Plan: | Vosbergerweg 53/53a, de Oosterbaan |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0246.305hvvdeoosterbaan-va01 |
Het agrarische bedrijf gesitueerd aan de Vosbergerweg 53/53a te Heerde wordt gesaneerd, omdat het bedrijf in de kern van Hoorn ligt. De boerderij zelf bestaat uit twee aan elkaar gebouwde woningen en wordt op dit moment verhuurd aan derden. De eigenaar zelf woont op het naast gelegen perceel, Vosbergerweg 51a te Heerde. Deze woning is aangemerkt en bestemd als dienstwoning bij het bedrijf. Naast de boerderij staan op dit moment acht opstallen (schuren)op het perceel. De rest van het perceel wordt gebruikt als erf, voeropslag en als weideland.
Het perceel heeft op dit moment een agrarische bedrijfsbestemming. De eigenaar is voornemens om de agrarische bedrijfsvoering volledig te beëindigen, de bestaande opstallen te saneren en hiervoor in de plaats woningbouw te laten plaatsvinden. Het gehele perceel waarop het agrarisch bedrijf is gesitueerd, heeft een oppervlakte van circa 30.665 m2. Het perceel waarop de vrijstaande dienstwoning staat heeft een oppervlakte van 705 m2.
De bestaande boerderij is bouwkundig onderzocht. Nader onderzoek heeft uitgewezen dat de woning onvoldoende gefundeerd is, de voorgevel door meerdere verbouwingen ernstig verstoord is en de gehele kapconstructie van zeer slechte staat is. Er zijn daarom geen bezwaren om de boerderij te slopen. De bestaande vrijstaande bedrijfswoning (nr 51a) valt buiten de ontwikkeling, maar is wel meegenomen in dit bestemmingsplan aangezien de bestemming omgezet wordt naar een burgerwoning.
Het perceel Vosbergerweg 53/53a te Heerde ligt aan de westzijde van de dorpskern Hoorn. Het agrarische bedrijf met de boerderij,genaamd "De Oosterbaan" ligt op een belangrijk kruispunt in de dorpskern Hoorn, waaraan ook de school is gelegen. Dit belangrijke zichtpunt wordt ook gekenmerkt door een aantal markante beukenbomen. De boerderij is gesitueerd aan de Vosbergerweg en de Singelweg.
De Singelweg ligt in het verlengde van de Beatrixweg vanaf het kanaal in westelijke richtingen is een doodlopende weg. Aan deze weg zijn op dit moment zevental burgerwoningen gelegen. Het eerste stuk aan de noordzijde gelegen (naast de Singelweg 2) is op dit moment nog onbebouwd. Aan de zuidzijde ligt het agrarische bedrijf. Het 1e gedeelte hiervan is bebouwd, binnen de bestaande bebouwingsgrenzen (circa 70 m). Het resterende gedeelte is onbebouwd en wordt gebruikt voor voeropslag en weideland. De Vosbergerweg ligt in hetverlengde van de Beatrixweg in zuidelijke richting. Hieraan liggen aan de oostzijde een aantal burgerwoningen met nog een klein onbebouwd agrarisch perceel naast het perceelVosbergerweg 60 te Heerde. Aan de westzijde van de Vosbergerweg ligt het agrarische bedrijf met verderop de bijbehorende dienstwoning van het bedrijf en een aantal verspreid liggende burgerwoning direct aan de Vosbergerweg, maar ook terug gelegen. Over het plangebied van het agrarische bedrijf loopt een aardgastransportleiding.
Afbeelding - Globale ligging plangebied (bron: GoolgeMaps)
De percelen zijn gelegen aan de rand in het westen van de dorpskern. In de nabije omgeving zijn weinig agrarische bedrijven meer in werking, te weten één op een afstand van circa 250 m van het agrarische bedrijf. Over het algemeen staan er veel burgerwoningen met op enkele plekken nog tussenliggende onbebouwde agrarische gronden.
Afbeelding - Begrenzing plangebied (bron: GoolgeMaps)
Het plangebied valt geheel binnen de grenzen van het geldende bestemmingsplan "Hoorn, Veessen en Vorchten" en heeft de bestemming "Agrarisch- bouwblok" en "Agrarisch" met de subaanduiding "Archeologisch waardevol gebied". De op de plankaart voor "Agrarisch-bouwblok" aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van het agrarische bedrijf met dien verstande dat per bestemmingsvlak ten hoogste 1 bedrijf is toegestaan. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend worden gebouwd, bouwwerken ten dienste van de bestemming.
Afbeelding - Uitsnede vigerend bestemmingsplan
De op de plankaart voor "Agrarisch" aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf dan wel het weiden van vee en/of het verbouwen van gewassen, de waterhuishouding, infrastructurele voorzieningen en ontsluitingspaden, zoals deze bestaan op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan. Op de tot "agrarisch" bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd andere-bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 2m mag bedragen. Voor de subaanduiding "Archeologisch waardevol gebied" moet rekening worden gehouden met de nog voorkomende archeologische waarden.
Het verzoek om het bestaande agrarische bedrijf te saneren en hiervoor in de plaats woningbouw te realiseren, past niet binnen de voorschriften van het geldende bestemmingsplan. Het bestemmingsplan bevat geen vrijstellings- (ontheffing)- of wijzigingsmogelijkheid om het betreffende verzoek mogelijk te maken. Eventuele medewerking kan alleen worden verleend middels een partiële herziening van het geldende bestemmingsplan. Bij de overweging om het bestemmingsplan te herzien dient te worden aangetoond dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening en een meerwaarde voor het gebied.
Bestaande bebouwingsgegevens
Het perceel Vosbergerweg 53/53a heeft een totale oppervlakte van 30.665m2. Op het perceel staat bedrijfsbebouwing in de vorm van de bedrijfswoning (dubbel), een 8-tal schuren en een tweede bedrijfswoning. De tweede bedrijfswoning (Vosbergerweg 51a te Heerde) wordt bewoond door de eigenaar, de fam. Van Dommelen en blijft gehandhaafd. Dit perceel valt dus buiten de onderhavige ontwikkeling en plangebied. De overige bebouwing wordt gesaneerd. De oppervlakte van de bebouwing bedraagt:
Totaal ca. 1883 m2
*de mestkelder is nog niet overkapt. Bij een doorstart was dit wel uitgevoerd.
Ingediend Stedenbouwkundig plan
De aanvrager heeft inmiddels een gewijzigd stedenbouwkundig plan overlegd (opgesteld respectievelijk 16 mei 2013 en 4 juni 2013) met betrekking tot het betreffende bedrijfsperceel te Heerde.
Het huidige aangeleverde stedenbouwkundige plaatje ziet er als volgt uit:
Het aangeleverde stedenbouwkundige programma voor deze locatie in Hoorn komt uit op 10 woningen. Omdat er al twee woningen aanwezig waren, worden er in totaal dus acht woningen toegevoegd.
Gesteld kan worden dat met het huidige plan er minder dan de helft terug gebouwd gaat worden van de bestaande bebouwing. Hierbij dient opgemerkt te worden dat in dit plan nog geen rekening is gehouden met de nog te ontwikkelen bijgebouwen. De bijgebouwen als onderdeel van de hoofdmassa (de woning) zijn in het beeldkwaliteitsplan mee ontworpen. Daarnaast worden er geen regels meer gesteld voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken. Het vergunningvrij bouwen voor de bijbehorende bouwwerken vormt het uitgangspunt. Daarnaast geldt nog dat voor een bijgebouw t.b.v. een agrarisch hobbybedrijf de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen ten hoogste 200 m2 mag bedragen (mits wel 5.000 m2 aangrenzende gronden in eigendom).
