direct naar inhoud van Toelichting
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0267.BP0074-0003

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het aantal woningen in Nijkerkerveen wordt de komende jaren uitgebreid. De gemeenteraad heeft op 15 maart 2007 de randvoorwaarden vastgesteld voor het opstellen van een stedenbouwkundige visie voor Nijkerkerveen. Op basis van deze randvoorwaarden heeft de raad vervolgens op 28 april 2011 ingestemd met het voorkeursmodel Kern Nijkerkerveen. Het voorkeursmodel wordt gefaseerd uitgewerkt, waarbij gestart is met Deelplan 1 dat reeds in uitvoering is. Nu wordt de bestemmingsplanprocedure gestart om ook de tweede fase van de uitbreiding van Nijkerkerveen mogelijk te maken.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied van deelplan 2 ligt ten noordwesten van de kern Nijkerkerveen. De Vrouwenweg vormt de meest noordelijke grens van het gebied. Ten zuiden takt het nieuwe woongebied aan op de Westerveenstraat. De oostgrens bestaat uit de bestaande bebouwing van de kern Nijkerkerveen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0074-0003_0001.png"

Figuur 1: ligging deelplan 2 ten opzichte van Nijkerkerveen.

Dit bestemmingsplan maakt de eerste fase van deelplan 2 mogelijk. Dit is het meest oostelijke gedeelte grenzend aan de bestaande kern.

1.3 Geldend bestemmingsplan

De gronden waarop het bestemmingsplan betrekking heeft liggen in het geldende bestemmingsplan Buitengebied Nijkerk. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 21 augustus 1975 en gedeeltelijk goedgekeurd door GS bij besluit van 22 september 1976. De gronden hebben de bestemming 'agrarisch gebied met bouwperceel'. Daarnaast is er een bouwverbod van toepassing voor het oprichten van nieuwe agrarische bedrijven. Dit bestemmingsplan maakt de bouw van de woningen niet mogelijk waardoor aanpassing van het planologische regime nodig is om de woonwijk mogelijk te maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0074-0003_0002.png"

Figuur 2: Fragment vigerend bestemmingsplan met in het rood de planlocatie.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt het relevante beleid van Rijk, provincie en gemeente beschreven dat van toepassing is op dit bestemmingsplan. Hoofdstuk 3 gaat dieper in op de planuitgangspunten. De randvoorwaarden worden beschreven in hoofdstuk 4. Het betreft de omgevingsaspecten die van invloed kunnen zijn op de totstandkoming van de woonwijk. In hoofdstuk 5 wordt de inhoud van de regels beschreven. Het laatste hoofdstuk van de toelichting is de uitvoerbaarheid waarin ingegaan wordt op de economische- en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Het juridisch binndende deel van het bestemmingsplan wordt gevormd door de regels. Hierin staat beschreven wat planologisch is toegestaan.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is in het voorjaar van 2012 vastgesteld. De Structuurvisie vervangt een groot aantal verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zoals de Nota Ruimte (2006), Structuurvisie Randstad 2040 en de Structuurvisie voor de snelwegomgeving (2008). Door onder andere nieuwe politieke accenten, veranderende economische omstandigheden, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen zijn de vigerende beleidsdocumenten gedateerd.

De visie heeft als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Daarbij gaat de visie uit van het 'decentraal, tenzij..' principe. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien: een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingskracht van provincies en gemeenten overstijgt; over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan; een onderwerp provincie- of landsoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.

Nederland concurrerend

Nederland heeft een goede ruimtelijke economische structuur voor een excellent vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers. Dit betekent onder andere een uitstekende internationale bereikbaarheid van stedelijke regio's en optimale (logistieke) verbindingen van de mainports Rotterdam en Schiphol, de brainport Zuidoost Nederland en de greenports met Europa en de rest van de wereld.

Nederland bereikbaar

De groei van mobiliteit over de weg, spoor en vaarwegen zal worden gefaciliteerd. De ambitie is dat gebruikers beschikken over optimale ketenmobiliteit via multimodale knooppunten en door goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.

Nederland leefbaar en veilig

De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater heeft ruimte nodig en stelt eisen aan de stedelijke ontwikkeling. Nederland behoudt haar unieke cultuurhistorische waarden en heeft een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Het aandeel duurzame energiebronnen zal moeten toenemen.

Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent voor alle ruimtelijke plannen:

  • eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling;
  • vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt;
  • mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en bereikbaarheid.

Toetsing

De uitbreidingslocatie Nijkerkerveen is gelegen grenzend aan de bestaande bebouwing van de kern. Gebleken is dat er vraag is naar nieuwe woningen zodat de planologische mogelijkheden die dit bestemmingsplan mogelijk maakt voorzien in een behoefte. Ten aanzien van de inpassing in het landschap is een stedenbouwkundig plan opgesteld (zie hoofdstuk 3).Onderhavige ontwikkeling is niet in strijd met het rijksbeleid.

Watertoets (2001, wettelijk verplicht sinds 2003)

De Watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijk plannen en besluiten en een direct gevolg van de afspraken uit de Startovereenkomst "Waterbeleid 21e eeuw". Vanaf 14 februari 2001 is afgesproken dat de Watertoets wordt toegepast. Dit is dus ook van toepassing voor de planlocatie Nijkerk deelgebied 2. In een zogenaamde waterparagraaf in het bestemmingsplan wordt het proces beschreven en wordt het advies verwoord. De uitgangspunten van het Waterschap Vallei & Veluwe zijn in de watertoets meegenomen. De watertoets voor dit plangebied is weergegeven in paragraaf 4.1.

Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen, hanteert het Rijk een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de 'SER-ladder'). Dit is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Daarbij worden onderstaande opeenvolgende stappen gehanteerd:

  • 1. Beoordeling door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale en intergemeentelijke behoefte voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen waarin nog niet elders is voorzien;
  • 2. Indien de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag, beoordelen betrokken overheden of deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten;
  • 3. Indien herstructurering of transformatie van bestaand stedelijk gebied onvoldoende mogelijkheden biedt om aan de regionale, intergemeentelijke vraag te voldoen, beoordelen betrokken overheden of de ontwikkeling zo kan worden gerealiseerd dat deze passend multimodaal ontsloten is of als zodanig wordt ontwikkeld.

Stap 1:

Op grond van zowel provinciaal alsook gemeentelijk beleid is overeenstemming over deze locatie bij Nijkerkerveen als het gaat om nieuwe woningbouw. Nijkerkerveen vervult voor de woningvraag namelijk een regionale behoefte.

Stap 2:

Bij stap twee dient te worden beoordeeld of de opgave in bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd. Het aantal van 75 woningen is niet realiseerbaar binnen het bestaande stedelijk gebied van Nijkerkerveen. Daarom is direct aansluitend aan bestaand bebouwd gebied deze locatie bepaald.

Stap 3:

Stap drie van de duurzame ladder vraagt om een locatie die multimodaal ontsloten wordt. Dat is voor Nijkerkerveen het geval. Het plangebied is gelegen aan de Vrouwenweg waarover een goede ontsluiting mogelijk is. Daarnaast is de A28 in de buurt gelegen en heeft de gemeente vanuit haar eigen verantwoordelijkheid beleid om ook fiets- en voetgangers optimaal te faciliteren. De voorgenomen ontwikkeling van het gebied in Nijkerkerveen voldoet aan de stappen zoals opgenomen in de ladder duurzame verstedelijking.

2.2 Provinciaal beleid

Streekplan Gelderland (2005)

Het Streekplan Gelderland 2005 is door Provinciale Staten van Gelderland vastgesteld op 29 juni 2005. Een streekplan geeft de beleidskaders aan voor de ruimtelijke ontwikkelingen in de komende 10 jaar. Dit streekplan is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 heeft het Streekplan Gelderland 2005 de status van een structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening.

De hoofddoelstelling van het Gelders ruimtelijk beleid voor de periode 2005-2015 is om de ruimtebehoefte zorgvuldig in regionaal verband te accommoderen en te bevorderen dat publieke (rijk, provincie, gemeenten, waterschappen) en private partijen de benodigde ruimte vinden, op een wijze die meervoudig ruimtegebruik stimuleert, duurzaam is en de regionale verscheidenheid versterkt, gebruik makend van de aanwezige identiteiten en ruimtelijke kenmerken.

Hierbij hanteert de provincie de volgende doelen als uitwerking van de hoofddoelstelling:

  • sterke stedelijke netwerken en regionale centra bevorderen;
  • versterken van de economische kracht en de concurrentiepositie van Gelderland;
  • bevorderen van een duurzame toeristische-recreatieve sector in Gelderland met een bovengemiddelde groei;
  • de vitaliteit van het landelijk gebied en de leefbaarheid van daarin aanwezige kernen versterken;
  • de waardevolle landschappen verbeteren en de Ecologische Hoofdstructuur realiseren;
  • de watersystemen veilig en duurzaam afstemmen op de veranderende water aan- en afvoer en de benodigde waterkwaliteit;
  • een gezonde en veilige milieu(basis)kwaliteit bewerkstelligen;
  • met ruimtelijk beleid bijdragen aan de verbetering van de bereikbaarheid van en in de provincie;
  • bijdragen aan een evenwichtige regionaal gedifferentieerde ruimtelijke ontwikkeling, door de cultuurhistorische identiteiten en ruimtelijke kenmerken als inspiratiebron te hanteren in de ruimtelijke planning.

Het plangebied ligt in de huidige situatie in het multifunctioneel gebied. Het multifunctioneel gebied beslaat het grootste deel van de provincie. Dit gebied omvat de steden, dorpen, buurtschappen buiten de provinciaal ruimtelijke hoofdstructuur, waardevolle landschappen en het multifunctioneel platteland. In het provinciaal planologisch beleid wordt op deze gebieden geen expliciete provinciale sturing gericht. Vitaliteit van de multifunctionele gebieden wordt bevorderd door planologische beleidsvrijheid voor samenwerkende gemeenten gericht op:

  • grondgebonden landbouw: de landbouw is en blijft een belangrijke economische drager voor een vitaal platteland;
  • vitale steden en dorpen: elke regio heeft buiten een stedelijk netwerk of een regionaal centrum vele verspreid liggende steden, dorpen en buurtschappen die tezamen het voorzieningenniveau bepalen. In en bij deze bebouwde gebieden moet de regionale behoefte aan 'dorps' wonen geaccommodeerd kunnen worden, waarbij wordt gestimuleerd dat met dit ruimtelijk programma tegelijk wordt geïnvesteerd in de ontwikkeling van de groene en recreatieve omgevingskwaliteit;
  • nieuwe economische dragers: het betreft hier het bieden van werkgelegenheid buiten de landbouw. Deze nieuwe economische dragers kunnen vooral geaccommodeerd worden in en bij bestaande kernen en in vrijgekomen agrarische bebouwing.

In samenspraak met de verschillende regio's heeft de provincie stedelijke zoekzones vastgesteld in een uitwerking van het streekplan Gelderland 2005. Deze zones zijn bedoeld als ruimtelijke reservering voor de behoefte aan stedelijke functies (wonen, werken, winkels, sportvelden en -accommodaties, sociaal-culturele voorzieningen, scholen, kerken, etc.). Gemeentelijke plannen voor stedelijke functies kunnen binnen de zoekzones worden gelokaliseerd. De zoekzones voor stedelijke functies voor Nijkerkerveen zijn vastgelegd in de streekplanuitwerking voor de periode 2005-2015.

In overleg met regio De Vallei zijn de zoekzones voor de gemeenten Barneveld, Ede, Nijkerk, Scherpenzeel en Wageningen opgesteld. In het intergemeentelijke beleidsdocument "Zoekzones voor stedelijke functies Regio De Vallei" zijn deze keuzes vastgelegd. Voor de gemeente Nijkerk is de Integrale Ontwikkelingsvisie Nijkerk 2015-2030 de basis geweest voor de op te nemen zoekzones.Dit intergemeentelijke beleidsdocument gaat uit van een uitbreiding van Nijkerkerveen aan alle zijden. Rondom Nijkerkerveen is daarom een aantal zoekgebieden opgenomen voor woningbouw. Het plangebied van Deelplan 2 ligt binnen de stedelijke zoekzones. Op regionale schaal is er overeenstemming over deze bouwlocatie.

Toetsing

De locatie van de ontwikkeling bevindt zich in een zone waar planologische beleidsvrijheid geldt voor de gemeente (multifunctioneel gebied). De gronden in het plangebied worden ingezet om 'dorps' wonen te accommoderen en zijn gelegen direct aangrenzend aan de kern van Nijkerkerveen, waardoor nieuwe woonbebouwing bij de bestaande kern wordt gerealiseerd. Daarnaast past de woningbouwopgave en de locatie binnen de regionale afstemming en uiteindelijk ook binnen de doelstelling van de streekplanuitwerking (structuurvisie). Het plan voldoet hiermee tevens aan het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, waarin de ladder voor duurzame verstedelijk is opgenomen (zie par. 2.1). De essentie hiervan is dat woningbouwplannen alleen mogelijk mogen worden gemaakt, als hierover regionale afstemming heeft plaatsgevonden.

