direct naar inhoud van 4.3 Archeologie
Plan: Nijmegen Ruimte voor de Waal
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0268.BP21000-OH01

4.3 Archeologie

Inleiding

Binnen en vooral in de directe omgeving van het plangebied zijn in het recente verleden diverse archeologische onderzoeken uitgevoerd, met name in het kader van de Waalsprong. Specifiek voor het project Dijkteruglegging Lent is in 2003 een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Hierin zijn in grote lijnen de bekende en te verwachten archeologische waarden geïnventariseerd en zijn de effecten van de verschillende ontwerpvarianten hierop beschreven. Er is destijds echter – mede door het ontbreken van relevante velddata – weinig aandacht besteed aan verwachte en bekende archeologische waarden in de uiterwaarden.

In het kader van de MER-procedure is een nieuw bureauonderzoek uitgevoerd, met daarin aandacht voor de verwachtingswaarde van de uiterwaarden en specifiek toegespitst op de effecten vanuit de aangepaste varianten. Bovendien is in de zomer van 2009, in het kader van hetzelfde onderzoek, een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen uitgevoerd in twee deellocaties in de uiterwaarden binnen het plangebied (Terrein A, ten westen van Lent en Terrein B, ten oosten van Lent).

Bovenstaande (veld)onderzoeken hebben reeds diverse vindplaatsen aangetoond. Daarnaast is de verwachtingswaarde van delen binnen het plangebied die nog niet (in voldoende mate) middels een inventariserend veldonderzoek zijn onderzocht vastgesteld.

Bekende vindplaatsen

  • Vindplaats 9/57

Ten oosten van (Veur-)Lent zijn diverse onderzoeken uitgevoerd. Hierbij heeft RAAP door middel van booronderzoek twee vindplaatsen aangetoond, die hoogstwaarschijnlijk tot hetzelfde nederzettingscomplex gerekend kunnen worden. De vindplaats (vindplaatsnummer 9/57) is inmiddels met proefsleuven nader onderzocht. Dit onderzoek bevestigde het beeld van een nederzettingsterrein uit de IJzertijd, vanaf de 7e/6e eeuw voor Chr., tot in de Romeinse tijd. De vindplaats wordt gekenmerkt door een vondstlaag (circa 30 cm dik), bestaande uit zandige klei met veel aardewerk, houtskool, verbrand leem, (dierlijk) bot en fosfaatresten. De vondstlaag ligt gemiddeld circa 80 cm onder maaiveld (circa 9 m +NAP). Onder vondstlaag liggen oeverafzettingen van het Ressensysteem. In het noorden wordt de vindplaats begrensd door een vondstrijke restgeul.

Het in 2009 uitgevoerde karterend booronderzoek in de uiterwaarden ten oosten van Vindplaats 9/57 (Terrein B) heeft aangetoond dat deze vindplaats verder naar het oosten heeft doorgelopen, tot in de huidige uiterwaarden. Geconstateerd is dat de bodemopbouw buitendijks ter hoogte van de nederzetting binnendijks goed overeenkomt met de bodemopbouw binnendijks. Wel is het zo dat buitendijks geen duidelijke vondstlaag is aangetroffen, waarschijnlijk omdat deze is afgetopt en plaatselijk geërodeerd. Fosfaatresten in drie boringen buitendijks zijn hier goed mogelijk nog de restanten van. Dat de vondstlaag gedeeltelijk is afgetopt of geërodeerd, hoeft echter niet te betekenen dat buitendijks geen archeologische sporen meer worden aangetroffen. Het sporenniveau ligt doorgaans onder de vondstlaag en zeker de dieper ingegraven sporen zullen nog grotendeels bewaard zijn gebleven. Het is verder niet zeker of de oorspronkelijke oostelijke begrenzing van de vindplaats nu is vastgesteld, omdat deze bij de aanleg van een recente strang vergraven kan zijn. Aan de noordzijde wordt de vindplaats begrensd door een restgeul en in het zuiden door lagergelegen komgronden.

