direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Heerder Hof
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0246.416Eperwegong-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Eperweg 33 in Heerde is het zorgcomplex de Wendhorst gevestigd. In verband met de noodzakelijke modernisering van het complex zal een transformatie plaatsvinden van het huidige terrein. Deze ontwikkeling wordt door Vitaal ZorgVast en VanWonen in twee fasen gerealiseerd. In de eerste fase wordt het bestaande hoofdgebouw geamoveerd en vervangen door 3 woongebouwen bestaande uit 3 bouwlagen. Nadat dit tot stand is gebracht, kunnen de bewoners (deels gesloten) worden verhuisd naar deze woongebouwen. Fase 1 kan worden uitgevoerd binnen de kaders van het vigerende bestemmingsplan en maakt geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

In de tweede fase wordt vervolgens de resterende bebouwing geamoveerd om plaats te maken voor grondgebonden woningen, die worden ontwikkeld door initiatiefnemer. De ontwikkeling van fase 2 past niet binnen de kaders van het vigerende bestemmingsplan 'Heerde-Dorp'.

De gemeente hanteert bij initiatieven tot wijziging van het bestemmingsplan de methodiek van uitnodigingsplanologie. De initiatiefnemer zal daarbij de meerwaarde van de beoogde ontwikkeling aan moeten tonen, alvorens het college de procedure start tot het wijzigen van het bestemmingsplan.

Ten behoeve van de bouwplannen is door initiatiefnemer een stedenbouwkundig plan opgezet voor het vrijkomend deel aan de achterzijde van de nieuw te bouwen woonzorgwoningen. Er zijn diverse gesprekken gevoerd met de gemeente. Uiteindelijk is de maatschappelijke meerwaarde aangetoond in een afzonderlijke notitie. In het notitie wordt daarbij ingegaan op visie op de veranderende zorg, sociaal-maatschappelijke, de economische, ruimtelijke en duurzame meerwaarde. Deze hoofdstukken worden afgesloten in een hoofdstuk waarbij de onderlinge samenhang en de procedure aan de orde komen. De notitie is als Bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd. In de notitie wordt nog gesproken over Grift tuinen, deze naam is later gewijzigd in Heerder Hof.

Op basis van het stedenbouwkundig plan en de meerwaardenotitie is de meerwaarde voor realisering van het plan voldoende aangetoond en zijn bepalend geweest voor de totstandkoming van dit bestemmingsplan.

Op basis van het geldende bestemmingsplan is de voorgenomen ontwikkeling van fase 2 niet mogelijk. Het geldende bestemmingsplan moet hiervoor herzien worden. Het voorliggende bestemmingsplan is de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen ontwikkeling van de tweede fase mogelijk maakt.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is zuidelijk gelegen aan de rand van het dorp Heerde. De locatie wordt omringd door woongebieden en grenst aan de zuidkant aan het agrarisch buitengebied.

Op de volgende afbeelding is de globale ligging van het plangebied in beeld gebracht. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.416Eperwegong-VA01_0001.png"

Afbeelding: Globale ligging plangebied (bron PDOK)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan 'Heerde-Dorp'. Dit bestemmingsplan is op 30 maart 2009 vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Heerde. Op 12 november 2009 hebben Gedeputeerde Staten van Gelderland het bestemmingsplan, met uitzondering van twee percelen (het voorliggende plangebied valt niet onder deze twee percelen), goedgekeurd.

Op grond van dit bestemmingsplan heeft de locatie de bestemming 'Maatschappelijk' gekregen. Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' zijn maatschappelijke voorzieningen, zoals een school, toegestaan en de huidige zorgwoningen.

Voor het grootste deel van de locatie geldt ook de dubbelbestemming 'Archeologisch waardevol gebied'. Gronden met deze bestemming zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemmingen), tevens bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden. Ook geldt een zogenaamd straalpad voor het oostelijk deel van het plan. Hier geldt dat bouwwerken niet hoger mogen zijn dan 20 m.

Op de volgende afbeelding is een uitsnede van de bestemmingsplankaart van het bestemmingsplan 'Heerde-Dorp' opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.416Eperwegong-VA01_0002.png"

Afbeelding: Uitsnede van plankaart bestemmingsplan 'Heerde-Dorp', waarop plangebied betrekking heeft.

Op gronden met de bestemming 'Maatschappelijk' mogen geen burgerwoningen worden gebouwd. Het geldende bestemmingsplan bevat geen ontheffings- of wijzigingsmogelijkheden om de bouw van burgerwoningen mogelijk te maken. Eventuele medewerking kan alleen worden verleend door middel van een herziening van het geldende bestemmingsplan. Onderhavige bestemmingsplanherziening voorziet hierin.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Heerder Hof' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek. nr. NL.IMRO.0246.416Eperwegong-VA01);
  • regels.

Het bestemmingsplan wordt vergezeld door een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten samen 'gelezen' worden.

Op de verbeelding staan de bestemmingen van de gronden in het plangebied. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld die de uitgangspunten van het plan zeker stellen.

De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de huidige situatie en de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het van belang zijnde beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing aan de omgevingsaspecten volgt. In hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de werking van het bestemmingsplan en de daarin opgenomen regeling. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, waarbij aandacht wordt besteed aan de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt het plangebied en de omgeving beschreven. Dit hoofdstuk gaat in op de huidige en toekomstige situatie.

2.1 Huidige situatie

Plangebied en omgeving

Het plangebied ligt in het zuiden van de kern Heerde, aan de Eperweg 33. Op de locatie is een zorgcomplex gevestigd. Op de volgende afbeelding is een luchtfoto van de huidige situatie van Wendhorst weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.416Eperwegong-VA01_0003.png"

Afbeelding: Oude situatie, waarbij plangebied is uitgelicht (bron: Google maps)

De omgeving van het plangebied betreft in hoofdzaak een woongebied. Nabij het plangebied komen, naast de woonfunctie, eveneens een verkeersfunctie en groenvoorzieningen voor. Het plangebied en de omliggende woningen worden globaal omgrensd door de Eperweg, de Zeis en de Haneweg.

Om een beeld te krijgen van het plangebied is het globale plangebied rood omkaderd ten opzichte van een deel van (inclusief centrum) van Heerde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.416Eperwegong-VA01_0004.png"

Gedeeltelijke luchtfoto Heerde met rood omkaderd het plangebied (bron: PDOK)

Het historisch dorpshart van Heerde bevindt zich langs de Dorpsstraat, de Soerelseweg en de Stationstraat. Heerde is voornamelijk een woondorp, dat zich eerst in oostelijke richting heeft uitgebreid, daarna in westelijke richting en vervolgens in zuidelijke richting. Opvallend is dat er zich veel vrijstaande woningen en twee-onder-een-kapwoningen in Heerde bevinden en weinig openbaar groen. De bebouwing kan worden getypeerd als dorpsbebouwing met forse kappen en dakoverstekken, individuele (verticale) geleding, een 'robuuste uitstraling' en kenmerkend materiaal- en kleurgebruik. Daarnaast kent Heerde nog een aantal bijzonder fraai vormgegeven villa's en karakteristieke panden.

2.2 Toekomstige situatie

Zoals in het begin al is aangegeven wordt het totale terrein van de voormalige Wendhorst in tweeën gesplitst. Het meest westelijke deel voorziet in een transformatie naar nieuwe zorgwoningen, conform de zorgvisie van de initiatiefnemer en een gedifferentieerd woningbouwprogramma aansluitend op de woonvisie van de gemeente Heerde. Een concept dat past binnen het bestemmingsplan 'Heerde-Dorp'.

Het oostelijk deel van het voormalige terrein, waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft wordt grotendeels geschikt gemaakt voor woningbouw. Woningbouw die van groot belang is voor het realiseren van de woonzorgwoningen in met name het westelijk deel.

Voor wat betreft de ontsluiting van de nieuwe wijk wordt de wijk ontsloten via de bestaande Professor Jonkerlaan. Woningbouw vindt plaats tegenover de bestaande woningen aan de weg De Zeis. Aan de zuidkant wordt het plan ontsloten aan de Haneweg (nabij de rotonde Eperweg) De vier vrijstaande woningen aan de Haneweg zullen ook via deze weg worden ontsloten.

In de nieuwe situatie is sprake van een moderne woonwijk met een grote variatie aan woontypes. Naast de 12 zorgwoningen zullen binnen deze partiële herziening 53 tot maximaal 58 woningen worden gerealiseerd. Er is een grote variatie aan woningen in diverse prijsklassen. Aan de noordkant is ruimte voor appartementen in de sociale huur, langs de Zeis zullen in hoofdzaak goedkopere en middeldure rijwoningen worden gerealiseerd. Tegenover de zorgwoningen komen seniorenwoningen, grotere rijenwoningen en rondom de Hof en Haneweg groter 2-onder 1-kap woningen en vrijstaande woningen.

De verkaveling van het gebied is globaal weergegeven op onderstaande schets

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.416Eperwegong-VA01_0005.png"

Afbeelding: Schetsontwerp uit het Beeldkwaliteitsplan

Wat betreft het parkeren wordt bij de vrijstaande, geschakelde en twee-onder-eenkapwoningen uitgegaan van parkeren op eigen terrein. Bij de overige woningen en de huurwoningen wordt uitgegaan van parkeren in de openbare ruimte in het plangebied danwel in de directe omgeving.

Het stedenbouwkundig ontwerp is in verschillende sessies met verschillende omwonenden besproken. Hierop wordt meer ingegaan in hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid.

Bij de ontwikkeling van het stedenbouwkundig plan is voor wat betreft de structuur zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de directe omgeving. Het groen binnen het plan krijgt een prominente rol. Zo zal de bestaande groenstrook aan De Zeis behouden blijven evenals de groenstructuur achter de Haneweg die breder wordt en in het nieuwe plan toegankelijk is door middel van een voetpad dat tot de vijver doorloopt. Centraal in het gebied wordt een grote groenstructuur gerealiseerd,die aansluit op de dierenweide. Verder zullen nieuwe bomenstructuren worden aangelegd langs voet- en fietspaden.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Bij ruimtelijke plannen moet worden weergegeven hoe rekening is gehouden met relevant beleid. In de volgende paragrafen wordt het relevante beleid op nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk schaalniveau en de relatie met de voorgenomen ontwikkeling behandeld.

3.1 Nationaal beleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

In 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden.

