Plan: | Buitengebied, Lierdal |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0252.BUbpLierdal-VA01 |
Voorliggend bestemmingsplan heeft tot doel om het nu geldende bestemmingsplan voor het plangebied te actualiseren en aan te passen aan de eisen die aan het digitale bestemmingsplan worden gesteld. Uitgangspunt van het nieuwe bestemmingsplan is dan ook het respecteren van bestaande rechten. Slechts op enkele onderdelen is het plan aangepast aan ruimtelijke ontwikkelingen die de afgelopen jaren hebben plaatsgevonden. Bovendien is ruimtelijk beleid dat de afgelopen jaren is vastgesteld, in het plan verwerkt. De regeling van het bestemmingsplan is gebaseerd op de regeling zoals deze is opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied Heumen 2009" van de gemeente Heumen.
Het plangebied ligt ten Zuiden van de kern Malden, ten Noorden en ten Westen van de Kern Molenhoek. Het Westen van het plangebied wordt begrensd door het Maas-Waal kanaal. Het bedrijventerrein Sluisweg maakt geen deel uit van het plangebied. Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
Kaartfragment googlemaps: plangebied in relatie tot omgeving.
In de verbeelding zijn enkele witte vlekken opgenomen. Voor deze witte vlekken, de locatie Brederweg 2 en Oosterkanaaldijk 7, is recentelijk een bestemmingsplan vastgesteld. Het is derhalve niet noodzakelijk om deze gronden mee te nemen in de actualisatieopgave.
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan "Buitengebied 1997, herziening 2003" zoals dat op 29 september 2005 is vastgesteld. In het plangebied komen de bestemmingen Agrarische Doeleinden I en II voor. De burgerwoningen zijn aangeduid met een rode stip. Naast agrarische bedrijvigheid komen er ook enkele bedrijfsbestemmingen voor in het plangebied. Zie onderstaande afbeelding voor een fragment van het geldende bestemmingsplan. Bovendien had het hele plangebied op plankaart 3 van het bestemmingsplan "Buitengebied 1997, herz 2003" de aanduiding "Open(kom)gebied".
Kaartfragment plankaart vigerend bestemmingsplan
Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen en aanduidingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen en aanduidingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting bestaat uit zes hoofdstukken.
Hoofdstuk 2
In dit hoofdstuk wordt een beschrijving van de bestaande situatie in het plangebied gegeven, zowel ruimtelijk als functioneel gezien.
Hoofdstuk 3
In dit hoofdstuk worden de van toepassing zijnde beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau beschreven voorzover deze van belang zijn voor voorliggend bestemmingsplan. Beleidskaders die van belang zijn in verband met de in het volgende hoofdstuk beschreven omgevingsaspecten, worden in het volgende hoofdstuk behandeld.
Hoofdstuk 4
In dit hoofdstuk worden de van toepassing zijnde kaders vanuit de milieuregelgeving, voor zover ze relevant zijn voor het bestemmingsplan, beschreven. Naast de van toepassing zijnde milieuregelgeving worden ook andere van toepassing zijnde omgevingsaspecten zoals cultuurhistorie, archeologie en de waterhuishouding in dit hoofdstuk beschreven.
Hoofdstuk 5
In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van de juridische regeling van het bestemmingsplan. In dit hoofdstuk worden onder meer de gehanteerde bestemmingen beschreven.
Hoofdstuk 6
In dit hoofdstuk wordt een verantwoording gegeven van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt onder meer ingegegaan op de vooroverlegreacties van de provincie en het waterschap en de zienswijzen die tegen het ontwerp van het bestemmingsplan zijn ingediend.
Het Lierdal is het gebied tussen de kernen Malden en Molenhoek. Het strekt zich uit van het Maas-Waalkanaal tot aan de spoorlijn bij het Maldensvlak. Het plangebied heeft betrekking op dat gedeelte van het Lierdal dat in de gemeente Heumen ligt. Dit gebied is op te splitsen in twee deelgebieden; de kanaalzone Lierdal en de Rijkswegzone.
De kanaalzone heeft voornamelijk een agrarisch karakter en wordt gekenmerkt door een broekontginningenlandschap met een rationele verkaveling. De Rijksweg zone daarentegen heeft meer een stedelijk karakter. Een belangrijke waarde in dit deelgebied zijn de doorzichten tussen de stedelijke functies naar het achterliggende landschap.
Het grondgebied is nog grotendeels agrarisch, maar er komen ook andere functies voor. Ten zuiden van de Molenstraat komen naast woningen een drietal agrarische bedrijven voor. Ten noorden van de Molenstraat en met name grenzend aan de Rijksweg komen twee horecabedrijven (restaurant en partycentrum), een imker en een zevental andere bedrijven voor.
Per 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Een van de centrale uitgangspunten is de scheiding tussen beleid en normstelling. Het beleid wordt in eerste aanzet vormgegeven in een structuurvisie en is juridisch alleen nog bindend voor de rijksoverheid. Naast integraal planologisch beleid, kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur regels worden gesteld omtrent bestemmingsplannen. De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau, in die zin dat respectievelijk provinciale inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen daarop moeten worden afgestemd.
De kaders van het nieuwe rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. In de SVIR schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Dit betekent dat de verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid meer bij provincies en gemeenten komt te liggen. Het Rijk zal zich alleen bezig houden met de zaken die prioriteit hebben. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
De structuurvisie is juridisch vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), zie 3.1.2.
Kern van de Wro is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vóóraf kenbaar maken en aangeven langs welke weg zij die belangen denken te realiseren. Het rijk en provincies bemoeien zich voortaan uitsluitend met wat daadwerkelijk van nationaal respectievelijk van provinciaal belang is. Ook moeten rijk en provincies duidelijk maken of de borging van een belang gevolgen heeft voor ruimtelijke besluitvorming door provincies en gemeenten.
Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening, regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
Voor het plangebied is het rijksbelang Grote Rivieren en Ecologische hoofdstructuur relevant. Het Maas-Waal kanaal wordt voor het deel dat in het plangebied ligt aangemerkt als Eclogische Hoofdstructuur. Omdat binnen de bestemming Water geen ontwikkelingen worden toegestaan is een nader onderzoek naar dit aspect of een nadere regeling in het bestemmingsplan, niet noodzakelijk.
Met betrekking tot het rijksbelang Grote Rivieren is van belang dat het Rivierbed van het Maas-Waal kanaal en het stroomvoerend rivierbed van de Maas gedeeltelijk binnen het plangebied liggen. Omdat in met name het stroomvoerende deel van het rivierbed ontwikkelingen pas zijn toegestaan indien het belang van de rivier niet geschaad wordt, is in de bestemmingsplanregeling een dubbelbestemming Waterstaat-Waterstaatkundige functie opgenomen voor de gronden die in het stroomvoerend rivierbed van de Maas zijn gelegen.
In juli 2014 hebben provinciale staten van de provincie Gelderland de Omgevingsvisie vastgesteld. In deze omgevingsvisie worden de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijke beleid beschreven. De provinciale ruimtelijke belangen die moeten doorwerken tot op het niveau van bestemmingsplannen, zijn opgenomen in de omgevingsverordening Gelderland, zie 3.2.2.
Met de omgevingsvisie wil de provincie:
De omgevingsvisie doet geen uitspraken die van invloed zijn op het plangebied en voorliggend bestemmingsplan.
Naar verwachting stellen provinciale staten van de provincie Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland in oktober 2014 vast. In deze omgevingsverordening zijn regels opgenomen over de provinciale ruimtelijke belangen die reeds in de omgevingsvisie zijn beschreven. De regels van de omgevingsverordening moeten bij de vaststelling van een bestemmingsplan in acht worden genomen.
Voor het plangebied zijn geen provinciale ruimtelijke belangen aan de orde die van invloed zijn op het vast te stellen bestemmingsplan. Het provinciale ruimtelijke belang Natuur: Het Gelderse Natuurnetwerk ligt wel in de directe nabijheid van het plangebied maar behoeft, aangezien voorliggend bestemmingsplan geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, geen nader onderzoek of nadere regeling in het bestemmingsplan.
De Stadsregio Arnhem – Nijmegen heeft in het Regionaal Plan de gemeenschappelijke beleidsambities vastgelegd tot 2020. Gestreefd wordt naar een hoogwaardige regionale ontwikkeling van de Stadsregio als geheel. De Stadsregio wil zich verder ontwikkelen als een aantrekkelijke regio voor huishoudens, bedrijven en bezoekers. Het Regionaal Plan (alsmede de herijking hiervan: 'Van koers naar keuze: Integrale visie op de gebundelde kracht van stad en land', juni 2011) zet hiervoor de hoofdlijnen uit en biedt andere partijen aanknopingspunten om de komende jaren hieraan samen te werken.
Het Regionaal Plan doet geen uitspraken die van invloed zijn op het plangebied en voorliggend bestemmingsplan.
Op 13 februari 2014 heeft de gemeenteraad van de gemeente Heumen de structuurvisie Heumen vastgesteld. Deze structuurvisie bevat op hoofdlijnen het ruimtelijke beleid (tot 2025) voor de gehele gemeente.
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is in de structuurvisie nader aangewezen als het Lierdal.
Kaartfragment Structuurvisie Heumen
Het Lierdal is het gebied tussen de kernen Malden en Molenhoek en beslaat het grondgebied van twee gemeenten: de gemeente Heumen en de gemeente Mook en Middelaar.
Het grondgebied is nog grotendeels agrarisch, maar er komen ook andere functies voor. Zo zijn langs de Rijksweg verschillende niet-agrarische bedrijven gevestigd.
Positiebepaling
Ruimtelijke visie
In en bij de dorpen Malden en Heumen zijn de aanduidingen 'ruimtelijke verbindingen' opgenomen (zie afbeelding hieronder). Deze verbindingen zijn gericht op het slechten van fysiek-ruimtelijke barrières en het verbinden van gebieden en structuren die nu niet of matig te bereiken zijn voor het langzaam verkeer. Daarnaast zijn het belangrijke en nu nog missende schakels in het recreatieve padennetwerk van de gemeente.
De structuurvisie benoemt in dit kader de volgende uitgangspunten:
Kaartfragment Structuurvisie Heumen
Voor de ruimtelijke visie op het Lierdal verwijst de Structuurvisie Heumen verder naar de Structuurvisie Het Lierdal (zie hierna).
Aanvullend op de Structuurvisie Het Lierdal wordt het Lierdal aangemerkt als een gebied van kwaliteit. Bij aanvragen om een vergunning voor het bouwen van bouwwerken wordt een welstandstoets noodzakelijk geacht.
De Structuurvisie Lierdal is in februari 2010 vastgesteld. De looptijd van deze structuurvisie is met de vaststelling van de Structuurvisie Heumen verlengd tot 2025. De structuurvisie is opgesteld in samenwerking met de gemeente Mook en Middelaar omdat een deel van het Lierdal binnen haar grondgebied ligt.
Het doel van de Structuurvisie is te komen tot een algehele landschappelijke versterking van het gebied. Zo ontstaat een goed toegankelijk gebied als groene en aantrekkelijke buffer tussen Malden en Molenhoek.
