direct naar inhoud van 4.1 PlanMER
Plan: Buitengebied Oost
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0246.00000900-va01

4.1 PlanMER

Op grond van de huidige wetgeving is het verplicht om voor het bestemmingsplan een planMER op te stellen omdat het plan voorziet in mer-plichtige activiteiten en omdat er voor de ontwikkelingen die in het plan mogelijk worden gemaakt een passende beoordeling nodig is in het kader van de Natuurbeschermingswet. Het doel van het planMER is het inzichtelijk maken van de milieueffecten van een plan. De wetgever heeft met de milieueffectrapportages in het algemeen beoogd om het milieuaspect onderdeel uit te laten maken van (ruimtelijke) keuzes. In dat kader is een planMER opgesteld voor zowel het bestemmingsplan Buitengebied West en het bestemmingsplan Buitengebied Oost. De planMER, het toetsingsadvies en het daarna uitgevoerde aanvullende onderzoek zijn opgenomen in Bijlage 5, Bijlage 6 en Bijlage 7. In deze paragraaf wordt door de doorwerking van de uitgevoerde onderzoeken nader toegelicht.

De planMER, het toetsingsadvies en het aanvullende onderzoek
De Commissie m.e.r. heeft op 26 januari 2012 een toetsingsadvies uitgebracht. Naar aanleiding hiervan heeft een aanvullend onderzoek plaatsgevonden. Het toetsingsadvies en het aanvullende onderzoek zijn verwerkt in het bestemmingsplan Buitengebied Oost.

In de onderstaande tekst wordt toegelicht op welke wijze de resultaten van de onderzoeken verwerkt zijn in het bestemmingsplan.

Landbouw - agrarische bouwvlakken

  • In het kader van de planMER wordt aanbevolen een actieve handhaving en intrekking van "lege" vergunningen in en rondom de kwetsbare gebieden uit te voeren. Deze controle en handhaving vindt ook regelmatig plaats. Bij het toekennen van de bouwvlakken in het voorontwerp bestemmingsplan is rekening gehouden met de aard, maar ook de mate van bedrijvigheid. Hier is soepel mee omgesprongen. Zodra er enigszins sprake was van bedrijfsmatige activiteiten is een agrarisch bouwvlak toegekend. Omdat ook wordt aanbevolen om bij het begrenzen en toekennen van bouwblokken in het bestemmingsplan buitengebied in te spelen op de latente ontwikkelingsruimte, is er naar aanleiding van de uitgevoerde planMER wel voor gekozen om aan bedrijven met een bestaand bouwblok kleiner dan 0,5 ha een bouwblok van maximaal 0,5 ha toe te kennen en voor bedrijven met een bestaand bouwblok groter dan 0,5 ha een bouwblok van 1 ha mogelijk te maken. Bedrijven met een grootte van 1,5 tot 2 ha worden mogelijk gemaakt als omgevingsfactoren zich daartegen niet verzetten. Als uit de regelmatige controles blijkt dat de agrarische bedrijfsactiviteiten volledig zijn beëindigd of er geen sprake meer is van bedrijfsmatig maar hobbymatig gebruik, wordt een procedure voor het intrekken van de milieuvergunning opgestart. De bestemming kan dan ook met toepassing van een wijzigingsbevoegdheid worden aangepast.
  • Naar aanleiding van het toetsingsadvies van de commissie en het aanvullende onderzoek is het bestemmingsplan aangevuld met een toets aan de pas vastgestelde Provinciale Stikstofverordening. Zowel bij de gebruikmaking van de rechtstreekse bouwregels als bij de toepassing van de wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Vanuit de planMER wordt geadviseerd om de omschakeling van grondgebonden bedrijven naar vormen van intensieve veehouderij alleen mogelijk te maken als de omschakeling verband houdt met de afwaartse beweging. Dus als er sprake is van de afbouw van een locatie in het extensiveringsgebied, een niet-duurzame locatie in het verwevingsgebied of het oplossen van een knelpunt. De nieuwe locatie (waar de omschakeling plaats vindt) moet zodanig zijn gelegen dat deze gezien de milieuruimte en andere omgevingsaspecten als een duurzame locatie kan worden aangemerkt. De randvoorwaarden voor omschakeling zijn aangescherpt om het verband met de afwaartse beweging op te nemen.
  • In de planMER is ook de aanbeveling opgenomen om de differentiatie van bouwblokken af te stemmen op de kwetsbare gebieden zoals de EHS en Natura 2000 en op de gebieden waar andere functies het primaat hebben. Dit is in eerste instantie al gedaan door de grondgebonden veehouderijen ten oosten van het Apeldoorns Kanaal meer ontwikkelingsruimte te geven. Op deze manier is in de structuurvisiezone "nieuwe zakelijkheid en gezondheid" meer ruimte voor de ontwikkeling van niet-agrarische functies. Er is daarom bij het opstellen van het ontwerp bestemmingsplan gekozen om de rechtstreekse bouwmogelijkheden van de bedrijven af te stemmen op de huidige bedrijfsgrootte. Uitbreidingen boven de 0,5 of 1 ha van bestaande veehouderijen en omschakelingen naar de intensieve veehouderij zijn niet bij recht mogelijk gemaakt. De in de planMER aanbevolen omgevingstoets is afgestemd op de flexibiliteitscriteria.