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze van invloed zijn op de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De juridische borging van de nationale belangen uit de SVIR vindt plaats in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Een aantal regelingen is ‘getrapt’ vastgelegd. Voorgaande houdt in dat de provincies, gemeenten en hoogheemraadschappen verplicht zijn dit beleid nader uit te werken. In het Barro wordt een aantal projecten die van nationaal belang zijn genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Aan elk soort project wordt een set regels gekoppeld waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. Volgens de toelichting van de Rijksoverheid draagt het Barro bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en “vermindering van de bestuurlijke drukte”

De bedoeling is dat belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen door het Barro op voorhand onmogelijk worden gemaakt. Dat zal moeten leiden tot een versnelde uitvoering van die projecten. Het Barro brengt ook met zich mee dat gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakt aan een belang van één van de projecten in het Barro, nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro vormt daarmee een dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen. Eén van de belangrijkste elementen is de Natuurnetwerk Nederland (NNN). Bij de check kan worden vastgesteld dat het NNN. In de omgeving van Heerde is sprake van verschillende gebieden die onderdeel van het NNN. Het plan, vallend binnen de bebouwde kom van Heerde, wordt echter niet gehinderd door dit netwerk.

De overige twaalf nationale belangen zijn eveneens niet van betekenis voor dit bestemmingsplan. Dit houdt in dat de betekenis van de nationale structuurvisie voor het bestemmingsplangebied zodoende zeer beperkt is. Het relevante beleidskader wordt gevormd door provinciaal en vooral gemeentelijk beleid.

Het plangebied en de wijde omgeving liggen in een radarverstoringsgebied. In dit gebied mogen bouwwerken worden gebouwd met een maximale hoogte van 118 meter ten opzichte van het NAP. Het voorliggende plan biedt (bij lange na) geen mogelijkheden voor bouwwerken van 118 meter of meer. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn er dus geen beperkingen vanwege het radarverstoringsgebied.

Besluit ruimtelijke ordening

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft regels waar ruimtelijke projecten aan moeten voldoen. Zo is in het Bro de ladder voor duurzame verstedelijking verankerd. Deze ladder is gericht op vraaggericht programmeren en het zorgvuldig benutten van de beschikbare ruimte. Tot 1 juli 2017 bevatte de ladder drie treden waarmee ruimtelijke besluiten moesten worden gemotiveerd:

  • 1. beschrijving dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • 2. beschrijving in hoeverre binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in die behoefte kan worden voorzien, door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer.

In de nieuwe ladder is de systematiek van de treden losgelaten: treden 1 en 2 zijn samengevoegd en trede 3 is komen te vervallen. Tevens zijn de begrippen ‘actuele’ en ‘regionale’ geschrapt. Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied geldt een uitgebreidere motiveringsplicht dan voor ontwikkelingen binnen stedelijk gebied. In deze situatie is sprake van een ontwikkeling binnen stedelijk gebied.

Ladder voor duurzame verstedelijking

De systematiek van de ladder mag per 1 juli 2017 zijn gewijzigd, maar de effectiviteit van het instrument is gebleven. Het doel van de regeling is niet veranderd: een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. In de Bro worden stedelijke gebieden als volgt omschreven: ”bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur".

Bij de beoordeling van het plan aan de ladder zijn de volgende zaken van belang:

Wanneer nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bijvoorbeeld een bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, dient de behoefte hieraan (kwalitatief en kwantitatief) gemotiveerd te worden. Er is sprake van een ’nieuwe’ stedelijke ontwikkeling wanneer het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan op grond van het voorheen geldende planologisch regime aanwezig was of kon worden gerealiseerd.

Voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen is sprake van een stedelijke ontwikkeling die ’ladderplichtig’ is. In het kader van een goede ruimtelijke ordening, wordt daarom een motivering op basis van de ladder gegeven. Art. 3.1.6 lid 2 Bro formuleert dit als volgt:

”De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”

Vastgesteld kan worden dat door sloop van bestaande bebouwing en herstructurering van het gebied en geschikt te maken voor woningbouw en het feit dat sprake is van inbreiding, er geen sprake is van meer bebouwing in de nieuwe situatie. Ondanks feit dat er meer woningen worden gerealiseerd is sprake van minder ruimtebeslag.

Voor wat betreft het tweede onderdeel kan worden vastgesteld dat sprake is van bouw van meer dan 12 woningen. Daarbij kan worden vastgesteld dat onderzoek is gedaan naar de behoefte aan woningbouw en dat de bouw past binnen geformuleerde woonvisie van de gemeente Heerde. In paragraaf 3.4 nader op ingegaan.

Conclusie

De in het plan opgenomen ontwikkeling voldoet, rekening houdend ook met de inhoud van paragraaf 3.4, aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland

In januari 2018 is Omgevingsvisie Gelderland geconsolideerd. Op 5 juni 2018 heeft Gedeputeerde Staten van Gelderland het ontwerp van de vernieuwde Omgevingsvisie Gaaf Gelderland ter inzage gelegd. De nieuwe visie ligt van 14 juni tot en met 9 augustus 2018 ter inzage. De omgevingsvisie wordt twee keer per jaar geactualiseerd op basis van gewijzigde wet- en regelgeving. De provincie kiest ervoor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan de gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze twee hoofddoelen zijn:

  • 1. Een duurzame economische structuurversterking;
  • 2. Het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Een versterking van de economische structuur vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat betekent enerzijds een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden, anderzijds gaat het om een aantrekkelijke woon- en leefomgeving. Een aantrekkelijke leefomgeving vergt een goede kwaliteit en beleving van natuur en landschap in Gelderland, een gezonde en veilige leefomgeving en een robuust bodem- en watersysteem. Daarom wordt ingezet op het waarborgen en ontwikkelen van deze kwaliteiten van Gelderland.

De twee hoofddoelen van de Omgevingsvisie Gelderland zijn onderverdeeld in drie ambities, namelijk:

  • 1. Divers Gelderland: het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten;
  • 2. Dynamisch Gelderland: de (ruimtelijk-economische) ontwikkelingen en de geleiding daarvan op provinciaal niveau;
  • 3. Mooi Gelderland: de Gelderse kwaliteiten die bescherming dan wel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen.

De laatste jaren kan worden geconstateerd dat het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder, die voortvloeit uit de ladder voor duurzame verstedelijking zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening, wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing. Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Daarnaast dient afgewogen te worden of de ontwikkeling past bij de doelen in Gelderland en hoe de ontwikkeling extra kwaliteit toevoegt aan een gebied. Aangezien de juridische borging van de ladder geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening. Het plangebied is gelegen in de regio Noord-Veluwe. De gezamenlijke inspanningen van gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en Provincie Gelderland in de regio Noord-Veluwe richten zich op vier speerpunten:

• gastvrije regio;

• zorgzame regio;

• duurzame regio;

• bereikbare regio.

Omgevingsverordening Gelderland

Het ruimtelijke beleid uit de Omgevingsvisie Gelderland, is deels verankerd in de Omgevingsverordening Gelderland (vastgesteld 14 januari 2018). De verordening bevat regels ten aanzien van onderwerpen uit de Omgevingsvisie waarvoor het de provincie eraan gelegen is dat de doorwerking van het beleid op lokaal niveau juridisch gewaarborgd is.

In de Omgevingsverordening is opgenomen dat nieuwe woonlocaties en daar te bouwen woningen alleen toegestaan worden wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma of de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgaven wonen voor de betreffende regio. Dit artikel heeft betrekking alle nieuwe woningen die in een bestemmingsplan worden opgenomen, dus ook woningen die ontstaan door woningsplitsing of woningen die in het kader van functieverandering van kantoren, scholen, zorggebouwen, nieuwe (zorg-) landgoederen, vrijkomende agrarische bebouwing en dergelijke worden gerealiseerd.

In Gelderland wordt qua woningmarkt uitgegaan van regionale woningmarkten. Verschillende relevante partijen, zoals provincie, gemeenten, woningcorporaties, (andere marktpartijen) en zorginstellingen bundelen capaciteit, kennis en middelen om gezamenlijk de opgaven op de regionale woningmarkt aan te pakken. Voor de provincie is woonprogrammering een aangelegenheid van provinciaal belang.

Het gaat om afstemming met buurprovincies, voorkomen van concurrentie om inwoners en bijbehorende onbedoelde migratiestromen tussen regio's en gemeenten, keuze van de beste locaties voor woningbouw, verkleinen van de kans op leegstand, voorzien in de aangetoonde kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte voor de Gelderse bevolking en bevorderen van regionale samenwerking. Voorheen stelde Gedeputeerde Staten per regio een indicatieve (kwantitatieve) taakstelling vast in het Kwalitatief Woonprogramma 2010- 2019 (KWP3). Zo ook voor regio Noord Veluwe. De Ruimtelijke Verordening Gelderland bepaalde dat alle nieuwe woningbouwmogelijkheden in het vigerende KWP moesten passen, ofwel binnen de indicatieve taakstelling. Het KWP bevatte naast dit kwantitatieve kader ook afspraken over de kwalitatieve differentiatie van woningbouwmogelijkheden in nieuwe bestemmingsplannen (huur/koop, betaalbaarheid en geschiktheid voor ouderen). De kwalitatieve vraagstukken worden echter voortaan in het kader van de Regionale Woonagenda's aangepakt. Hierop heeft regio Noord Veluwe in 2014 de concept Woonvisie Regio Noord-Veluwe opgesteld. Deze woonvisie vormt het vertrekpunt voor gemeentelijke woonvisies.

Conclusie provinciaal beleid

Het voorliggend bestemmingsplan voldoet aan de doelen en ambities zoals gesteld in het provinciaal beleid. Voorgaande is met name het gevolg van het loslaten van de taakstelling uit het KWP. Hierdoor zijn de regio’s zelf verantwoordelijk voor het opstellen/vaststellen van de kwantitatieve opgave de eigen woningbehoefte (zie regionaal beleid).

3.3 Regionaal beleid

Woonvisie Regio Noord-Veluwe 2014

Gemeenten Elburg, Ermelo, Harderwijk, Nunspeet, Oldebroek, Putten, Hattem en Heerde hebben samen met provincie Gelderland en de Noord-Veluwse woningcorporaties na het loslaten van het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (KWP), de Woonvisie NoordVeluwe opgesteld. De KWP wordt vervangen door de Kwantitatieve Opgave, waarmee de eigen woningbehoefte van de gemeentes binnen de regio leidend is. Richtlijn: 4.300 woningen, aangevuld met 1.300 woningen ten behoeve van extramuralisatie tot 2020.