Ruimtelijke Verordening Gelderland

Ruimtelijke Verordening Gelderland

In december 2010 hebben Provinciale Staten van Gelderland de Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG) vastgesteld. Met de RVG stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. De voorschriften in de RVG zijn gebaseerd op de provinciale structuurvisie (voorheen Streekplan Gelderland 2005), streekplanuitwerkingen en –herzieningen. De verordening is slechts een juridische vertaling van dit beleid, er is geen nieuw beleid aan toegevoegd. De onderwerpen die de provincie belangrijk vindt en waarvoor regels in de verordening zijn opgenomen, zijn onder andere verstedelijking, wonen, detailhandel, waardevol open gebied en het nationaal landschap. Van belang is dat bestemmingsplannen waarbij een provinciaal belang in het geding is, dit provinciaal belang niet in strijd is met de voorziene ruimtelijke ontwikkeling. In het kader van dit bestemmingsplan valt op te merken dat de ontwikkeling waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft niet in strijd is met een provinciaal belang, waardoor ook de RVG niet in het geding is. In de structuurvisie is het gebied immers al als zoeklocatie voor woningbouw weergegeven.

Kwalitatief Woonprogramma

Het Kwalitatief Woonprogramma (KWP) heeft als doel het woningaanbod op regionaal niveau, zowel kwantitatief als kwalitatief, zo goed mogelijk af te stemmen op de behoefte (de vraag) aan woningen. Het KWP 2010-2019 (KWP3) beschrijft per regio de programmatische opgave op basis van de geconstateerde regionale woningbehoefte en is daarmee het richtpunt voor woningbouwbeleid van gemeenten in de regio.

Voor de regio de Gelderse Vallei wordt geconstateerd dat er een verschuiving in de programmering zal moeten plaatsvinden naar een groter aandeel huurwoningen in de nieuwbouwproductie. Daarbij is momenteel een overdimensionering in het segment middeldure woningen. Derhalve zal bij nieuwbouwprogramma's een minimum gelden van 35%.

Om het woningaanbod zo goed mogelijk af te stemmen op de vraag is in het KWP3 rekening gehouden met de ontwikkelingen in de bevolkingsopbouw en in de woningmarkt. De gemeente Nijkerk valt onder de regio De Vallei. De provincie, de gemeenten en de woningcorporaties hebben de afspraak gemaakt dat in de periode 2010 – 2019 in de regio De Vallei 12.000 woningen netto worden toegevoegd. In het Kwalitatief Woonprogramma gaat het nadrukkelijk niet alleen om de aantallen te bouwen woningen. Er is bij de inwoners een grote behoefte aan huurwoningen en goedkope woningen tot € 170.000 euro. Daarom zijn ook afspraken gemaakt over de aantallen betaalbare woningen (sociale huur tot € 647,53 en koop tot € 170.000). Er wordt bovendien rekening gehouden met een steeds groter wordende groep ouderen die het liefst zelfstandig wil blijven wonen

Toetsing

Het woningbouwprogramma zoals in onderhavig bestemmingsplan is uitgewerkt is in lijn met het KWP van de provincie.

2.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Nijkerk-Hoevelaken 2030

Op 30 juni 2011 heeft de gemeenteraad van Nijkerk de Structuurvisie Nijkerk / Hoevelaken 2030 vastgesteld. In deze structuurvisie geeft de gemeente haar ambities voor de toekomst weer. Deze visie gaat uit van de bestaande kracht van de kernen Nijkerk, Nijkerkerveen en Hoevelaken onder de noemer 'Ontwikkelen, koesteren, verwelkomen'.

De belangrijkste pijler van de structuurvisie is de keuze voor drie herkenbare en door het landschap met elkaar verbonden woonplaatsen met elk hun eigen cultuur en samenleving. In het cultuurlandschap behouden de agrarische bedrijven hun traditionele plaats, waarin ruimte wordt gemaakt voor vernieuwing zoals landschapsbeheer en de ontwikkeling van nevenactiviteiten. Ten aanzien van wonen stelt de structuurvisie dat moet worden ingezet op een realistisch bouwprogramma met onderscheidende kwaliteit. In dit kader moet worden ingespeeld op de kwalitatieve wensen van de eigen inwoners en vestigers. Inbreiding gaat daarnaast voor uitbreiding waarbij transformatie kansen biedt voor wonen in combinatie met andere functies als voorzieningen, detailhandel en cultuurhistorie.

Onderstaand is de integrale visiekaart van de gemeente opgenomen. Hierop is in het geel globaal de planlocatie aangegeven voor het gehele gebied van deelplan 2 waarbinnen ook de eerste fase ligt. Daaruit blijkt dat deze gelegen is in een zone aangewezen voor nieuwbouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0074-0003_0003.png"

Figuur 3: toekomstvisiekaart gemeente Nijkerk met daarop zoekgebieden woningbouw bij Nijkerkerveen.

Voor Nijkerkerveen is specifiek beleid opgenomen. Nijkerkerkerveen is een hechte dorpse gemeenschap, met kleinschalig ondernemerschap en een eigen identiteit. De kerk, het verenigingsleven, een praatje op straat bepalen de binding en samenhang van de gemeenschap. Daarbinnen is er wel veel ruimte voor eigen initiatief en ondernemerschap. Bewoners en bedrijven (veelal ook aan huis) kennen een hoge mate van eigen verantwoordelijkheid en dorpse dynamiek. De uitbreiding van het dorp zien de bewoners als een belangrijke ontwikkeling. Daardoor kunnen de voorzieningen versterkt worden en kunnen ook de eigen jongeren een woonplek vinden in het dorp. De uitbreiding biedt bovendien de kans om het voorzieningenniveau te versterken. Uiteraard geldt hiervoor wel dat dit niet ten koste mag gaan van het dorpse karakter en de gemeenschapszin. De nieuwe bewoners zullen zich in deze dorpsgemeenschap thuis voelen als ze ook houden van een praatje op straat en hun handen uit de mouwen steken op de sportclub of in de kerk. Door de landelijke omgeving van Nijkerkerveen wordt de kwaliteit van het dorp mede bepaald door de kwaliteit van het buitengebied.

Kleinschaligheid en dorpse identiteit is de kracht, maar ook de valkuil voor Nijkerkerveen. De voorzieningen zijn belangrijk voor de leefbaarheid van Nijkerkerveen, maar om de kwaliteit en beschikbaarheid van voorzieningen te behouden en te versterken is een beperkte toevoeging van woningbouw noodzakelijk. Deze woningbouwopgave moet wel uitgaan van de bestaande dorpse kwaliteiten en identiteit en hier in het aanbod rekening mee houden. De verbinding tussen de bestaande en de nieuwe bebouwing is van belang. Daarom zal bijzondere aandacht voor het bestaande dorp nodig zijn: inbreiding waar mogelijk en verbetering van de kwaliteit van de openbare ruimte. Zo kan worden voorkomen dat het contrast tussen oud en nieuw te groot wordt. Ook voor Nijkerkerveen geldt: doorontwikkelen van de woonservicezone en aandacht voor woon/zorgvoorzieningen.

Toetsing

De ontwikkeling van deelplan 2 past binnen de woningbouwopgave die in de structuurvisie is opgenomen. De toevoeging van woningen vormt een uitwerking van het beleid uit de structuurvisie.

Woonvisie 2012+, Keuze voor kwaliteit

In de Woonvisie legt Nijkerk haar lange termijn ambitie op het gebied van woningbouw vast. In september 2012 heeft de gemeenteraad van Nijkerk de Woonvisie 2012+ vastgesteld. De kern van de ambitie van Nijkerk is het tegemoetkomen aan de woonwensen van de huidige en toekomstige inwoners van Nijkerk. Concreet heeft Nijkerk vier beleidsambities:

1. Bouwen voor de lokale en regionale behoefte
Het is de Nijkerkse ambitie om in de periode tot en met 2030, 3400 woningen realiseren. Hiermee willen wij voorzien in de lokale en regionale woningbehoefte. We maken hierbij onderscheid tussen de lange termijn ambitie die gebaseerd is op de behoefte die voortvloeit uit de demografische ontwikkelingen en de korte termijn behoefte die beïnvloed wordt door de ontwikkelingen op de woningmarkt. Deze laatste zijn aanleiding om voor de komende jaren uit te gaan van een nieuwbouwprogramma van ongeveer 100 woningen per jaar.
De gemeente wil woningen bouwen voor de lokale en regionale behoefte. Dat betekent dat er extra aandacht zal worden besteed aan de mogelijkheden van de lage en middeninkomensgroepen, de positie van starters en gezinnen op de woningmarkt, de bijzondere doelgroepen (verblijfsgerechtigden en arbeidsmigranten) en voldoende aanbod van specifieke vormen van wonen met zorg voor senioren en mensen met een beperking.

2. Kwaliteit van de woningvoorraad en de woonomgeving

Niet alleen de kwaliteit van de nieuwbouw, maar ook die van de bestaande voorraad is belangrijk. Uit woningmarkt onderzoek blijkt dat een kwart van de inwoners van onze gemeente een achteruitgang in de kwaliteit van de woning en de woonomgeving ervaart. De komende jaren richten we ons daarom op de verbetering van de woonomgeving van de bestaande wijken de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad.

3. Keuzevrijheid en zelfredzaamheid
Keuzevrijheid betekent dat de huidige en toekomstige inwoners van Nijkerk zelf kunnen kiezen waar en hoe zij willen wonen. Daarom is het van belang dat er de komende jaren een stabiele en gedifferentieerde woningbouwproductie gerealiseerd wordt. Dit zorgt ervoor dat er altijd een keuze is op basis van woningtype, prijsklasse en locatie (woonmilieu).

Vanwege de huidige economische situatie wordt daarbij een extra (vierde) beleidsambitie toegevoegd:

4. Woningbouw die doorstroming bevordert en kwaliteit voor de lange termijn

Deze ambitie drukt uit dat de gemeente focust op het in beweging brengen van de verhuisketen. Waar mogelijk probeert de gemeente bestaande woningen bereikbaar te maken voor starters. De woningzoekenden in Nijkerk zijn het meest gebaat bij doorstroming waardoor een hele verhuisketen op gang komt. Iedere verhuizing biedt de woonconsument de mogelijkheid om te verhuizen naar een woning die beter aansluit bij zijn woonwensen. De omvang en samenstelling van de jaarlijkse nieuwbouwproductie is sterk bepalend voor de doorstroming in Nijkerk. Daarom moet de nieuwbouwproductie er op gericht zijn de doorstroming in de verschillende marktsegmenten zoveel mogelijk te stimuleren. Een vuistregel is dat iedere nieuwbouwwoning gemiddeld drie verhuizingen tot gevolg heeft.

Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan (GVVP)

Op 26 mei 2011 is het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan vastgesteld. Deze is tegelijk met de Structuurvisie tot stand gekomen. Het GVVP is geschreven met de Structuurvisie als overkoepelend kader. Het GVVP heeft een planhorizon tot 2020, met af en toe een doorkijk naar 2030.

De ambitie van de gemeente is om goed en veilig bereikbaar te blijven via zowel de weg als het spoor voor haar bewoners en vanuit haar omgeving. Daarbij moet de doorstroming op het lokale hoofdwegennet verbeterd en het sluipverkeer voorkomen worden. De kernen blijven ook de komende jaren onderling goed met elkaar verbonden en nieuwe ontwikkelingen worden goed en duurzaam ontsloten op het (lokale) hoofdwegennet. Nijkerk zet in op het reduceren van het aantal korte ritten met de auto. Door te investeren in de fiets en in flankerend beleid ten aanzien van openbaar vervoer wil Nijkerk het gebruik van de fiets en het openbaar vervoer bevorderen en (subjectief) onveilige locaties aanpakken. Deze beleidsuitgangspunten zijn ook de basis voor dit bestemmingsplan.

Archeologie

In 2006 is de Monumentenwet (1988) gewijzigd en in 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg van kracht geworden. In het kader hiervan dient een gemeente ruimtelijke planvorming te toetsen op archeologische waarden. Indien potentiële archeologische waarden worden verstoord, dient hier nader onderzoek naar te worden verricht. Het belangrijkste doel is de bescherming van archeologische waarden in de bodem (in situ) omdat debodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht kunnen worden. Wie de bodem in wil, bijvoorbeeld om te bouwen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen of het opgraven van archeologische vondsten. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe dat de "verstoorder" betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort. Het is verplicht om met nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. In paragraaf 4.5.2 wordt hier verder op ingegaan.

Conclusie gemeentelijk beleid

Het bestemmingsplan om woningbouw mogelijk te maken in deelgebied 2 is in overeenstemming met de verschillende beleidskaders van de gemeente Nijkerk.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk worden de uitgangspunten voor deelplan 2 beschreven. De eerste fase hiervan die dit bestemmingsplan mogelijk maakt zal logischerwijs moeten voldoen aan de algemene uitgangspunten die voor het gehele gebied van toepassing zijn en in onderstaande paragrafen worden beschreven.

3.1 Bestaande situatie

Nijkerkerveen ligt tussen Nijkerk en Amersfoort. Over de vroege geschiedenis is niet veel bekend, behalve dat het is ontstaan te midden van veenontginningen. Vroeger werd het dorp de Vodbuurt of ’t Veen genoemd maar vanaf ongeveer 1900 is de officiële naam Nijkerkerveen. Het gebied rond Nijkerkerveen, tussen de Vrouwenweg en de Laakweg, wordt gekenmerkt door een langgerekte verkavelingstructuur die is ontstaan in de tijd van de veenontginningen.