  • Vindplaats 37

Voorts is er een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd ter plaatse van fort Knodsenburg. Hierbij is aardewerk en bouwmateriaal (puinfragmentjes en mortel) uit de periode van het fort aangetroffen (17e-18e eeuw). Ook zijn de grachten aangeboord (onderkant tussen de 135 en 280 cm –mv) en zijn sommige grachten nog in het terrein herkenbaar. Waarschijnlijk zijn de grachten gedempt met materiaal dat van de wallen afkomstig is. Er zijn vooralsnog geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van muurwerk gevonden. Het is bovendien opvallend dat het booronderzoek geen aanwijzigingen heeft opgeleverd voor vindplaatsen uit oudere perioden. Het is in elk geval bekend dat voor de bouw van het fort hier 't Leyenhuys heeft gestaan; waarschijnlijk een niet onaanzienlijk huis met een leien dak.

  • Onderzochte terreinen zonder vindplaatsen

Ten noorden van Terrein A is binnendijks, ten westen van het fort Nieuw Knodsenburg, door RAAP een verkennend onderzoek uitgevoerd (deelgebied Citadel Hierbij zijn aan de oppervlakte enkele scherven aangetroffen: één scherf uit de Romeinse tijd en drie die in de Middeleeuwen gedateerd kunnen worden. Het booronderzoek heeft geen indicatie opgeleverd voor de aanwezigheid van een vindplaats, ondanks dat in het gebied wel stroomgordelafzettingen zijn aangetoond.

Eveneens ten noorden van terrein A, maar dan oostelijker, tussen de voormalige forten Nieuw Knodsenburg en Knodsenburg (Lent-West) heeft een booronderzoek stroomgordelafzettingen aangetoond, bestaande uit zandige klei met gefundeerd zand waarvan de top over het algemeen binnen 1,5 m -mv ligt. De bovenste circa 0,5 m bestaat uit heterogene, grindrijke, zandige klei (overslaggronden). Er zijn geen restgeulen waargenomen. Er zijn geen indicaties voor een archeologische vindplaats.

  • Vindplaats OW-1

Deze tijdens het booronderzoek in 2009 aangetroffen vindplaats betreft een huisplaats in de uiterwaarden die in elk geval circa 1560 gedateerd moet worden, maar waarschijnlijk al van eerder dateert. Op de kaart van Turenne (1672) is de huisplaats in elk geval niet meer aangeduid. De vindplaats zal nog door middel van een proefsleuvenonderzoek gewaardeerd moeten worden. De aanwezigheid van huisplaatsen in de uiterwaarden is een niet frequent voorkomend, zij het niet uitzonderlijke fenomeen. Omdat dergelijke locaties nog niet veel zijn onderzocht, zou het interessant zijn functie, periodisering en landschappelijke situering van deze huisplaats nader te onderzoeken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP21000-OH01_0016.jpg"

Afbeelding 16: Bekende vindplaatsen (met vindplaatsnr.) en Archeologische verwachting

Gebieden met een hoge archeologische verwachting

Er kunnen nog diverse nog niet bekende archeologische waarden binnen het plangebied aanwezig zijn, zowel binnen- als buitendijks.