Landschapsinrichting / beeldkwaliteitsplan
Bij het opstellen van het landschapsinrichtingsplan en het beeldkwaliteitsplan voor de woningen en bijgebouwen voor het totale plangebied, dient er met een aantal aspecten rekening te worden gehouden. Het perceel is gelegen aan de rand van de dorpskern Hoorn. Karakteristieke vormen, elementen en structuren van bestaande bebouwing dient terug te komen bij de nieuwe bebouwing. Het huidige schetsontwerp voldoet in basis aan deze uitgangspunten. Qua vormgeving van de woningen moet in ieder geval een stijl worden gekozen die passend is bij de bestaande omgeving.
Qua landschapsplan en versterking moet aangesloten worden bij het landschapstype uit het LOP, te weten "Dekzandruggen". De bestaande beukenbomen aan de Singelweg moet gehandhaafd blijven. In de regels van het bestemmingsplan is een voorwaardelijke bepaling opgenomen dat het landschapsplan ook conform uitgevoerd moet worden, binnen een daarvoor gestelde termijn.
Beeldkwaliteitsplan De Oosterbaan, versie november 2013 is als bijlage 1 bij de toelichting van het bestemmingsplan opgenomen. De woningen moeten conform dit beeldkwaliteitsplan worden uitgevoerd. Het landschapsinrichtingsplan is bijgevoegd in bijlage 2.
Verkeer/inrichting openbare ruimte
Er moet geparkeerd worden bij de woningen op eigen terrein. De ontsluiting van de woningen vinden plaats op de Singelweg en Vosbergerweg. Voor de toegang tot het centrale erf voor de driekapwoning en voor helft van een tweekapper aan de Singelweg zal één centrale toegang worden gerealiseerd op de plek waar nu ook de ontsluiting ligt van het agrarische erf. De overige woningen worden allen zelfstandig ontsloten op de Singelweg of Vosbergerweg per woning. Voor dit plan zijn geen ingrepen noodzakelijk aan de Vosbergerweg dan wel de Singelweg, afgezien van aansluiting op riool, etc.
Voor de inrichting van de openbare ruimte wordt verwezen naar de notities van de afdeling Openbare Werken, te weten Inrichtingseisen openbare ruimte van nieuwe werken, herinrichtingen en reconstructies (februari 2007) en Overdrachtseisen voor het opleveren van digitale geografische en administratieve gegevens van nieuwe werken (februari 2007).
Bij de ruimtelijke beoordeling van een verzoek dient rekening te worden gehouden met het door het Rijk, de provincie en de gemeente uitgestippelde beleid.
Per 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Een van de centrale uitgangspunten is de scheiding tussen beleid en normstelling. Het beleid wordt in eerste aanzet vormgegeven in een structuurvisie en is juridisch alleen nog bindend voor de rijksoverheid. Naast integraal planologisch beleid, kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur regels worden gesteld omtrent onder andere bestemmingsplannen. De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau, in die zin dat respectievelijk provinciale inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen daarop moeten worden afgestemd.
De kaders van het nieuwe rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte en heeft als credo "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig". In de SVIR zijn 13 nationale belangen gedefinieerd, waaronder het versterken van de mainportfuncties en het verbeteren van de rijksinfrastructuur, het behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora en fauna.
De belangrijkste nationale belangen die gevolgen hebben voor dit bestemmingsplan zijn als volgt geformuleerd:
Conclusie
De voorgenoemde nationale belangen vinden een doorvertaling in het onderhavige bestemmingsplan. In hoofdstuk 4 Randvoorwaarden is aangegeven hoe met de nationale belangen is omgegaan.
Kern van de nieuwe Wro is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vóóraf kenbaar maken en aangeven langs welke weg zij die belangen denken te realiseren. Het rijk en provincies bemoeien zich voortaan uitsluitend met wat daadwerkelijk van nationaal respectievelijk van provinciaal belang is. Ook moeten rijk en provincies duidelijk maken of de borging van een belang gevolgen heeft voor ruimtelijke besluitvorming door provincies en gemeenten.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 22 augustus 2011 vastgesteld en heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het Rijk waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies.
Niet alle nationale ruimtelijke belangen staan in het Barro. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden. Het gaat daarbij om de volgende belangen:
Conclusie
Geen van de genoemde belangen is relevant voor onderhavig bestemmingsplan. Het plan is dan ook niet in strijd met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.
De Structuurvisie Gelderland 2005 geeft het beleidskader aan voor de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2015. De structuurvisie is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan.
Voor het plangebied zijn de volgende onderwerpen in meerdere en mindere mate van belang:
Functieverandering van gebouwen in het buitengebied
Functieverandering van vrijgekomen gebouwen naar wonen door middel van bestemmingswijziging van het perceel naar een kleiner perceel ‘wonen’ zal door toepassing van verevening per saldo een positieve bijdrage aan de omgevingskwaliteit leveren. De wezenlijke kenmerken en waarden van de omgeving worden met functieverandering van vrijgekomen gebouwen naar wonen niet aangetast. Derhalve is functieverandering naar wonen ook toepasbaar in het groenblauwe raamwerk.
In het onderhavige geval is er geen sprake van een functieveranderingsplan, maar de van sanering van een bedrijf in de kern Hoorn. Wel worden de principes van functieverandering gehanteerd, namelijk zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, een reductie van oppervlakte bebouwing en een landschappelijk en stedenbouwkundige verantwoorde ontwikkeling.
Conclusie
Het plan voldoet aan de regelgeving van het Streekplan Gelderland.
De provincie Gelderland is bezig met een omgevingsvisie voor haar grondgebied, genaamd "Gelderland anders". De Gelderse omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies. De Gelderse omgevingsvisie en de bijbehorende omgevingsverordening zijn op 14 januari 2014 door Gedeputeerde Staten van Gelderland vastgesteld. Vaststelling van een bijgewerkte omgevingsvisie heeft plaatsgevonden op 9 juli 2014. Vaststelling van de nieuwe verordening vindt naar verwachting later in 2014 plaats. De volgende onderwerpen zijn van toepassing op het plangebied.
Noord-Veluwe
De inzet van de gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en provincie is nodig om in te spelen op de opgaven in de Noord-Veluwe. De gezamenlijke inspanningen richten zich op vier speerpunten:
Verwevingsgebied
In de verwevingsgebieden zijn meerdere functies met elkaar verweven. In dit gebied zijn drie aspecten aan de orde.
Nationale Landschappen
De provincie wil samen met haar partners ook door ruimtelijke ontwikkelingen de Kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen behouden, herstellen en versterken en de landschappelijke samenhang vergroten. De provincie beschermt de Kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen en geeft richting aan ontwikkelingen met kwaliteit.
Conclusie
Het plan past binnen de aanstaande provinciale Omgevingsvisie.
