direct naar inhoud van Artikel 14 Waarde- archeologie (dubbelbestemming)
Plan: Landschapszone
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0268.BP24000-OH01

Artikel 14 Waarde- archeologie (dubbelbestemming)

14.1 Bestemmingsomschrijving

Alle gronden in het plangebied met de daaraan toegewezen bestemmingen zijn middels de bestemming "Waarde- archeologie (dubbelbestemming)" mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in beschermingscategorieën, afhankelijk van de mate van bescherming te weten:

  • 1. ter plaatse van de aanduiding Waarde- archeologie 2, archeologisch onderzoeksgebied;
  • 2. ter plaatse van de aanduiding Waarde- archeologie 3, archeologisch waardevol gebied;
  • 3. ter plaatse van de aanduiding Waarde- archeologie 4, archeologisch monument.

14.2 Specifieke bouwregels Waarde- archeologie 2
  • 1. Op gronden aangeduid als 'Archeologisch onderzoeksgebied' mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd:

- die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn;

- ten behoeve van de daarop gelegde bestemmingen, mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en/of alleen de bestaande fundering wordt benut en geen grondwerk wordt verricht dieper dan 0,30 m1 onder maaiveld;
  • c. het bouwplan is gesitueerd tot maximaal 3 m1 uit de fundering van een bestaand gebouw;
  • d. voor een bijgebouw de bebouwde oppervlakte van:

I. het bouwplan, of;

II. de al dan niet tegelijkertijd ingediende, gezamenlijke bouwplannen, en;

III. de eerder verleende bouwvergunningen;

buiten de hierboven onder b. en c. genoemde situaties, maximaal 40 m² bedraagt en de hoeveelheid te verplaatsen grond niet meer dan 50% van de te bebouwen oppervlakte bedraagt, gerekend in kubieke meters;

in die gevallen zijn bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemmingen, toegestaan.

14.3 Bouwregels met voorwaarden
  • 1. In afwijking van het bepaalde in lid 14.2 zijn bouwwerken ten behoeve van de voor deze gronden geldende bestemmingen toegestaan, mits op basis van archeologisch onderzoek (met overlegging van een schriftelijke verslag en advies) is aangetoond, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.

  • 2. Indien uit het onder 14.3. onder 1 bedoelde advies over het onderzoek blijkt dat er wel sprake is van (mogelijke) onevenredige aantasting van archeologische waarden, kunnen en zullen door burgemeester en wethouders aan de te verlenen vergunning voorschriften worden verbonden met betrekking tot:
      • het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) het bodemarchief in de bodem worden behouden, zoals alternatieven voor funderingsmethoden, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
      • het doen van nader archeologisch onderzoek;
      • het begeleiden van de activiteiten waarvoor vergunning wordt verleend door een daarvoor aangewezen archeologisch deskundige;
      • overige door in lid 14.3. onder 1 bedoelde archeologisch deskundige geadviseerde voorwaarden.
14.3.1 Procedure voor het verlenen van een vergunning
  • 1. Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over een vergunning als bedoeld onder 1, winnen zij bij een archeologisch deskundige schriftelijk advies in omtrent het uitgevoerde archeologisch onderzoek. Het advies dient weer te geven:
      • of het onderzoek voldoet aan de daaraan gestelde eisen, zoals deze zijn vastgelegd in de begripsbepaling “archeologisch onderzoek” van dit bestemmingsplan;
      • of door het verlenen van de vergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast.
  • 2. 2. Indien uit het onder 1 bedoelde advies blijkt dat er sprake is van een (mogelijke) aantasting dient het advies aan te geven of:
      • de aantasting onder voorwaarden aanvaardbaar is en zo ja welke van de in lid 14.2. onder 2a, b en c genoemde voorwaarden aan de vergunning moeten worden verbonden of welke onder 2d bedoelde overige voorwaarden moeten worden opgelegd.
14.4 Specifieke bouwregels Waarde - archeologie 3
  • 1. Op gronden aangeduid als 'Archeologisch waardevol gebied' mogen ten behoeve van de daarop gelegde bestemmingen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.

14.5 Bouwregels met voorwaarden
  • 1. In afwijking van het bepaalde in lid 14.4 zijn bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemmingen, toegestaan mits op basis van archeologisch onderzoek (met overlegging van een schriftelijke verslaglegging en advies) is aangetoond, dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn.