  • Nog niet onderzochte gebied binnendijks - buiten de al bekende vindplaatsen. Dit gebied is gecategoriseerd als "een gebied van zeer hoge archeologische waarde" op de beleidskaart van de gemeente Nijmegen. Er worden resten verwacht vanaf de Bronstijd tot en met de Nieuwe Tijd.
  • Huis Lent. Op de kaart van Hottinger staat ten oosten van de Grift 'Huis Lent' aangeduid. Deze locatie ligt momenteel vermoedelijk tussen de westelijke oprit en de N325, vlak ten noordwesten van het voormalige wiel. Op de gravure van Blaeu uit 1649 staat het huis waarschijnlijk ook aangeduid. Dit 'Huis Lent' is afgebroken bij de aanleg van de N325. Het is mogelijk dat dit huis gelegen is op de locatie van het oudere, Middeleeuwse Kasteel van Lent.
  • Zoekgebied Romeinse weg/brug. Bij aanwezigheid van een Romeinse brug en/of weg zullen deze eveneens als behoudenswaardig aangemerkt worden. Er moet een Romeinse Waalbrug zijn geweest maar deze is nog steeds niet onomstotelijk aangetoond. Dit zelfde geldt voor een Romeinse weg. De datering, ligging en lay-out van beide zullen het inzicht in de Romeinse infrastructuur, de plaats van Romeins Nijmegen hierbinnen en de relatie tussen Nijmegen als militair en bestuurlijk centrum en de vele in de Waalsprong liggende rurale nederzettingen aanzienlijk vergroten. Omdat de locatie van de brug en weg niet bekend zijn is een zoekgebied vastgesteld. Binnen dit zoekgebied geldt een hoge verwachting.
  • Oude restgeul. Het in 2009 door Oranjewoud uitgevoerde verkennende booronderzoek op Terrein A heeft evenwijdig aan de dijk een restgeul aangetoond. De top van deze geul ligt circa 1 tot 2 m beneden maaiveld, terwijl de bodem tot maximaal 5 m onder maaiveld reikt. De geul wordt grotendeels afgedekt door uiterwaardafzettingen. De geul is maximaal circa 100 m breed en is over vrijwel de hele lengte van Terrein A vastgesteld. Hoe de geul in de dijkzone verdergaat is niet onderzocht kunnen worden. De geul kan waarschijnlijk worden toegeschreven aan de Waal en dateert in elk geval van vóór 1560; op de kaart van Van Deventer is namelijk geen indicatie aanwezig dat hier nog een laagte aanwezig is. Bovendien is op de geul dan inmiddels een bebouwd erf verrezen. Of de geul ook al in de Romeinse tijd actief was is echter op basis van de huidige resultaten niet te zeggen. In de geul kunnen eventueel scheepswrakken en speciale deposities worden aangetroffen. De laatste jaren zijn dergelijke vondsten bekend uit verlande geulen ten westen van Utrecht. De ondergrond van de daar ontwikkelde wijk of stadsdeel Leidsche Rijn is vergelijkbaar met de hier beschreven situatie, inclusief dateringen. De geul kent om deze reden een hoge archeologische verwachting.


Dubbelbestemming Waarde - Archeologie

Bovenstaande archeologische vindplaatsen, evenals gebieden met een (middel)hoge verwachting krijgen in het bestemmingsplan een dubbelbestemming "Waarde - Archeologie". Gebieden die aan de hand van de diverse al uitgevoerde archeologische onderzoeken een lage verwachtingswaarde kennen, of die al volledig verstoord zijn, zullen zonder dubbelbestemming in het bestemmingsplan worden opgenomen. De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

Aan de dubbelbestemming Waarde - Archeologie wordt een "aanlegvergunningstelsel" (thans: omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijde, of van werkzaamheden) gekoppeld, waarmee archeologisch vooronderzoek voor deze locaties geborgd wordt. Wanneer op basis van het archeologisch onderzoek wel blijkt dat er sprake is van een behoudenswaardige vindplaats, zal een opgraving of behoud in situ de vindplaats moeten veiligstellen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP21000-OH01_0017.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP21000-OH01_0018.jpg"

Afbeelding 17: archeologische Beleidskaart, Gemeente Nijmegen

De verplichting voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek voor plangebieden die binnen een zone met dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' vallen kent een ondergrens en geldt alleen voor verstoringen dieper dan 30 cm beneden maaiveld. Gebieden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' hebben geen vrijstelling voor wat betreft verstoringsdiepte.