In de Ruimtelijke Verordening Gelderland staan de regels die de provincie Gelderland stelt aan de bestemmingsplannen van gemeenten. Een Ruimtelijke Verordening is een juridische vastlegging van de provinciale structuurvisie (voorheen Streekplan Gelderland 2005), streekplanuitwerkingen en -herzieningen. De provincie voegt in de Ruimtelijke Verordening geen nieuw beleid toe en wordt daarom hier niet verder behandeld.
Tegelijkertijd met de vaststelling van de provinciale Omgevingsvisie door Gedeputeerde Staten op 14 januari 2014 is ook de Omgevingsverordening vastgesteld. Dit beleid is vooralsnog niet in werking getreden, omdat Provinciale Staten het nog moeten vaststellen. Aangezien de vaststelling voor later in 2014 staat gepland, is het beleid wel vast verwerkt in onderhavig bestemmingsplan.
Nieuwe Woonlocaties
In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen alleen maar toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma (KWP3) successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. Het gaat hierbij om alle nieuwe woningen die in een bestemmingsplan worden opgenomen, dus ook woningen die ontstaan door woningsplitsing of sanering van een functie die problemen in de kern opleveren.
Het plangebied valt binnen de regio Noord-Veluwe. In het KWP3 is de capaciteit voor de regio weergegeven. De woningen binnen het project zijn in het programma opgenomen. Hiermee voldoet het aan vastgestelde kaders.
Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik
De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik is gebaseerd op de rijksladder voor duurzame verstedelijking. De ladder is beoogd als instrument om niet te denken in termen van ‘waar mag iets wel of niet’ maar in termen van ‘denk goed na, volg de goede stappen’ om te komen tot nieuwe ontwikkelingen binnen en buiten stedelijk gebied en bij het stellen van prioriteiten bij overcapaciteit. Goede afwegingen bij keuzes voor nieuwbouw en prioritering bij overcapaciteit in landelijk en stedelijk gebied zijn belangrijk. De provincie wil en durft te variëren in het maken van de goede keuzes. Soms is een toevoeging aan het landelijk gebied een plus die gewenst is. Dit kan zijn op het gebied van kleinschalig wonen, werken, vrijetijdseconomie etc. Centrale vraag bij de Gelderse ladder is: welke plek is het beste voor deze ontwikkeling?
Aangezien met de beoogde ontwikkeling binnen bestaand bebouwd gebied is, en dat er sprake is van een actuele behoefte, wordt het plan als passend beschouwd binnen de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik.
Conclusie
Onderhavig plan is niet in strijd met de aanstaande Omgevingsverordening.
Het betreffende plan heeft geen consequenties voor provinciale belangen en is lokaal van aard. De werkwijze van de provincie is gebaseerd op de sturingsfilosofie van de Wro en het kabinetsmotto "Decentraal wat kan, centraal wat moet". Van belang hierbij is dat elke overheidslaag verantwoordelijk wordt geacht voor de realisatie en bescherming van haar eigen belangen, zonder dat sprake is van hiërarchie tussen overheden. Dit betekent dat de provincie alleen betrokken wenst te worden bij ruimtelijke plannen waarbij als zodanig geformuleerde provinciale belangen betrokken zijn. In artikel 3.1.1, lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat gemeenten bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de diensten van de provincie "die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn". De provincie is met de minister van mening dat "in het geding zijn" hier moet worden begrepen als "aan de orde zijn". Dit betekent dat de gemeente bepaalt of bij een plan provinciale belangen een rol spelen, en dat de provincie vervolgens inhoudelijk afweegt of deze belangen gerespecteerd worden, hetgeen in lijn is met de sturingsfilosofie van de Wro.
Inzake het functieveranderingsbeleid kan worden gesteld dat het onderhavige project sec geen functieveranderingsproject is maar een herontwikkeling van het oude agrarische erf van een te saneren agrarisch bedrijf in een dorpskern (woongebied). Het functieveranderingsbeleid is dan ook niet van toepassing op deze situatie. In deze situatie is er sprake van maatwerk, met als basis wel de uitgangspunten van functieverandering.
Uitgangspunt van het woonbeleid is, dat voorzien wordt in een aanbod van woningen dat past bij de geconstateerde regionale kwalitatieve woningbehoefte. Dit is in een afspraak met de provincie vastgelegd in het Kwalitatief Woningbouwprogramma (KWP). Voor het KWP3 (periode 2010-2019) van de regio Noord Veluwe is door Companen een onderzoek verricht naar behoefte en plannen. In dit rapport is opgenomen dat Heerde een gevarieerd programma voor nieuwbouw heeft. Daarbij is ook aangegeven dat het aantal geplande woningen fors groter is, dan de berekende woningbehoefte. Er moet natuurlijk wel rekening worden gehouden met planuitval en vertraging van plannen die meegenomen zijn in het programma. Het college heeft op 15 november 2011 besloten om ongewijzigd uitvoering te blijven geven aan de kwalitatieve eisen, zoals gesteld in het KWP3. Bij de uitvoering van de kwantitatieve eisen, zoals gesteld in het KWP3, de initiatieven voor het toevoegen van woningen te toetsen aan minimaal a) de plannen die een maatschappelijk belang dienen en/of b) plannen die de ruimtelijke kwaliteit versterken.
Het betreffende plan heeft geen directe consequenties voor regionale belangen, mits het plan past binnen het KWP3. Het plan is al opgenomen op de inventarisatielijst (teldatum 7 oktober 2011) onder de zachte plancapaciteit. Het plan voldoet verder aan het besluit van het college van 15 november 2011, waardoor er in principe en onder voorwaarden medewerking kan worden verleend aan het plan.
Op grond van de toetsing aan de kwantitatieve eisen, kan het volgende worden gesteld:
Inzake het functieveranderingsbeleid kan worden gesteld dat het onderhavige project sec geen functieveranderingsproject is maar een herontwikkeling van het oude agrarische erf van een te saneren agrarisch bedrijf in een dorpskern (woongebied). Het functieveranderingsbeleid is dan ook niet van toepassing op deze situatie. In deze situatie is er sprake van maatwerk, met als basis wel de uitgangspunten van functieverandering.
Maatschappelijke en economische ontwikkelingen gaan in snel tempo. Om hierop in te spelen heeft de gemeente de visie gemeente Heerde 2015 vastgesteld Deze visie is een agenda voor de toekomst, een heldere profilering van de gemeente in de regio en naar de eigen burgers, instellingen en ondernemers. De visie maakt duidelijk:
De toekomstvisie is door de raad vastgesteld op 13 juli 2009. De toekomstvisie is een kader, een kapstok waaraan het toekomstige gemeentelijke beleid gekoppeld wordt en vormt de basis voor de ruimtelijke en maatschappelijke ontwikkelingen.
Uitgangspunt voor de toekomst van de gemeente is behoud door ontwikkeling en het verbinden van structuren. Bestaande waardevolle kwaliteiten dienen behouden te worden en waar mogelijk versterkt of verder ontwikkeld. Ontwikkelingspotenties liggen op de gebieden natuur, rust, ruimte recreatie en toerisme, water, wellness, zorg, welzijn, sport en educatie. Inzake landschap en natuur moet voorkomen worden dat het specifieke natuur- en cultuurlandschap verdwijnt en de groene natuurlijke ruimte versnippert en fragmenteert tot een gelijksoortig voor-elk-wat-wils programma.