In de Kanaalzone Lierdal wordt gesproken over herstel van het Maasheggenlandschap. Aan de noordzijde van de Kuil (grondgebied van de gemeente Mook en Middelaar) wordt gedacht aan het herstel van de heide en het meer laten glooien van de bosrand. Verder behoeft de overgang tussen de bebouwde kom van Malden (o.a. bij bedrijventerrein Sluisweg) en het Lierdal landschappelijke versterking. De Rijksweg speelt een belangrijke rol in het gebied. Hier wordt ingezet op verbetering van de langzaam verkeersstructuur en de landschapsstructuur. De weg zelf kan vergroenen middels laanbeplanting, terwijl de aangelegen erven wat betreft bebouwing en beplanting opgewaardeerd moeten worden. Ontwikkelingen in het gebied die (financieel) bijdragen aan deze landschapsversterking zijn:
Verder is het mogelijk om in het gebied te komen tot kleinschalige toeristische voorzieningen, versterking van de recreatieve structuur, verbreding van de landbouw en herontwikkeling van voormalige agrarische bedrijfslocaties.
Voorliggend bestemmingsplan betreft een conserverend bestemmingsplan die uitsluitend tot doel heeft om voor de gronden van het plangebied een actueel planologische regeling vast te stellen, zodat voldaan wordt aan de actualiseringsplicht zoals die in de Wet ruimtelijke ordening is opgenomen. De beleidsuitgangspunten, ambities en mogelijke ontwikkelingen van de structuurvisie Lierdal, zijn om deze reden niet verwerkt in het bestemmingsplan. Wel komt het doel van de structuurvisie om te komen tot een landschappelijke versterking van het gebied tot uiting in het bestemmen van de agrarische gronden als "Agrarisch met waarden-Landschap". Deze bestemming komt ook voort doordat de afgelopen jaren de landschappelijke kwaliteiten van het gebied zijn versterkt door bijvoorbeeld de aanleg van het dassencompensatiegebied, het omzetten van een intensief varkensbedrijf in een akkerbouwbedrijf inclusief de landschappelijke aanplant langs de Oosterkanaaldijk en de Bredeweg.
Verbeelding Structuurvisie Lierdal
De regeling van het bestemmingsplan Buitengebied 2009 biedt bij recht de mogelijkheid om 50 m² aan bijgebouwen te realiseren. Indien een perceel een omvang heeft van meer dan 0,5 ha kunnen burgemeester en wethouders een bebouwde oppervlakte aan bijgebouwen toestaan van 75 m². In de beleidsregels verruiming bijgebouwen buitengebied wordt gesteld dat deze oppervlakte aan bijgebouwen in het buitengebied waar rond woningen veel grond aanwezig is, veelal te beperkt is. In voorliggend bestemmingsplan is dan ook, in aansluiting op deze beleidsregel, bepaalt dat bij (bedrijfs)woningen 80 m² aan bijgebouwen gebouwd mag worden en dat burgemeester en wethouders voor grote percelen (groter dan 0,5 ha) de mogelijkheid heben om een vergunning te verlenen voor 120 m² aan bijgebouwen.
De beleidsregel is op de website van de gemeente Heumen te raadplegen.
Op 20 december 2011 hebben burgemeester en wethouders de beleidsregel inzake het toepassen van de ruimte voor ruimteregeling zoals deze als wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan Buitengebied 2009 alsmede voorliggend bestemmingsplan is opgenomen. In deze beleidsregel worden de uitgangspunten en toetsingkader beschreven voor de beslissing op een verzoek om toepassing van de wijzigingsbevoegdheid. De beleidsregel is in voorliggend bestemmingsplan verwerkt.
De beleidsregel is op de website van de gemeente Heumen te raadplegen.
Op 14 februari 2012 hebben burgemeester en wethouders de beleidsregel kangoeroewoningen 2012 vastgesteld. In deze beleidsregel wordt aangegeven onder welke omstandigheden burgemeester en wethouders een 'buitenplanse' afwijkingsvergunning verlenen voor een kangoeroewoning. De beleidsregel is in voorliggend bestemmingsplan verwerkt. Een kangoeroewoning is:
een in omvang ondergeschikte één of tweepersoonswoning die een in- dan wel aangebouwd deel uitmaakt van een grotere woning. Er is geen gemeenschappelijk gebruik van verblijfsruimten en sanitaire voorzieningen, maar overigens worden de oorspronkelijke woning en de kangoeroewoning als één woning beschouwd. Er is één voordeur en er is open verbinding tussen de oorspronkelijke woning en de kangoeroewoning. De kangoeroewoning krijgt geen eigen huisnummer.
De beleidsregel is op de website van de gemeente Heumen te raadplegen.
Op 22 april 2014 hebben burgemeester en wethouders de beleidsregels 'mantelzorgwonen' 2014 bekend gemaakt. Deze beleidsregels hebben betrekking op de mogelijkheid van burgemeester en wethouders om door middel van een vergunning toestemming te geven voor het faciliteren van mantelzorg door familie of bekenden dicht bij huis. Ten opzichte van de beleidsregel 'mantelzorgwonen' 2012, biedt de beleidsregel van 2014 een verruiming door voor mantelzorg aan personen van 65 jaar en ouder niet langer een indicatiestelling te vragen. De beleidsregel is in voorliggend bestemmingsplan verwerkt.