Lange kavels met kavelsloten en singelbeplanting haaks op de twee wegen zorgen voor lange vergezichten in de ene richting en een meer coulisseachtig beeld in de andere richting. In het rechtlijnige gebied tussen Vrouwenweg en Laakweg slingert van oudsher een drietal wegen, de Nieuwe Kerkstraat (voorheen Vodsteeg), de Van Dijkhuizenstraat en de Schoolstraat. Vanaf de wegen in en rond het gebied lopen doodlopende paden langs de langgerekte kavels ter ontsluiting van in het gebied liggende woningen. Deze paden worden vaak begeleid door lange bomenrijen. Op de plek waar de drie slingerende wegen bij elkaar komen is het dorp Nijkerkerveen vanaf circa 1900 ontwikkeld.

Langs deze wegen is ook de oudste bebouwing te vinden die naar mate je het dorp nadert steeds dichter op elkaar is gebouwd. Kenmerkend is dat dit met name vrijstaande woningen of per twee, maximaal drie, geschakelde woningen zijn. Het profiel van deze zogenaamde dorpsstraten is vrij smal en sober, een rijbaan met twee trottoirs zonder openbaar groen of openbaar parkeren.

In de gebieden tussen deze historische straten is in de jaren 50-70, de jaren 80 en de jaren 90 van de vorige eeuw een aantal woonbuurten gebouwd. In deze buurten, met grotendeels wat langere bouwblokken met rijwoningen, vindt het parkeren op openbaar gebied plaats langs de straten of op centrale parkeerpleintjes. Ook is in deze buurten meer openbaar groen aanwezig in de vorm van bomen in de trottoirs, groen ingerichte perken of groene bermen, al dan niet in combinatie met water. In tegenstelling tot de grote variatie in beeld van de woningen langs de slingerende straten, vertoont de bebouwing in de buurten een veel grotere mate van samenhang.

3.2 Ruimtelijke beschrijving van het plan

Hoofdstructuur

Met de karakteristieken van zowel het landschap rond, als de ruimtelijke structuur ín Nijkerkerveen, is een hoofdstructuur opgesteld voor de ontwikkeling van deelplan 2. Aan de ene kant vormt het landschap rondom Nijkerkerveen, met langgerekte kavels en greppels, bomenrijen en paden ter ontsluiting evenwijdig aan deze kavels, het uitgangspunt voor de hoofdstructuur in het plan. De reeds bestaande elementen in het plangebied worden indien mogelijk behouden en eventueel versterkt en waar nodig worden nieuwe greppels, paden of bomenrijen toegevoegd. Op deze wijze ontstaat een structuur van groene, blauwe en grijze lijnen in het plangebied, evenwijdig aan de bestaande landschappelijke kavelstructuur.

Aan de andere kant wordt vanuit de ruimtelijke structuur van Nijkerkerveen een nieuwe slingerende dorpsstraat ingepast tussen de Westerveenstraat ter hoogte van De Baggelaar en de Vrouwenweg. Deze dorpsstraat zal in beeld gaan lijken op de oudere straten in het dorp; de Nieuwe Kerkstraat, de Van Dijkhuizenstraat en de Schoolstraat. Een smal profiel met een rijbaan, aan één zijde langsparkeren, af en toe een boom en aan twee zijden een stoep.

Bebouwingsstructuur

Met de bebouwing langs de dorpsstraat wordt zoveel mogelijk aangesloten bij het gevarieerde beeld langs de bestaande slingerende straten in het dorp. Dit betekent een ruime variatie aan woningtypen (van vrijstaand tot rijwoningen), variatie in onderlinge afstand tussen bouwblokken, variatie in diepte van de voortuin, variatie in erfafscheidingen langs de straat, variatie in goot- en nokhoogte, variatie in kapvorm en nokrichting, variatie in kleur- en materiaalgebruik en tot slot variatie in architectonische verschijningsvorm. De bebouwing achter de nieuwe dorpsstraat zal veel meer een buurtkarakter krijgen. Dit betekent dat er een groter aandeel rijwoningen zal zijn en dat er naast wonen aan de straat ook een meer hofachtige structuur mogelijk is. Het parkeren zal hier grotendeels in de openbare ruimte plaatsvinden, langs de straten of op parkeerpleintjes. De bebouwing bestaat overwegend uit twee bouwlagen met kap. En doordat er in het ontwerp van de verschillende woningen veel meer repetitie zal zitten, vertonen de buurten een grotere mate van eenheid.

Groenstructuur

Het groen in deelplan 2 zal zoveel mogelijk de ruimtelijke structuur ondersteunen. Dit betekent langs de smalle greppels en paden in rechte lijnen geplante, kleine bomen in gras. Hierbij kan gedacht worden aan water gerelateerde typen. Langs de slingerende dorpsstraat dragen ook de bomen bij aan het gevarieerde beeld; verschillende soorten en afmetingen bomen worden in een niet te strak ritme opgenomen in dezelfde zone als het langsparkeren binnen het wegprofiel. Aan de noordoostzijde van de buurt is, mede door een hindercirkel van een bedrijf, een grotere groene plek vrijgehouden van bebouwing. Deze plek krijgt een speelfunctie waar bomenrijen bij het groen wordt gecombineerd met water.

Waterstructuur

De bestaande greppels die vanaf de Vrouwenweg het plangebied inprikken worden zoveel mogelijk in het plan overgenomen. Het gaat hierbij om twee greppels ín het plangebied en één greppel langs de westrand van de locatie, op de erfgrens met de bestaande kavels. Naast deze, aan het landschap gerelateerde watergangen, wordt op de grens met de bestaande dorpsrand een brede watergang aangelegd. Achter en naast de bestaande tuinen langs deze rand wordt eerst een nieuwe talud aangelegd en vervolgens het water gegraven. Tot slot is in de principe verkaveling een lager gelegen gebied opgenomen in de bocht van de dorpsstraat. Dit gebied kan bij hevige regenval gebruikt worden als extra waterberging.

Openbare ruimte

De openbare ruimte is in vele dorpen van oudsher beperkt met overwegend smalle straatprofielen en op een enkele centrale plek een grotere openbare ruimte in de vorm van een plein of een brink. In Nijkerkerveen zie je ook dat de oudere straten een vrij smal, functioneel profiel hebben met een rijbaan en twee trottoirs. In het plan voor deelplan 2 is een nieuwe dorpsstraat bedacht met een minimale profielbreedte en een tweetal grotere openbare ruimten. Een meer groene plek met mogelijkheden voor waterberging zoals hierboven al aangegeven en een verharde, meer pleinachtige plek in de westelijk bocht van de dorpsstraat.

Duurzaam bouwen

Het is tegenwoordig vanzelfsprekend om duurzaamheid als uitgangspunt te nemen bij een project. Duurzaamheid is echter een breed begrip en speelt op alle schaalniveaus, van woonomgeving tot woning, een rol. Voor het project deelplan 2 dient rekening te worden gehouden met de volgende uitgangspunten:

Energie:

  • het toepassen van zonnepanelen op woningen is toegestaan maar dient integraal te worden meegenomen in het ontwerp voor de woning;
  • het toepassen van lage temperatuur verwarming dient onderzocht te worden;
  • ledverlichting toepassen bij armaturen in de openbare ruimte.

Water:

  • het regenwater zoveel mogelijk afkoppelen en indien mogelijk infiltreren in het gebied;
  • het regenwater van dakvlak kan ook worden hergebruikt voor bijv. spoelen toilet of sproeien van de tuin.

Flexibiliteit:

  • een overmaat in woningen biedt meer flexibiliteit op termijn;
  • in het ontwerp dient rekening te worden gehouden met de mogelijkheden van werken aan huis;
  • aanpasbare woningen of levensloopbestendige woningen bouwen zodat senioren zo lang mogelijk thuis kunnen wonen en zorg aan huis kunnen krijgen;
  • op- en aanbouwen mee ontwerpen om woning te vergroten in de toekomst.

Materialen:

  • er moet gebouwd worden met duurzame materialen;
  • bij materiaalkeus dient ook de onderhoud- en beheerfase te worden bekeken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0074-0003_0004.png"

Figuur 4: ruimtelijk concept met dorpsstraat en woonbuurten

3.3 Functionele beschrijving van het plan

Voor de uitbreidingen van Nijkerkerveen geldt dat de woningen zich op een passende wijze voegen in de bestaande dorpse en deels landelijke karakteristiek. Voor deelplan 2 is een dorps karakter het uitgangspunt. In deelplan 2 komen de twee karakteristieken van Nijkerkveen samen; een dorpsstraat met een grote mate van variatie en twee buurten met elk een grote mate van samenhang.

Langs de dorpsstraat zit de variatie in verschillende woningtypen, bouwvolumes, bouwhoogten, kapvorm en -richting, kleur- en materiaalgebruik en het architectonisch beeld. Het streven naar een gevarieerd straatbeeld maakt de bebouwing langs deze straat in grote mate geschikt voor particulier en eventueel collectief opdrachtgeverschap. Ook het werken met verschillende architecten past goed in dit principe.

In de twee buurten is er juist veel meer samenhang waarbij de twee buurten in beeld duidelijk van elkaar verschillen. De samenhang binnen een buurt zit met name in het kleur- en materiaalgebruik en het architectonisch beeld. Maar ook bouwvolume, kapvorm en detaillering dragen bij aan samenhang en eenheid. De individuele woning is daarbij ondergeschikt aan het totale bouwblok en het totale beeld van de buurt. Een buurt dient door één, maximaal twee, architecten te worden uitgewerkt.

Voor deelplan 2 geldt net als in veel dorpen dat er gebouwd wordt met veel variatie en afwisseling. Maar ook met herkenbare details en materiaalkeus van de dorpstimmerman. Dus variatie, maar ook samenhang. Het afspreken van een bepaalde bandbreedte voor het kleurgebruik zorgt enerzijds voor afwisseling maar ook voor rust en samenhang in een buurt. Door te kiezen voor een rustig kleurpalet met natuurlijke kleuren en materialen zal de buurt goed aansluiten op het bestaande Nijkerkerveen. Daarnaast is het uiteraard mogelijk om een paar plekken een keer iets bijzonders en afwijkends toe te staan. Dit kan een bijzonder huis zijn door een beduidend moderne architectuur of een keer een woning met een heel andere materialisatie zoals een witgekeimde gevel of veel hout.

3.3.1 Beeldkwaliteit bebouwing Dorpsstraat

De bebouwing langs de dorpsstraat sluit aan bij het gevarieerde beeld aan de historische straten, Nieuwe Kerkstraat, Van Dijkhuizenstraat en Schoolstraat, in het bestaande dorp. De bebouwing krijgt een dorpse sfeer met een individuele uitstraling per bouwblok of per deel van het bouwblok. De woningen zijn op de straat georiënteerd waarbij de richting van het bouwblok evenwijdig aan of haaks op de oorspronkelijke kavelrichting wordt geplaatst. De voorgevels staan dus niet evenwijdig aan de straat maar verspringen op getrapte wijze mee met de bochten in de straat. De afstand tussen de onderlinge bouwblokken is wisselend en de voortuinen zorgen voor een groen karakter van de straat. Het gevarieerde beeld wordt bereikt door:

  • verschillende rooilijnen;
  • variatie in bouwvolumes;
  • verschillende goot- en nokhoogten;
  • variatie in kapvorm en kaprichting;
  • toepassen van aan- en uitbouwen (erker, luifel, bloembak, dakkapel);
  • kleur- en materiaalgebruik;
  • architectonische verschijningsvorm.

Criteria beeldkwaliteit Dorpsstraat

Hieronder wordt per onderdeel de toetsingscriteria voor de woningen langs de Dorpsstraat weergeven.

Rooilijn

Het ruimtelijk profiel mag variëren door verschil in voortuindiepte. Groene voortuinen passen in een dorpsstraat waardoor de minimale diepte van de voortuin niet te gering mag zijn. De rooilijn verspringt waardoor diepte van voortuinen varieert. Niet meer dan vier woningen naast elkaar op dezelfde rooilijn. Bouwblokken niet langer dan 6-7 woningen.

Bouwvolume

Langs de dorpsstraat is een grote variatie aan bouwvolumes het uitgangspunt.

  • Voor het verkrijgen van een dorpse uitstraling is het belangrijk om verschillende soorten bouwvolumes met elkaar af te wisselen: vrijstaande woningen, tweeonder- één-kapwoningen en rijwoningen.
  • Door de goothoogte te laten verspringen ontstaat een afwisselend beeld. Ook in bouwhoogte kan variatie worden gezocht. De goothoogte varieert daarbij van 3 tot 6 meter. De nokhoogte is maximaal 11 meter.
  • Door langskappen af te wisselen met kappen haaks op de straat wordt de gewenste dorpse variatie vergroot.
  • Door niet alleen maar zadeldaken maar ook een keer een mansardekap of verticale dakpannen toe te passen, wordt de dorpse variatie versterkt.
  • Bijgebouwen op beeldbepalende plekken hebben bij voorkeur ook een kap.

Kleur- en materiaalgebruik

Terughoudendheid in met name kleur maar ook in materiaalgebruik is kenmerkend voor dorpse bebouwing. Het vastleggen van een bepaalde bandbreedte zorgt enerzijds voor afwisseling maar ook voor rust en samenhang.