In de visie zijn 8 thema's opgenomen. Thema's uit de visie, die betrekking hebben op dit plan zijn:
Naast de verschillende thema's die voor de gemeente Heerde in de toekomst worden gezien, wordt de gemeente ook verdeeld in de volgende zones:
De 8 thema's zijn voor de gehele gemeente van toepassen en worden verder specifiek in de zones vertaald. De thema's krijgen in de zone hun 'bestemming'. Tussen de zones worden knooppunten ontwikkeld waar elementen en routes samenkomen.
Het onderhavige perceel ligt in de zone Nieuwe zakelijkheid en gezondheid (zone 2). De grootste dynamiek binnen de gemeente vindt plaats in zone 2, de zone van de nieuwe zakelijkheid en gezondheid. Deze zone faciliteert de nieuwe economische dragers als kennis, onderwijs, financiële dienstverlening, informatica, ateliers om zo aanpasbaar te zijn aan de economische veranderlijkheid. Dit betekent niet dat dorpskernen sterk moeten groeien. Via een kwalitatief hoogwaardige manier kan inbreiding plaatsvinden, met dit dient wel plaats te vinden met behoud van groene ruimtes.
De structuurvisie Heerde 2025 is door de gemeenteraad vastgesteld op 17 september 2012. De structuurvisie is het kader voor de ontwikkeling van de gemeente Heerde tot 2025. Deze visie geeft richting aan de ruimtelijke, economische en maatschappelijke ontwikkeling van de gemeente naar de toekomst. Het betreft een nadere uitwerking van de toekomstvisie. De structuurvisie hanteert dezelfde zones als de toekomstvisie.
Het plangebied is gelegen in zone 2: Nieuwe zakelijkheid en gezondheid.In Hoorn is het toegestaan om enkele woningen toe te voegen binnen de kern, mits de locaties zich daarvoor lenen en de structuur van de kern niet wordt aangetast. Uitbreiding van de kern is daarbij niet gewenst. Door een agrarische locatie in de kern te saneren wordt een milieubelastende activiteit vervangen door een woonmilieu dat qua beeld en beleving passend is in de kern Hoorn. Hiermee wordt op een goede wijze uitvoering gegeven aan de structuurvisie.
Op 17 juni 2013 heeft de gemeenteraad de stedenbouwkundige visie dorpskern en omgeving Hoorn vastgesteld. Het doel van deze stedenbouwkundige visie is om een ruimtelijk afwegingskader op te stellen waaraan bestaande en toekomstige ontwikkelingen in Hoorn beoordeeld kunnen worden. Door middel van deze visie wordt invulling gegeven aan de provinciale zoekzone landschappelijke versterking/kleine kernen. Uit de visie komt naar voren waar het binnen de stedenbouwkundige structuur mogelijk is woningen te bouwen en op welke wijze eventuele nieuwbouw past in het landschap en het structuur van het dorp. Bij de beoordeling van nieuwe en bestaande ontwikkelingen in de kern Hoorn hanteert de gemeente dit als kader. Voor de onderhavig ontwikkeling is een paragraaf opgenomen voor de stedenbouwkundige visie (paragraaf 3.6 Knooppunt Oosterbaan). Deze paragraaf is als bijlage 3 opgenomen in het bestemmingsplan. In de visie zijn uitgangspunten opgenomen op grond waarvan de gemeente medewerking kan verlenen aan de herontwikkelingsplannen. Daarbij moet rekening worden gehouden met de beeldbepalende onderdelen van de historische bebouwing aan de Vosbergerweg. Deze moet worden gehandhaafd, waarbij gehele nieuwbouw wel mogelijk is, evenals verschuiving van de massa's om meer aantrekkelijke kavels te creëren. Het totale plan moet nadrukkelijk voorzien in versterking van het erf. Inpassing vindt met name plaats doordat het erf de overgang tussen het knooppunt en de Vosbergerweg benadrukt.
De gemeente Heerde heeft in samenwerking met twee andere gemeenten het Landschapsontwikkelingsplan (hierna te noemen LOP) van Veluwe tot IJssel opgesteld. Het landschapsontwikkelingsplan heeft drie doelstellingen:
Bij de beschrijving van het landschap is er voor gekozen om uit te gaan van 'landschapseenheden'. Onder een landschapseenheid wordt een kenmerkende combinatie van hoogteligging, bodemgebruik, beplanting, wegenpatroon, verkavelingspatroon en bebouwingspatroon verstaan. Deze kenmerkende combinatie zorgt er over het algemeen ook voor dat binnen een landschapseenheid een herkenbaar en samenhangend landschapsbeeld bestaat.
Bij de waardering is er voor gekozen om binnen de landschapseenheden de waardevolle landschapskenmerken in de vorm van elementen aan te geven. Landschapskenmerken zijn waardevol wanneer ze:
Het plangebied ligt volgens het LOP voor een deel in de landschapseenheid "dekzandruggen" en voor een deel binnen de kernen waar geen landschapsbeleid voor is ontwikkeld in het LOP. Op de flank van de Veluwe liggen hogere zandgronden, met daarop veel kernen en oude bouw-landen. Het betreft hier de onderzijde van de helling van de stuwwal en de dekzandruggen. De dekzandruggen liggen over het algemeen in een dwarsrichting (oost-west) op de Veluwe en zijn tamelijk langgerekt. De oude gronden van de Veluweflank bestaan uit relatief grote eenheden, die al vroeg bewoond zijn geraakt. Voorbeelden van relatief grote dekzandgebieden zijn die rond Epe, Vaassen, Emst, Oene en Heerde. De kleinere dekzandruggen zijn herkenbaar aan de dwars op de Veluwe lopende wegen, bebouwing en beplanting langs de randen. Een van de mooiste voorbeelden van een dergelijke dekzandrug met oud bouwland is de Dijkhuizer Enk. De overgang naar de lagere gebieden is over het algemeen vrij scherp. Rond de dekzandruggen wisselen diep ingesneden beekdalen en hoge gronden elkaar op korte afstand af. Op enkele plaatsen (bijvoorbeeld ten noorden van Heerde) komt langs de randen van de dekzandruggen en oude bouwlanden ook nog een jongere overgangszone voor. Door gebrek aan ruimte op de oude bouwlanden is hier vanaf de 18de eeuw een kleinschalige mix van individuele boerderijen, erfbeplantingen, bosjes, houtwallen, sprengen en akkertjes ontstaan. Deze gebieden zijn redelijk aantrekkelijk maar ze zijn plaatselijk ook sterk verrommeld. Kenmerkend voor de hogere zandgronden is de aanwezigheid van bebouwingslinten (tegenwoordig vaak kernen) en een groot complex of collectief van oude bouwlanden bij het dorp. Kenmerken van oude bouwlanden zijn de bolle ligging, grote open percelen met randbeplantingen (houtwallen), laanbeplantingen en steilranden. Delen van deze bouwlanden zijn inmiddels bebouwd geraakt. Oorspronkelijk hadden ieder dorp en buurtschap hun eigen beeld en sociale identiteit, maar tegenwoordig kun je de ene maar moeilijk van de andere onderscheiden. De Hoorn is een goed bewaard voorbeeld, waar nog prachtig te zien is hoe bijzonder deze gebieden kunnen zijn. Over het algemeen loopt de hoofdontsluiting (met lintbebouwing) evenwijdig aan de stuwwal, op de rand van hoog naar laag, of tussen de bouwlanden door. Vanuit de kern waaieren wegen en linten vervolgens uit. Op veel plaatsen worden de dekzandruggen doorsneden door het Apeldoorns Kanaal, zoals bij Markluiden en Oene.
