direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Waterfront-Zuid - De Eilanden e.o.
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0243.BP00209-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Harderwijk werkt vanaf 1996 aan de plannen voor het Waterfront. Hiertoe heeft de gemeenteraad in 2003 het Masterplan Waterfront en in 2004 het Structuurplan Waterfront vastgesteld.

Het project Waterfront strekt zich uit van de wijk Stadsweiden aan de zuidzijde van Harderwijk tot de Hierdense Beek in het noorden van de gemeente. Het belangrijkste doel van het project is een grondige kwaliteitsverbetering van de gebieden ten noorden en ten noordoosten van de historische binnenstad. In de vroegere en deels nog huidige situatie deden respectievelijk doen zich hier veel knelpunten voor, die onder meer te maken hebben met bereikbaarheid, parkeren (onder meer ten behoeve van het Dolfinarium), belevingswaarde, (woon)milieu, het verouderde industrieterrein Haven en bodemverontreiniging.

Het project Waterfront is gericht op het wegnemen van de knelpunten en beoogt een structurele verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van de Boulevard en omgeving en realisering van attractieve woonmilieus aan het water.

Voor het voorliggende plangebied zijn enkele ruimtelijke plannen opgesteld die met name woningbouw mogelijk maken. Het gaat om de woongebieden Noordereiland, Zuidereiland, de Bakens en Watersportboulevard. In de loop van de tijd is dit een lappendeken aan bestemmings-, wijzigings- en uitwerkingsplannen geworden, daterend van 2008 t/m 2019. Een aantal van deze plannen zijn verouderd en aan actualisatie toe. Dit bestemmingsplan biedt een actueel juridisch-planologisch kader.

Om de hoeveelheid ruimtelijke plannen in Waterfront terug te brengen tot een overzichtelijke hoeveelheid is ervoor gekozen om één bestemmingsplan voor nagenoeg het gehele woongebied van fase 2 Waterfront op te stellen. Hierin is ook Jachthaven De Knar meegenomen.

1.2 Doel

Het belangrijkste doel van het op te stellen bestemmingsplan "Waterfront-Zuid - De Eilanden e.o." is het scheppen van een actueel, helder en toegankelijk ruimtelijk kader. Binnen dit kader is een balans gevonden tussen enerzijds het creëren van voldoende mogelijkheden om de woonomgeving en openbare ruimte flexibel in te richten en anderzijds het bieden van voldoende rechtszekerheid ten behoeve van de handhaving van bestaande gebruik- en bouwrechten.

Het bestemmingsplan is in hoofdzaak conserverend van karakter. Dat wil zeggen dat de planregeling vooral is gericht op het vastleggen van de bestaande situatie. Het plangebied kent ook enkele nog te ontwikkelen percelen aan de noordzijde van het Noordereiland. Voor deze percelen zijn kavelpaspoorten opgesteld en door het college van b&w vastgesteld in september 2019. In de planregeling is aangesloten bij deze kavelpaspoorten.

Het bestemmingsplan "Waterfront-Zuid - De Eilanden e.o." vervangt bij inwerkingtreding (delen van) de volgende plannen:

  • bestemmingsplan Waterfront Zuid - Waterstad (2008)
  • uitwerkingsplan De Eilanden (2010)
  • bestemmingsplan Waterfront Zuid - De Eilanden (2012)
  • bestemmingsplan Waterfront Zuid - De Bakens (2012)
  • uitwerkingsplan Waterfront Zuid - Watersportboulevard (2015)
  • uitwerkingsplan Waterfront Zuid - De Bakens (2017)
  • wijzigingsplan Waterfront Zuid - Kop van de Bakens (2019)
  • uitwerkingsplan Waterfront Zuid - Kop van de Bakens (2019)

Voor Jachthaven De Knar is in 2014 een omgevingsvergunning verleend. Deze is verwerkt in voorliggend bestemmingsplan.

Hieronder is het plangebied in zijn omgeving globaal aangeduid op een luchtfoto.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00209-0002_0001.png"

Globale aanduiding plangebied in zijn omgeving

1.3 Plangebied

Het plangebied bestaat uit de woongebieden Zuidereiland, Noordereiland, de Bakens en Watersportboulevard, Jachthaven De Knar en het water ten westen van de jachthaven.