  • Zoeken naar sfeer en stijl die aansluit bij Nijkerkerveen.
  • Basismateriaal baksteen in oranje tot donkerrode tinten, incidenteel een licht gekeimde woning mogelijk als licht accent.
  • Maximaal vier woningen naast elkaar in zelfde kleur.
  • Toepassen van andere kleur nooit in zelfde gevelvlak.
  • Verbijzonderingen in ander materiaal toegestaan, geen felle kleuren toepassen.
  • Gebakken dakpan, verschillende kleuren gewenst voor afwisselend beeld, niet geglazuurd.
  • Kozijnen bij voorkeur lichte tint als fris accent in de gevel.

Architectonische verschijningsvorm en detaillering

Net als deze historische straten in Nijkerkerveen, laat de dorpsstraat ook een variatie aan verschillende bouwstijlen zien.

  • Het traditionele dorpse huis met een kap en een zorgvuldige detaillering vormt het uitgangspunt. Dit kan ook in een eigentijdse vertaling vorm krijgen.
  • Zorgvuldige detaillering, bijvoorbeeld in metselwerk.
  • Aandacht voor dakranden en overstekken.
  • Dakkapellen, garages en carports meeontwerpen.

Erfscheidingen

De overgangen van openbaar naar privé zijn van belang voor de uitstraling van de wijk zelf maar hebben ook invloed op hoe de buurt zichtbaar is vanuit de omgeving. Daarom zijn er regels voor de (zij)erfgrenzen binnen de woonbuurt en erfgrenzen aan het water.

  • Per bouwblok of samenhangend geheel binnen bouwblok één type erfscheiding.
  • Lage erfscheiding max. 1 meter hoog aan voorzijde en aan zijkant perceel tot helft zijgevel (bij zijtuin aan openbaar gebied).
  • Aan voorzijde verschillende erfscheidingen mogelijk, lage groene haag, stalen of houten hekken, op of zonder stenen muur.
  • Hoge groene erfscheiding max. 2 meter vanaf helft zijgevel tot achterzijde kavel (bij zijtuin aan openbaar
  • gebied).
  • Bij zij- en achtertuinen niet zichtbaar vanaf openbaar gebied is hoge erfscheiding toegestaan, ook niet-begroeid.
  • Bij tuinen aan het water is een lage beschoeiing het uitgangspunt.
  • Een vlonder aan het water is toegestaan, een kade of hoge beschoeing is toegestaan voor maximaal 30% van de breedte van het kavel.
3.3.2 Beeldkwaliteit bebouwing buurten

De bebouwing in de buurten sluit aan op het meer samenhangende beeld van de bestaande buurten in Nijkerkerveen. Uitgangspunt voor deze buurten is een dorpse uitstraling waarbij de woningen zich oriënteren op de straat. In de buurt is de verschijningsvorm van de individuele woning ondergeschikt aan de eenheid en samenhang van het bouwblok en de buurt als totaal. De bebouwing staat in de buurten grotendeels op één roolijn en de kaprichting is, op een enkele verbijzondering na, voor alle woningen gelijk. Binnen de bouwvolumes kan diversiteit in het beeld een rol spelen. Dit gebeurd op de schaal van de woning waarbij gedcaht kan worden aan het toepassen van erkers, dakkapellen, veranda’s of andere verbijzonderingen aan het bouwvolume. De twee buurten binnen Deelplan 2 kunnen elk een specifieke uitwerking krijgen. Dit kan onder andere bereikt worden door voor elke buurt een eigen architect te kiezen. Hieronder wordt per onderdeel de toetsingscriteria voor de woningen in de buurten weergeven.

Rooilijn

De bebouwing heeft een directe relatie met het openbaar gebied waarbij de voorgevel evenwijdig aan de straat, groene zone of het hofje wordt geplaatst. De rooilijn is evenwijdig aan straat en voor gehele bouwblok gelijk.

Bouwvolume

De bebouwing in de buurten kent een grote mate van samenhang, bouwvolumes is één van de middelen daartoe.

  • Bouwblokken van twee bouwlagen met een zadeldak zullen het beeld in de buurten overheersen.
  • Door binnen een bouwblok af en toe een nokrichting te draaien, de goot te verlagen of een aan- of uitbouw toe te voegen, kan binnen het bouwblok subtiele variatie ontstaan.
  • De individuele woning is ondergeschikt aan het totale bouwblok.
  • De kapvorm mag zowel een zadeldak als een mansardekap zijn. Eenheid binnen de buurt vormt echter een belangrijk uitgangspunt (dat kan ook met verschillende kapvormen, als bijvoorbeeld voor één kleur of een ander sterk element wordt gekozen).
  • Aan- en uitbouwen zijn ondergeschikt aan het totale bouwvolume of kunnen als thema, in de vorm van bijvoorbeeld erker of dakkapel bijdragen aan de eenheid binnen het bouwblok.
  • Bijgebouwen op beeldbepalende plekken hebben bij voorkeur ook een kap.

Kleur- en materiaalgebruik

Terughoudendheid in met name kleur maar ook in materiaalgebruik is kenmerkend voor dorpse bebouwing. Het vastleggen van een bepaalde bandbreedte zorgt enerzijds voor afwisseling maar ook voor rust en samenhang.

  • Eenheid in kleur- en materiaal levert een grote bijdrage aan samenhang binnen een buurt.
  • Basismateriaal baksteen in oranje tot donkerrode tinten.
  • Verbijzonderingen in ander materiaal toegestaan, geen felle kleuren toepassen.
  • Gebakken dakpan, verschillende kleuren gewenst voor afwisselend beeld, niet geglazuurd.
  • Kozijnen bij voorkeur lichte tint als fris accent in de gevel.

Architectonische verschijningsvorm en detaillering

De bebouwing in de buurten vormt een eigentijdse vertaling van de traditionele, dorpse bebouwing. Een eigen sfeer per buurt passend bij zowel Nijkerkerveen als de huidige tijd vormt daarbij het uitgangspunt.

  • Zorgvuldige detaillering, bijvoorbeeld in metselwerk.
  • Aandacht voor dakranden en overstekken.
  • Dakkapellen, garages en carports meeontwerpen.

Erfscheidingen

De overgangen van openbaar naar privé zijn van belang voor de uitstraling van de wijk zelf maar hebben ook invloed op hoe de buurt zichtbaar is vanuit de omgeving. Daarom zijn er regels voor de (zij)erfgrenzen binnen de woonbuurt en erfgrenzen aan het water.

  • Per buurt één type erfscheiding.
  • Lage groene erfscheiding max. 1 meter hoog aan voorzijde en aan de zijkant van perceel tot de noklijn (vanaf de voorzijde) (bij zijtuin aan openbaar gebied).
  • Hoge groene erfscheiding tot max. 2 meter vanaf helft zijgevel tot achterzijde kavel (bij zijtuin aan openbare gebied).
  • Bij zij- en achtertuinen niet zichtbaar vanaf openbaar gebied is hoge erfscheiding toegestaan, ook nietbegroeid.
  • Bij tuinen aan het water is een lage beschoeiing het uitgangspunt. Een vlonder aan het water is toegestaan, een kade of hoge beschoeing is toegestaan voor maximaal 30% van de breedte van het kavel.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Waterhuishouding

In het kader van de Watertoets is het Waterschap Vallei en Veluwe op diverse momenten actief betrokken geweest bij en geïnformeerd over de planontwikkeling van Nijkerkerveen. Het Waterschap is betrokken bij het opstellen van het Integraal Programma van Eisen voor de Kern Nijkerkerveen. Daarnaast heeft het Waterschap kennis genomen van het Voorkeursmodel Nijkerkerveen zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Nijkerk in april 2011.

Voor de realisatie van de uitbreiding van Nijkerkerveen heeft de gemeente een waterstructuurplan laten opstellen. Dit plan legt de kaders vast voor de waterstructuur, het regenwater en het afvalwater. Het plan omvat de gehele kern Nijkerkerveen, bestaande gedeelte en de beoogde uitbreiding. Op basis van deze kaders kunnen de deelplannen voor Nijkerkerveen verder worden uitgewerkt. Het waterstructuurplan Nijkerkerveen is vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders en door het Dagelijks Bestuur van Waterschap Vallei en Veluwe (10 juni 2010).

Naast dit algemene waterhuishoudingsplan heeft de gemeente specifiek voor dit plangebied een watertoets opgesteld. In de nota 'Nijkerkerveen retentieberekening deelplan 2.1, projectnummer M12A0140, d.d. 21 oktober 2013' staan daarvan de resultaten beschreven (zie bijlage 1). Uit dit onderzoek blijkt dat het minimaal totaal benodigde wateroppervlak 2.744 m² is, waarbij de peilstijging 0,40 meter bedraagt. Deze resultaten zijn door de gemeente uitvoerig besproken met Waterschap Vallei en Veluwe. Het Waterschap kan instemmen met de resultaten en de manier waarop de gemeente de toename aan verharding compenseert met nieuw water. Daarmee vormt het aspect water geen beperking voor haalbaarheid van de plannen.

4.2 Milieuaspecten

4.2.1 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de uitgave Bedrijven en Milieuzonering (2009) is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten "milieubelastende activiteiten" aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van "milieugevoelige activiteiten". De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Onderstaand het verband tussen de afstand en de milieucategorie:

milieucategorie   richtafstand rustige woonwijk  
1   10 meter  
2   30 meter  
3.1   50 meter  
3.2   100 meter  
4.1   200 meter  
4.2   300 meter  


De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). Benadrukt moet worden dat de richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype) en dat de richtafstanden bij een omgevingstype gemengd gebied (een gebied met een matige tot sterke functiemenging) met 1 stap kunnen worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.

Het waar nodig scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige gebieden en functies bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.


De voorgestelde ontwikkeling van de eerste fase van deelplan 2 vindt grotendeels plaats grenzend aan de bestaande kern Nijkerkerveen, maar grenst ook aan de Vrouwenweg, een gebied dat een meer landelijke uitstraling heeft. In kaart is gebracht welke bedrijven of activiteiten op basis van de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering een milieucategorie en daarmee een bepaalde richtafstand hebben die het plangebied 'raakt'.

Uit deze inventarisatie is gebleken dat alleen het sportcomplex van Veensche Boys (Westerveenstraat 42) en sporthal De Baggelaar (Westerveenstraat 44), beiden te beschouwen als milieucategorie 3.1, een 'contour' hebben die de grenzen van het plangebied overschrijdt en ook over diverse te ontwikkelen woningen valt.

Gezien het gegeven dat in de nabijheid van het plangebied diverse functies/activiteiten (waaronder een veldsportcomplex, café, sporthal, kantoor en woningbouw) naast elkaar voorkomen, is het gebied te beschouwen als een gemengd gebied. Indien er sprake is van een gemengd gebied kan de richtafstand met één stap worden verlaagd. In plaats van een richtafstand van 50 meter is er in dit geval dus sprake van een richtafstand van 30 meter. De voorziene woningen komen op meer dan 30 meter afstand te liggen van het sportcomplex van Veensche Boys en sporthal De Baggelaar, waardoor er vanuit dit onderwerp vanuit milieuzonering geen bezwaren zijn tegen de voorgestelde woningbouwontwikkeling. Gebleken is dat het agrarisch bedrijf aan de Vrouwenweg 39 wel een geurcontour heeft die over het plangebied ligt.Naar dit bedrijf is specifiek onderzoek gedaan dat is beschreven in paragraaf 4.2.2.

4.2.2 Geur

In opdracht van de gemeente is door De Roever Omgevingsadvies specifiek onderzoek uitgevoerd naar het aspect geur. De resultaten daarvan staan beschreven in het rapport 'Onderzoek geurcontouren en geuronderbouwing Deelplan 2 te Nijkerkerveen, documentnummer: 20110655 – D01, datum: 5 juli 2011' (zie bijlage 2 ).

Nabij dit plangebied liggen enkele veehouderijen die van invloed kunnen zijn op het plangebied. Dit zijn de veehouderijen aan de Van Dijkhuizenstraat 9, de Van Dijkhuizenstraat 40, de Vrouwenweg 8 en de Vrouwenweg 39. De geur vanuit deze veehouderijen zou van invloed kunnen zijn op het leefklimaat ter plaatse het plangebied. De overige veehouderijen in de omgeving zijn ook bekeken, maar zijn vanwege hun omvang en ligging niet van invloed op het plangebied. Aan de hand van vraagstelling de volgende resultaten naar voren gekomen tijdens het onderzoek.

Is een goed woon- en verblijfsklimaat gegarandeerd?

Hierbij is gekeken naar de voorgrondbelasting, de vaste afstanden en de achtergrondbelasting. Alleen de afstandscontour van 50 meter rondom de betreffende stallen van de veehouderij aan de Vrouwenweg 39 vormt een knelpunt. Binnen deze afstandscontour kan geen nieuwe planologische bestemming plaatsvinden die vestiging van een geurgevoelig object mogelijk maakt. Voor het overige bestaat er wat betreft geurhinder van veehouderijen geen belemmering voor dit nieuwbouwplan. Om te voorkomen dat er woningen binnen deze contour gebouwd kunnen worden is op de verbeelding en in de regels een 'milieuzone-geurzone' opgenomen. Binnen deze zone mogen geen geurgevoelige gebouwen gerealiseerd worden.

Worden veehouderijen in hun belangen geschaad?

De ruimtelijke ontwikkelingen vinden plaats buiten de geurcontouren en afstandscontouren van de omliggende veehouderijen. Hierbij is rekening gehouden met de vergunde situaties en met de worst-case situaties, waarbij de stallen van de veehouderijen naar de randen van de bouwblokken worden verplaatst (indien mogelijk). Ook verder gelegen veehouderijen worden niet geschaad in de belangen. Het aspect geur vormt met de genomen maatregelen ten aanzien van de Vrouwenweg 39 geen beperking voor de realisatie van de plannen.