Zie voor verdere toetsing het aspect Ruimtelijke inpasbaarheid.
De gemeente Heerde heeft het ontwikkelde welstandsbeleid beschreven in de welstandsnota Heerde, welke in juni 2004 is vastgesteld. Er zijn zowel gebiedsgerichte als algemene welstandscriteria geformuleerd. De welstandsnota kent een gebiedsopdeling. Aan elk deelgebied is een welstandsniveau toegekend. Er wordt onderscheid gemaakt in vier welstandsniveau's, te weten:
De betreffende locatie valt onder deelgebied 4, wat inhoudt dat de locatie welstandsvrij is. Het onderhavige bouwplan zal daarom niet worden getoetst aan welstand.
Het betreffende plan heeft geen directe consequenties voor gemeentelijke belangen. De voorgestelde ontwikkeling past binnen de vastgestelde visies van de gemeente, mits wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden. Voor de ruimtelijke inpassing wordt verder verwezen naar hoofdstuk 2. Dit geldt met name voor het stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de planologische en milieutechnische randvoorwaarden. De ontwikkeling wordt getoetst op haalbaarheid ten aanzien van de verschillende randvoorwaarden, zoals archeologie, flora & fauna en geluid.
Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) van kracht geworden. Deze wet, een wijziging van de Monumentenwet 1988, regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. Nieuw in de wet is dat de gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemer van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
De gemeente heeft een archeologische waarden- en verwachtingskaart opgesteld en een archeologische landschappenkaart. De landschappenkaart geeft aan in welk landschapstype het plangebied is gelegen. De waarden- en verwachtingskaart geeft vervolgens aan wat de archeologische verwachting binnen het plangebied is (vooronderzoek). Op grond van deze twee kaarten heeft de gemeente vervolgens de archeologische beleidskaart vastgesteld.
Gemeentelijke archeologische landschappenkaart
Op de archeologische landschappenkaart is het perceel gelegen in het landschapstype "dekzandruggen" en zijn er twee cultuurhistorisch vindt plaatsen aangeduid, te weten direct aan de Singelweg een schuur/schaapskooi en iets ten zuiden daarvan gelegen een woning/boerderij. Op de grote delen van de laaggelegen vlakten van smeltwaterafzettingen is dekzand afgezet. Dit zwak lemige stuifzand uit het Laat Glaciaal wordt aangeduid als Jong Dekzand en vormt in uitgestrekte gebieden zwakglooiende ruggen en koppen. Het werd vermoedelijk opgenomen uit materiaal van de stuwwallen en is daardoor vaak grof van structuur. Het oostelijke deel van het dekzandlandschap, de laaggelegen dekzandvlakte is lokaal deels verspoeld en bedekt door een pakket klei en/of veen. Op grond van de hoogteligging en reliëf worden binnen de gemeente twee verschillende landschappelijke eenheden onderscheiden waarden dekzandkoppen en ruggen. Dekzandkoppen en ruggen betreffen de voor de archeologie belangrijkste landschappelijke eenheden binnen het dekzandlandschap. Het gaat om gebieden waarbinnen sinds het Laat Glaciaal herhaaldelijk bewoning heeft plaatsgevonden. Hierdoor is deze landschappelijke eenheid rijk aan archeologische resten. Ze verheffen zich over het algemeen een tot enkele meters boven hun omgeving. Vanwege de hoge ligging en zandige bodemgesteldheid zijn ze goed ontwaterd (over het algemeen grondwatertraap VI en VII). Bodemkundig gezien kenmerken ze zich door hoge enkeerdgronden, veldpodzolen en laarpodzolen. Deze gronden hebben een hoge archeologische verwachting en vormen daarmee in de archeologisch opzicht de belangrijkste landschappelijke eenheid binnen het dekzandlandschap. De meerderheid van de bekende archeologische vindplaatsen in het dekzandlandschap ligt op een dekzandkop of rug. De variatie van de in deze landschappelijke eenheid aanwezige archeologische resten is groot. Het gaat hierbij om resten uit vrijwel alle archeologische perioden van het Laat Paleolithicum tot en met de Nieuwe tijd.
Gemeentelijke archeologische waarden- en verwachtingskaart
Op de archeologische waarden- en verwachtingskaart van de gemeente Heerde is het perceel gelegen binnen het verwachtingsgebied "hoge archeologische verwachting". Onder archeologische verwachting wordt de kans op het voorkomen van archeologische resten verstaan. Archeologische verwachting zegt dus iets over de dichtheid waarin archeologische terreinen binnen een landschappelijke eenheid voorkomen of worden verwacht. Hoe hoger de archeologische verwachting van een bepaalde landschappelijke eenheid, hoe groter de verwachte dichtheid aan archeologische resten. Met de termen hoge, middelmatige en lage verwachte dichtheid aan archeologische resten wordt dit tot uitdrukking gebracht.
Archeologische beleidskaart
Binnen het gebied met een "hoge archeologische verwachting" dient de aanvrager bij een bouwplan groter dan 100 m2 een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Dit rapport hoeft niet te worden overgelegd indien:
Conclusie
Voor het noordelijke deel is gezien de aanwezigheid van de huidige bebouwing geen onderzoek nodig. Voor het zuidelijke deel is een onderzoek wel op zijn plaats. In opdracht van de aanvrager heeft Grontmij Nederland B.V. een archeologisch onderzoek uitgevoerd voor de locatie Oosterbaan te Heerde. Het onderzoek heeft bestaan uit een bureauonderzoek, het uitvoeren van een inventariserend veldonderzoek door middel van verkennende boringen (IVO-O) en de rapportage hierover. Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt voor het plangebied geen vervolgonderzoek aanbevolen. Wel wordt geadviseerd in de verdere planvorming en het ontwerp de locaties van de boringen waar een esdek is waargenomen te ontzien, vanwege een kans op de aanwezigheid van archeologische sporen onder het esdek. Indien dit deel van het plangebied niet kan worden ontzien, dan dient ter plekke een vervolgonderzoek uitgevoerd te worden. Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden toch onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 (herzien in 2007) aanmelding van de desbetreffende vondsten (vondstmelding via de bevoegde overheid). Het rapport "Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek d.m.v. verkennende boringen" van de Grontmij Nederland B.V., gedateerd 23 april 2014 met projectnummer 333415 is als bijlage 6 bij dit bestemmingsplan opgenomen.
De Monumentenwet beschermt cultuurhistorisch belangrijke gebouwen. De bestaande woning en gebouwen op het perceel zijn niet aangewezen als rijks- of gemeentelijk monument. Ook komt de woning en de bedrijfsbebouwing niet voor op de lijst van het Monumenten Inventarisatie Project (MIP) of is door de gemeente aangewezen als markant pand. Aan de woning en bijbehorende bedrijfsgebouwen kan in principe geen cultuurhistorische waarden worden toegekend, waarbij sanering niet is toegestaan. De locatie kan wel als cultuurhistorisch worden aangemerkt. Ook staan er een aantal markante beukenbomen op het terrein die gehandhaafd moeten worden.
Conclusie
Bij de vormgeving van de nieuwe bebouwing moet rekening worden gehouden met de plek en het landschap. Zie hiervoor het beeldkwaliteitsplan en het landschapsplan.