De beleidsregel is op de website van de gemeente Heumen te raadplegen.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening dient voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een bouwvergunning verleend kan worden.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen). Bij nieuwe ontwikkelingen dient bekeken te worden of de bodemkwaliteit een belemmering op kan leveren voor de realisatie hiervan. Bijna altijd is het mogelijk om bodem geschikt te maken voor het gewenste gebruik. Het is echter mogelijk dat een plan financieel onuitvoerbaar wordt, bijvoorbeeld omdat de kosten van de sanering te hoog zijn. Bij een wijziging van de bestemming of van de functie wordt een bodemonderzoek alleen noodzakelijk geacht wanneer deze wijziging tevens een gevoeligere bodemgebruiksvorm inhoudt (bijvoorbeeld van bedrijvigheid naar wonen).
Voorliggend bestemmingsplan betreft een conserverend bestemmingsplan met als enig doel om voor de gronden binnen het plangebied een actuele planologische regeling vast te stellen. Nader onderzoek naar of een nadere afweging van het aspect bodem is dan ook niet noodzakelijk.
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh) en het daaraan hangende Besluit geluidhinder (Bgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.
In het geval er nieuwe geluidgevoelige objecten worden gerealiseerd, mag de geluidsbelasting niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidsbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde moeten maatregelen getroffen worden, om hieraan alsnog te kunnen voldoen. Blijkt dat niet mogelijk of op zwaarwegende bezwaren te stuiten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard dan is het college van burgemeester en wethouders van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van hogere waarden. Wanneer ook de maximaal te verlenen ontheffingswaarde wordt overschreden is in principe geen bouw van woningen of andere geluidgevoelige gebouwen mogelijk tenzij deze worden voorzien van dove gevels. De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort.
Per 1 juli 2012 is Swung 1 in werking getreden. Het gaat om een wijziging van de Wet milieubeheer die onder andere heeft geresulteerd in de invoering van geluidsproductieplafonds voor rijksinfrastructuur (rijkswegen en spoorwegen). Een geluidsproductieplafond geeft de toegestane geluidsproductie (geluidwaarde in Lden) vanwege een weg of spoorweg aan. Geluidsproductieplafonds gelden op referentiepunten langs rijkswegen en spoorwegen. De ligging van de referentiepunten, de grenswaarden en de bijbehorende gegevens zijn opgenomen in een openbaar, elektronisch toegankelijk geluidsregister. De wegbeheerders (Rijkswaterstaat en Prorail) moeten aan de grenswaarden op de referentiepunten voldoen en dat jaarlijks aantonen.
De nieuwe regels zijn, wat de rijksinfrastructuur betreft, in plaats gekomen van de regels in de Wet geluidhinder omtrent de aanleg en reconstructie van een weg en de aanleg of wijziging van een spoorweg. Bij bouwen langs rijkswegen en spoorwegen blijft de Wet geluidhinder gelden, maar moet bij de berekening van de geluidsbelasting gebruik gemaakt worden van de brongegevens uit het register. Ook op decentraal beheerde wegen en spoorwegen blijft de Wet geluidhinder van toepassing.
Naast de Wet geluidhinder is in het Bouwbesluit 2012 aangegeven dat de karakteristieke geluidswering van gevels zodanig moet zijn, dat bij nieuwe woningen de binnenwaarde (bij gesloten ramen) voor verblijfsgebieden niet hoger is dan 33 dB.
Regelgeving
In de Wgh en het Bgh is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek te worden verricht (art.76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk). De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 van de Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg, die binnen de bebouwde kom ligt. Conform artikel 74 lid 2 bevindt zich geen zone langs wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Voor nieuwe woningen bedraagt de wettelijke voorkeursgrenswaarde 48 dB.
Doorvertaling bestemmingsplan
Voorliggend bestemmingsplan betreft een conserverend bestemmingsplan met als enig doel om voor de gronden binnen het plangebied een actuele planologische regeling vast te stellen. Nader onderzoek naar of een nadere afweging van het aspect wegverkeerslawaai is dan ook niet noodzakelijk.
Regelgeving
In de Wgh en het Bgh is de zonering van spoorwegen (en ook van tram en metro) en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Bij spoorweglawaai is de breedte van de zone onder andere afhankelijk van het aantal sporen en de verkeersintensiteit. In de Regeling Zonekaart spoorwegen is per spoortraject de zonebreedte vastgesteld. De spoorweg Venlo-Nijmegen ten Zuiden van het plangebied, kent een zone van 100 meter. De spoorweg is gelegen op een afstand van om en nabij 500 meter van het plangebied. Voor nieuwe woningen bedraagt de wettelijke voorkeursgrenswaarde 55 dB.
Doorvertaling bestemmingsplan
Voorliggend bestemmingsplan betreft een conserverend bestemmingsplan met als enig doel om voor de gronden binnen het plangebied een actuele planologische regeling vast te stellen. Nader onderzoek naar of een nadere afweging van het aspect railverkeerslawaai is dan ook niet noodzakelijk.
Regelgeving
Op grond van de Wet geluidhinder ligt er rond industrieterreinen waar geluidszoneringsplichtige inrichtingen worden toegestaan (de zogenaamde grote lawaaimakers), een geluidzone. Op de grens en buiten deze zone mag de geluidbelasting op voor geluid gevoelige objecten (zoals woningen) niet meer bedragen dan 50 dB(A).
Buiten de zone gelden er geen beperkingen voor (geluidsgevoelige) bestemmingen. Binnen de zone zijn er wel beperkingen voor het bestemmen van geluidsgevoelige bestemmingen. Voor woningen en andere geluidsgevoelige objecten in de zone geldt een voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Door middel van een "hogere waarde procedure" kan een hogere geluidsbelasting (hogere waarde) worden toegestaan op woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen of geluidsgevoelige terreinen. Deze verhoging is mogelijk tot een maximale ontheffingswaarde. Deze maximale ontheffingswaarde is afhankelijk van de situatie (zoals nieuwe dan wel bestaande woningen).