Daarnaast wordt in de woonvisie een kwalitatief afwegingskader gehanteerd, waarin de marktvraag leidend is, woningen flexibel moeten zijn voor meerdere doelgroepen, projecten inspelen op ruimte en kwaliteit en de ruimtelijke kwaliteit versterken met een accent op kleinschalige gefaseerde projectontwikkeling. Voorts moet rekening worden gehouden met concurrentie ten aanzien van de bestaande woningvoorraad en dienen projecten in te spelen op gewenste nieuwe vormen van wonen met zorg en rekening te houden met duurzaamheid en energieneutraliteit. Tot slot dienen projecten financieel haalbaar te zijn en qua juridische planstatus in vergevorderd stadium te verkeren. Het vertrekpunt van de visie is de bestaande woningvoorraad. Echter, aanvullend is nieuwbouw noodzakelijk en dan met name in de sectoren waar strategische toevoeging aan de te transformeren bestaande voorraad nodig is.

De Woonvisie Regio Noord-Veluwe dateert van 2014 en is gebaseerd op de door de regio in 2013 uitgevoerd onderzoeken en het landelijke woonwensonderzoek WoON 2012. Er is daarin ook nog geen rekening gehouden met de veranderde landelijke wetgeving voor woningcorporaties (Woningwet 2015) en de regels voor het passend toewijzen van huurwoningen. Ook is nog geen rekening gehouden met de gevolgen van de economische en financiële crisis. In de visie wordt hierdoor nog weinig aandacht besteed aan de inmiddels toegenomen vraag naar particuliere huurwoningen, met een huurprijs boven de huurtoeslaggrens

Kwantitatieve opgave wonen 2013-2025

De KWP3 is opgevolgd door de Kwantitatieve opgave wonen 2013-2025. Het beleidsstuk is nog niet compleet. Wel zijn er gezamenlijke afspraken tussen de gemeente gemaakt over de verdeling van de bouwopgave tot en met 2024. Per gemeente is een bandbreedte opgesteld. Met de bandbreedte wordt bedoeld de in de regionale woonvisie globaal berekende lokale woningbehoefte. Afgesproken is dat gemeenten bij de ontwikkeling van woningbouwplannen binnen deze bandbreedte blijven. Bij het overschrijden door een gemeente van de gemiddelde waarde van de bandbreedte zal worden bezien of nog opgaven resteren, in beginsel zijn 800 woningen nog niet onderling verdeeld, of dat tot een herverdeling gekomen kan worden. Voor Heerde geldt een bandbreedte van 620-750 en een gemiddelde waarde van 685.

Conclusie Regionaal beleid

Het bestemmingsplan voldoet aan het regionale beleid waarin de kwantitatieve woningbehoefte van gemeenten binnen de regio’s leidend is. Bij de kwalitatieve woningbehoefte is de marktvraag leidend.

3.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Heerde 2025

De Structuurvisie Heerde 2025 is op 5 februari 2013 vastgesteld. Het biedt een kader voor de ontwikkeling van de gemeente Heerde tot 2025 en geeft richting aan de ruimtelijke, economische en maatschappelijke ontwikkeling van de gemeente naar de toekomst. De Structuurvisie hanteert drie ‘zones’ binnen de gemeente met elk hun eigen kenmerken, maar met onderlinge verbondenheid door structuren en knooppunten:

  • 1. Natuurlijkheid: Veluwe;
  • 2. Nieuwe zakelijkheid en gezondheid: economische zone van Heerde naar Wapenveld, inclusief de gebieden ten noorden en zuiden daarvan;
  • 3. Cultuur, natuur en voedselproductie: de Nieuwe en de Grote Wetering en de IJssel.

Binnen de structuurvisie gelden acht thema’s, waarvan het thema wonen er één is. Deze thema’s krijgen binnen de zones hun bestemming. Binnen de zone ‘Natuurlijkheid’ is wonen geen hoofdfunctie. Hier geldt het ‘nee-tenzij’ principe. Binnen de zone ‘Nieuwe zakelijkheid en gezondheid’ is binnen de grenzen van de kernen of in de daarvoor aangewezen gebieden nieuwe woningbouw toegestaan, waarbij inbreiding en herstructurering de voorkeur genieten. In de kern Wapenveld is ten noorden van De Ossenkamp een zoeklocatie geprojecteerd. Uitbreiding vindt plaats op locatie De Kolk. Binnen de kern Wapenveld is herstructurering van de verouderde woningbouw gewenst.

In de zone ‘Cultuur, natuur en voedselproductie’ is woningbouw toegestaan bij de dorpen Veessen en Vorchten, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de bestaande (cultuurhistorische) structuren en kwaliteiten van de dorpen.

In de Structuurvisie is ook een uitvoeringsparagraaf opgenomen. De leidraad is uitnodigen (uitnodigingsplanologie) en uitdagen in plaats van de wet voorschrijven. De uitvoeringsparagraaf geeft ruimte, maar geen vrijbrief. Ruimte wordt gelaten om tot verbetering en toevoeging van kwaliteit te komen waar de gemeenschap van moet profiteren. Dit moet leiden tot een hogere kwaliteit van leven en leefomgeving in onze gemeente.

Woonvisie Heerde 2015-2025

Het uitgangspunt van de woonvisie is het maken en behouden van kwaliteit. Dit kan alleen door niet vooraf strikte en knellende regels op te stellen, maar door te werken met bestaande kwaliteiten, partijen en passende oplossingen. Dit leidt tot maatwerk per situatie met inachtneming van de algemene vastgestelde principes. Het creëren van maatschappelijke meerwaarde is bij ieder initiatief het uitgangspunt en het afwegingskader van het gemeentebestuur.

De bestaande gebouwen in de gemeente worden optimaal gebruikt. Waar mogelijk worden gebouwen omgevormd tot woonruimten.

Het grootste deel van de benodigde woningen voor de toekomst staat er al. Uitgerekend is dat er in Heerde in verband met de groei van het aantal huishoudens (dus niet het aantal inwoners) in de periode 2013 tot 2020 circa 420 – 460 extra woningen nodig zijn. Gemiddeld is dat een toevoeging van 60 – 65 woningen per jaar. Ten opzichte van de bestaande woningvoorraad is dat een toename van ongeveer 6%. Gelet op de geschetste trends en het streven dat een ieder op termijn kan beschikken over een bij zijn situatie passende woning, is duidelijk dat het grootste deel van de opgave bereikt moet worden door aanpassing en vervanging van de bestaande woningvoorraad.

In de regionale visie is aangegeven dat afgestapt wordt van de oude manier van woningbouwprogrammering. Er wordt overgestapt van aanbodgestuurd bouwen naar vraaggestuurd bouwen. De markt bepaalt wat gebouwd gaat worden. Daarvoor is een nieuw afwegingskader voor nieuwbouw noodzakelijk. Niet langer is bepalend of een ontwikkeling past in een woningbouwprogramma. De vraag is nu of een bouwplan inspeelt op de marktvraag en voldoende maatschappelijke en ruimtelijke kwaliteit toevoegt.

Door de transformatie van de Wendhorstlocatie ontstaat de mogelijkheid om een nieuwe buurt te maken. De nieuwbouw dient ook om de transformatie mogelijk te maken van het westelijk deel van de Wendhorstlocatie.

Dit plan betreft de realisatie van in totaliteit 53-58 woningen. Vastgesteld kan worden dat het gewenste aantal van 60-65 woningen per jaar over meerdere jaren tot op heden niet zijn gerealiseerd. Naast de 53-58 woningen komen er op de locatie van de Wendhorst nog 12 zorgwoningen, die plaats bieden aan in totaal 96 mensen. Uitgangspunt is 8 personen per woning. Wordt gekeken naar de woningvariatie van het plangebied kan worden vastgesteld dat de ontwikkeling past binnen de kwalitatieve afweging dat er vraaggestuurd wordt gebouwd. Hier is nadrukkelijk aansluiting gezocht bij de gemeentelijke woonvisie. Er komen betaalbare rijwoningen voor starters, grotere rijwoningen kleine en grotere 2^1 kap woningen voor doorstromers. Ook worden kleinere vrijstaande woningen met een volledig woonprogramma op de begane grond voor senioren en enkele vrijstaande woningen gerealiseerd. Door de grote variatie in prijssegmenten en woningtypologieën is er plaats voor verschillende doelgroepen en generaties en wordt de buurt levensloopbestendig.

Aanvullend kan nog worden opgemerkt dat een marktanalyse heeft plaatsgevonden, hierbij is vast komen te staan de er in verschillende doelgroepen vraag is naar woningen in Heerde:

  • 1. Starters en Jonge gezinnen: deze doelgroep heeft met name behoefte aan betaalbare rijwoningen;
  • 2. Doorstromende gezinnen: deze doelgroep heeft behoefte aan kleinere en grotere 2^1 kap woningen, nieuwe vrijstaande woningen en in beperkte mate vrije kavels voor eigen bouw;
  • 3. Senioren: deze doelgroep zoekt een kleine vrijstaande woning met een volledig woonprogramma (d.w.z.: woonkamer, slaapkamer en badkamer) op de begane grond.

Conclusie:

Vastgesteld kan worden dat deze ontwikkeling past binnen de Woonvisie Heerde 2015-2025.

Toekomstvisie gemeente Heerde 2025

Maatschappelijke en economische ontwikkelingen gaan in snel tempo. Om hierop in te spelen heeft de gemeente op 13 juli 2009 de Toekomstvisie gemeente Heerde 2025 vastgesteld. Deze visie is een agenda voor de toekomst, een heldere profilering van de gemeente in de regio en naar de eigen burgers, instellingen en ondernemers. De Toekomstvisie gemeente Heerde 2025 maakt duidelijk waar de gemeente voor staat, welke ontwikkeling zij ambieert en waarvoor de gemeente zich de komende jaren hard wil maken richting de eigen bevolking, instellingen, ondernemers en andere voor de ontwikkeling van Heerde belangrijke partijen.

Thema Wonen

Architectonisch en ruimtelijk hebben de verschillende kernen van de gemeente Heerde een eigen karakter. De inrichting en de architectuur in relatie tot het landschap bepalen de ‘leesbaarheid’ van Heerde.

Bebouwing hoeft niet altijd en overal te worden uitgesloten. Het gaat vooral om hoe en waar gebouwd wordt en of dat zó kan plaatsvinden dat de kwaliteit intact blijft of wordt versterkt. Behoud van identiteit, eenheid en schoonheid door de (aan-)bouw van doordachte nieuwbouw, renovatie en inbreiding is van belang om de kwaliteiten van de gemeente te waarborgen.

Door een grotere variëteit aan leefstijlen en woonwensen zal de differentiatie in bewonersgroepen in de gemeente toenemen. Te verwachten valt dat zekerheid en geborgenheid belangrijkere waarden worden. Gedacht wordt aan de groeiende vraag naar wonen in een veilige, geborgen omgeving met gelijkgestemden. Het kunnen terugvallen op private waarborgen en garanties wordt belangrijker.