  • 2. Indien uit het onder 14.5 onder 1 bedoelde advies over het onderzoek blijkt dat er wel sprake is van (mogelijke) onevenredige aantasting van archeologische waarden, kunnen door burgemeester en wethouders aan de te verlenen vergunning voorschriften worden verbonden met betrekking tot:
      • het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden, zoals alternatieven voor funderingsmethoden, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
      • behoud in situ via planaanpassing of eventueel inpassing van archeologische resten;
      • het doen van nader archeologisch onderzoek;
      • het begeleiden van de activiteiten waarvoor vergunning wordt verleend door een daarvoor aangewezen archeologisch deskundige;
      • overige door in lid 14.5 onder 1 bedoelde archeologisch deskundige geadviseerde voorwaarden.
14.5.1 Procedure voor het verlenen van een vergunning
  • 1. Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over een vergunning als bedoeld onder 1, winnen zij bij een archeologisch deskundige schriftelijk advies in omtrent het uitgevoerde archeologisch onderzoek. Het advies dient weer te geven:
      • of het onderzoek voldoet aan de daaraan gestelde eisen, zoals deze zijn vastgelegd in de begripsbepaling “archeologisch onderzoek” van dit bestemmingsplan;
      • of het op basis van het rapport gerechtvaardigd is aan te nemen dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
  • 2. 2. Indien uit het onder 1 bedoelde advies blijkt dat er sprake is van (mogelijke) aanwezigheid van archeologische waarden dient het advies aan te geven of:
      • het realiseren van het plan zonder aantasting van archeologische waarden mogelijk is en zo ja welke van de in lid 14.5. onder 2 genoemde voorwaarden aan de vergunning moeten worden verbonden of welke overige voorwaarden moeten worden opgelegd.
14.6 Specifieke bouwregels Waarde - archeologie 4
  • 1. Op gronden aangeduid als 'Archeologisch monument' mogen ten behoeve van de daarop gelegde bestemmingen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
  • 2. In afwijking van het bepaalde in lid 14.6 zijn bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemmingen, toegestaan, mits de werkzaamheden niet dieper reiken dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld of mits vergunning is verleend door de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurhistorie en Monumentenzorg.
14.7 Aanlegvergunning
  • 1. Het is verboden op gronden die vallen onder de werking van de artikelen 14.2 en 14.4 zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
      • het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
      • grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het aanleggen van drainage en het verwijderen van bestaande funderingen;
      • het verlagen van het waterpeil;
      • het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
      • het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
      • het aanleggen van bos of boomgaard, of het rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
      • het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
      • het aanleggen van nieuwe ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
  • 2. 2. Het bepaalde in lid 1 is niet van toepassing indien en voor zover:
    • a. het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld;
    • b. de eventueel aan te leggen, te verbreden en/of te verharden wegen, voet- of rijwielpaden, parkeergelegenheden en andere oppervlaktebewerkingen geen grotere oppervlakte beslaan dan 40 m2 en daarbij niet meer dan 20 m3 grond wordt verzet;
    • c. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast en dit onderzoek is getoetst en akkoord bevonden, conform het gestelde in 14.7.1 ;
    • d. de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
    • e. werken en werkzaamheden:
    • f. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
    • g. archeologisch onderzoek betreffen;
    • h. mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende aanlegvergunning, kapvergunning of ontgrondingenvergunning;
    • i. waarvoor een vergunning is verleend door de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurhistorie en Monumenten.
14.7.1 Adviesprocedure voor aanlegvergunningen
  • 1. Bij de aanvraag om een aanlegvergunning dient op basis van archeologisch onderzoek te worden aangetoond, dat de archeologische waarden door het uitvoeren van de werken en werkzaamheden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.
  • 2. Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over een aanlegvergunning als bedoeld onder 1, winnen zij bij een archeologisch deskundige schriftelijk advies in omtrent het uitgevoerde archeologisch onderzoek. Het advies dient weer te geven:

of het onderzoek voldoet aan de daaraan gestelde eisen, zoals deze zijn vastgelegd in de begripsbepaling “archeologisch onderzoek” van dit bestemmingsplan;

b. of door het verlenen van de vrijstelling archeologische waarden (kunnen) worden aangetast.

  • 3. Indien uit het onder 2 bedoelde advies blijkt dat er sprake is van een (mogelijke) aantasting dient het advies aan te geven of de aantasting onder voorwaarden aanvaardbaar is en zo ja welke voorwaarden aan de vrijstelling moeten worden verbonden.

14.8 Specifieke wijzigingsbevoegdheid
  • 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van art 3.6 a van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:
  • a. op de plankaart de aanduiding 'Archeologisch onderzoeksgebied' en/of
    'archeologische waardevol gebied' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  • b. op gronden alsnog de aanduiding 'Archeologisch onderzoeksgebied',
    'archeologische waardevol gebied' en/of 'Archeologisch monument' te leggen, indien uit aanvullend archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige en/of monumentale archeologische waarden aanwezig zijn.