4.2.3 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder is bij de vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidsgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen. Voor dit plangebied is specifiek geluidsonderzoek uitgevoerd door BVA. In het rapport 'Nijkerkerveen, Deelplan 2 - akoestisch onderzoek -, Projectnummer 980, d.d. 18 oktober 2013' staan de resultaten.

De verschillende onderdelen van het akoestische onderzoek hebben uitgewezen dat alleen op de gevels van een tweetal bouwblokken (43 en 44) van de nieuwe woningen sprake is van een hoge geluidbelasting ten gevolge van verkeer op de Vrouwenweg. Uit het onderzoek blijkt dat deze gevels zijn gelegen langs een weg met (in de toekomstige situatie) een maximumsnelheid van 30 km/uur (Vrouwenweg). In principe beschikt deze weg daarom niet over een geluidzone en worden er dus wettelijk gezien geen normen overschreden. Voor een goede ruimtelijke onderbouwing is deze weg wel betrokken bij het akoestisch onderzoek. Dit sluit ook aan op het geluidbeleid van de gemeente Nijkerk dat voorschrijft dat voor 30 km/uur wegen in principe wel een akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.

Om ervoor te zorgen dat de geluidbelastingen op de gevels van deze nieuwe woningen de voorkeursgrenswaarde niet meer overschrijden, schrijft de Wgh maatregelen voor in de volgorde bron, overdrachtsgebied en ontvanger. Bij maatregelen aan de bron kan worden gedacht aan een stillere verharding of een lagere maximumsnelheid. Maatregelen in het overdrachtsgebied zijn bijvoorbeeld een geluidswal of een geluidsscherm. Ook is het mogelijk om maatregelen te nemen aan de ontvanger (toepassen dove gevel). In de toekomstige situatie is op de Vrouwenweg reeds een stiller type verharding toegepast dan in de huidige situatie. Een ander (nog stiller) type asfaltverharding zal het beoogde effect ook niet bewerkstelligen. Daarnaast zal de maximumsnelheid terug worden gebracht tot 30 km/uur. Kortom, er zijn reeds bronmaatregelen voorzien, maar deze hebben niet tot gevolg dat de geluidbelasting wordt teruggebracht tot (of beneden) de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Maatregelen in het overdrachtsgebied in de vorm van bijvoorbeeld een scherm of een geluidwal zijn om stedenbouwkundige redenen niet wenselijk. Ten gevolge van de infrastructurele wijzigingen, het aanleggen van de twee nieuwe kruispunten is er geen sprake een reconstructiesituatie in de zin van de Wgh. Hetzelfde geldt voor de toename van de geluidbelasting ten gevolge van het extra verkeer van en naar het plangebied, op de gevels van geluidgevoelige objecten langs bestaande wegen.

Vervolg

Omdat de voorgedragen oplossingen vanuit stedenbouwkundig, verkeerskundig, vervoerskundig opzicht niet haalbaar dan wel reëel zijn, kan het college van B&W een hogere grenswaarde verlenen. Het onderzoek concludeert dat de hogere grenswaardeprocedure onderdeel is van het gemeentelijke geluidbeleid en hierin de kaders voor de verlening van hogere grenswaarden zijn opgenomen. Het plan dient dan ook getoetst te worden binnen de kaders van het gemeentelijk geluidsbeleid om te bepalen of een hogere grenswaarde tot de mogelijkheden behoort. Daarnaast dient te worden bekeken of er voldoende geluidwering in de gevel kan worden aangebracht om een prettig binnenklimaat in de woningen te creëren. Om de binnenwaarden vast te stellen wordt uitgegaan van de gecumuleerde geluidbelastingen zonder aftrek van correctie zoals opgenomen is artikel 100g van de Wgh. Een overzicht van deze waarden voor de beide woningen is opgenomen in figuur 6. De resultaten zijn voor alle waarneemhoogten afzonderlijk weergegeven.

Het betreft hier een 30km/u weg. Hogere waarden verlenen kan niet. Wel zal de gemeente door middel van maatregelen de belasting zo laag mogelijk houden. Uiteraard moet de binnenwaarde wel voldoen, hier zal bij de omgevingsvergunning voor de bouw op getoetst worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0074-0003_0005.png"

Figuur 5: Geluidbelasting excl. correctie art. 100g (in Lden in dB).

4.2.4 Bodem

Voor het aspect bodem zijn door P&J Milieuservices B.V. een tweetal bodemonderzoeken in het plangebied uitgevoerd. Onderstaand worden de conclusies van de rapporten beschreven. De gehele rapportages zijn als bijlage 4 & 5 toegevoegd aan het bestemmingsplan.

4.2.4.1 Bodemonderzoek Van Dijkhuizenstraat 17

In het rapport 'Verkennend onderzoek bodem- en funderings onderzoek en indicatief grond onderzoek Van Dijkhuizenstraat 17 Nijkerkerveen, Kenmerk: 0654500lA, d.d. 15 februari 2007' staan de onderzoeksopzet en de resultaten beschreven van het uitgevoerde onderzoek.

Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat op de onderzoekslocatie sprake zal zijn van aanwezigheid van verontreiniging voor wat betreft de gedempte sloot, de voormalige bovengrondse tank en de funderingslaag van het toegangspad. Het overige terrein is onverdacht. Er zijn een drietal (soorten) onderzoek verricht, te weten een verkenriend bodemonderzoek (onderzoek erf, gedempte sloot, voormalige bovengrondse tank en overige onverdachte weilanden), een funderingsonderzoek (toegangspad) en een indicatief onderzoek van het gronddepot.

Onderzoeksresultaten en toetsing hypothese deellocatie A - erf

Geconcludeerd wordt dat de hypothese 'onverdachte locatie' stand houdt. Er zijn geen verhoogde gehalten boven de streefwaarden aangetoond.

Onderzoeksresultaten en toetsing hypothese deellocatie B - voormalige bovengrondse tank

Geconcludeerd wordt dat de hypothese 'verdachte locatie' geen stand houdt. De verwachte verontreinigde stoffen zijn aangetoond in een gehalte waarbij geen sprake is van verontreiniging.

Onderzoeksresultaten en toetsing hypothese deellocatie C - weiland

Geconcludeerd wordt dat de hypothese 'onverdachte locatie' geen stand houdt. In de bovengrond (in de bermen van het toegangspad) en het grondwater zijn enkele parameters aangetoond in een gehalte waarbij in lichte mate sprake is van verontreiniging

Onderzoeksresultaten en toetsing hypothese deellocatie D

De zintuiglijke waarnemingen (aanwezigheid puindeeltjes) kunnen duiden op aanwezigheid van dempingsmateriaal c.q. de aanwezigheid van een voormalige sloot. De hypothese 'verdachte locatie' houdt stand. Analytisch zijn enkele parameters in de grond en het grondwater aangetoond in een gehalte waarbij sprake is van een lichte verontreiniging.

Funderingsonderzoek toegangspad

Het volgende is vastgesteld:

  • de funderingslaag heeft afmetingen van circa 180 x 2,5 x gemiddeld 0,25 meter inhoudend een omvang van circa 120 vaste m3;
  • de toplaag betreft licht gebonden asfalt; daaronder is een heterogeen mengsel van beton- en baksteenpuin en zand gelegen;
  • de asfalttoplaag van het pad en de asfaltbrokken ter plaatse van sleuf 1004 zijn niet teerhoudend;
  • er is in het traject 0,1-0,2 m-mv. bij van de 4 sleuven asbesthoudend materiaal aangetroffen;
  • omgerekend bevatten deze laag een gehalte asbest groter dan de interventiewaarde 100 mg/kg d.s;
  • ingeschat wordt dat bij separate verwijdering van het asbesthoudende puin circa 25m3 (sterk) verontreinigd is met asbest;
  • opgemerkt wordt dat asbestverontreinigingen binnen dergelijke paden / wegen veelal heterogeen verdeeld zijn.

Indicatief onderzoek gronddepot

Het betreft een partij grond met een zwakke bijmengingen aan puindeeltjes. In het mengmonster MM-A is een verhoogd gehalte PAK aangetoond. Bij een dergelijk gehalte en een keuring van de partij conform het bouwstoffenbesluit (onderhavig onderzoek betreft geen keuring conform het bouwstoffenbesluit) is er sprake van 'categorie-I-grond'. Aan hergebruik van dergelijke grond zijn beperkingen verbonden.

De aanbeveling van dit onderzoek is dat aanvullend of nader bodemonderzoek op de onderzoekslocatie niet noodzakelijk is en het aspect bodem daarmee voor dit gebied geen beperking vormt.

4.2.4.2 Bodemonderzoek Vrouwenweg 31

In het rapport 'Verkennend bodem- en funceringsonderzoek Vrouwenweg 31 Nijkerkerveen, Kenmerk: 0643601A, d.d 08 januari 2007' staan de onderzoeksopzet beschreven en de resultaten.

Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat op de onderzoekslocatie sprake zal zijn van aanwezigheid van verontreiniging voor wat betreft de gedempte sloot en de funderingslaag van het toegangspad. Het overige terrein is onverdacht. Er zijn een tweetal (soorten) onderzoeken verricht, te weten een verkennend bodemonderzoek (onderzoek gedempte sloot en overige onverdachte weilanden) en een funderingsonderzoek (toegangspad) .

Verkennend bodemonderzoek

Het verkennend onderzoek is uitgevoerd conform de NEN 5740, bijlage B1 (deellocatie A, onverdacht terrein) en bijlage B.6. (deellocatie B, mogelijke gedempte sloot).

Deellocatie A

Geconcludeerd wordt dat de hypothese 'onverdachte locatie' geen stand houdt. In grondmengmonsters afkomstig van de bodem direct naast het toegangspad zijn minerale olie en PAK aangetoond in een gehalte waarbij sprake is van lichte verontreiniging. In het grondwater zijn chroom en nikkel diverse malen aangetoond in een gehalte waarbij sprake is van lichte verontreiniging. Arseen is eenmalig aangetoond in een gehalte waarbij sprake is van een matig sterke verontreiniging. Een aanvullend onderzoek met een gewijzigde hypothese wordt echter niet noodzakelijk geacht. De verhoogde gehalten aan metalen in het grondwater worden, gezien de locatie van voorkomen, beschouwd als 'van nature voorkomende verhogingen' welke niet beschouwd worden als een geval van bodemverontreiniging in de zin van de Wet Bodembescherming. Wel kunnen door het bevoegd gezag eisen gesteld worden aan bijvoorbeeld grondwateronttrekking.

Deellocatie B

Er zijn zintuiglijk enige bijzonderheden (sporen kool) aangetroffen, welke kunnen duiden op van elders aangevoerde' dempingsgrond ' . In het grondmonster zijn koper, lood, zink en PAK aangetoond in een gehalte waarbij sprake is van lichte verontreiniging. De hypothese 'verdacht' houdt derhalve stand. Voordat het plangebied bouwrijp gemaakt wordt zal nader onderzoek uitgevoerd worden. In de exploitatie van de woonwijk is inmiddels rekening gehouden met een mogelijke sanering.

Funderingsonderzoektoegangspad

Het funderingsonderzoek van het toegang spad is uitgevoerd conform de NEN 5897. Het volgende is vastgesteld:

  • de funderingslaag heeft gemiddelde afmetingen van circa290 x 2,5 x 0,35 meter en daarmee een omvang van circa 250 vaste m3;
  • de laag betreft een heterogeen mengsel van beton- en baksteenpuin, grind, koolhoudende grond en zand;
  • het aangetroffen asfalt in sleuf 1001 is niet teerhoudend (de grenswaarde voor PAK van 75 mg/kg d.s. wordt niet overschreden);
  • de koolhoudende grond uit sleuf 1001 is licht tot matig verontreinigd;
  • op het maaiveld / in de toplaag zijn geen asbesthoudende materialen aangetroffen;
  • er is bij 4 van de 5 sleuven asbesthoudend materiaal aangetroffen; omgerekend bevatten 2 sleuven een gehalte asbest groter dan de grenswaarde 100 mg/kg d.s.;
  • omgerekend bevat de gehele funderingslaag een gehalte asbest van 337 mg/kg d.s.; opgemerkt wordt echter dat asbestverontreinigingen binnen dergelijke paden / wegen veelal heterogeen verdeeld zijn.

De aanbeveling van dit onderzoek is dat aanvullend of nader bodemonderzoek op de onderzoekslocatie niet noodzakelijk is en het aspect bodem daarmee voor dit gebied geen beperking vormt.

4.2.5 Niet gesprongen explosieven

De gemeente heeft onderzoek laten doen in het plangebied naar de aanwezigheid van niet-gesprongen explosieven. Hieruit blijkt dat er in het plangebied geen explosieven meer aanwezig zijn (zie onderstaande figuur 6).

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0074-0003_0006.png"

Figuur 6: overzicht niet-gesprongen explosieven in de omgeving van het plangebied.

4.2.6 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het onder meer om de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en 'objecten' wordt voldaan aan de normen. Artikel 1 van het Besluit externe veiligheid bepaalt hierbij dat kwetsbare objecten woningen, scholen, gezondheidscentra en dagverblijven zijn en dat beperkt kwetsbare objecten gebouwen/voorzieningen zijn zoals kantoren, winkels en parkeerterreinen.