De eisen aan de woning en woonomgeving zijn en komen hoger te liggen. Meer welvaart leidt tot:

  • hogere eisen aan de oppervlakte, inrichting en uitstraling van de woning;
  • een hang naar privacy en geborgenheid;
  • een gedifferentieerd aanbod van woningen en woonmilieus, vanwege keuzemogelijkheden en verscheidenheid;
  • een woningvoorraad die flexibel gebruikt kan worden, vanwege onzekerheden en dynamiek en verscheidenheid in de vraag;
  • een stijgende kwaliteitsvraag, vanwege welvaartsontwikkeling en duurzaamheid;
  • uitbreiding van (elektronische) voorzieningen;
  • compenserende maatregelen met betrekking tot het klimaat zullen hun intrede doen;
  • bouwen binnen lokale architectuur en authenticiteit.

De locatie ligt binnen de kern Heerde. Hier zijn inbreidingsgebieden die geschikt zijn voor woningbouw. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt ingespeeld op de toenemende vraag op het gebied van wonen, zoals weergegeven bij het verhaal van de woonvisie.

Structuurvisie gemeente Heerde 2025

De Structuurvisie Heerde 2025 is op 17 september 2012 vastgesteld door de gemeenteraad. De structuurvisie is het kader voor de ontwikkeling van de gemeente Heerde tot 2025. Deze visie geeft richting aan de ruimtelijke, economische en maatschappelijke ontwikkeling van de gemeente Heerde naar de toekomst. De Structuurvisie Heerde 2025 is een nadere uitwerking van de toekomstvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.416Eperwegong-VA01_0006.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.416Eperwegong-VA01_0007.jpg"

Structuurbeeld gemeente Heerde (bron: Structuurvisie Gemeente Heerde 2025).

In de structuurvisie is de gemeente opgedeeld in verschillende zones. Het plangebied behoort tot zone 2 'Nieuwe zakelijkheid en gezondheid'. Dit is de economische zone tussen Heerde en Wapenveld, inclusief de gebieden ten noorden en zuiden daarvan. Het is een zone waarin zowel wonen, werken, recreatie en zorg als natuur en groen een plek hebben. Kortom, een dynamisch gebied dat zich verder kan ontwikkelen, maar met respect voor omliggende functies.

Nieuwe woningbouw is toegestaan binnen de grenzen van de kernen of in de daarvoor aangewezen gebieden. Inbreiding en herstructurering hebben in de kernen de voorkeur boven uitbreiding en kunnen al een belangrijke bijdrage leveren aan het voorzien in de woningbehoefte. Inbreiding mag echter niet ten koste gaan van het karakter van de verschillende kernen.

Welstandsnota

De gemeenteraad van Heerde heeft de Welstandsnota gemeente Heerde op 24 mei 2004 vastgesteld. In de nota is het welstandsbeleid van de gemeente Heerde beschreven en zijn zowel gebiedsgerichte als algemene welstandscriteria geformuleerd.

Deelgebieden

Aan elk deelgebied is een welstandsniveau toegekend. Er wordt onderscheid gemaakt in vier welstandsniveau's, te weten:

  • 1. 'Welstandsniveau 1, Zware toetsing';
  • 2. 'Welstandsniveau 2, Reguliere toetsing';
  • 3. 'Welstandsniveau 3, Soepele toetsing' en;
  • 4. 'Welstandsniveau 4, Welstandsvrij'.

Het plangebied is niet gelegen binnen een deelgebied en valt hiermee onder welstandsniveau 4, op basis van de welstandsnota.

Om te kunnen sturen op beeldkwaliteit is voor het gehele plangebied een beeldkwaliteitsplan opgesteld. De aanleg van het plangebied en de bouw van de verschillende woningen zal hieraan worden getoetst. Door de specifieke eisen die worden gesteld aan de bouw van de woningen, wordt voldaan aan de welstandscriteria. Het beeldkwaliteitsplan is gekoppeld aan het bestemmingsplan door het opnemen van enkele specifieke regels.

Groenbeleidsplan (2013-2018)

In het groenbeleidsplan is een strategische groenvisie en groenstructuurplan per kern opgenomen. Het groenbeleidsplan is geen financieel instrument maar een inspiratiebron en handleiding om resultaatgericht, efficiënt en samenhangend het economisch belangrijke groen in te richten en te beheren. Het groenbeleidsplan sluit aan bij Cittaslow-keurmerk, waarbinnen onderwerpen als leefomgeving, landschap, cultuurhistorie en behoud van identiteit van grote waarde zijn. Gemeente Heerde maakt onderdeel uit van het netwerk van Cittaslow gemeenten in Nederland.

Conclusie

Wordt gekeken naar Rijks, Provinciaal, Regionaal en Gemeentelijk beleid, dan kan worden vastgesteld dat het voorgenomen plan daarmee in overeenstemming is. Ter handhaving van de welstandseisen is het beeldkwaliteitsplan gekoppeld aan het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en belangenafweging (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht).

4.1 Bodem

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).

Bodemonderzoek

In november 2018 is een bodemonderzoek uitgevoerd door Arnicon (Bijlage 6). Op basis van het onderzoek kan het volgende worden weergegeven. De tekst uit hoofdstuk 4 is integraal overgenomen uit de rapportage.

Vooronderzoek en hypothese

Uit het vooronderzoek is niet gebleken dat op of nabij de onderzoekslocatie bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat het gebruik van het terrein tussen 2015 en heden de bodemkwaliteit negatief heeft beïnvloedt. Op basis van de beschikbare informatie wordt de locatie vanuit het oogpunt van bodemverontreiniging beschouwd als verdacht vanwege enkele gemeten licht verhoogde gehalten PAK, PCB’s en minerale olie. Er is geen oorzaak voor deze licht verhoogde gehalten gevonden. Naar verwachting betreft dit puntbronnen van beperkte omvang, omdat tijdens het bodemonderzoek in 2015 verder geen verhoogde gehalten in de analyses zijn gemeten. Het grondwater bevat licht verhoogde gehalten barium.

Tevens wordt de bovengrond verdacht voor de aanwezigheid van asbest als gevolg van de zwakke bijmenging met puin

Verkennend bodemonderzoek

Tijdens het veldwerk is gebleken dat het bodemprofiel tot de geboorde diepte van 3,0 m-mv volledig bestaat uit zand. Plaatselijk is een bijmenging van grind aangetroffen. Er zijn geen waarnemingen gedaan, welke kunnen wijzen op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging.

Er is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen in het opgeboorde bodemmateriaal. Uit laboratoriumonderzoek is gebleken dat plaatselijk PCB in de bovengrond in een licht verhoogd gehalte is gemeten. De overige gemeten gehalten overschrijden de achtergrondwaarde niet. Uit de indicatieve toetsing conform BoToVa (bijlage 5) blijkt dat de gemeten licht verhoogde PCB-gehalten in de bovengrond voldoen aan klasse wonen. De overige geanalyseerde grondmonsters blijken uit de indicatieve toetsing vrij toepasbaar. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt afperkend onderzoek i.v.m. PCB niet zinvol geacht.

In het laboratorium is geen asbest aangetoond in de uit de inspectiegaten samengestelde grondmengmonsters.

Betrouwbaarheid

De onderzoeksresultaten worden representatief geacht voor de bodemkwaliteit van de locatie. Voor de betrouwbaarheid van het onderzoek wordt verwezen naar bijlage 7.

Conclusies

De locatie wordt geschikt geacht voor de beoogde bestemming. De omvang van grond welke licht verhoogde gehalten PCB en/of minerale olie (boringen 7 en uit het bodemonderzoek van 2015) bevat, wordt geraamd op circa 100 m3. Deze grond voldoet voor hergebruik vermoedelijk aan klasse industrie.

Op basis van de resultaten van het asbestonderzoek wordt geconcludeerd dat de locatie kan worden beschouwd als niet verontreinigd.

Aanbevelingen

Eventuele afvoer van grond dient plaats te vinden conform de regelgeving in het Besluit bodemkwaliteit. Aanbevolen wordt om eventueel vrijkomende grond op de locatie her te gebruiken. Voor hergebruik als bodem binnen de locatie is het Besluit bodemkwaliteit niet van toepassing.

Aan hergebruik van licht verontreinigde grond zijn beperkingen verbonden. Dit geldt met name voor hergebruik buiten de onderzoekslocatie in een hoeveelheid groter dan 50 m3. Wanneer bij de bouw- en/of herinrichting meer dan 50 m3 grond vrijkomt en buiten de locatie wordt hergebruikt, dient in principe te worden gehandeld conform het Besluit bodemkwaliteit. De gemeente waar de grond wordt toegepast is hierbij het bevoegd gezag.

Conclusie

Het aspect bodem leidt niet tot belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkelingen in zoverre er rekening wordt gehouden met de hiervoor aangegeven aanbevelingen.

4.2 Water

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van het Rijk, provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.

Op 23 juli 2018 is de digitale watertoets ingevuld. Op basis van de resultaten is naar voren gekomen dat nader overleg met het Waterschap Vallei en Veluwe moet plaatsvinden.

Naast de primaire waterbelangen zal in het overleg ook een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water aan de orde komen. Bij de digitale watertoets kwamen de volgende zaken naar voren:

Algemene aandachtspunten

Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen / randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Wij vragen de initiatiefnemer de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van ons waterschap toe te passen. Deze beslisboom is te vinden op onze website.

De watertoets is als Bijlage 9 bij deze toelichting gevoegd.

Vooruitlopend op het overleg met het Waterschap is een analyse (grond-) waterhuishouding gedaan op de locatie. Bij het nieuwe ontwerp wordt uitgegaan van infiltratie op het eigen terrein en de mogelijkheid tot bergen van water op het terrein door middel van een wadi. De analyse is als Bijlage 11 bij deze toelichting gevoegd. op basis van de analyse is een robuuste waterschets opgesteld. Deze gaat uit van:

  • 1. Infiltratievoorziening op particulier terrein elke woning krijgt zijn eigen infiltratievoorziening aan de achterzijde van de woning;
  • 2. IT-riool op openbaar terrein de voorzijde van de daken en de rijbaanverharding wordt aangesloten op een IT-riool;
  • 3. Wadi’s op openbaar terrein. Groenvakken worden waar mogelijk als wadi ingericht.

Op 3 oktober 2018 heeft overleg plaatsgevonden met het Waterschap Vallei en Veluwe In het overleg heeft het Waterschap ingestemd met de robuuste waterschets. Kanttekening is dat de slokops in de wadi's niet op het riool kunnen worden aangesloten als overstort. De slokops moet daardoor op het infiltratieriool worden aangesloten. De woningen op de 4 bouwkavels aan de Haneweg infiltreren het regenwater op eigen terrein, omdat hier geen gescheiden stelsel aanwezig is waarop de hemelwateraansluitingen kunnen worden aangesloten.