In de directe omgeving van het plangebied liggen twee industrieterreinen in de zin van de Wet geluidhinder. Het betreft gedeelten van het bedrijventerrein Sluisweg en bedrijventerrein Haven Cuijk (gemeente Cuijk). De geluidzones van deze industrieterreinen zijn in het bestemmingsplan verwerkt door middel van de aanduiding Geluidzone-Industrie. Binnen deze aanduiding is de nieuwvestiging van een geluidgevoelig object niet toegestaan. Burgemeester en wethouders kunnen onder bepaalde omstandigheden afwijken van dit verbod.
Om te voorkomen dat bedrijven milieubelastend zijn ten opzichte van gevoelige functies en daarmee de leefbaarheid en woonkwaliteit verslechteren, wordt gebruik gemaakt van een milieuzonering. Door het hanteren van afstandsmaten wordt de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden. De afstandsmaten volgen onder andere uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG (editie 2009). Hierbij wordt onderscheid gemaakt in type bedrijvigheid en soort overlast (geluid, geur, stof en gevaar). De hierin weergegeven maten zijn richtinggevend. Een afwijking is in beginsel mogelijk met dien verstande dat de afwijking dient te worden gemotiveerd. Indien gevoelige objecten binnen de contouren gelegen zijn, betekent dit dat overlast kan ontstaan vanuit de bestaande bedrijvigheid op die gevoelige functie of dat het betreffende bedrijf kan worden beperkt in de bedrijfsvoering door die gevoelige functie. De afstandsnormen uit genoemde publicatie zijn in principe alleen te gebruiken in het geval van een nieuwe situatie. Omdat voorliggend bestemmingsplan alleen de bestaande situatie vastlegt en niet voorziet in ruimtelijke ontwikkelingen, is een andere afweging aan de hand van de publicatie en de richtafstanden niet noodzakelijk.
Naast bovengenoemde zijn de milieunormen (onder andere geluid) volgens het Activiteitenbesluit van toepassing.
In het kader van bedrijven en milieuzonering is verder van belang dat de bedrijven binnen het plangebied, overeenkomstig de systematiek zoals die in het bestemmingsplan buitengebied wordt gehanteerd, bestemd zijn met hun bestaande bedrijfsactiviteiten als uitgangspunt.
Op 15 november 2007 is de wijziging van de 'Wet milieubeheer' in werking getreden. Deze wet vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005' en is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
De paragraaf luchtkwaliteit in de 'Wet milieubeheer' voorziet ondermeer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
Als aannemelijk kan worden gemaakt dat aan één of meerdere van de bovengenoemde criteria wordt voldaan, kan het project zonder toetsing aan de gestelde grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
In de Ministriële regeling 'niet in betekenende mate bijdragen' (Nibm) zijn voor verschillende categorieën van projecten grenzen gesteld aan de projectomvang waaronder een project met zekerheid Nibm bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht. Ook in gevallen waar op basis van de invulling van een rekentool aannemelijk is gemaakt dat een ontwikkeling Nibm bijdraagt aan de concentraties hoeft geen toetsing aan de grenswaarden plaats te vinden. De rekentool is zodanig opgezet dat slechts op basis van een beperkt aantal invoergegevens een beoordeling kan worden uitgewerkt van een worst-case benadering. Op basis van de toename van het aantal verkeersbewegingen en de toename van het vrachtverkeer wordt middels een uitgevoerde berekening een inschatting gemaakt of de voorgenomen plannen in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van stof in de lucht.
Het voorliggende bestemmingsplan betreft een actualisatie van de bestaande planologisch-juridische regeling. Er worden geen nieuwe activiteiten mogelijk gemaakt die oftewel een verslechtering van de luchtkwaliteit tot gevolg kunnen hebben danwel als gevoelig object zijn aan te merken. Een nader onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is dan ook niet noodzakelijk.
Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Deze wet vormt het toetsingskader voor vergunningen op grond van de Wet milieubeheer, waar het gaat om stank veroorzaakt door het houden van dieren. Daarnaast is de wet van belang in verband met de zogenoemde 'omgekeerde werking' in het kader van de ruimtelijke ordening. Bij de 'omgekeerde werking' gaat het om de vraag of ter plaatse van voor geurgevoelige objecten sprake is van en goed woon en/of leefklimaat.
Verder hebben gemeenten de mogelijkheid gekregen om binnen een wettelijk bepaalde bandbreedte van de standaardnormen van de Wgv af te wijken. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen en vastleggen in een geurverordening, dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.
Het voorliggende bestemmingsplan betreft een actualisatie van de bestaande planologisch-juridische regeling. Er worden geen nieuwe geurgevoelige objecten mogelijk gemaakt. Een nader onderzoek naar het aspect geurhinder is dan ook niet noodzakelijk.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.
In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.
Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).
Voor de beoordeling van risico's van transport van gevaarlijke stoffen is de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' (RNVGS) van 4 augustus 2004 richtinggevend. In deze circulaire wordt zoveel mogelijk aangesloten bij het beleid zoals verwoord in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan dient de externe veiligheid te worden beoordeeld. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.
In onderstaande afbeelding is een fragment van de risicokaart van de provincie Gelderland opgenomen. Hieruit blijkt dat op een afstand van 800 meter van het plangebied een gasleiding is gelegen. Op een afstand van ruim 600 meter ten Zuiden van het plangebied is een lpg tankstation gelegen. De riscocontouren van deze gasleiding en het lpg tankstation liggen ruim buiten het plangebied.
Verder wordt de N 271 die voor een deel door het plangebied loopt, gebruikt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. De risicocontour van dit vervoer is echter op de weg zelf gelegen en valt derhalve binnen de bestemming Verkeer (waarbinnen geen kwetsbare objecten zijn toegestaan).