Om te beoordelen of de planlocatie geschikt is voor het voorgestane initiatief moet een verkennend bodemonderzoek conform de NEN/5740 binnen het plangebied uitgevoerd worden. De aanvrager heeft Grontmij Nederland B.V. de opdracht gegeven om een verkennend bodem- en asbestonderzoek uit te voeren op de locatie De Oosterbaan te Heerde. Dit rapport is beoordeeld in verband met een bestemmingsplanprocedure. Uit dit onderzoek kan het volgende geconcludeerd worden. In december 2013 en in januari 2014 is een verkennend bodem- en asbestonderzoek volgens NEN 5740 en NEN 5707 verricht op het perceel Vosbergerweg 53/53a in Heerde. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in de bovengrond lichte verontreinigingen aanwezig zijn met lood, zink, PAK en PCB. De grond en het puin is sterk verontreinigd met asbest. In het grondwater zijn lichte verontreinigingen aanwezig met molybdeen, naftaleen, barium, zink en zink.
De verontreiniging met asbest moet verwijderd worden, hiervoor is de provincie Gelderland bevoegd gezag. Het rapport "Verkennend bodem- en asbestonderzoek" van de Grontmij Nederland B.V., gedateerd 11 juni 2014 met projectnummer 333415 is als bijlage 4 bij dit bestemmingsplan opgenomen.
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.
Het betreffende plangebied ligt buiten bestaand stedelijk gebied en is circa 5.000 m2 groot. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone of binnen de zoekgebieden voor waterberging, zoals deze staan weergegeven in het Streekplan. Het plan heeft waarschijnlijk wel nadelige gevolgen voor en door (grond)water in de omgeving. In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A-watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt.
Grondwater
Er is in en om het gebied geen grondwateroverlast bekend. Het gebied ligt wel in de grondwaterfluctuatiezone, zoals provincie Gelderland deze heeft gedefinieerd. Dit is een zone langs de flanken van het Veluwemassief, waar de grondwaterstanden naar verwachting op termijn zullen stijgen. Afhankelijk van de verwachte stijging kan het raadzaam zijn daar nu rekening mee te houden, om daarmee toekomstige grondwateroverlast te voorkomen.
Hemelwater
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventuele wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij oppervlakte lozing zal hiervan melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Hemelwater zal binnen het plangebied worden geïnfiltreerd. Ingrepen voortkomend uit dit plan zullen geen bodemlagen aantasten waardoor het grondwatersysteem verandert.
Oppervlaktewater
Naar aanleiding van dit plan zal geen extra oppervlaktewater gecreëerd worden. Ook zal er niet geloosd worden op het oppervlaktewater, omdat dit niet aanwezig is in en rondom het plangebied. Er kan dan ook worden gesteld dat het plan geen nadelige gevolgen veroorzaakt voor of door het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.
Natuur
Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor waterafhankelijke natuur.
DWA en RWA
Het hemelwater binnen het plangebied wordt niet afgevoerd naar de riolering. Het zal binnen het plangebied worden geïnfiltreerd. Door het gebruik van niet uitlogende bouwmaterialen wordt voorkomen dat het te infiltreren hemelwater het grondwater verontreinigd. Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld toegepaste (bouw)materialen. Wij vragen de initiatiefnemer de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van het Waterschap Vallei en Veluwe toe te passen. Deze beslisboom is op de website van het Waterschap te vinden.
Conclusie
Doordat dit plan minder dan 2500 m2 aan verhard oppervlak toevoegt en er sprake zal zijn van infiltratie, geen essentiële waterbelangen raakt, heeft het waterschap Vallei en Veluwe op het plan een positief wateradvies gegeven. Het enige aandachtspunt betreft de grondwaterfluctuatiezone ten aanzien van de waterhuishouding.
De natuur in Nederland wordt beschermd vanuit twee invalshoeken: bescherming van gebieden en bescherming van soorten. De gebiedsbescherming is geregeld via de Natuurbeschermingswet (Natura 2000-gebieden en Beschermde natuurmonumenten) en het Streekplan (onder andere Ecologische Hoofdstructuur (EHS), weidevogelgebieden en ganzenfoerageergebieden). De soortbescherming is geregeld door middel van de Flora- en faunawet. De verschillende natuurwetgevingen in Nederland hebben als belangrijk component het zorgplichtbeginsel, dat van elke initiatiefnemer verlangt dat hij zich vooraf op de hoogte stelt van eventuele schadelijke effecten op voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
Gebiedsbescherming
Het plangebied is niet gelegen binnen de Ecologische Hoofdstructuur. Het plangebied is daarnaast ook niet gelegen binnen het gebied in het kader van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn dan wel de Natuurbeschermingswet (Natura 2000-gebied). Dit gebied ligt op een afstand van 0.5 km van het plangebied. Gezien de ligging van het en de aangewezen gebiedsbescherming kunnen er negatieve effecten te verwachten zijn die een invloed zouden kunnen hebben op deze aangewezen gebieden.
Soortenbescherming
Wat betreft de soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. De Flora- en faunawet verplicht een ieder die ruimtelijke ingrepen of andere activiteiten wil ontplooien, na te gaan in hoeverre dit negatieve effecten kan hebben op van nature in Nederland in het wild voorkomende planten- en diersoorten, ongeacht of deze beschermd zijn of niet. De zorgplicht van artikel 2 uit de Flora- en faunawet stelt dat optredende negatieve effecten zoveel mogelijk vermeden of geminimaliseerd dienen te worden. Voor schade aan juridisch zwaarder beschermde soorten kan de aanvraag van een ontheffing van de Flora- en faunawet bij het Ministerie van EL&I noodzakelijk zijn. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Gesteld dient te worden of er zeldzame planten en/of dieren voorkomen, die door de Flora- en Fauna wet beschermd worden dan wel dat het voorgenomen initiatief significante effecten zal hebben op deze Flora- en Fauna.
In de boerderij kunnen zich diersoorten schuilhouden die beschermd zijn, zoals vleermuizen. Verblijfplaatsen bevinden zich in donkere en voor vleermuizen bereikbare ruimten in bomen, huizen, kelders et cetera. Een quick scan natuurtoets zal uitgevoerd moeten worden om hierover uitsluitsel te kunnen geven.
Conclusie
Gezien de ligging van het perceel en het gebruik van het perceel kan worden geconcludeerd dat er gevolgen kunnen zijn voor de gebiedsbescherming maar en voor de de soortenbescherming. Een verkennend natuuronderzoek (quick scan) moet uitgevoerd worden om dit uit te kunnen sluiten. De aanvrager heeft Grontmij Nederland B.V. de opdracht gegeven om een verkennend natuuronderzoek uit te voeren op de locatie De Oosterbaan te Heerde. Uit dit onderzoek kan het volgende geconcludeerd worden.
Natuurbeschermingswet
Er zijn enkele Natura 2000-gebieden en/of Beschermde natuurmonumenten in de omgeving van het plangebied aanwezig. Dit betreft buitenplaats Vosbergen (Beschermd natuurmonument) en de Veluwe (Natura 2000). De voorgenomen werkzaamheden hebben geen effect op beschermde natuurwaarden in het kader van de Natuurbeschermingswet, ook niet over de band van externe werking. Er is geen nader veldonderzoek en/of effectenonderzoek noodzakelijk. Er zijn geen maatregelen nodig om effecten te voorkomen. Er is geen vergunning op grond van artikel 19d Nbwet nodig.