Naar aanleiding hiervan zijn nog vragen gesteld voor wat betreft de overstort en het totaal aan verhard oppervlak. Als gekeken wordt naar het verhard oppervlak, dan is in de oude situatie sprake van 7.120 m² in totaal. Hierbij wordt uitgegaan van oude bestrating 2.400 m² en bebouwing 4.720 m². In de nieuwe situatie is sprake van in totaal 6.250 m². Uitgaande van de bouwplannen is voor bebouwing de oppervlakte berekend op 3.800 m² en voor bestrating op 2.450 m². Feitelijk neemt de totale verharding af ten opzichte van de bestaande situatie. Het totaal aan verharding heeft geen consequenties voor de robuuste waterschets.

De robuuste waterschets kan alleen worden aangelegd, mits voldaan wordt aan een aantal randvoorwaarden. Hiervoor is overleg geweest tussen gemeente en initiatiefnemer. Hierbij is duidelijk geworden dat de Zeis een verbeterd gescheiden stelsel heeft, die niet als overstort kan worden gebruikt in verband met beperkte pompcapaciteit. Voorgaande houdt in dat de overstort in de drainage en slokops in de wadi niet op de riolering in de Zeis aangesloten kunnen worden. In de Haneweg ligt een gemengd stelsel. De bouwkavels aan deze weg moeten al het regenwater infiltreren op eigen terrein met een minimale berging van 40 mm per m² verhard oppervlak. Overstort is dan niet nodig of kan via het hemelwater worden afgevoerd.

Verder is aangegeven dat er voor het verharde deel van de openbare ruimte een infiltratieriool ontwerpen moet worden.

Vooruitlopend op de aanleg en bouw van Heerder Hof is een aanvraag watervergunning voor het infiltratieriool aangevraagd bij het Waterschap. Het Waterschap heeft een watervergunning hiervoor afgegeven. De vergunning is als Bijlage 10 bij deze toelichting gevoegd.

Conclusie

Uitgangspunt voor wat betreft het aspect water is dat het robuust waterschets wordt aangehouden. Aanvullend kan nog het volgende worden opgemerkt. Bij de aanleg zal de drainage en de slokops in de wadi op het infiltratieriool worden aangesloten. Op de bouwkavels zal het regenwater op eigen terrein worden geïnfiltreerd. Eén en ander zoals hiervoor ook is aangegeven. Inmiddels is hiervoor een watervergunning verleend. Rekening houdend met voorgaande vormt het aspect water geen probleem.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.

Archeologie

Complementair aan deze kaart zijn de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) en de Archeologische beleidskaart voor het grondgebied van de gemeente Heerde. De gemeentelijke archeologische beleidskaart is vastgesteld door de gemeenteraad op 12 maart 2012. Op deze kaart is aangegeven welke gebieden een hoge, een gematigde, dan wel een lage verwachtingskans op archeologische vondsten hebben en waar zich archeologische monumenten bevinden.

De kaart geeft aan in welke gebieden er onderzoek gedaan moet worden en in welke gebieden onderzoek achterwege kan blijven. Op de volgende afbeelding is een uitsnede van deze kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.416Eperwegong-VA01_0008.png"

Afbeelding: Uitsnede gemeentelijke archeologische beleidskaart

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.416Eperwegong-VA01_0009.png"

Afbeelding: gedeelte van de legenda archeologische beleidskaart

Het plangebied ligt in een gebied dat is aangegeven met een 'hoge verwachting'. In deze gebieden is archeologisch onderzoek verplicht bij ruimtelijke ontwikkelingen met een verstoringsoppervlak groter dan 100 m2 en die dieper gaan dan 40 centimeter beneden maaiveld.

Op het terrein is bebouwing aanwezig. Deze bebouwing zal ten behoeve van woningbouw op de locatie worden gesloopt. Er is overleg geweest met de Regioarcheoloog over of en in welke vorm archeologisch onderzoek al dan niet noodzakelijk is. De Regioarcheoloog stelt vast dat de ontwikkellocatie De Wendhorst al bebouwing kent vanuit de jaren '70. Het formaat van de bebouwing is zodanig, dat aangenomen mag worden, dat hierbij flink grondverzet heeft plaats gevonden. De archeologie indien aanwezig, zit hier niet diep. Daarom zullen bij de eerdere bouw de bodem en zodoende ook de archeologische waarden verstoord zijn. Ook de inrichting van het terrein (infrastructuur, riolering etc) destijds zal niet bij gedragen hebben aan de bescherming van archeologische waarden.

Verder kan worden vastgesteld dat veel van de beoogde nieuwbouw is gesitueerd op de locatie van de oudbouw (voormalige Wendhorst). Voorgaande houdt in dat er gebouwd wordt op geroerde grond.

De kadastrale minuutplannen uit 1832 zijn de eerste kadastrale opmetingen van Nederland. Op onderstaande afbeelding is hiervan een uitsnede te zien. In blauw is de beoogde nieuwbouw aangegeven. De westelijke helft is gelegen op oude landbouwgronden. Hier zou een beschermd cultuurdek aanwezig kunnen zijn, ware het niet dat juist hier het centrale gebouw van de Wendhorst was gesitueerd.

Het groene gedeelte in de afbeelding is het gebied dat in 1832 in gebruik was als hakhoutstruweel. Bij het planten en later weer rooien van de bomen is de bodem ook geroerd. Hierbij dient opgemerkt te worden dat hier geen beschermend cultuurdek aanwezig is geweest en dat de archeologische waarden, indien aanwezig, hier niet diep zitten.

Het lichtgroen in de afbeelding staat voor weiland. Archeologie zit niet diep en er heeft ook hier al recente bebouwing gestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.416Eperwegong-VA01_0010.jpg"

Gedeelte kadastrale minuutplannen uit 1832

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.416Eperwegong-VA01_0011.jpg"

Op de luchtfoto (2012) is te zien dat veel van de nieuwe bebouwing op de locatie van oude bebouwing wordt gebouwd.

Alle ontwikkelingen op de locatie van de Wendhorst wijzen er op dat er hier geen archeologische waarden meer verwacht worden. Daarom wordt hier geen archeologisch onderzoek verlangd.  

Cultuurhistorie

De gemeente heeft een cultuurhistorische waardenkaart vastgesteld. Deze rapportage dateert van januari 2017. Er heeft een inventarisatie en waardering plaatsgevonden van de cultuurhistorische elementen en objecten.

De belangrijkste criteria voor cultuurhistorische elementwaardering zijn de volgende:

  • 1. Kenmerkendheid: de mate waarin een cultuurhistorisch element kenmerkend is geweest voor de genese (wordingsgeschiedenis) van het landschap. De kenmerkendheid van een element wordt bepaald door provinciaal/landelijk niveau;
  • 2. Zeldzaamheid: mate van voorkomen op provinciaal of nationaal niveau;
  • 3. Ensemblewaarde: mate waarin in cultuurhistorisch element voorkomt in samenhang met soortgelijke objecten of landschappelijke structuren die een functionele samenhang kennen (bijvoorbeeld karrensporen, zandpaden, reliëf, heideterrein);
  • 4. Gaafheid: mate van intactheid van het culturhistorisch element.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.416Eperwegong-VA01_0012.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.416Eperwegong-VA01_0013.png"

Wordt gekeken naar de inventarisatie, dan kan worden gesteld dat het plangebied net buiten het plaggendeel ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.416Eperwegong-VA01_0014.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.416Eperwegong-VA01_0015.png"

Vastgesteld kan worden dat er in het plangebied geen sprake is van waardering puntelementen, lijnelementen en/of vlakelementen. Vanuit cultuurhistorie zijn er geen belangen, die zeker gesteld hoeven te worden.

Conclusie

Het gebied heeft vanuit archeologie een hoge archeologische verwachting. Afstemming met de Regioarcheoloog laat zien dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. De grond ten behoeve van de huidige bebouwing is al geroerd en dat maakt de kans op archeologische vondsten vrijwel gering.

Vanuit archeologie en cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen, die de voorgenomen ontwikkeling in de weg staan.

4.4 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante negatieve gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

Quickscan natuurtoets fase 1

In december 2015 heeft EcoGroen een quickscan natuurtoets uitgevoerd. De scan heeft betrekking op de sloop- en nieuwbouwplannen van verzorgingshuis Wendhorst. Voor een deel zal nieuwbouw binnen dit plan plaatsvinden op gronden waar nu nog een deel van het verzorgingshuis staat. Het volledige rapport is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.

De integrale samenvatting uit de rapportage is hieronder weergegeven:

Aanleiding en doelstelling

In opdracht van Viattence heeft Ecogroen een quickscan natuurtoets uitgevoerd ten behoeve van voorgenomen sloop- en nieuwbouwplannen aan het verzorgingshuis Wendhorst te Heerde.

De Flora- en faunawet, Natuurbeschermingswet 1998 en GNN-beleid verplichten vooraf te toetsen of ruimtelijke ingrepen of activiteiten niet conflicteren met aanwezige beschermde plant- en diersoorten en habitats. In het voorliggende onderzoek vindt, ten behoeve van de onderbouwing van de ruimtelijke planvorming, een toetsing plaats aan de Flora- en faunawet en gebiedsgerichte natuurbescherming.

 

Huidige situatie en voorgenomen ontwikkelingen

Het plangebied bestaat uit de oudere gebouwen op het terrein van de Wendhorst aan de Eperweg 33, omliggende beplanting en bestrating. Er is ook een dierenweide en een kas aanwezig. Men is voornemens om op het gazon aan de westzijde nieuwe zorgvoorzieningen te bouwen. Na oplevering en verhuizing van de bewoners kan het oude complex geheel afgebroken worden. De capaciteit van de Wendhorst wordt teruggebracht van 150 naar circa 90 bewoners, waardoor de nieuwbouw minder ruimte zal innemen.

 

Effectbeoordeling beschermde gebieden

De plannen hebben geen schade aan Natura 2000- en GNN-gebieden tot gevolg. Ook worden geen bijzondere natuurwaarden buiten het GNN aangetast door de plannen. Een vervolgtraject in het kader van genoemde regelingen is niet aan de orde.