Het plangebied is gelegen in het invloedsgebied van de Maas / het Maas-Waal-kanaal. Om die reden moet het bestemmingsplan worden getoetst aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en dient het groepsrisico verantwoord te worden. In de bijlage bij deze toelichting is hier invulling aan gegeven. Op deze plaats wordt volstaan met een verwijzing naar deze Bijlage 1 Advies Externe veiligheid met vermelding van de conclusie dat het externe veiligheidsrisico acceptabel is.
Het aspect externe veiligheid heeft geen invloed op (de regeling voor) het plangebied. Een nader onderzoek naar dit aspect is dan ook niet noodzakelijk.
Waterwet
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. In de Waterwet is een achttal wetten samengevoegd, waaronder de Wet op de waterkering en de Wet beheer rijkswaterstaatswerken. Vóór de inwerkingtreding van de Waterwet waren in de ‘Beleidslijn grote rivieren’ beleidsregels opgenomen met betrekking tot activiteiten in het stroomvoerend en waterbergend rivierbed van de grote rivieren. Deze beleidsregels zijn met het van kracht worden van de Waterwet deels vertaald in een wettelijk kader, dat wordt gevormd door de Waterwet, het Waterbesluit en de Waterregeling. De beleidsregels zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en zijn overgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
Het uitgangspunt van de wetgeving en het beleid voor de rijksrivieren is het waarborgen van een veilige afvoer en berging van rivierwater onder normale en onder maatgevende hoogwaterstanden. Onder strikte voorwaarden zijn er mogelijkheden voor wonen, werken en recreëren in het rivierbed, mits de nieuwe activiteiten de waterafvoer niet hinderen en geen belemmering vormen voor toekomstige verruiming van het rivierbed. Voor burgers en bedrijven die zich in het rivierbed vestigen, geldt verder dat eventuele schade als gevolg van hoogwater voor eigen rekening is. In artikel 6.5 van de Waterwet is bepaald dat werkzaamheden en werken in of rond rijkswateren vergunningplichtig kunnen zijn.
Beleid Waterschap Rivierenland
Het plangebied van dit bestemmingsplan valt binnen het beheersgebied van Waterschap Rivierenland. Het beleid van het waterschap is vastgelegd in het Waterbeheerplan 2010 - 2015 ‘werken aan een veilig en schoon Rivierenland’. Het Waterbeheerplan betreft omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkering en waterketen. Het plan bouwt voort op bestaand beleid, waaronder het Nationaal Bestuursakkoord Water en de Kaderrichtlijn Water. Waterschap Rivierenland zorgt voor het beheer van de waterkwaliteit en –kwantiteit, de vaarwegen, de primaire en secundaire waterkeringen en de rioolwaterzuiveringsinstallaties. In het kader van duurzaam waterbeheer hanteert het waterschap, naast de drietrapsstrategie ‘vasthouden, bergen en afvoeren’, de drietrapsstrategie ‘schoonhouden, scheiden en zuiveren’. Uitgangspunt is dat schoon hemelwater niet thuishoort in het riool, maar moet worden afgekoppeld.
Watertoets
Bij de voorbereiding van bestemmingsplannen en projectbesluiten is overleg met het waterschap verplicht. De resultaten van dat overleg en een beschrijving van de wijze waarop rekening wordt gehouden met de gevolgen voor het watersysteem, moeten in de toelichting vermeld staan. Waterschap Rivierenland blijft inzetten op een vroegtijdige inbreng van het waterbelang in alle vormen van ruimtelijke plannen en op uitbouw van de samenwerking met gemeenten op dit vlak. Uitgangspunt bij de watertoets is het zoveel mogelijk voorkomen van negatieve gevolgen voor het watersysteem (waterkeringen, wateren en grondwater) door ruimtelijke plannen en besluiten. Dergelijke plannen moeten minstens waterneutraal zijn en waar mogelijk ook waterpositief. De waterveiligheid, de waterkwaliteit en de waterkwantiteit mogen door de plannen niet achteruitgaan. Als dit redelijkerwijs niet mogelijk is, dienen de negatieve gevolgen te worden gecompenseerd. De besluitvorming over compensatie vindt gelijktijdig met de besluitvorming over het ruimtelijke plan of besluit plaats. De compenserende maatregelen worden bij voorkeur binnen het plangebied genomen, om afwenteling naar andere gebieden te voorkomen.
Keur
De Keur voor waterkeringen en wateren is een verordening van Waterschap Rivierenland. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op waterkeringen, wateren en grondwater. De geboden geven de verplichtingen aan om deze waterstaatswerken en (grond)waterlichamen in stand te houden. Voor werkzaamheden in de nabijheid van een watergang of dijklichaam is een vergunning of ontheffing in het kader van de Keur noodzakelijk. Omdat de bescherming van watergangen en dijken is geregeld in de Keur van het waterschap, zijn in voorliggend bestemmingsplan geen aanvullende bepalingen met betrekking tot de bescherming van waterbelangen opgenomen. Hierdoor wordt dubbele regelgeving voorkomen. Bovendien zou door tussentijdse aanpassingen van de Keur een situatie kunnen ontstaan waarin het bestemmingsplan (dat een looptijd heeft van 10 jaar) andere regels bevat dan de Keur.
Plangebied
Zoals hiervoor reeds is aangegeven ligt het Maas-Waalkanaal voor een deel in het plangebied. Dit kanaal krijgt in het bestemmingsplan de bestemming Water. Het stroomvoerend rivierbed van de Maas krijgt de bestemming Waterstaat- Waterstaatkundige functie. Het stroomvoerend rivierbed betreft de gronden die bij extreem hoge afvoer van de rivieren onder water staan en die een stroomvoerende functie moeten kunnen vervullen.
