorbeeld nog andere gemeentelijke verordeningen, de milieuwetten en de waterschapskeur, waarin eisen en beperkingen kunnen voorkomen, waarover het bestemmingsplan zich niet uitspreekt. Bij een procedure waarbij vergunningen (bijvoorbeeld een omgevingsvergunning voor het bouwen) worden verleend, kunnen die andere regels beperkingen opleggen op andere gronden dan planologische.

6.5 Overgangsrecht

Het overgangsrecht geldt voor bouwwerken die ooit met een bouwvergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar die nu vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht zijn gebracht. Het overgangsrecht is er op gericht dat deze bouwwerken uiteindelijk zullen verdwijnen of het gebruik ervan wordt beëindigd, zodat de situatie in overeenstemming komt met de gegeven bestemming.

In beginsel mogen de bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, slechts in ondergeschikte mate gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Meestal is dat een eenmalige handeling aan het bouwwerk. Het is niet mogelijk om hiermee geheel of in stappen tot een nieuw bouwwerk te komen.

6.6 Handhaving

Uit de jurisprudentie zoals die door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is gevormd, blijkt dat de gemeente haar handhavingstaak serieus moet nemen. Handhaving is een verplichting, waarvan alleen mag worden afgezien als er concreet zicht is op legalisatie van de overtreding, dan wel als handhaving zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. In de gemeentelijke beleidsnota 'Integrale handhaving gemeente Oldebroek 2009' neemt naleving van bestemmingsplannen een belangrijke plaats in.

Handhaving is voor de gemeente meer dan alleen met bestuurlijke sancties optreden tegen overtredingen. Er wordt ook grote waarde gehecht aan preventie door middel van communicatie en voorlichting naar burgers en bedrijven, advisering, stimulering, toezicht en zichtbaar optreden. Daar waar overtredingen worden geconstateerd, treedt de gemeente zo vroeg mogelijk op. Als de overtreder de overtreding niet vrijwillig beëindigt, dan maakt de gemeente gebruik van de haar ter beschikking staande handhavingsinstrumenten.

Van handhaving kan alleen worden afgezien in situaties waarin dit op grond van de jurisprudentie is toegelaten. Blijkens de Wabo is het verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met een bestemmingsplan. Een overtreding hiervan is een strafbaar feit. Strafrechtelijk optreden is complementair op bestuursrechtelijke handhaving en kan met name ingezet worden bij overtredingen waarvan de gevolgen niet ongedaan gemaakt kunnen worden. Een voorbeeld hiervan is het kappen van houtwallen. Ook bij overtredingen die zich telkens weer herhalen en bij kortdurende overtredingen is deze aanpak wenselijk.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid van het plan

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Initiatiefnemer realiseert dit bouwplan voor eigen rekening en risico. De gemeente heeft een faciliterende rol waarbij voor dit bouwplan kosten worden gemaakt. Met de Wro beschikken gemeenten over mogelijkheden voor kostenverhaal. Bij bepaalde bouwplannen moet de gemeente in beginsel een exploitatieplan opstellen. Van deze verplichting kan worden afgezien als het kostenverhaal anderszins verzekerd is, bijvoorbeeld met een anterieure overeenkomst. Voor vaststelling van het bestemmingsplan wordt met initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten waardoor het gemeentelijk kostenverhaal verzekerd is.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro wordt het plan toegezonden naar de vooroverlegpartners. Op basis van de Inspraakverordening Oldebroek wordt het bestemmingsplan niet voor inspraak ter inzage gelegd.

Het plan heeft als ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen, volgens Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Gedurende een termijn van zes weken kon eenieder zienswijzen indienen. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Het bestemmingsplan is vervolgens op 9 maart 2017 (ongewijzigd) vastgesteld. Na vaststelling wordt het bestemmingsplan opnieuw gedurende zes weken ter inzage gelegd. Binnen deze termijn kan door belanghebbenden beroep worden ingediend bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.