Concluderend
De aanpassingen die hebben plaatsgevonden in het kader van de uitgevoerde planMER zijn naar aanleiding van het toetsingsadvies van de Commissie m.e.r. nog eens modelmatig onderzocht. Hieruit blijkt dat op basis van een reëel scenario gesteld kan worden dat zelfs na het beperken van de omvang van de agrarische bouwblokken, nog steeds sprake is van een gemiddelde toename aan ammoniakdepositie. Door de toepassing van de randvoorwaarden aan de ontwikkelingsmogelijkheden wordt het risico op een toename van de stikstofdepositie op de Natura-2000 gebieden ten opzichte van de huidige situatie kleiner dan in het voorontwerpbestemmingsplan. Daarnaast wordt in het aanvullend onderzoek beschouwd dat een planMER onderzoek een theoretische beschouwing is van de maximale invulling van het bestemmingsplan. Het is om verschillende redenen (genoemd in het aanvullende onderzoek) onwaarschijnlijk dat deze maximale invulling daadwerkelijk gaat plaatsvinden. Met het uitvoeren van de onderzoeken heeft de gemeente voldaan aan de onderzoeksplicht uit de Natuurbeschermingswet, om op hoofdlijnen na te gaan of er kans is op aantasting van de instandhoudingsdoelen van de Natura2000 gebieden. Daarnaast heeft het aspect milieu een bepalende rol gespeeld bij het toekennen van de bouw- en gebruiksmogelijkheden in het bestemmingsplan.

Voor een volledige weergave van de onderzoeken en het toetsingsadvies van de Commissie m.e.r. wordt verwezen naar de bijlagen bij deze bestemmingsplantoelichting.

Mestvergisting
Ten opzichte van het voorontwerpbestemmingsplan is de mogelijkheid opgenomen om bij recht de bedrijfseigen mest op het perceel te vergisten (de zgn "boerderijvergister"). Hoewel de criteria voor het oprichten van een zogenoemde "buurtvergister" ook zijn onderzocht, heeft de gemeente besloten deze niet mogelijk te maken middels het bestemmingsplan. Een buurtvergister heeft een dusdanig grote ruimtelijke impact, dat dit niet past binnen het conserverende karakter van het bestemmingsplan.

Overige aspecten
Ten opzichte van het voorontwerpbestemmingsplan is naar aanleiding van de uitgevoerde planMER de doorwerking van het LOP (landschapsontwikkelingsplan) verbeterd door de landschapseenheden en waardevolle landschaspselementen, zoals de GEA-objecten als functieaanduiding op te nemen.