Voor het plangebied is door Tauw een onderzoek uitgevoerd waarvan de resultaten beschreven staan in de rapportage 'Externe veiligheid hogedruk aardgasleiding Nijkerkerveen, projectnummer 4815108, d.d.9 november 2011'. Dit onderzoek is noodzakelijk vanwege een aardgasleiding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0074-0003_0007.png"

Figuur 7: ligging gasleiding en bijbehorende invloedsgebied.

4.2.6.1 Plaatsgebonden risico

Voor de relevante leiding langs het plangebied (A-510) wordt geen plaatsgebonden risicocontour berekend voor de grenswaarde van 10-6 per jaar. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee in alle beschouwde situaties geen belemmering voor de planrealisatie. Wel dient rekening gehouden te worden met de belemmeringenstrook. Dit is een zone van ten minste 5 meter aan weerszijden van de leiding, gemeten vanuit het hart van de buisleiding, waarbinnen geen bouwwerken mogen worden opgericht. Deze zone dient vrijgelaten te worden ten behoeve van onderhoud aan de buisleiding. Het bestemmingsplan dient de ligging weer te geven van de in het plangebied aanwezige buisleidingen alsmede de daarbij horende belemmeringenstrook. De voetbalvelden liggen binnen de belemmeringenstrook van de buisleiding. Aanwezige of nog op te richten bouwwerken ten behoeve van het sportcomplex moeten buiten de belemmeringenstrook worden gesitueerd. Hieraan zal voldaan worden.

4.2.6.2 Groepsrisico

In artikel 12 van het besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) staat dat het groepsrisico moet worden verantwoord bij vaststelling van een bestemmingsplan op grond waarvan de aanleg van een buisleiding of de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object wordt toegelaten. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in een beperkte verantwoording en een volledige verantwoording. Het groepsrisico in de huidige situatie bedraagt 0.041 keer de oriëntatiewaarde. Na aanpassing van de velden van de Veensche Boys neemt het groepsrisico toe tot 0.045 keer de oriëntatiewaarde. Dit is een toename van minder dan 10 % en het groepsrisico blijft ook onder 0.1 keer de oriëntatiewaarde. Voor het bestemmingsplan Veensche Boys betekent dit dat het groepsrisico, conform het besluit externe veiligheid buisleidingen, ‘beperkt’ kan worden verantwoord.

Na de uitbreiding van het dorp Nijkerkerveen neemt het groepsrisico verder toe van 0.045 naar maximaal 0.096 keer de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico van deze uitbreiding dient daardoor wel ‘volledig’ te worden verantwoord. De verantwoording van het groepsrisico is een motivering om de verandering van de hoogte van het groepsrisico als gevolg van de nieuwe ontwikkelingen acceptabel te achten.

4.2.6.3 Verantwoording groepsrisico

Naast deelplan 1A en 1B volgt hierbij de verantwoording van de eerste bouwfase van deelplan 2 van de woninguitbreiding van de kern Nijkerkerveen. Het gaat in totaal om circa 70 woningen. Het totaal van alle deelplannen (1 t/m 4) omvat de realisatie van ca. 600 woningen voor met name de bewoners van Nijkerk dat gelegen is rondom de kern van Nijkerkerveen. Of al deze woningen op termijn nog gerealiseerd gaan worden, is nu onzeker geworden vanwege de landelijke terugval in de vraag naar nieuwe woningen.

Risicobronnen, maatgevend scenario en effectafstanden

Het plangebied kent externe veiligheidsrisico's. Per risicobron worden maatgevende scenario's gebruikt om een indicatie te krijgen van de grootte van de effecten die verwacht kunnen worden. Deze scenario's komen vaak overeen met het ongevalscenario dat ook het meest bepalend is voor de grootte van het groepsrisico.

Risicobron: Aardgastransportleiding

  • ten westen van het dorp Nijkerkerveen ligt een hogedruk aardgastransportleiding (A-510-KR-063-1 t/m 069 met een diameter van 36 inch en druk van 66 bar (zie ook figuur 1.1 op pagina 10 van de qra van Tauw d.d. 9 november 2011);

Het westelijke deel van het plangebied (toekomstige deelplannen 2 en 3) is geprojecteerd over de aardgasleiding. De aardgastransportleiding vormt daarmee een potentieel risico voor het plangebied.

Maatgevend scenario:

Het maatgevend scenario voor aardgastransportleidingen is een gasbrand en/of explosie als gevolg van breuk van de leiding (door een externe oorzaak, bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Door de enorme druk op de aardgasleiding, ontstaat een verticale fakkel van honderden meters hoog.

Effectafstanden

Voor de effectafstanden ingeval van breuk, gevolgd door een fakkelbrand, van de aardgastransportleiding hanteert de regionale brandweer de veiligheidsafstanden van de Gasunie. Voor een 36 inch leiding gelden veiligheidsafstanden van 300 en 550 meter voor respectievelijk de 1% - letaliteit en 1% - gewond.

Veiligheidsanalyse

De invloed van de relevante risicobronnen op het plangebied zijn hieronder toegelicht:

  • de inzet van de hulpverlening richt zich primair op effectbestrijding. De aangestraalde objecten worden gekoeld om de aanwezigen (relatief) veilig te kunnen laten vluchten;
  • de mogelijkheden van de hulpverleningsdiensten worden waarschijnlijk overstegen;

Een belangrijk aandachtspunt vanuit de brandweer/rampenbestrijding is dat in het geval van een lekkage van de aardgastransportleiding, met of zonder fakkel, deze lekkage niet door de brandweer verholpen wordt. Alleen de Gasunie kan dit uitvoeren.

Verantwoording groepsrisico

In de conclusie van de qra in paragraaf 5 (zie bijlage 6 van het BP)is bovenaan pagina 28 te lezen dat er voor de uitbreiding van het dorp Nijkerkerveen een uitgebreide verantwoording groepsrisico moet plaatsvinden. Volgens de handleiding groepsrisico bestaat deze uit de volgende onderdelen:

  • 1. Aanwezige dichtheid van personen in het invloedsgebied van de betrokken inrichting.
  • functie-indeling: in deelplan 2 worden alleen woningen gerealiseerd ; op termijn worden er ook voorzieningen e.d. gerealiseerd rondom deelplan 2;
  • gemiddelde personendichtheid (totaal en per functie/locatie): in bijlage 1 van de qra is te lezen bij de maximale variant voorzieningencluster (worst case) sprake is van 1 persoon per 30 m² en dat er in de berekening totaal 854 personen in de dagperiode worden meegenomen.

  • 2. De omvang van het groepsrisico.
  • de omvang voor het van kracht worden van het besluit: zie par 4.2.1 qra: groepsrisico is 0.041 keer de orientatiewaarde;
  • de omvang na het van kracht worden van het besluit: bij de maximale variant (worst case); zie par 4.2.4 qra: 0,096 keer de orientatiewaarde;
  • de verandering van het groepsrisico ten gevolge van het besluit: 0.096 -/- 0.041 = 0.055;
  • de ligging van de groepsrisicocurve ten opzichte van de oriëntatiewaarde: zoals de diverse grafieken in par 4.2 van de qra van Tauw is te zien bevindt deze curve zich ruim onder de norm van de orientatiewaarde van 1; dit is de rode lijn in de grafieken. (minder dan 10% van de norm)

  • 3. De mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen ter beperking van het groepsrisico bij de betrokken inrichting(en).
  • zie o.a. de bouwkundige maatregelen ad 5

  • 4. De mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen ter beperking van het groepsrisico in het ruimtelijke besluit.
  • rekening houden met de positionering van de woningen tov de gasleiding: bebouwingsvrije zone van 5 meter aan weerszijden van de gasleiding wordt ten uitvoer gebracht: deze wordt namelijk niet bebouwd.

  • 5. De mogelijkheden tot voorbereiding op en bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval, de zogenaamde bestrijdbaarheid

Ingeval van een gasbrand en/of explosie als gevolg van breuk van de aardgastransportleiding, is het een belangrijk aandachtspunt dat de brandweer de lekkage niet verhelpt. Alleen de Gasunie zelf voert dit uit. De inzet richt zich dan ook op de effectbestrijding. Door de hittestraling ontstaan in de omgeving secundaire branden en op grotere afstand de dreiging hiervan. De aangestraalde objecten moeten gekoeld worden.

Mogelijke maatregelen:

  • organisatorische maatregelen;
  • aandacht besteden aan risicocommunicatie. Het is belangrijk om, samen met de afdeling communicatie en de brandweer, actief naar de bewoners te communiceren over de risico's en de te nemen maatregelen (risicocommunicatie);
  • bouwkundige maatregelen o.a.
    • 1. (nood)uitgang(en) en vluchtroutes (trappenhuis, galerij) niet aan de risicobronzijde plaatsen;
    • 2. glasoppervlak minimaliseren aan de risicobronzijde van gebouwen;
    • 3. gevels, beglazing en dragende constructie aan de risicobronzijde verhoogt brandwerend uitvoeren dit geeft de aanwezigen meer kans om veilig te vluchten.

Tabel 1: overzicht van de mogelijkheden om de bestrijdbaarheid te verbeteren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0074-0003_0008.png"

  • 6. De mogelijkheden van personen die zich in het invloedsgebied van de inrichting bevinden om zichzelf in veiligheid te brengen, de zogenaamde zelfredzaamheid

Mogelijkheden zelfredzaamheid

De mogelijkheden voor personen die zich bevinden in het invloedsgebied om zich in veiligheid te brengen indien zich een ramp of zwaar ongeval voordoet is één van de afwegingskaders van het groepsrisico (zie o.a. circulaire Rnvgs en BEVI). Voor het vermogen om jezelf en/of anderen in veiligheid te brengen bij de dreiging van, of het bestaan van, een gevaarlijke situatie wordt de term 'zelfredzaamheid' gebruikt. Voorbeelden zijn:

  • de bereikbaarheid en vluchtwegen van, en in, het plangebied te organiseren voor de hulpverlening en voor de bewoners;
  • de primaire / secundaire blusvoorzieningen in het gebied, specifiek langs de aardgastransportleiding, te optimaliseren om het maatgevend scenario te kunnen bestrijden.

Tabel 2: beoordeling factoren die de zelfredzaamheid van aanwezigen en inwoners bepalen

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0074-0003_0009.png"

  • 7. De voor- en nadelen van andere mogelijkheden tot ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico.

Er waren geen andere mogelijkheden mogelijk, aangezien het om een uitbreiding van de bestaande kern van Nijkerkerveen gaat, waarbij moet worden aangesloten op de huidige infrastructuur en mogelijkheden/beperkingen en grondposities.

  • 8. De mogelijkheden en voorgenomen maatregelen ter beperking van het groepsrisico in de nabije toekomst:

In de nabije toekomst zal er tijdens en na de ontwikkeling van dit woningbouwproject zo veel mogelijk aandacht worden besteed aan de acties die zijn vermeld onder punt 4 (bestrijdbaarheid) en punt 5 zelfredzaamheid.

  • 9. De voorschriften die het bevoegd gezag voornemens is te verbinden in geval van het afgeven van een

oprichtingsvergunning, in geval deze verhogend werkt op het groepsrisico van het betrokken gebied

Aangezien hier sprake is van uiteindelijk laag groepsrisico van nog geen 0.1 keer de orientatiewaarde, kan dit risico goed worden verantwoord en is het om die reden niet direct noodzakelijk om hiervoor speciale voorschriften op te stellen, anders dan de hier genoemde acties en maatregelen.

Conclusie

Uit de 'mogelijkheden voor de rampenbestrijding' blijkt dat het in de verwachting ligt dat het maatgevend scenario moeilijk bestrijdbaar en beheersbaar is voor de hulpverleningsdiensten. Bij het geschetste scenario zouden de aanwezigen uit het invloedsgebied kunnen vluchten tot buiten de 1% letaalcontour om daar (relatief) veilig te schuilen, mits dat in de planvorming voor het gebied de wensen/eisen ten aanzien van de locatiekeuze (van (gebruiks)functies), situering en richting van de bebouwing en infrastructuuraandacht zijn meegenomen en afgewogen. Een belangrijk aandachtspunt bij de uitwerking is de bereikbaarheid van de buisleiding en het plangebied voor de hulpdiensten, omdat de aanrijdtijden de zorgnorm deels overschrijdt. Overigens is het na te nemen maatregelen niet uitgesloten dat de hulpvraag (aantallen gewonden) dusdanig is dat deze de beschikbare hulpverleningscapaciteit (mensen en middelen) overstijgt. Vooral in het eerste uur kan er sprake zijn van een tekort aan beschikbare medische transportcapaciteit. Qua grootte van het uiteindelijke groepsrisico (minder dan 0.1 bij een max van 1,0) is deze ruimtelijke ontwikkeling op zich te verantwoorden qua externe veiligheid; om onnodige slachtoffers te voorkomen, is het raadzaam de genoemde maatregelen uit te voeren.

4.2.7 Luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtstbij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht worden. De EU heeft Nederland uitstel verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diversie regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio.s waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt.

Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 ug/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM. Op basis van artikel 5.16 Wet milieubeheer kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde die behoort bij hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen, of
  • het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Via dit bestemmingsplan Nijkerkerveen deelplan 2 wordt in bouwfase 1 mogelijk gemaakt dat er maximaal 75 woningen worden gebouwd. Dit is een ontwikkeling die onder NIBM (derde bolletje) valt en nader onderzoek naar de luchtkwaliteit is dan ook niet nodig. Immers de grens voor IBM (dus een significant negatieve invloed op de luchtkwaliteit) ligt bij woningbouw (door verkeersaantrekkende werking) bij 1500 woningen met 1 ontsluitingsweg. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen beperking voor de realisatie van de plannen.

4.3 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

4.3.1 Natuurtoets

Voor het plangebied is een Natuurtoets uitgevoerd door EcoGroen Advies BV. In het rapport 'Natuurtoets deelplan 2, Nijkerkerveen', projectcode 11-281 aangevuld met 12-253, d.d. 29 november 2012' staan de resultaten beschreven (zie bijlage 7). De consequenties van de beoogde ruimtelijke ingreep op de aanwezige natuurwaarden zijn getoetst aan de Flora- en faunawet en het vigerend gebiedsgerichte natuurbescherming. Het onderzoek is voor een belangrijk deel gebaseerd op locatiebezoeken tussen maart en half september 2012.

Gebiedsgerichte natuurbescherming 

Het plangebied maakt geen deel uit van een gebied dat is beschermd krachtens de Natuurbeschermingswet, Ecologische Hoofdstructuur of ander gebiedsgericht natuurbeleid. Gezien de afstand van het plangebied tot deze beschermde gebieden, het besloten karakter van het plangebied en de aard van de beoogde ingreep zijn negatieve, uitstralende effecten ook niet aan de orde.

Aangetroffen en te verwachten soorten

  • tijdens de veldonderzoeken zijn in het plangebied geen beschermde plantensoorten aangetroffen. Deze worden ook niet verwacht en zeker geen strikt beschermde soorten;
  • op drie erven in de invloedssfeer van de plannen zijn territoria van de Steenuil aanwezig. Territoria van Steenuilen zijn jaarrond beschermd. Eén van de territoria (Vrouwenweg 31) zal als gevolg van de plannen geheel verdwijnen. Bij de andere twee geldt dat de nestplaatsen behouden blijven, maar dat er mogelijk aantasting van het foerageergebied plaatsvindt;
  • verder zijn er in totaal circa 21 paren Huismus aanwezig binnen de plangrens. Huismussen zijn jaarrond beschermd. Slechts drie van deze paren bevinden zich op het te slopen erf. De overige nestplaatsen zullen behouden blijven. Mogelijk zijn er ook effecten te verwachten op de voedselbeschikbaarheid voor de andere Huismussen;
  • overige vogelsoorten waarvan de nestplaats jaarrond beschermd is, zoals Ransuil en Kerkuil, zijn in 2012 niet vastgesteld. Wel zijn er diverse andere algemene broedvogels van bos- en struweel aanwezig op met name de erven en perceelsranden;
  • er zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen tijdens het onderzoek. Wel is er sprake van een vliegroute van vijf Gewone dwergvleermuizen langs het te slopen erf. Het is echter geen belangrijke vliegroute en er zijn tal van alternatieven. Er gaat geen onmisbaar foerageergebied van vleermuizen verloren. Verder zijn verspreid in het plangebied vaste verblijfplaatsen van enkele laag beschermde zoogdiersoorten te verwachten;
  • overwintering van de laag beschermde amfibieënsoorten Bruine kikker, Gewone pad, Kleine watersalamander en Bastaardkikker is te verwachten;
  • gezien de terreingesteldheid van het plangebied en bekende verspreidingsgegevens kan worden geconcludeerd dat er geen beschermde vissen, ongewervelden, weekdieren en reptielen aanwezig en te verwachten zijn. Geschikte biotopen voor deze soorten ontbreken.

Conclusies en verplichte vervolgacties 

Verplichte vervolgacties zijn gevraagd voor broedvogels, meer specifiek voor Steenuil en Huismus. Met de realisatie van vervangende verblijfplaatsen voor deze soorten op nabijgelegen locaties kan de functionaliteit van de leefomgeving van een deel van de vogels worden geborgd. Bovendien dient ter bescherming van alle broedvogels te worden gewerkt buiten het broedseizoen. Concreet zijn de volgende maatregelen vereist (zie H4 van bijlage 7voor meer details):

  • voor de Steenuilen geldt dat recente jurisprudentie een moeilijke situatie heeft veroorzaakt. Geadviseerd wordt om met bevoegd gezag (DLG/DR) om tafel te gaan om de mogelijkheden te bespreken. Voor zover nu te overzien is zal voor het Steenuilenterritorium aan Vrouwenweg 31 een ontheffing van de Flora- en Faunawet moeten worden aangevraagd;
  • voor de andere twee territoria Steenuilen -waarvan vermoedelijk alleen een deel van het foerageergebied wordt aangetast- dient te worden onderzocht welk deel verloren zal gaan en welke mitigerende maatregelen nodig zijn. De mitigerende maatregelen dienen te worden vervat in een Ecologisch Werkprotocol en moeten worden begeleid door een ter zake kundige. Hiervoor dienen wel eerst de plannen concreter te worden. Idealiter worden de plannen aangepast op de aanwezige Steenuilen, waardoor de schade geminimaliseerd wordt en mitigatie vergemakkelijkt wordt;
  • voor de drie paren Huismus die op het te slopen erf broeden dienen alternatieve en functionele verblijfplaatsen te worden aangeboden in de vorm van nestkasten in de nabijheid tijdens de sloop en bouw. Verder dient de nieuwbouw geschikt te worden gemaakt voor Huismus. Tot slot dient ervoor te worden gezorgd dat er voor alle 21 paren voldoende foerageergebied overblijft in het plangebied. De mitigerende maatregelen dienen te worden vervat in een Ecologisch Werkprotocol en moeten worden begeleid door een ter zake kundige.
  • verstoring van nestelende broedvogels (alle inheemse soorten) dient vermeden te worden, ongeacht de soort. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering in elk geval op te starten in de periode voor begin maart en na eind juli of het plangebied te controleren op broedende vogels en nesten binnen de invloedsfeer van de plannen. Als er geen broedvogels aanwezig zijn dienen de werkzaamheden vervolgens zoveel mogelijk aaneengesloten plaats te vinden om te voorkomen dat zich alsnog vogels kunnen vestigen. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd, maar is het van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum. Ook is het aan te raden preventieve maatregelen te nemen als het onaantrekkelijk maken en houden voor broedvogels. Zo dient het verwijderen van alle aanwezige opgaande beplanting en de sloop van de aanwezige opstallen te worden uitgevoerd tussen december en maart.
4.3.2 Onderzoek Steenuil

Naar aanleiding van de Natuurtoets heeft de gemeente opdracht gegeven tot een aanvullende onderzoek naar de Steenuil. 'Steenuilinventarisatie Nijkerkerveen 2011-2013, Mogelijkheden voor compensatie van leefgebied en broedlocaties van steenuil, projectcode 13-124, d.d. 11 juli 2013' (zie bijlage 8). Hieruit is gebleken dat het gebied gebruikt wordt als territorium voor de Steenuil. In de invloedssfeer van deelplan 2 zijn in 2012 drie territoria vastgesteld. Twee daarvan huizen in een nestkast, één in een leegstaande stal. Het exemplaar in de stal is in 2013 niet meer gehoord, maar was in 2012 ook nogal heimelijk. Mogelijk betreft het hier een solitaire vogel aangezien het omringende biotoop niet bijzonder geschikt lijkt. Op basis van de conclusies van het rapport bereidt de gemeente op dit moment een ontheffingsaanvraag op waarbij voorzien wordt in mitigerende maatregelen.

4.4 Verkeer en parkeren

Door de voorgestelde ontwikkeling wordt voorzien in meer vervoersbewegingen van- en naar de wijk. De bestaande infrastructuur kan deze toename echter aan. De toename is ca. 75 (woningen) x 6 (vervoersbewegingen per dag) = 450 extra per dag. Deze bewegingen worden verdeeld over de bestaande wegen rondom het plangebied.

Bij de vrijstaande woningen en tweekappers wordt minimaal 1 en bij voorkeur twee opstelplekken op eigen terrein gerealiseerd. Het parkeren op eigen terrein dient zoveel mogelijk achter de voorgevelrooilijn te worden ingepast. De overige bewoners en ook de bezoekers parkeren in de openbare ruimte. In de dorpsstraat is dit langs de straat of in kleine parkeerkoffers tussen de kavels. In de woonbuurten kan dit op verschillende manieren worden ingepast, langs- of haksparkeren, parkeerkoffers of parkeren op achtergebieden bij woningen, afhankelijk van de definitieve verkaveling. In de Nota Parkeernormen van de gemeente zijn voor Nijkerkerveen de volgende normen vastgelegd:

  • vrijstaande woning 2,2 pp/won.
  • tweekapper 1,9 pp/won.
  • rijwoning 1,7 pp/won.
  • aanleunwoning 0,6 pp/won.

Bovenstaande normen worden aangehouden als het gaat om de aanleg van de parkeerplaatsen in de nieuwe woonwijk. Dit wordt ook vastgelegd in de regels van het bestemmingsplan.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

4.5.1 Cultuurhistorie

Per 1 januari 2012 is het Bro gewijzigd. Hierin is onder meer opgenomen dat het bestemmingsplan een beschrijving moet geven van de wijze waarop rekening is gehouden met de cultuurhistorische waarden. Wat al voor archeologie gold, geldt nu dus ook voor andere cultuurhistorische waarden, zoals bijzondere gebouwen en landschappelijke structuren. Daarmee ligt bij gemeenten de verantwoordelijkheid keuzen te maken ten aanzien van de cultuurhistorische waarden. In dit bestemmingsplan en het onderliggende beeldkwaliteitplan is met name met de landschappelijke stucturen sterk rekening gehouden. Deze structuren bepalen in sterke mate de cultuurhistorie van het gebied en die wil de gemeente terug laten keren in dit bestemmingsplan. De stroken worden beschermd in het bestemmingsplan door middel van een groenbestemming.

4.5.2 Archeologie

In opdracht van de gemeente Nijkerk heeft ADC ArcheoProjecten een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd voor het plangebied Nijkerkerveen (deelgebied A uit het reeds utgevoerde bureauonderzoek) in Nijkerkerveen (gemeente Nijkerk). Het rapport 'Plangebied Nijkerkerveen te Nijkerkerveen (gemeente Nijkerk). Een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek, ADC Rapport 2847, d.d. 15-08-2011' zie bijlage 9 .

Op basis van een in 2009 door Nederpelt et al. eerder uitgevoerd bureauonderzoek werden in het noordelijke deel goordeerdgronden verwacht. Deze gronden komen met name voor in de laaggelegen en natte delen in het landschap en waren voorheen bedekt met een pakket veen. Hier worden archeologische resten verwacht uit het Laat-Paleolithicum tot en met het Neolithicum in het oorspronkelijk dekzandlandschap en resten vanaf de Middeleeuwen aan het maaiveld. In het centrale en zuidelijke deel werden op de iets hoger gelegen gronden waarschijnlijk laarpodzolgronden gevormd. Hier werden archeologische resten verwacht vanaf het Laat- Paleolithicum tot en met de Nieuwe tijd. Teneinde deze verwachting te toetsen werd in het plangebied een verkennend booronderzoek uitgevoerd.

Tijdens het veldonderzoek is vanaf een gemiddelde diepte van 100 cm –mv en dieper intact dekzand (Formatie van Boxtel, Laagpakket van Wierden; C-horizont) aangetroffen. Hierop is een ca. 50 cm dikke omgewerkte menglaag van de onderliggende C-horizont en de bovenliggende lagen aanwezig. De grijze en bruine vlekken in deze laag wijzen er mogelijk op dat in het dekzand podzolering is opgetreden. Nu is dat echter geheel omgewerkt. Vanaf gemiddeld 50 cm –mv tot aan het maaiveld is sprake van de bouwvoor. Met name ter hoogte van de sportvelden hebben recent ophogingen plaatsgevonden. Het veldonderzoek heeft aangetoond dat in het plangebied de bodem dusdanig is verstoord dat geen intacte archeologische resten meer verwacht worden. Ook wordt de kans op de aanwezigheid van archeologische resten klein geacht, aangezien in het verleden het gebied waarschijnlijk te nat was om zich te vestigen. ADC ArcheoProjecten adviseert derhalve om het terrein vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Het is echter niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 53 van de Monumentenwet. Aan deze aanbeveling wordt tegemoet gekomen tijdens de realisatie van het plangebied. Daarmee vormt het aspect archeologie geen beperking voor de realisatie.

4.5.3 Monumenten

In het plangebied zijn geen monumenten aanwezig die een bescherming verdienen in dit bestemmingsplan. Ook rondom het plangebied zijn geen monumenten aanwezig

4.6 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Inleiding

Per 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. Eén van de belangrijkste wijzigingen in het Besluit is de invoering van een vormvrije m.e.r.-beoordeling voor activiteiten die genoemd worden in het Besluit milieueffectrapportage (kolom 1 van de D-lijst), maar onder de daar genoemde drempelwaarden liggen. Een stedelijk ontwikkelingsproject staat omschreven het Besluit onder D 11.2. De voorgenomen ontwikkeling blijft weliswaar ruim onder de aangegeven drempelwaarden (kolom 2), maar op grond van de nieuwe wetgeving is alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk. In dat kader is een vormvrije m.e.r.-beoordeling gemaakt, waarin in principe voor alle milieuaspecten moet worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen. Deze maakt onderdeel uit van de toelichting van het bestemmingsplan (art. 2 lid 5 van het Besluit milieueffectrapportage).

