direct naar inhoud van 4.6 Bodem
Plan: Nijmegen Ruimte voor de Waal
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0268.BP21000-OH01

4.6 Bodem

Voor de besluitvorming is onder meer een goed beeld noodzakelijk van de bodemkwaliteit. De afgelopen jaren hebben vele soorten bodemonderzoeken in en rondom het plangebied plaatsgevonden. Deze informatie is gebruikt voor de eerste fases van het project.

De doelstellingen zijn per fase als volgt:

  • vooronderzoek: de eerste stap bestaat uit het bestuderen van alle beschikbare bodeminformatie. Deze informatie is bestudeerd en beoordeeld op kwaliteit, overlap en relevantie;
  • actualisatie: uit het historisch bodemonderzoek blijkt dat veel onderzoeken gedateerd zijn. Door onder meer wijzigingen in wet- en regelgeving zijn ze niet meer geschikt voor een goede besluitvorming. Ook zijn enkele verdachte locaties nooit gecontroleerd op de aanwezigheid van verontreiniging. Om een goede inschatting te krijgen van de toepassingsmogelijkheden van de vrijkomende grond is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd;
  • detaillering: het verkennend onderzoek is gevolgd door een nader bodemonderzoek. Bij dit onderzoek zijn diverse aangetroffen verontreinigingen nader in beeld gebracht om meer inzicht te krijgen van de omvang en de risico's voor het plan;
  • hergebruik: verwacht wordt dat veel vrijkomende grond een goede kwaliteit heeft voor civieltechnische toepassingen. Door middel van een fysisch bodemonderzoek is deze veronderstelling getoetst. De bodemkwaliteitskaart geeft aan waar en welke grondstromen kunnen worden toegepast.

Bodemopbouw

De bodemopbouw van het gebied is direct gerelateerd aan de rivier. Door sedimentatie zijn verschillende bodemsoorten afgezet, voornamelijk zand, grind en klei. De bovengrond bestaat voornamelijk uit zavel (zand en klei). Hieronder zijn lagen klei en zand op verschillende diepten aanwezig. De zandlagen in de ondergrond bevatten veel grind. De bovengrond ter plaatse van het binnendijkse gebied bevat lokaal bijmengingen met puin en kolengruis.

Milieuhygiënische bodemkwaliteit

De bodemkwaliteit is voornamelijk beïnvloed door antropogene handelingen. De bovenste lagen ter plaatse van het buitendijkse gebied zijn voornamelijk verontreinigd geraakt door sedimentatie van verontreinigde stoffen uit de Waal. Maatgevende parameters zijn zware metalen en PCB's.

De bovenste lagen ter plaatse van het binnendijkse gebied zijn voornamelijk verontreinigd geraakt door het ophogen of storten van grond, puin en afvalstoffen of door het gebruik van meststoffen en bestrijdingsmiddelen. Maatgevende parameters zijn zware metalen, PAK en OCB's. Asbesthoudende materialen zijn in de bodem en puinlagen op enkele locaties waargenomen of geanalyseerd. Tijdens de uitvoering dient de aannemer alert te zijn op asbest en zonodig passende maatregelen te nemen.

Het grondwater in het gebied is niet dan wel licht verontreinigd met diverse componenten en vormt geen belemmering voor de werkzaamheden. Op diverse locaties is de bodem dermate verontreinigd, dat bij de toekomstige grondwerkzaamheden deze grond niet kan worden hergebruikt. In de bodemonderzoeken is de geschatte omvang van elke bodemverontreiniging weergegeven, inclusief het kadastrale nummer van het perceel en het soort verontreiniging. Daarnaast zijn op diverse locaties olietanks of sterke puinhoudende lagen aanwezig. Ook van de hoeveelheid puin is een inschatting gemaakt.

De hoeveelheden zijn gebaseerd op de resultaten uit het onderhavige en de voorgaande onderzoeken. De mate van detaillering van de omvang van de verontreinigingen verschilt per onderzoek. Indien tijdens een onderzoek een nauwkeurige hoeveelheid verontreiniging of puin is vastgesteld, is deze hoeveelheid ongewijzigd overgenomen.

In de overige gevallen is een schatting gemaakt van de hoeveelheid. Op deze locaties wordt aanvullend onderzoek uitgevoerd in de uitvoeringsfase.

Sanering

Sanering van de bovengenoemde verontreinigingen dient conform de geldende wet- en regelgeving te worden uitgevoerd. Een nadere beschrijving van de risico's, terugsaneerwaarden en werkwijze zijn opgenomen in het grondstromenplan. De overige vrijkomende onderzochte grondstromen kunnen, vanuit milieuhygiënisch oogpunt, worden hergebruikt. De kwaliteit varieert van vrij toepasbaar tot klasse B.