Het plangebied wordt aan de noordkant begrensd door de Vuurtorenweg en de N302. Aan de oostkant door Noorderhoofd en Zuiderhoofd. Aan de zuidkant grenst het plangebied aan een ander deelgebied van Waterfront, namelijk de Kop van de Stadswerven. Aan de zuid- en zuidwestkant ligt de grens door het water, voornamelijk gebaseerd op de grens uit de geldende bestemmingsplannen. Aan de westkant grenst het plangebied aan gemeente Zeewolde.

In onderstaande afbeelding zijn de exacte plangrenzen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00209-0002_0002.jpg"

Begrenzing plangebied

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Waterfront-Zuid - De Eilanden e.o." heeft als IMRO-idn NL.IMRO.0243.BP00209-0002 en bestaat uit een gml-bestand, regels en een toelichting. Het gml-bestand kent een analoge en digitale verbeelding. De analoge versie van het plan betreft een boekje met kaarten (PDF of hardcopy). De digitale versie is te raadplegen via de landelijke voorziening (www.ruimtelijkeplannen.nl).

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en dienen in samenhang gelezen te worden. Indien er verschil bestaat tussen de analoge en de digitale verbeelding, gaat de digitale verbeelding voor.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld. De toelichting van dit bestemmingsplan heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan "Waterfront-Zuid - De Eilanden e.o." bestaat uit de volgende hoofdstukken:

  • in hoofdstuk 2 wordt de huidige situatie beschreven. Achtereenvolgens komen de ontstaansgeschiedenis, de ruimtelijke structuur en de aanwezige functies aan bod.
  • in hoofdstuk 3 wordt een schets gegeven van het beleidskader dat van belang is voor het functioneren en de ontwikkeling van het plangebied;
  • in hoofdstuk 4 wordt de planopzet behandeld. Hierin wordt beschreven welke ruimtelijke visie de gemeente voorstaat met het plangebied en hoe dat wordt vertaald in het bestemmingsplan. Hier wordt aangegeven hoe met bestaande situaties en nieuwe ontwikkelingen wordt omgegaan;
  • in hoofdstuk 5 komt de uitvoerbaarheid van het plan aan bod. Aan de orde komen zaken als archeologie, ecologie, water en milieu;
  • in hoofdstuk 6 worden kort de verschillende neergelegde bestemmingen, de juridische planopzet, behandeld en wordt verantwoording gegeven van het gebruik van de standaarden voor bestemmingsplannen in Harderwijk;
  • in hoofdstuk 7 wordt ingegaan op het kostenverhaal en de economische uitvoerbaarheid van het plan;
  • de toelichting wordt afgesloten met hoofdstuk 8 waarin wordt ingegaan op het proces van inspraak en overleg in relatie tot dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Ontstaansgeschiedenis

Harderwijk en omgeving worden sinds de prehistorie bewoond. De geschiedenis en ontwikkeling van Harderwijk laat veel aspecten en perioden zien.

Zo verleende Graaf Otto van Gelre en Zutphen al op 11 juni 1231 stads- en marktrechten aan 'Herderewich'. Harderwijk groeide uit van agrarische nederzetting tot handelsplaats. Aan de handel, industrie en het toerisme dankt Harderwijk zijn snelle groei.

Het stedelijk gebied van Harderwijk bestond tot en met de tweede wereldoorlog bijna uitsluitend uit het gebied dat "binnen de wallen en de stadsmuur" is gelegen; dus de huidige binnenstad. De woonwijk Zeebuurt vormt samen met de woonwijk Friesegracht de eerste bebouwingsring rondom de historische binnenstad.

Het plangebied Waterfront-Zuid - De Eilanden e.o. maakte deel uit van het industrieterrein Haven. Hier waren overwegend watergebonden bedrijven gevestigd. Het industrieterrein werd dan ook doorsneden door havens en watergangen. De hier gevestigde bedrijven zijn in de periode 2012-2014 verplaatst, merendeels naar het nieuwe bedrijventerrein Uitbreiding Lorentzhaven, dat als onderdeel van het project Waterfront in 2011-2012 is aangelegd. De realisering van dit nieuwe bedrijventerrein is planologisch mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan Waterfront-Noord II.