Effectbeoordeling beschermde soorten

  • In het plangebied zijn mogelijk vaste verblijfplaatsen van Gewone en Ruige dwergvleermuis aanwezig. Belangrijke vliegroutes en foerageergebieden van vleermuizen worden niet verwacht;
  • Vaste verblijfplaatsen van juridisch zwaarder beschermde grondgebonden zoogdieren worden niet verwacht. Wel zijn in het plangebied vaste verblijfplaatsen van diverse laag beschermde (Ff-wet tabel 1) grondgebonden zoogdiersoorten te verwachten;
  • In het plangebied zijn geen broedvogels met jaarrond beschermde nesten aangetroffen of te verwachten. Wel zijn enkele algemeen voorkomende broedvogels van bos en struweel aangetroffen en of te verwachten zoals Merel en Houtduif;
  • In het plangebied zijn algemene en laag beschermde amfibieën (Ff-wet tabel 1) zoals Kleine watersalamander, Gewone pad en Bruine kikker overwinterend te verwachten;
  • In het plangebied zijn geen beschermde flora, vissen, reptielen, insecten of weekdieren aangetroffen of te verwachten.

Eindconclusies en aanbevelingen 

  • Voorafgaand aan de sloop van de bebouwing dient gericht vleermuisonderzoek uitgevoerd te worden tussen half mei en eind september. Afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek kan het noodzakelijk zijn om ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet aan te vragen;
  • Mocht ontheffing noodzakelijk zijn, dan is het treffen van mitigerende maatregelen aan de orde. Van belang is dat werkzaamheden aan bebouwing met verblijfplaatsen van vleermuizen plaatsvinden buiten kwetsbare perioden waarin wordt voortgeplant, gepaard of overwinterd. Daarnaast is het van belang om het object met de verblijfplaatsen voorafgaand aan de renovatie ongeschikt te maken voor vleermuizen, zodat ze uit eigen beweging vertrekken. Tenslotte dienen voorafgaand aan de sloop vervangende verblijfplaatsen voor vleermuizen gerealiseerd te worden;
  • Bij de beoogde plannen verdwijnen mogelijk exemplaren en verblijfplaatsen van enkele algemene en laag beschermde kleine zoogdieren en amfibieën. Voor deze tabel 1-soorten geldt in geval van ruimtelijke ontwikkelingen automatisch vrijstelling van de ontheffingsplicht;
  • Werkzaamheden die broedbiotopen van alle aanwezige vogels verstoren of beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering in elk geval op te starten in de periode voor half maart en na eind juli of het onderzoeksgebied te controleren op broedende vogels en nesten binnen de invloedsfeer van de plannen. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd, maar is het van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum.

 

Nader vleermuizenonderzoek

Op basis van de quickscan is in november 2016 nader onderzoek gedaan naar vleermuizen. Het onderzoek is als Bijlage 3 bij deze toelichting opgenomen. Op basis van dit onderzoek kunnen de volgende eindconclusies en aanbevelingen worden getrokken:

Eindconclusies en aanbevelingen

  • Als gevolg van de voorgenomen sloopplannen zijn er negatieve effecten te verwachten op de aangetroffen vaste verblijfplaatsen van Gewone dwergvleermuis in de bebouwing. Voor het wegnemen of verstoren van verblijfplaatsen van vleermuizen is formeel het aanvragen van ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet en de toekomstige Wet Natuurbescherming noodzakelijk. Hierbij is van belang dat de functionele leefomgeving niet in gevaar komt van de aanwezige vleermuizen. Het nemen van een aantal maatregelen is noodzakelijk: van belang is dat verstorende werkzaamheden aan bebouwing met verblijfplaatsen van vleermuizen plaatsvinden buiten kwetsbare perioden waarin wordt voortgeplant, gepaard of overwinterd. Daarnaast is het van belang om de bebouwing met de verblijfplaatsen voorafgaand aan de sloop ongeschikt te maken voor vleermuizen, zodat ze uit eigen beweging vertrekken. Tenslotte dienen voorafgaand aan de sloop vervangende verblijfplaatsen voor vleermuizen gerealiseerd te worden;
  • Bij de beoogde plannen verdwijnen mogelijk exemplaren en verblijfplaatsen van enkele algemene en laag beschermde kleine zoogdieren en amfibieën. Voor deze tabel 1-soorten geldt in geval van ruimtelijke ontwikkelingen automatisch vrijstelling van de ontheffingsplicht;
  • Werkzaamheden die broedbiotopen van alle aanwezige vogels verstoren of beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering in elk geval op te starten in de periode voor half maart en na eind juli of het onderzoeksgebied te controleren op broedende vogels en nesten binnen de invloedsfeer van de plannen. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd, maar is het van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum.

Conclusie

Op basis van de eindconclusies en aanbevelingen van het nader vleermuizenonderzoek zal ontheffing aangevraagd moeten worden op basis van de Wet Natuurbescherming in verband met de aanwezigheid van de Gewone dwergvleermuis. Ook zullen voorafgaand aan de sloop mitigerende maatregelen genomen moeten worden zoals opgenomen in de rapportage van het Vleermuizenonderzoek Bijlage 3.

Quickscan natuurtoets fase 2

In mei 2019 heeft EcoGroen een tweede quickscan natuurtoets uitgevoerd. De scan heeft betrekking op de ontwikkeling van fase 2, namelijk sloop van de resterende laagbouw en ontwikkeling van een gevarieerde woonwijk (58 woningen) op het terrein van zorgcomplex de Wendhorst (Eperweg 33) in Heerde. In het kader van de ruimtelijke procedures zijn de effecten van (uitvoering van) het plan getoetst aan de Wet

natuurbescherming (Wnb).

Het rapport is toegevoegd als Bijlage 4 bij deze Toelichting. De integrale samenvatting uit de rapportage is hieronder weergegeven.

Soortenbescherming

De te slopen bebouwing heeft, gezien de geringe bouwhoogte en constructie, een geringe potentie voor verblijfplaatsen van vleermuizen. In eerder uitgevoerd vleermuizenonderzoek (2016) zijn binnen het plangebied geen verblijfplaatsen vastgesteld. Vleermuizen kunnen mogelijk ook gebruik maken van de tijdelijke vleermuiskasten aan de laagbouw. Aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen

kan zodoende niet worden uitgesloten. Er is geen sprake van aantasting van onmisbare vliegroutes en foerageergebied van vleermuizen.

In het plangebied kunnen diverse algemeen voorkomende vogelsoorten tot broeden komen. Beschermde flora, nesten van vogels met jaarrond beschermde nesten, grondgebonden zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen en ongewervelden zijn niet aangetroffen of te verwachten, uitgezonderd soorten waarvoor in de provincie Gelderland vrijstelling van ontheffingsplicht geldt. Vervolgstappen zijn - met uitzondering van de algemene zorgplicht - voor deze soortgroepen niet aan de orde. Het onderdeel soortbescherming in de Wnb vormt geen belemmering voor het vaststellen (en uitvoeren) van het bestemmingsplan.

Natura 2000

Het plangebied ligt op ruime afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Veluwe, ruim 1,5 km). Directe negatieve effecten van het plan zijn zodoende op voorhand uitgesloten.

Indirecte effecten zijn gezien de ruime afstand tot Natura 2000-gebieden en de voorgenomen plannen ook niet aan de orde. Uit de uitgevoerde stikstofberekeningen blijkt dat er tijdens de aanleg- en gebruiksfase geen sprake is van een toename van stikstofdepositie (0,00 mol/ha/jaar) binnen Natura 2000-gebieden. De berekeningen zijn gebaseerd op worstcase aannames voor uitstoot van stikstof. In de praktijk zal de emissie lager zijn dan is berekend, o.a. doordat de woningen zonder gasaansluiting worden gebouwd.

Geconcludeerd wordt dat het plan geen negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden. Daarmee staat de Wet natuurbescherming, onderdeel gebiedsbescherming, vaststelling (en uitvoering) van het bestemmingsplan niet in de weg. Uitvoering van het plan is niet vergunningplichtig.

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het Gelders natuurnetwerk (als onderdeel van het NNN). Gezien de afstand (>250m) en de voorgenomen plannen (herontwikkeling van bestaande bebouwing) is geen sprake van aantasting van de oppervlakte en samenhang van het GNN. In het licht van een goede ruimtelijke ordening is, gezien de lokale aard en beperkte omvang van de uitvoering en een vergelijkbaar gebruik op dezelfde locatie, geen sprake van negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en de waarden van het nabijgelegen NNN-gebied. Vervolgstappen ten aanzien van het NNN zijn niet aan de orde.

Houtopstanden

Binnen het plangebied worden diverse bomen gekapt. Gezien de ligging van het plangebied binnen de bebouwde komgrens Houtopstanden van de gemeente Heerde is bescherming van deze bomen in het kader van de Wet natuurbescherming niet aan de orde. Wel is het toetsingskader van de gemeente Heerde ten aanzien van bomenkap van toepassing.

Advies en vervolgstappen

Geadviseerd wordt om voor 15 juni een nachtelijke controle uit te voeren om na te gaan of er in de te slopen bebouwing van fase 2 verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn. Daarnaast dienen de tijdelijke vleermuiskasten aan de laagbouw te worden gecontroleerd en indien onbezet te worden verwijderd. Bezette kasten dienen te blijven hangen totdat vleermuizen de kasten niet langer als verblijfplaats gebruiken.

Werkzaamheden dienen buiten het broedseizoen van vogels plaats te vinden om verstoring/aantasting te voorkomen. Globaal kan voor de broedperiode half maart tot en met half juli worden aangehouden.Wanneer werkzaamheden binnen de broedperiode worden uitgevoerd, dient vooraf een broedvogelcontrole door een deskundige te worden uitgevoerd. Ook buiten deze periode wordt aangeraden om voorafgaand aan werkzaamheden een broedvogelcontrole uit te laten voeren, omdat soorten vroeg kunnen beginnen/lang door kunnen gaan met broeden.

Op de noordelijke grens, net buiten het plangebied, is een groeiplaats van reuzenberenklauw aanwezig. Aangezien dit een schadelijke invasieve plantensoort betreft wordt geadviseerd deze soort te bestrijden (maatwerk) om overlast en verdere verspreiding te voorkomen.

Met betrekking tot kap van bomen wordt geadviseerd contact op te nemen met de gemeente Heerde. Mogelijk is een omgevingsvergunning nodig of zijn andere vervolgstappen aan de orde. De beoogde nieuwbouw biedt geschikte mogelijkheden om in het kader van ‘natuurinclusief bouwen’ bovenwettelijke voorzieningen voor vleermuizen (en andere soorten) te realiseren. In overleg met een ecologisch deskundige kan hiervoor een concreet plan worden gemaakt.

Conclusie

Op basis van de eindconclusies en aanbevelingen van de quickscan natuurtoets voor fase 2 vormt het aspect Ecologie geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.