Advies voor vervolgonderzoek

Geadviseerd wordt karterend onderzoek uit te voeren:

  • 1. ter plaatse van de bij dit onderzoek vastgestelde restgeul, daar waar deze bij de voorgenomen werkzaamheden vergraven zal worden. Het karterend onderzoek zal gericht moeten zijn op het traceren van mogelijk aanwezige scheepswrakken, tussen de 1,5 en 5 m beneden maaiveld. Het karterend onderzoek zal idealiter bestaan uit geofysisch onderzoek (zie onder). Indien geofysisch onderzoek niet de gewenste resultaten geeft, kan uitgeweken worden naar een archeologische begeleiding van het uitgraven van de nieuwe geul;
  • 2. in de zone waar resten van een Romeinse weg (eventueel brug) worden verwacht. Ook hier kan geofysisch onderzoek worden uitgevoerd, hoewel verstoringen vanwege fort Knodsenburg de toepasbaarheid kunnen belemmeren;
  • 3. ter plaatse van het vermoede Huis Lent, wanneer de onderzoekslocatie ter beschikking komt na het afgraven van de huidige westelijke op-/afrit van de N325. Hier kan in eerste instantie een karterend booronderzoek worden uitgevoerd of direct een proefsleuvenonderzoek;
  • 4. ter plaatse van het op de kaart van Van Deventer aangegeven galgenveld. Hier kan met een proefsleuvenonderzoek (mogelijk ook waarderend van karakter) in het noordelijk deel van de zoeklocatie worden onderzocht of het galgenveld en/of bijbehorend grafveld daar aanwezig is. Indien dat niet het geval is en het galgenveld dus meer zuidelijk is gelegen, zal deze naar alle waarschijnlijkheid door een recente strang zijn verstoord en zal verder onderzoek niet noodzakelijk zijn;
  • 5. ter plaatse van de op de kaart van Van Deventer ten westen van de galgenplaats aangeduide bebouwde locatie in de vorm van proefsleuven;
  • 6. tussen de bekende vindplaatsen binnendijks in de vorm van een karterend proefsleuvenonderzoek teneinde niet met booronderzoek te traceren vindplaatstypen op te sporen.


Geadviseerd wordt waarderend onderzoek door middel van proefsleuven uit te voeren, in elk geval:

  • 1. ter plaatse van fort Knodsenburg teneinde fysieke kwaliteit te toetsen (aanwezigheid vondstmateriaal en bebouwing);
  • 2. ter plaatse van Vindplaats 9/57 (buitendijks) teneinde begrenzing nader in kaart te brengen en intactheid vondstlaag te bepalen;
  • 3. ter plaatse van de nieuwe vindplaats OW-1 teneinde karakterisering, omvang en conservering van deze huisplaats te bepalen.

Geofysisch onderzoek

De volgende methoden voor geofysisch onderzoek om eventuele scheepswrakken in de aangetoonde restgeul op te sporen behoren tot de mogelijkheden:

  • magnetometersurvey is een optie, wanneer de boten ijzeren componenten bevatten. Indien dat niet het geval is, is er nog een mogelijkheid dat het magnetisch contrast tussen het hout en de geulvulling zelf groot genoeg is, maar die kans is kleiner. Indien de boten op 5 m diepte zouden liggen, kan dit echter wel buiten de mogelijkheden van magnetische prospectie liggen;
  • georadar kan te lijden hebben van de kleiige vulling van de geul, maar met de meeste recente technieken biedt deze optie zeker mogelijkheden;
  • weerstandsmeting of weerstandstomografie kunnen een optie zijn, als het vochtcontrast tussen boot en geul groot genoeg zou zijn. Ook voor vrijgegeven (delen van) plangebieden bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Het betreft dan vaak kleine sporen of resten die niet door middel van een booronderzoek kunnen worden opgespoord. Op grond van artikel 53 van de Monumentenwet 1988 dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de Minister. Een vondstmelding bij de gemeentelijke archeoloog kan ook en heeft bovendien de voorkeur.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkelingen kunnen of zullen de in de bodem aanwezige archeologische waarden bedreigen of verstoren. Inventariserend vooronderzoek moet aantonen, of heeft inmiddels al op diverse terreinen aangetoond, of er inderdaad sprake is van archeologische waarden in de ondergrond, en in welke mate deze door de plannen bedreigd zijn. Daar waar deze waarden door burgemeester en wethouders als waardevol en behoudenswaardig bestempeld zijn of gaan worden, kunnen deze behouden worden door wijzigingen van het bestemmingsplan of door middel van opgravingen (behoud ex situ).