Flora- en faunawet
Tijdens het oriënterend veldbezoek zijn geen vaste rust- en verblijfplaatsen van zwaarder beschermde soorten planten of dieren aangetroffen. Indien deze tijdens de uitvoering alsnog worden aangetroffen, dienen in overleg met de ecoloog passende maatregelen getroffen te worden. Deze maatregelen bestaan uit het aanvragen van een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet en het uitvoeren van mitigerende maatregelen.
Aangezien het verboden is om broedende vogels te verstoren tijdens het broedseizoen, moet bijvoorkeur gezorgd worden dat de werkzaamheden niet in het broedseizoen worden uitgevoerd. Het broedseizoen loop globaal van 15 maart tot 15 juli. Als het niet mogelijk is om buiten het broedseizoen te werken, dan moet vooraf door een terzake deskundige worden bepaald of er nesten en/of broedende vogels voorkomen in de delen waar men de werkzaamheden wil gaan uitvoeren. De werkzaamheden kunnen uitgevoerd worden indien met zekerheid schade aan nesten en verstoring van broedende vogels kan worden voorkomen. Dit is ter beoordeling van een ter zake kundige ecoloog.
Natuurbeleidskaders
De voorgenomen werkzaamheden hebben geen effect op beschermde gebieden in het kader van de Ecologische hoofdstructuur. Er is geen nader veldonderzoek en/of effectonderzoek noodzakelijk. Er zijn geen maatregelen nodig om effecten te voorkomen/beperken. Er is geen nadere procedure noodzakelijk in de vorm van een 'nee, tenzij-toets'.
Het rapport "Verkennend natuuronderzoek De Oosterbaan Heerde" van de Grontmij Nederland B.V., gedateerd 20 februari 2014 met projectnummer 333415 is als bijlage 5 bij dit bestemmingsplan opgenomen.
Geluidsbelasting
Binnen een straal van 1 km van het plangebied zijn geen woningen waarvoor bijzondere regels gelden of waarvoor een maximale geluidsbelasting is vastgesteld.
Actieplan geluid
In een straal van 1 km van het plangebied zijn geen woningen met een hogere geluidsbelasting door een provinciale weg. Binnen een straal van 1 km van het plangebied bevindt zich ook geen provinciale weg.
Zones en stiltegebieden
Binnen een straal van 250m van het plangebied bevindt zich geen stiltegebied of geldt er beleid voor stilte. Het dichtstbijzijnde stiltegebied is de Noord-Oost Veluwe. Het plangebied ligt ook niet in een geluidszone van een industrieterrein, een spoorweg of provinciale weg, een vliegveld of een motorcrossterrein. Het plangebied ligt ook niet een laagvlieggebied.
Mogelijke hinder vanwege het wegverkeer (geluid)
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het wijzigen van het bestemmingsplan dan ook aandacht te worden besteed aan het aspect geluid. Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in deze wet de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van nieuw geprojecteerde woningen en andere geluidsgevoelige objecten.
Conclusie
De Singelweg en dit gedeelte van de Vosbergerweg is aangemerkt als 30-km weg. In het kader van de Wet geluidhinder is geen akoestisch onderzoek noodzakelijk. Het plangebied ligt niet binnen de geluidszone van de Rijksweg A-50. Voor de nieuwe woningen zijn verder geen acties noodzakelijk.
Op 15 november 2007 ( Stb. 2007, 434) is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De aanleiding daartoe is de maatschappelijke discussie die ontstond als gevolg van de directe koppeling tussen ruimtelijke ordeningsprojecten en luchtkwaliteit. De directe koppeling had tot gevolg dat veel geplande (en als noodzakelijk of gewenst ervaren0 projecten geen doorgang konden vinden in de overschrijdingsgebieden. Bovendien moest voor ieder klein project met betrekking tot luchtkwaliteit een uitgebreide toets gedaan worden.
Met de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de 'Wet luchtkwaliteit' bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen op grond van de richtlijnen, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage.
In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven.
Conclusie
Het onderhavige project is aan te merken als een project dat niet bijdraagt aan luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven. Daarnaast kan gesteld worden dat de achtergrondconcentratie voor fijn stof en stikstofdioxide binnen het plangebied niet hoger is dan de achtergrondconcentratie in Gelderland.
Het externe veiligheidsbeleid stelt twee doelstellingen centraal:
De kern van het externe veiligheidsbeleid is ruimtelijke scheiding aanhouden tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en risicobronnen. Risicobronnen voor de externe veiligheid zijn bedrijven (inrichtingen) waar grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (via weg, water, spoor, buisleidingen) en luchtvaartterreinen in algemene zin (luchtvaartveiligheid). De aan te houden veiligheidsafstanden zijn meestal gebaseerd op risico's en soms op te verwachten effecten bij een calamiteit (voor ontplofbare stoffen zoals vuurwerk en munitie). Voor de afstanden die zijn gebaseerd op risico's worden normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
De belangrijkste wet- en regelgeving voor inrichtingen:
De belangrijkste wet- en regelgeving voor transport van gevaarlijke stoffen:
Aan de hand van de Risicokaart Gelderland is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Gelderland staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de risicokaart twaalf soorten rampen weergegeven.
Conclusie
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
Het plangebied is gelegen in de nabijheid van een hogedrukaardgasleiding (N-556-76). In 2012 zijn door Tebodin Netherlands B.V. risicoberekeningen uitgevoerd voor de hogedrukaardgasleidingen binnen de gemeente Heerde met het rekenprogramma CAROLA (Documentnummer: 123418001, 16 februari 2012). In dit onderzoek is de betreffende leiding opgenomen als leiding nr. 19.
Voor wat betreft de bevolkingsgegevens is in genoemd onderzoek gebruik gemaakt van de gegevens uit de populator. Aan deze gegevens zijn de gegevens ten aanzien van bestemmingsplannen en evenementen / evenementgeoriënteerde objecten als aparte bevolkingspolygonen toegevoegd aan het rekenmodel. Uit de gegevens van het onderzoek blijkt dat ook de nieuwbouw Vosbergerweg 53-53a aan de gegevens is toegevoegd en daarmee deel uit maakt van de berekeningen van het groepsrisico.
In het onderzoek wordt geconcludeerd dat dat er langs het leidingtracé N556-76 geen locaties zijn waar sprake is van een groepsrisico. De maximale overschrijdingsfactor voor dit tracé is gelijk aan 0.000E+000. Op basis van de CAROLA berekening wordt geconcludeerd dat voor het betreffende leidingtracé sprake is van een verwaarloosbaar groepsrisico.
Binnen een straal van 1 km van het plangebied bevindt zich geen zone van een hoogspanningslijn. Hiermee hoeft verder geen rekening te worden gehouden met de voorgenomen plannen.
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving terzake van externe veiligheid.