In algemene zin kan worden opgemerkt dat de eindconclusies en aanbevelingen worden gevolgd, zoals opgenomen in de quickscan en het nader onderzoek. Hiermee rekening houdend en er vanuit gaande dat ontheffing op grond van de Wet Natuurbescherming wordt verleend, bestaan er op dat moment geen belemmeringen meer voor de in het plan genoemde ontwikkeling voor wat betreft ecologie.

4.5 Bomen

Voorafgaand aan dit plan heeft een opname plaatsgevonden om de locatie van bomen binnen de projectlocatie vast te leggen en verder het verschaffen van inzicht in de mate waarin de betreffende bomen beeldbepalend zijn in het plangebied. Ook is de beplantingsstrook tussen het plangebied en de ten zuiden daarvan gelegen woningen beoordeeld op de mate waarin deze het plangebied visueel afschermt, bezien vanuit de woningen. Doel van deze beoordeling is het kunnen maken van een betere afweging over de mate waarin met de bomen rekening gehouden moet worden bij ontwikkelingen in het plangebied.

Uit de inventarisatie is naar voren gekomen dat de bomen met een hoge beeldkwaliteit te vinden zijn langs de Eperweg. Deze moeten behouden blijven en liggen buiten het feitelijke plangebied. Ook in het geplande woongebied bevinden zich bomen met een hoge beeldkwaliteit. Het zijn hier wel bomen die bij inventarisatie aangemerkt zijn als vervangbaar. Door de inrichting van het plangebied zelf en het daarbij moeten aansluiten op de bestaande bebouwing rondom is het niet mogelijk gebleken de bomen met een hoge beeldkwaliteit te behouden. Belangrijke factor hierbij is ook dat deze bomen nogal verspreid op het terrein staan. De bomen achter de percelen Haneweg 9 en 11 kunnen wel behouden blijven. In de planopzet is verder rekening gehouden met voldoende groenvoorzieningen, waar vervangende bomen geplant zullen worden, zodat het groene karakter van de wijk behouden en versterkt wordt.

In Bijlage 5 is een kaart toegevoegd, waarop de bomen met een hoge beeldkwaliteit zijn aangegeven.

4.6 Bedrijven en milieuzonering

Uit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening moet bij nieuwe ontwikkelingen worden nagegaan welke bronnen in of nabij het plangebied een belemmering kunnen vormen voor gevoelige functies als wonen. Daarnaast dient te worden bezien of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (de 'omgekeerde werking').

Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid aansluiting te zoeken bij de afstanden uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG-uitgeverij, 2009). Andersom kan deze publicatie worden gebruikt voor het op verantwoorde wijze inpassen van bedrijvigheid in de fysieke omgeving. De VNG-handreiking geeft op systematische wijze informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op gemeentelijk niveau op elkaar af te stemmen. In de publicatie zijn richtafstanden gegeven. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De afstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).

Van plangebied naar omgeving

Binnen het plangebied worden geen milieubelastende activiteiten mogelijk gemaakt. Het gaat hierbij puur om het realiseren van een woonwijk. De functie ‘wonen’ betreft geen milieubelastende activiteit voor de omgeving. Van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden is dan ook geenszins sprake. Vanuit het plangebied naar de omgeving zijn daarom geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

Van omgeving naar plangebied

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het projectgebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. In het projectgebied worden milieugevoelige functies (wonen) gerealiseerd. In de omgeving van het plangebied zijn geen milieubelastende activiteiten aanwezig waarmee rekening moet worden gehouden bij de voorgenomen ontwikkeling.

Conclusie

Omliggende bedrijven en milieuzonering leveren geen belemmeringen op voor het plan.

4.7 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een plan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid.

In de Wet geluidhinder (Wgh) is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de geluidsbelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan geluidgevoelige functies. Aangezien het plangebied niet gelegen is binnen de zone van een spoorweg en/of in de nabijheid van een gezoneerd industrieterrein, is alleen aandacht besteed aan het aspect wegverkeerslawaai.

Op basis van de Wet geluidhinder heeft een weg een onderzoekszone. Dat is niet het geval bij wegen waar een maximum snelheid geldt van 30 km per uur. Voor de wegen in de directe omgeving en de wegen binnen het plangebied geldt of gaat een maximum snelheid gelden van 30 km per uur.

Aangezien het plangebied in de directe omgeving ligt van de Eperweg en Haneweg is nader akoestisch onderzoek verricht naar de mogelijke effecten van de Eperweg op het plangebied. Nader akoestisch onderzoek is verricht door BVA. De rapportage is als Bijlage 7 bij deze toelichting gevoegd.

Op basis van het onderzoek kan worden geconcludeerd dat de voorkeursgrenswaarde als gevolg van het verkeer op de relevante wegen niet wordt overschreden. Op basis van de voorwaarden in de Wgh kan worden overgegaan tot realisatie van de ontwikkeling.

Conclusie

De Wet geluidhinder levert geen belemmering op voor het realiseren van het plan.

4.8 Verkeer en parkeren

De herontwikkeling van het terrein heeft mogelijk consequenties voor de verkeerscirculatie en voor de parkeersituatie. Aan BVA Verkeersadviezen is gevraagd inzicht te geven in de parkeerbalans en te kijken naar de verkeersituatie, voor wat betreft de mate, waarin het verkeer tussen de Professor Jonkerlaan en de Haneweg (vice versa) door het gebied zal gaan rijden. Voorgaande nadat de nieuwe infrastructurele inrichting heeft plaatsgevonden.

Op basis van de rapportage kan het volgende worden geconcludeerd en/of worden aanbevolen. Voor de volledigheid zijn deze integraal overgenomen uit het rapport:

Om inzicht te krijgen in de effecten is een tweetal verkeerskundige onderzoeken uitgevoerd, een parkeerduuronderzoek en een mechanische telling. Het parkeeronderzoek wijst enerzijds uit dat er in de huidige situatie geen parkeerproblemen zijn en vormt daarnaast de basis voor het bepalen van de toekomstige parkeervraag. Uit de mechanische verkeerstellingen blijkt dat de intensiteit op de weg door het gebied (Professor Jonkerlaan) op etmaalbasis circa 200 motorvoertuigen bedraagt. Een waarde die zeker niet hoog te noemen is voor een dergelijke straat, ook nog rekening houdend met de bouwactiviteiten die momenteel plaatsvinden.

Uit de parkeerbalans blijkt dat de totale parkeercapaciteit die binnen het gebied wordt voorzien meer dan voldoende is om de verwachte parkeervraag op te vangen. Wordt op meer gedetailleerd niveau gekeken, dan blijkt dat in alle gebieden voldoende parkeercapaciteit voorhanden is en vooral in het westelijke deelgebied sprake is van een overschot aan parkeerruimte. Wel is het zaak dat het personeel van Viattence gebruik gaat maken van de meest zuidwestelijk gelegen parkeervoorzieningen, om de ten opzicht van de woningen gunstig gelegen parkeervoorzieningen voor bewoners en bezoekers beschikbaar te houden.

De ontsluitingsstructuur zoals die is voorzien wijkt niet af van de huidige verkeersstructuur. In de huidige situatie wordt de Professor Jonkerlaan belast door 200 motorvoertuigen per etmaal. Hierin is ook het bouwverkeer opgenomen en personeel van en naar Viattence dat aan de noordzijde van deze voorziening parkeert. Dit verkeer zal in de toekomstige situatie niet meer aanwezig zijn. De overige ritten hebben betrekking op de voorzieningen in het gebied en het direct ten noorden gelegen woongebied (tussen Viattence en de Keuterstraat), waarvan de nieuwe ontwikkelingen integraal onderdeel gaan uitmaken. Er ontstaat een samenhangend woongebied tussen Keuterstraat en Haneweg.

Na voltooiing van de werkzaamheden komen er extra ritten als gevolg van de nieuwe wooneenheden die de wegen zullen gaan belasten. Het gaat hierbij, uitgaande van een gelijkmatige verdeling van dit verkeer over de noordelijke en zuidelijke ontsluitingsmogelijkheid, om circa 175 voertuigen, waarmee de intensiteit op het drukste deel van de wegenstructuur binnen het gebied naar verwachting op maximaal 350 motorvoertuigen per etmaal komt. De route binnen het gebied (over het terrein van Viattence) zal gebruikt worden door verkeer met een herkomst bestemming in het nieuwe woongebied (tussen Keuterstraat en Haneweg). Het betreft dus allemaal herkomst bestemmingsverkeer. Het is niet de verwachting dat verkeer van en naar het gebied ten noorden van de Keuterstraat de route door de nieuwe wijk zal gaan volgen. Vooral omdat de nieuwe verkeersstructuur onaantrekkelijker wordt voor doorgaand verkeer dan de huidige.

Het toevoegen van een derde ontsluitingstak, die eventueel op de Haneweg zou kunnen worden gerealiseerd, over de huidige parkeerplaats van Viattence, is verkeerskundig gezien niet nodig. De wijk heeft al twee volwaardige ontsluitingsmogelijkheden en ook de intensiteiten op de wegen binnen de wijk liggen op een dusdanig laag niveau dat ook dit geen aanleiding is om een derde ontsluitingsmogelijkheid te realiseren. Mede gezien de locatie waar deze nieuwe aansluiting kan worden gerealiseerd, nabij de bocht in de Haneweg en met slecht uitzicht als gevolg van de aanwezigheid van (particuliere) hagen, heeft het de voorkeur deze aansluiting niet te realiseren.

Voor het volledige rapport wordt verwezen naar Bijlage 8 bij deze toelichting. Met betrekking tot het ontwerpbestemmingsplan is een aantal zienswijzen ingediend. Omdat een groot deel van de zienswijze betrekking heeft op verkeersgerelateerde aspecten heeft de gemeente Meerde BVA Verkeersadviezen gevraagd de ingediende zienswijze te beoordelen en te beantwoorden. In een notitie, opgenomen als Bijlage 12 is BVA ingegaan op de in de zienswijze aangehaalde verkeersgerelateerde aspecten en heeft deze voorzien van een reactie.

Conclusie:

Op basis van het verkeerskundig onderzoek is aangetoond dat er ruim voldoende parkeervoorzieningen worden gerealiseerd in het totale plangebied. Ook kan worden vastgesteld dat verkeerscirculatie geen problemen oplevert en de ontsluitingsmogelijkheden van het gebied adequaat zijn.

4.9 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een plan worden vastgesteld, indien:

  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 opgenomen grenswaarde, die behoort bij de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen; of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect; of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie of in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen; of
  • het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Ruimtelijke-economische besluiten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM zijn uitvoeringsregels vastgesteld die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2  en PM10 In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Vooralsnog geldt dat:

  • voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij één ontsluitende weg, of 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij twee ontsluitende wegen.