De mogelijkheden voor hergebruik zijn met name voor de eerste meter beperkt vanwege de aanwezigheid van verontreinigingen of bijmengingen.

Van enkele locaties is de bodemkwaliteit nog niet onderzocht, o.a. omdat deze nog niet bereikbaar zijn of nog niet vrijgegeven zijn in verband met niet gesprongen explosieven. Op basis van de historische gegevens of de gegevens van de omliggende percelen is een inschatting gemaakt van de verontreinigingssituatie. Voor de daadwerkelijke kwaliteit dient de aannemer op die locaties nog nader onderzoek uit te voeren tijdens de uitvoering. 

Fysische bodemkwaliteit

Binnen het plangebied is wel Categorie 1 en 2 klei aangetroffen maar geen Categorie 3. Tien van de twaalf ondiepe zandlagen voldoen aan de eisen voor ophoogzand. Vijf van de twaalf ondiepe zandlagen voldoen aan de eisen voor zandbed. Negen van de tien middeldiepe zandlagen voldoend aan de eisen voor ophoogzand, zandbed en drainagezand.

Drie van de tien middeldiepe zandlagen voldoen aan de eisen voor metselzand (NEN5905). Geen van deze monsters voldoen aan de eisen voor betonzand. Volgens de NEN 3835 voldoen geen van de zandlagen aan de eisen voor metselzand of betonzand.

Uit een nadere beoordeling (zeefgrafieken) blijkt dat merendeel van de zandlagen teveel grind bevat. Scheiding van deze grindlagen tijdens de uitvoering vergroot de toepassingsmogelijkheden van deze lagen.

Uit een quickscan van de diepe monsters die in 2003 zijn geanalyseerd blijkt hetzelfde. De monsters bevatten teveel grind voor een directe toepassing.

Het grondstromenplan bevat een nadere toelichting op de bewerkings- en toepassingsmogelijkheden van de vrijkomende zand- en grindlagen.

Effect (nieuwe) waterbodem op waterkwaliteit

Bij het graven van de nevengeul en de (her)inrichting van het gebied komt grond vrij in verschillende samenstellingen en mate van verontreiniging. Met behulp van het chemische deel van het Toetsingskader BPRW zijn emissies en mogelijke verslechteringen van de waterkwaliteit beoordeeld. De toetsing richt zich op de toekomstige situatie, dus om lozing van stoffen vanuit een bestaande - achterblijvende - verontreinigde waterbodem. De centrale vraag is of de chemische KRW-doelstellingen behaald kunnen worden nadat de geul is gegraven.

Samenvattend wordt geconcludeerd dat de waterbodemkwaliteit geen negatieve effecten heeft op het watersysteem en geen belemmering vormt voor het (blijven) halen van de KRW-normen.

De toetsing aan het Toetsingskader BPRW is relevant als:

  • de nieuwe waterbodem na herinrichting gehaltes aan verontreinigende stoffen bevat boven de interventiewaarde én
  • de nieuwe waterbodem een slechtere kwaliteit heeft dan de verwijderde bovenliggende bodem.

Uit beschouwing van de kwaliteit van de toekomstige waterbodem is geconcludeerd dat er binnen de graafcontouren geen sprake is van locaties met én overschrijding van de interventiewaarde én verslechtering ten opzichte van de actuele situatie voor vergraving.

Voor de situatie met het toekomstige 'Eiland Veur-Lent' kan een tijdelijke situatie ontstaan waarbij de nevengeul reeds is aangelegd en watervoerend is, terwijl de bodemverontreiniging nog niet geheel is gesaneerd. Voor deze tijdelijke situatie is een emissie/immissie toets uitgevoerd. Uit de resultaten volgt dat geen verhoogde risico's voor emissies van verontreiniging naar het watersysteem bestaan.

Buiten de graafcontour maar binnen de invloedssfeer van de hydrologische wijzigingen is de situatie bij de zandwinplas Oosterhoutse Waarden beoordeeld. Door het aantakken van de geul aan de oostzijde van de plas zal er meer dynamiek in de plas optreden in de vorm van opwervelingen en waterbewegingen die kunnen leiden tot een verhoogde emissie van verontreiniging uit de waterbodem. Voor het inschatten van de risico's is een emissie/immissie toets uitgevoerd. Geconcludeerd is dat er in een toekomstige situatie geen verhoogde emissie van verontreiniging naar het watersysteem optreedt.

Conclusie ten aanzien van bodem

Onderzoek is gedaan naar de opbouw en de kwaliteit van de bodem, de effecten op het milieu en op de haalbaarheid van het plan. Met deze effecten wordt rekening gehouden bij de realisatie van het plan. De bodemopbouw en –kwaliteit vormen dan ook geen belemmering voor het realiseren van dit bestemmingsplan.