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op het actualiseren van het geldende planologische regime. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Nader onderzoek en een nadere afweging inzake de waterhuishouding is dan ook niet noodzakelijk.
In Nederland is de bescherming van natuurwaarden in twee wetten geregeld, namelijk in de Flora- en faunawet (2002) en in de Natuurbeschermingswet (1998). De Natuurbeschermingswet is gericht op de bescherming van leefgebieden. Deze wet bepaalt wat er wel en niet mag in de beschermde natuurgebieden, de zogenaamde Natura2000 gebieden. Activiteiten die mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor de natuurwaarden mogen niet plaats vinden zonder vergunning. Indien niet uit te sluiten is dat een bestemmingsplan significante effecten op een Natura2000 gebied heeft, moet een passende beoordeling worden opgesteld. Verder is iedereen verplicht zorgvuldig om te gaan met natuurgebieden, de zogenaamde zorgplicht.
De Flora- en faunawet is gericht op de bescherming van soorten. Deze wet beschermt een groot aantal in het wild levende planten- en diersoorten, ook buiten beschermde natuurgebieden. Op grond van de Flora en faunawet is het verboden beschermde planten te vernielen of te beschadigen, beschermde dieren te verstoren, verwonden of te doden. Daarnaast is het verboden rust- en verblijfplaatsen van beschermde diersoorten te beschadigen, weg te nemen of te vernielen. Ontheffing van deze regels is onder voorwaarde mogelijk. Ontheffingen worden verleend door de Minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I).
Naast de wettelijke verbodsbepalingen is er altijd sprake van een algemene zorgplicht. Iedereen dient voldoende zorg in acht te nemen voor dieren, planten en hun leefomgeving. Dit houdt onder andere in dat handelingen worden nagelaten die negatieve gevolgen hebben voor soorten of dat maatregelen worden genomen om negatieve gevolgen te voorkomen.
Het voorliggende bestemmingsplan betreft een bestemmingsplan waarmee de bestaande planologische regime wordt geactualiseerd. Aangezien er geen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, zijn er ook geen gevolgen voor de planten- en diersoorten in het gebied.
Het plangebied ligt het dichtstbij het Natura2000 gebied De Sint Jansberg. De afstand tot dit Natura2000 gebied bedraagt 3,3 kilometer. Gelet op deze afstand en gelet op de aard en omvang van de bestaande activiteiten die in het plangebied plaatsvinden, is uit te sluiten dat dit bestemmingsplan significante gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van de Sint Jansberg heeft. Een passende beoordeling is dan ook niet noodzakelijk.
Ligging Natura2000 gebieden ten opzichte van het plangebied (rood omkaderd)
Voorliggend bestemmingsplan betreft een actualisatie van de bestaande planologisch-juridische regeling. Er worden geen nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen mogelijk gemaakt die van invloed kunnen zijn op de soorten die in het plangebied kunnen voorkomen. De Flora en faunawet heeft geen betekenis voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.
Noemenswaardig in dit verband is het gegeven dat in het plangebied een dassencompensatiegebied is aangelegd. Dit gebied is aangelegd ter compensatie van het verloren gaan van een dassenburcht en foerageergebied bij het verbreden van het kanaal.
Archeologie
Het archeologisch bodemarchief is de belangrijkste bron voor onze oudste geschiedenis. Sinds 1 oktober 2007 regelt de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de Monumentenwet 1988 de bescherming en het behoud van archeologische waarden in de bodem. Het belangrijkste doel van de wet is de bescherming van archeologische waarden op de oorspronkelijke plek, dus in de bodem zelf (in situ). De gemeente is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Bij van rijkswege beschermde archeologische terreinen is een vergunning nodig van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).
De Archeologische verwachtingswaarden binnen de gemeente Heumen zijn in kaart gebracht door RAAP. Uit de archeologische waarden- en verwachtingskaart volgt dat er in het plangebied verschillende archeologische (verwachtings)waarden zijn.
Fragment Archeologische waarden- en verwachtingskaart
De hoge verwachtingswaarden (oranje gebieden) hebben de bestemming Waarde-Archeologische verwachting 1 gekregen. De middelmatige verwachtingswaarde (het gele gebied) heeft de bestemming Waarde-Archeologische verwachting 2 gekregen.
Cultuurhistorie
Vanaf 1 januari 2012 dient in bestemmingsplannen te worden omschreven op welke wijze rekening is gehouden met cultuurhistorie. In onderstaande afbeeldingen zijn fragmenten opgenomen van de cultuurhistorische waarden binnen het plangebied.
Uit de cultuurhistorische waarderingskaart blijkt dat het Noordelijk deel van het plangebied (oranje) een hoge waardering heeft. Deze gronden hebben de bestemming Agrarisch met waarden - Landschap. Binnen deze bestemming is een vergunningstelsel opgenomen voor de bescherming van de landschappelijke waarden.
Fragment Cultuurhistorische waarderingskaart
Fragment Cultuurhistorische waardenkaart
Uit bovenstaand fragment van de cultuurhistorische waardenkaart volgt dat er binnen het plangebied enkele karakteristieke panden zijn. Ook bevinden er zich enkele waardevolle bomen en overige waardevolle groenelementen in het plangebied. De karakteristieke panden zijn aangeduid en in de bestemmingsregeling is opgenomen dat het beleid van de gemeente is gericht op het behoud en herstel van de waardevolle bebouwing. Voor de waardevolle bomen in het plangebied (3 stuks) is een dubbelbestemming opgenomen waardoor voor het vellen of rooien van bomen en het aanleggen van oppervlakteverhardingen en het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 40 cm een vergunning nodig is.