De voorgenomen ontwikkeling betreft een ontwikkeling die van geringere omvang is dan wat hiervoor is aangegeven en daarom kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit niet 'in betekenende mate' zal verslechteren. Daarom hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit leidt niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.

4.10 Geur

In het kader van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is onderzocht of in het plangebied een goed woon- en verblijfklimaat is gegarandeerd en of het bouwblok van eventueel omliggende veehouderijbedrijven optimaal blijft benut.

In de nabije omgeving, straal van tenminste 250 m rond het plangebied zijn geen agrarische bedrijven aanwezig. Hiermee is in het kader van geur van agrarische bedrijven een goed woon- en verblijfklimaat gegarandeerd. Met de voorgenomen ontwikkeling worden er geen agrarische bedrijven belemmerd in de bedrijfsvoering.

Aan de milieuzoneringen van overige niet-agrarische bedrijven is in paragraaf 4.6 nadere aandacht besteed.

Conclusie

Bij de voorgenomen ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit het aspect geur.

4.11 Externe veiligheid

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor.

Inrichtingen

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:

  • of voldoende afstand in acht worden genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico;
  • of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

Het plangebied is niet binnen de invloedssfeer gelegen van een risicovolle Bevi-inrichting.

Buisleidingen

In of nabij het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor

In of in de directe nabijheid van het plangebied vindt geen transport van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor plaats.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid hoeft niet nader onderzocht te worden en vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.12 Kabels en leidingen

In of nabij het plangebied liggen geen bovengrondse en/of ondergrondse leidingen die ruimtelijk relevant zijn op bestemmingsplanniveau.

Conclusie

Vanuit het aspect kabels en leidingen zijn er geen beperkingen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.13 Besluit milieueffectrapportage

Bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid moet gekeken worden of die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Is sprake van nadelige gevolgen, dan dient een milieueffectrapportage te worden opgesteld en dient de bijbehorende m.e.r.-procedure te worden doorlopen. Voorgaande is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Om te kijken of sprake is van een m.e.r.-plichtl zijn er drie onafhankelijke sporen die uitsluitsel moeten geven, namelijk:

  • a. Uit toetsing aan de hand van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) blijkt dat het plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planMER-plichtig, besluitm.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor (bestemmings)plannen dient te worden getoetst aan de activiteiten en drempelwaarden van onderdeel D van de bijlage bij het besluit m.e.r.. In het geval de activiteit genoemd wordt in onderdeel D, maar die onder de drempelwaarden vallen, dan is een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' nodig. Bij de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect). Indien belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten, dan is niet alsnog een (plan)m.e.r. (-beoordeling) op grond van het Besluit m.e.r. noodzakelijk.
  • b. In het geval van een (bestemmings)plan: indien een 'passende beoordeling' op grond van de Wet Natuurbescherming voor dit plan verplicht is vanwege de in het plan opgenomen activiteiten. Een passende beoordeling is verplicht indien significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten;
  • c. Wanneer Provinciale Staten in haar provinciale milieuverordening activiteiten hebben aangewezen, aanvullend op de activiteiten in het Besluit m.e.r., die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.

Toets MER-plicht op basis van drie sporen

Per spoor wordt ingegaan of en eventueel in welke mate sprake is van m.e.r.-plicht.

Toetsing op basis van onderdeel C en D

Het bestemmingsplan biedt een juridische-planologische regeling voor de realisatie van 58 woningen. De activiteit die mogelijk wordt gemaakt (wonen) valt onder categorie 'D 11.2 uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. De drempelwaarden van de betreffende categorie worden niet overschreden of zijn niet van toepassing (oppervlakte van 200 hectare of meer, 2.000 of meer woningen en bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer).

Voorgaande houdt in dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt of niet alsnog een m.e.r.-procedure op grond van het Besluit m.e.r. moet worden doorlopen. In de volgende paragraaf is de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' behandeld.

Wet Natuurbescherming

De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Veluwe) bedraagt circa 1,6 kilometer. Gelet op de soort activiteit, de huidige bestemming en ligging binnen stedelijkt gebied en de afstand tot aan het Natura 2000-gebied, is geoordeeld dat is uit te sluiten dat er significante negatieve effecten optreden op het Natura 2000-gebied. voorgaande houdt in dat geen 'passende beoordeling' op grond van de Wet Natuurbescherming voor dit plan noodzakelijk is en er via dit spoor ook geen sprake is van een planMER-plicht.

Aanwijzing door Provinciale Staten

De Provinciale Staten van Gelderland hebben momenteel geen activiteiten aangewezen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Derhalve is er via dit spoor ook geen sprake van een planMER-plicht voor dit bestemmingsplan.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Zoals in de vorige paragraaf is aangegeven, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling altijd nodig als een besluit of plan wordt voorbereid over activiteiten, die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen. Voorgaande is aan de orde bij het voorliggend bestemmingsplan. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect).

Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten is geoordeeld dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Voorgaande blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten, zoals deze in hoofdstuk 4 zijn opgenomen. Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling is het relevant om te melden dat het plangebied niet in een Belvedere-gebied, een waterwingebied en een grondwaterbeschermingsgebied ligt.

Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen m.e.r.-procedure noodzakelijk op grond van het Besluit m.e.r.

Conclusie

Dit bestemmingsplan maakt, gelet op de drie te volgen sporen, geen activiteiten mogelijk die grote nadelige gevolgen hebben voor het milieu. Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is dan ook niet verplicht. Er is daarom geen MER opgesteld. Verder kan worden vastgesteld dat in feite een beoordeling van vormvrije m.e.r.-beoordeling plaats heeft gevonden aan de hand van de verschillende milieuaspecten in dit hoofdstuk. Op basis van het voorgaande kan worden vastgesteld dat geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel.

5.1 Opzet van de regels

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Voor alle plannen die vanaf 1 juli 2013 in procedure gaan, is de RO Standaarden 2012 verplicht. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels.

Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  • Begrippen.
    In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
  • Wijze van meten.
    Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in onder andere:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan.
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage, et cetera).
  • Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig zijn.
  • Afwijken van de gebruiksregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemming.

In paragraaf 5.2 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.

Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Anti-dubbeltelregel
    Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan een keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
  • Algemene bouwregels
    Hierin is een regeling opgenomen voor parkeren en laden en lossen.
  • Algemene gebruiksregels
    In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.
  • Algemene afwijkingsregels
    In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken. Nadrukkelijk wordt opgemerkt dat er geen afwijking mogelijk is op de bouwhoogte van gebouwen.
  • Algemene wijzigingsregels
    In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels voorzien in de mogelijkheid om de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen te wijzigen en om eventueel de woning te splitsen.

Overgangs- en slotbepalingen

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

In deze paragraaf wordt kort ingegaan op de verschillende bestemmingen.

Groen

Deze voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, paden, speelvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Tuin

Deze bestemming betreft uitsluitend de voortuin van de woningen. Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van bijvoorbeeld erkers of ingangspartijen ten dienste van de aangrenzende bestemming ‘Wonen’. Ook is een regeling opgenomen voor bouwwerken ten dienste van de aangrenzende bestemming ‘Wonen’, met dien verstande dat deze bebouwing de (verlegde) grenzen van het bouwvlak met niet meer dan 1,5 m mag overschrijden. Erfafscheidingen zijn toegestaan tot maximaal 1 m hoog.

Verkeer

De openbare wegen en het openbaar groen zijn bestemd als 'Verkeer'. Gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor wegen, straten en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, geluidwerende voorzieningen. De inrichting van de openbare ruimte is niet in het bestemmingsplan vastgelegd vanwege gewenste flexibiliteit. Als na enige tijd blijkt dat een iets andere inrichting van de openbare ruimte gewenst is, kan dit worden gerealiseerd zonder dat een bestemmingsplanherziening nodig is.

Wonen

De toekomstige woningen zijn bestemd tot 'Wonen'. De regels voor 'Wonen' bevatten in Heerde gebruikelijke bepalingen, met aanpassingen in verband met de kwadrantwoningen, die een andere stedenbouwkundige situatie betreffen.

Doorgaans worden bijgebouwen gebouwd op tenminste 3 m achter de voorgevel (en het verlengde daarvan). De maximum bouwhoogte van de woningen is per bouwvlak vastgelegd, waarbij nadrukkelijk wordt opgemerkt dat er geen afwijking geldt voor het verhogen van de bouwhoogte van gebouwen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient een onderzoek te worden verricht naar de uitvoerbaarheid van het plan. De gemeente Heerde zal voordat het plan in procedure gaat met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst sluiten, zodat de economische uitvoerbaarheid 'anderszins verzekerd' is.

De kosten voor de uitvoering van dit bestemmingsplan komen voor rekening van de initiatiefnemer. Aangenomen wordt dat deze over de financiële middelen beschikt om het plan uit te kunnen voeren. Hiermee wordt het plan economisch uitvoerbaar geacht.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vanaf het begin van het proces zijn de omwonenden nauw betrokken bij de verder uitwerking van de planvorming. Op het moment dat bleek dat het eerste stedenbouwkundig plan niet aansloot bij de wensen en verwachtingen van de direct omwonende zijn er gesprekken in kleine groepen opgestart. In deze gesprekken zijn de bezwaren geïnventariseerd en op basis hiervan is de hoofdstructuur van het plan aangepast. Ook na deze aanpassingen zijn de omwonenden zowel in kleine sessies alsook in grotere bijeenkomsten op de hoogte gehouden van de verder uitwerking van het plan en is waar mogelijk rekening gehouden met hun wensen.

 

Voor het maken van het beeldkwaliteitsplan voor het plangebied is een klankbordgroep in het leven geroepen. Bewoners uit de directe omgeving en toekomstige bewoners zijn gevraagd om hierin te participeren. Daarnaast waren deskundigen uit de gemeente en het Gelders Genootschap vertegenwoordigd. In de klankbordgroep zijn architectuurbeelden en referenties verzameld voor de diverse woningen in het plangebied en de aansluiting van openbaar gebied op het privé gebied gezamenlijk bepaald. Deze beelden, referenties en randvoorwaarden zijn vastgelegd in het beeldkwaliteitsplan wat onderdeel vormt van het bestemmingsplan. Dit beeldkwaliteitsplan vormt de basis voor de architect(-en) bij het ontwerpen van de diverse woningen in het plangebied.

 

Naar aanleiding van het invullen van de digitale watertoets is overleg geweest over de te nemen maatregelen op het gebied van water. Het overleg heeft geleid tot plan met maatregelen, dat de goedkeuring van het Waterschap heeft. Zie voor meer informatie 4.2.

juni 2019.