Mogelijke hinder vanwege bedrijven/instellingen en milieuvergunning/melding
In de omgeving van het plangebied bevindt zich het agrarische bedrijf (Vosbergerweg 46 te Heerde). Dit bedrijf heeft een actieve milieuvergunning voor het fokken en houden van rundvee. Op grond van de nieuwe VNG brochure Bedrijven en Milieuzonering (april 2007) is een aan te houden afstand aanbevolen van 100 m (geur). Dit zou inhouden dat op grond van het voorlopige stedenbouwkundige plan de zonering op de grens van het plangebied ligt. Dit houdt in dat er in principe een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de nieuw te bouwen woningen gegarandeerd kan worden. In het kader van de nieuwe Wet geurhinder en veehouderij zou voor deze locatie ook een afstand tot agrarische bedrijven in acht moeten worden genomen van 100 m. Dit komt overeen met de afstand van de VNG brochure Bedrijf en Milieuzonering. Deze aan te houden afstand vormt derhalve geen probleem.
Mogelijke hinder eigen perceel
Het onderhavige perceel zelf heeft planologisch ook nog een agrarische bedrijfsbestemming. Deze bedrijfsbestemming wordt echter middels de bestemmingsplanherziening omgezet in een woonbestemming.
Conclusie
Op dit moment zijn er geen milieuaspecten aanwezig waarmee rekening dient te worden gehouden met de planvorming.
Inleiding
Het gemeentebestuur heeft het klimaatbeleid voor de periode 2009-2012 vastgelegd in het "meerjarenprogramma klimaat - en duurzaamheid 2009-2012". Uitgangspunt voor het gemeentelijk beleid is het vinden van een goede balans tussen menselijk welzijn, natuur & milieu en economie (People, Planet, Profit).
De zorg voor een toekomstige duurzame en klimaatbestendige samenleving vraagt om grote inspanningen van overheid inwoners, bedrijven en maatschappelijke organisaties. Duurzame ontwikkeling is een ontwikkeling die voorziet in de behoefte van de huidige generatie zonder daarmee voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.
Bij duurzame ontwikkeling gaat het onder meer om duurzaam omgaan met energie, bouwmaterialen, ruimte, biodiversiteit en milieuvervuilende stoffen. De gemeente Heerde streeft C02 neutraliteit na voor het jaar in 2050.
Gemeentelijke duurzaamheidsdoelstellingen ten aanzien van nieuwbouwontwikkelingen
Door middel van het instrument GPR Gebouw kan de ambitie ten aanzien van nieuwbouw worden benoemd. Dit instrument stelt een rapportcijfer voor verschillende duurzaamheidthema's als energie (met als item de EPC), milieu, water, gezondheid etc.
Voor alle bouw en ontwikkelprojecten in Heerde wordt een GPR van 7,0 als minimum gehanteerd. Dit niveau is kostenneutraal haalbaar. Voor gemeentelijke ontwikkelingen waarbij de gemeente opdrachtgever is, wordt een GPR van 8,0 als minimum gehanteerd. Bij toekomstige strengere eisen, die vanuit het Bouwbesluit aan de energie-efficiency van gebouwen wordt gesteld (verdere verscherping EPC), wordt deze eis naar evenredigheid in de GPR waarde versleuteld.
Kansen ten aanzien van duurzaamheid in het plangebied
Om duurzaamheid binnen het plangebied zo optimaal in te zetten wordt voorgesteld om bij de planvorming en bij het toekomstige gebruik zoveel mogelijk gebruik te maken van zon en wind, restwarmtebenutting, collectieve energie-infrastructuur, waterbeheer en materialisatie.
De regels vormen samen met de verbeelding het juridisch deel van het bestemmingsplan. Zowel verbeelding als regels voldoen aan de geldende landelijke standaarden voor de uitwisseling en vergelijkbaarheid van digitale bestemmingsplannen (IMRO2012 en SVBP2012). De regels zijn voor wat betreft de juridische regelingen aangesloten op het bestemmingsplan dat voor de rest van de kern Hoorn geldt. Dat wil zeggen dat de bestemmingen 'Wonen', 'Tuin' en 'Agrarisch' zo veel mogelijk zijn overgenomen, rekening houdend met het bouwplan.
Voor wat betreft de bijbehorende bouwwerken regeling is voor één specifiek perceel binnen de bestemming "Wonen", een uitzondering gemaakt voor een zogenaamde agrarisch hobbymatige activiteiten. Sommige burgers houden namelijk vee, maar niet in een omvang die een agrarische bedrijfsbestemming rechtvaardigt. Omdat deze burgers soms behoefte hebben aan een grotere oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken voor het huisvesten van vee of het natuurlijk of agrarisch beheer van omliggende gronden is in het bestemmingsplan opgenomen de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken te vergroten tot 200 m2. Van deze mogelijkheid kan alleen gebruik worden gemaakt indien de noodzaak is aangetoond dat de extra bebouwing gerechtvaardigd is voor het huisvesten van vee of het natuurlijk of agrarisch beheer van de omliggende gronden en er aansluitend aan de woning minimaal 5.000 m2 agrarische grond duurzaam in gebruik is bij de woning. Siertuinen worden in dat geval niet meegerekend. Het moet gaan om 5.000 m² die gebruikt gaat worden ten behoeve van het hobbybedrijf. Het kan voorkomen dat de agrarische gronden worden doorsneden door - al dan niet openbare - wegen, dijken, spoorwegen of waterlopen. Deze omstandigheden behoeven het begrip van aaneengesloten gronden niet direct in de weg te staan. Voorwaarde is dat het geen inbreuk maakt op ruimtelijke eenheid van het perceel of dat de samenhang niet wordt verstoord (criterium 1). Een afstand tussen beide gescheiden gronden van maximaal 25 m is dan ook toegestaan en staat het begrip van aaneengesloten gronden dan ook niet in de weg, mits er geen bouwwerken van derden tussen staan.
Het plangebied is getekend op 1 gekleurde plankaart, schaal 1 : 1000. De verbeelding is IMRO-gecodeerd getekend en heeft het ID-nummer NL.IMRO.0246.305hvvdeoosterbaan-va01, conform IMRO2012.
Vooroverleg
Het concept ontwerp-bestemmingsplan is conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening toegestuurd naar de relevante vooroverlegpartners. Voor zover eventuele reacties van de vooroverlegpartners daartoe aanleiding geven, wordt het plan aangepast, zodat de verschillende belangen niet worden geschaad.
Zienswijzen
Het ontwerp-bestemmingsplan heeft gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn enkele zienswijzen binnen gekomen. De gemeente heeft in een Zienswijzennota de binnen gekomen reacties samengevat en van een antwoord voorzien. Sommige reacties hebben geleid tot een gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan. De zienswijzennota is bijgevoegd in bijlage 7.
Overeenkomstig artikel 3.1.6, lid 1 sub f van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient een onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Aangezien het een particulier initiatief is, waarbij de gemeente in principe alleen medewerking zal verlenen door middel van een partiële herziening van het bestemmingsplan, is in dit geval een beschrijving van de economische verantwoording niet aan de orde, ervan uitgaande dat de aanvrager het plan ter uitvoering zal brengen. De kosten die samenhangen met de procedure komen voor rekening van de initiatiefnemer. De risico's voor planschade zijn bij de aanvrager neergelegd middels een exploitatieovereenkomst. Voor het bestemmingsplan wordt in principe geen exploitatieplan opgesteld. Conform artikel 6.12 lid 2 Wro kan de gemeenteraad besluiten geen exploitatieplan op te stellen indien het verhalen van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is. In deze situatie zal hiervan sprake zijn.