In of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen hoofdtransportleidingen of persleidingen van water, olie, gas, brandstof en/of hoogspanningsleidingen gelegen, die in het kader van het bestemmingsplan op de verbeelding met bijbehorende bebouwingsvrije zones dienen te worden opgenomen.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en andere bestemmingsplannen van de gemeente Heumen. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In de Bor zijn onder andere regels voor bouwvergunningvrije bouwwerken opgenomen.
Hieronder wordt de opbouw en inhoud van de regels kort toegelicht.
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
In het tweede hoofdstuk komen de bestemmingen aan de orde (zie 5.2).
Bestemmingsomschrijving
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.
Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, worden hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.
Specifieke gebruiksregels
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.
Afwijken van de gebruiksregels
Een omgevingsvergunning om af te wijken van een gebruiksregel mag niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Dat wil zeggen, dat afwijken wel kan worden toegestaan ten behoeve van functies, die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies. Via de omgevingsvergunning kunnen geen 'nieuwe' functies worden toegestaan. Met andere woorden: de regeling kan worden opgenomen voor kleinere, planologisch minder ingrijpende, onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere, ingrijpende ruimtelijke ingrepen dienen geregeld te worden via een wijzigingsbevoegdheid.
Anti-dubbeltelbepaling
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen en ondergeschikte bouwdelen.
Algemene gebruiksregels
Deze bepaling bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om door middel van een omgevingsvergunning af te kunnen wijken van de regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene procedureregels
In deze bepaling staat aangegeven welke procedure dient te worden gevolgd bij de voorbereiding van een wijzigingsbevoegdheid.
Overgangsrecht
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Het bestemmingsplan kent 9 bestemmingen en 5 dubbelbestemming. Hieronder volgt in het kort een beschrijving van de bestemmingen.
Naast agrarische gronden (die de bestemming Agrarisch met Waarden - Landschap hebben gekregen) en gronden met de bestemming Water, Verkeer of Groen-Landschappelijke beplanting, komen er in het plangebied enkele bijzondere functies voor. Dit betreffen Bedrijven, Horeca en woningen. Hieronder volgt een korte beschrijving van deze bestemmingen:
Bedrijf
De niet-agrarische bedrijven in het plangebied hebben de bestemming Bedrijf gekregen. De systematiek van deze bestemming is gelijk aan die van het bestemmingsplan Buitengebied 2009. In de regeling is een tabel opgenomen waarin de toegelaten oppervlakte aan bebouwing is opgenomen. Deze oppervlakte is gebaseerd op het vigerende bestemmingsplan. In de tabel is ook aangegeven in hoevrre burgemeester en wethouders de mogelijkheid hebben om door middel van een vergunning een uitbreiding van de maximaal toegestane bebouwde oppervlakte toe te staan. Per bedrijfsbestemming is beschreven welke activiteiten zijn toegestaan.
Horeca
De horecagelegenheden die de bestemming Horeca hebben gekregen, zijn bestemd conform de systematiek zoals deze hiervoor bij de bestemming Bedrijf is beschreven. Ook hier is de regeling gebaseerd op de systematiek van het bestemmingsplan Buitengebied 2009 en is aansluiting gezocht bij de bestaande rechten zoals deze in het vigerende bestemmingsplan zijn vastgelegd.
Wonen
De omvang van de woonbestemming is gebaseerd op het feitelijk gebruik van de gronden zoals dat ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan, plaatsvindt. Er zijn geen bouwvlakken opgenomen op de verbeelding, evenmin zijn er hoogteaanduidingen opgenomen. Dit is allemaal verbaal (in de regels) geregeld. De plaats van de woning is hierbij vastgelegd op de bestaande plaats van de woning en ook het aantal toegestane woningen is begrensd op het bestaande aantal. Voor het verplaatsen van een woning of het splitsen van een woning in twee woningen zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Dit betekent dat burgemeester en wethouders hiervoor na het volgen van een procedure, medewerking aan kunnen verlenen.
Naast het wonen is ook het uitoefenen van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactviteit en het voeren van een bed and breakfast onder bepaalde omstandigheden toegestaan. Deze omstandigheden staan in de regeling beschreven.
Dubbelbestemmingen
Een dubbelbestemming heeft tot doel om een bepaalde waarde te beschermen. In het plangebied zijn dubbelbestemmingen opgenomen voor de Archeologische verwachtingswaarden in het gebied, de waterkering en de waterstaatkundige functie van de gronden grenzend aan de Maas. In de dubbelbestemmingen is vaak een bouwverbod en een vergunningplicht voor werkzaamheden opgenomen zodat het bevoegd gezag (meestal burgemeester en wethouders) het belang dat de dubbelbestemming beoogd te beschermen kan betrekken in de belangenafweging.
Het bestemmingsplan heeft tot doel om de bestaande planologische regeling voor de gronden binnen het plangebied, te actualiseren. Naast het opstellen van een bestemmingsplan zijn er geen kosten waarmee in het kader van de financiele uitvoerbaarheid, rekening moet worden gehouden.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) staat dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moeten plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het kader van het vooroverleg zal het plan besproken worden met de volgende partijen:
Ingediende reacties worden vervolgens van een gemeentelijke reactie voorzien.
Gelet op het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening, is het ontwerpbestemmingsplan gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode (20 november 2014 tot en met 31 december 2014) zijn drie zienswijzen ingediend. De samenvatting van de zienswijzen en de gemeentelijke reactie op e zienswijzen is opgenomen in de bijlage bij de toelichting.