De voorgenomen ontwikkeling

De ontwikkeling betreft de uitbreiding van Nijkerkerveen met een nieuwe woonwijk en bijbehorende openbare voorzieningen.

Beoordeling

Bij de beoordeling of een project belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben, is rekening gehouden met de criteria in Bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (richtlijn 85/337/EEG). De hoofdcriteria zijn:

  • 1. kenmerken van de projecten
  • 2. plaats van de projecten
  • 3. kenmerken van het potentiële effect

In deze paragraaf is beoordeeld, of het plan mogelijk belangrijke negatieve gevolgen kan hebben voor het milieu.

Dit bestemmingsplan maakt de aanleg van een nieuwe woonwijk grenzend aan de bestaande kern Nijkerkerveen mogelijk. De gronden zijn niet gelegen in een ecologische hoofdstructuur en/of Natura 2000 gebied. Wel is er in het gebied sprake van de mogelijke aanwezigheid van een steenuil waarvoor de gemeente passende maatregelen zal treffen (zie paragraaf 4.3.2). Daarnaast blijkt uit de uitgevoerde onderzoeken dat ook de ondergrond ten aanzien van archeologie en bodem geen bijzondere te beschermen waarden bevat en daardoor ook geen beperkingen geven. Ook uit de overige onderzoeken blijkt dat er geen zware effecten zullen ontstaan door de bouw van de woonwijk.

Conclusie

De voorgenomen uitbreiding kan worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject zoals omschreven in het Besluit milieueffectrapportage onder D 11.2 De conclusie van de m.e.r.-beoordeling is dat het plan op zich en in samenhang met andere plannen geen belangrijke negatieve gevolgen zal hebben voor de kenmerken van het gebied zelf en voor het woon- en leefmilieu in de omgeving. Er worden geen negatieve effecten verwacht vanwege de ligging van het plangebied ten opzichte van gevoelige gebieden. De overall conclusie is op grond hiervan dat geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht en dat het opstellen van een MER niet noodzakelijk wordt geacht.

 

Hoofdstuk 5 Verklaring van de regels

5.1 Inleiding

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) worden de in het plan begrepen gronden voor bepaalde doeleinden aangewezen door middel van de op de verbeelding aangegeven bestemmingen en daarop betrekking hebbende planregels. Daarbij worden regels gegeven voor het bouwen van bouwwerken en voor het gebruik van de bouwwerken en onbebouwde gronden. In dit hoofdstuk wordt nadere uitleg gegeven over de planregels. De planregels bestaan uit vier hoofdstukken waarop in de volgende paragrafen respectievelijk wordt ingegaan:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels:
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.

Het bestemmingsplan regelt de bestemmingen, bouw- en gebruiksmogelijkheden van gronden. Het is voor burgers, bedrijven en overheden bindend. Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, de regels en de verbeelding (plankaart). De regels en verbeelding zijn de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan. De verbeelding is zowel analoog als digitaal beschikbaar. Het bestemmingsplan voldoet aan de eisen die daaraan gesteld worden in de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).

SVBP 2012

Het bestemmingsplan is naar aanleiding van de inwerkingtreding van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening op 1 juli 2008 opgezet volgens de verplichte landelijke Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). Deze standaard is vanaf 1 juli 2012 verplicht voor bestemmingsplannen die na deze datum als ontwerp ter inzage worden gelegd. Zo voorziet het SVBP2012 in een standaardopbouw van een bestemmingsplan door onder andere:

  • standaardbenamingen van een bestemming en de daarin voorkomende regels
  • (bouwregels, omgevingsvergunningen e.d.);
  • de alfabetische volgorde van de begrippen en bestemmingen;
  • een vaste volgorde van een indeling van een bestemming;
  • een aantal standaard begrippen;
  • een standaard wijze van meten;
  • vaste kleuren en kleurcodes van een bestemming op de verbeelding;
  • standaard benamingen van aanduidingen op de verbeelding en in de regels.

Het plan is als een digitaal raadpleegbare versie uitgevoerd en voldoet aan de daartoe gestelde eisen. Het plan kan in het informatiesysteem van de gemeente worden ingevoerd en worden ontsloten via internet. Er blijft een analoge (papieren) versie van het bestemmingsplan naast het digitale plan bestaan.

Globaal bestemmingsplan

Het voorliggende bestemmingsplan kan worden getypeerd als een globaal eindplan. Dit houdt in dat het bestemmingsplan in hoofdlijnen de stedenbouwkundige structuur vastlegt, maar vrijheden biedt ten aanzien van bijvoorbeeld woningtypen en de situering van woningen. Tegelijkertijd biedt het plan een rechtstreekse bouwtitel. Op basis van het bestemmingsplan kan een omgevingsvergunning (voorheen bouwvergunning) worden verleend, zonder dat extra procedures doorlopen hoeven te worden.

De ratio achter deze keuze is de economische crisis, waarin Nederland momenteel verkeert. Als gevolg hiervan is de woningmarkt ingrijpend veranderd. De woningbouwmarkt is de afgelopen jaren aan het verschuiven van een aanbodgerichte naar een vraaggerichte markt. Meer dan in het verleden moet de bouwwereld inspelen op de wensen en behoeften van de consument. Deze ontwikkeling is als gevolg van de economische crisis versterkt. Daar waar de gemeente Nijkerk tot voor kort inzette op gedetailleerd uitgewerkte bestemmingsplannen, bestaat er nu behoefte aan flexibele bestemmingsplannen. Met dergelijke plannen is het mogelijk snel in te spelen op verandering in de markt, zonder dat daar tijdrovende en kostbare procedures voor nodig zijn. Daarbij is het zoeken naar een goede balans tussen rechtszekerheid enerzijds en flexibiliteit anderzijds. In de navolgende paragraaf wordt een toelichting gegeven op de wijze waarop dit is uitgewerkt voor dit bestemmingsplan.

5.2 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit eerste artikel is een aantal noodzakelijke begripsbepalingen opgenomen welke worden gebruikt in de planregels, teneinde misverstanden te voorkomen.

Artikel 2 Wijze van meten

In dit artikel staat beschreven hoe er gemeten wordt.

5.3 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemmingen. Deze kennen per bestemming de volgende opzet:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • ontheffing van de bouwregels (indien van toepassing);
  • specifieke gebruiksregels (indien van toepassing);
  • ontheffing van de gebruiksregels (indien van toepassing).

Artikel 3 Groen

Door middel van de bestemming Groen zijn de belangrijkste groenstructuren in het plangebied beschermd. Binnen de bestemming mogen speelvoorzieningen en paden en verhardingen aangelegd worden ten behoeve van de ontsluiting van de woonwijk. Binnen de bestemming mogen alleen bouwwerken geen gebouw zijnde worden gebouwd met een maximale hoogte van 4 meter..

Artikel 4 Water

De bestemming Water is toegekend aan de grote waterpartijen aan de rand van het plangebied met de bestaande dorpskavels. Hierdoor onstaat sowieso een buffer tussen de bestaaande woningen en de nieuwe woningen die mogelijk gemaakt worden door dit bestemmingsplan. Binnen de bestemming mogen bruggen, dammen en duikers worden gebouwd ten behoeve van kruisend verkeer. De hoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde mag maximaal 4 meter bedragen.

Artikel 5 Woongebied

De bestemming Woongebied is toegekend aan het grootste gedeelte van het plangebied. De bestemming maakt de bouw van woningen mogelijk. Tevens mogen binnen de bestemming o.a. wegen en paden, groenvoorzieningen, water en bouwwerken geen gebouw zijnde worden gebouwd. De woningen dienen allemaal grondgebonden te zijn en appartementen of gestapelde woningbouw is niet toegestaan. De goothoogte bedraagt maximaal 7 meter met een maximale bouwhoogte van 11 meter. De woningen dienen een minimale dakhelling van 30o te hebben en een maximale dakhelling van 60o. Door middel van een afwijkingsmogelijkheid is het tevens mogelijk een beroep aan huis mogelijk te maken.

Artikel 6 Waarde - Archeologie

De bestemming Waarde-Archeologie is opgenomen om de mogelijkerwijs in de grond aanwezige archeologische restanten te beschermen. Deze dubbelbestemming en de daarbij opgenomen aanduidingen zijn gebaseerd op het archeologiebeleid in de gemeente Nijkerk. Wat wel of niet is toegestaan wordt in de regels aangegeven.Met aanduidingen worden diverse deelgebieden onderscheiden. Aangegeven is in welke gevallen archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Bepalend hierbij zijn de oppervlaktes en de dieptes van de bodemingreep.

5.4 Algemene regels

In hoofdstuk 3 worden de algemene regels beschreven die van toepassing zijn op het bestemmingsplan.

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Hierdoor wordt bepaald dat gronden niet tweemaal voor een vergunning in aanmerking kunnen komen.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

Dit artikel regelt welk gebruik in ieder geval aangemerkt wordt als strijdig met de bestemmingen. Het betreft o.a. de opslag van verschillende voorwerpen en/of het gebruik van de gronden als seksinrichting.

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

In dit artikel zijn regels opgenomen ter bescherming van de geurzone van een buiten het plangebied gelegen agrarisch bedrijf. Binnen deze zone mag geen toename ontstaan van geurgevoelige functies. Door middel van een wijzigingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders de contour weer van de verbeelding verwijderen.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

Hierin wordt onder andere geregeld dat ontheffing mag worden verleend van bepaalde hoogten, percentages en afstandseisen (tot niet meer dan 10%) en dat bouw- en bestemmingsgrenzen mogen worden overschreden. Tevens worden vrije beroepen door middel van een afwijkingsregel mogelijk gemaakt. Hieraan zijn enkele voorwaarden en beperkingen verbonden.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

Dit artikel geeft burgemeester en wethouders de mogelijkheid het bestemmingsplan te wijzigen in het geval aanduidingen in de toekomst niet meer actueel zijn of aanduidingen moeten worden toegevoegd. Daarnaast kan het plan gewijzigd worden ten aanzien van verschuiving van bestemmingsplannen met een maximum van 10 meter.

Artikel 12 Algemene procedureregels

De algemene procedureregels beschrijven de procedure die doorlopen moet worden indien burgemeester en wethouders nadere eisen willen stellen.

5.5 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

Het overgangsrecht betreft regels ten aanzien van bestaande bouwwerken en bestaand gebruik die niet (geheel) passen in dit nieuwe bestemmingsplan.

Artikel 14 Slotregel

In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan aangehaald kan worden (titel van het bestemmings- plan).

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Financiële uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan aangetoond te worden. In het kader van de ontwikkeling van deelplan 2 hebben de grondeigenaren Gemeente Nijkerk en Plankenburg B.V. een samenwerkings- en realisatieovereenkomst gesloten. Partijen zijn overeengekomen om voor gezamenlijk rekening en risico de grondexploitatie voor het deelplan te voeren. Hiermee is het kostenverhaal verzekerd.

De grondexploitatie voor deelplan 2 wordt separaat aan de raad aangeboden ter vaststelling. Met de overeenkomst en de vastgestelde grondexploitatie wordt aangetoond dat de beoogde planontwikkeling financieel uitvoerbaar is en kan het vaststellen van een exploitatieplan achterwege blijven.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan is als ontwerp bestemmingsplan ter visie gelegd zodat zienswijzen gegeven konden worden. Het bestemmingsplan werd direct als ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd omdat de gemeente de afgelopen periode veel overleg heeft gehad met de omgeving in Nijkerkerveen.

Overleg 3.1.1 Bro

In het kader van het verplichte vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro heeft de gemeente meerdere keren overleg gehad met verschillende overheidsinstanties.Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die in strijd zijn met Rijksbeleid. De inhoud van het bestemmingsplan valt binnen de met de provincie Gelderland afgestemde uitbreiding van Nijkerkerveen. Ook is meerdere keren inhoudelijk overleg geweest. Met Waterschap Vallei en Veluwe is eveneens overleg en afstemming geweest over de wateropgave. Door beide instanties is aangegeven dat het vooroverleg achterwege gelaten kan worden vanwege het ontbreken van specifieke belangen.

Ter inzage ontwerp bestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan Deelplan 2, eerste fase, Nijkerkerveen heeft van donderdag 5 december 2013 tot en met woensdag 15 januari 2014 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn in eerste instantie twee zienswijzen ingediend. Eén zienswijze is naar aanleiding van constructief overleg tussen indiener en de gemeente ingetrokken. Eén zienswijze is, ondanks gevoerd overleg, niet ingetrokken.

De gemeenteraad van Nijkerk heeft op 26 juni 2014 het bestemmingsplan en de ingediende zienswijze inhoudelijk besproken en tijdens de raadsvergadering besloten het bestemmingsplan gewijzigd vast te stellen. De wijzigingen in het bestemmingsplan betreffen ambtshalve wijzigingen en hebben betrekking op de economische uitvoerbaarheid en in een klein gebied het opnemen van een aanduiding zodat in dat gebied alleen woningen vrijstaand of twee-aaneen gebouwd mogen worden met een maximum van vijf. In bijlage Bijlage 10 is de notitie zienswijzen en planaanpassingen in zijn geheel opgenomen daarin staan de wijzigingen ook beschreven.