In het industrieterrein Haven waren ook enkele maatschappelijke verenigingen gevestigd (een waterscouting-groep en een kanovereniging). Beide verenigingen zijn verplaatst naar een locatie op de uiterste noordwestelijke punt van het Dolfinariumterrein. Dit is planologisch mogelijk gemaakt in het vigerende bestemmingsplan Waterfront-Zuid Boulevard-Oost.

Binnen het plangebied lag ook een gedeelte van de verenigingsjachthaven De Knar. Deze haven is vervangen door een nieuwe jachthaven die in de periode 2012-2014 is gerealiseerd. De nieuwe locatie van De Knar is opgenomen in voorliggend bestemmingsplan.

2.2 Ruimtelijke structuur

2.2.1 Inleiding

In deze paragraaf wordt ingegaan op de ruimtelijke structuur van het plangebied. Per deelgebied wordt een beschrijving gegeven.

2.2.2 De Eilanden

Met De Eilanden worden het Noordereiland en Zuidereiland bedoeld. Zoals deze naam al aangeeft, zijn in het plangebied eilanden aangelegd. De bebouwing op deze eilanden bestaat uit woonbebouwing. Andere functies zijn niet mogelijk gemaakt, al biedt dit bestemmingsplan wel mogelijkheden voor werken aan huis, waarbij de woonfunctie in stand moet blijven.

Bij het ontwerp is uitgegaan van een structuur van grillig gevormde eilanden die met elkaar en met de oever zijn verbonden middels bruggen. De hierop gebouwde woningen zijn overwegend eengezinshuizen. Een deel daarvan grenst met een tuin of terras aan het water en soms is in een aanlegmogelijkheid voor een boot voorzien. Op het westelijke uiteinde van het Noordereiland zijn twee appartementencomplexen gebouwd, de Wachter (22 appartementen) en de Vuurtoren (28 appartementen). Op het Zuidereiland is één appartementencomplex gebouwd (11 appartementen). Daarnaas+21t zijn enkele ligplaatsen voor boten aanwezig. Hierdoor is een gedifferentieerd aanbod van woningen gerealiseerd. Dit deelgebied telt circa 260 woningen.

In de afbeelding hieronder is een indicatieve weergave van De Eilanden opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00209-0002_0003.png"

Indicatieve weergave De Eilanden

2.2.3 De Bakens

Het deelgebied De Bakens betreft de bebouwing nabij de N302 (de 'eerstelijnsbebouwing') die een geluidsafschermende functie vervult voor achterliggende bebouwing. Een belangrijk element van het ruimtelijke ontwerp van het Waterfront is het doortrekken van de bestaande boulevard in noordoostelijke richting. Het nieuwe deel van de boulevard wordt aan de westzijde begeleid door water, aan de oostzijde door bebouwing. Deze boulevard is doorgetrokken in het plangebied Watersportboulevard (zie volgende subparagraaf) en is doorgezet in deelgebied De Bakens. De nieuwe boulevard heeft een functie als ontsluiting van deelgebied De Bakens en het Noordereiland. Het deelgebied De Bakens is via een brug verbonden met het Noordereiland.

De bebouwing in het plangebied heeft de vorm van twee gesloten bouwblokken, gelegen tussen de Waterstadboulevard en het Noorderhoofd. Beide blokken worden gescheiden door de straat Brandaris. Op de binnenterreinen van de bouwblokken zijn parkeerplaatsen voor bewoners aangelegd. De daarvoor beschikbare ruimte is echter onvoldoende om volledig te kunnen voorzien in de parkeerbehoefte. Daarom zijn ook langs de boulevard nabij de bebouwing parkeerplaatsen aangelegd. Qua stedenbouwkundige structuur is het een voortzetting van de bebouwing in het gebied Watersportboulevard. In totaal telt dit plandeel ca. 210 woningen.

In de afbeelding hieronder is een indicatieve weergave van De Bakens opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00209-0002_0004.png"

Indicatieve weergave De Bakens

2.2.4 Watersportboulevard

Zoals in paragraaf 2.2.3 is gemeld, is een belangrijk element van het ruimtelijke ontwerp van het Waterfront het doortrekken van de bestaande boulevard in noordoostelijke richting. Binnen het deel Watersportboulevard is een gedeelte van deze nieuwe boulevard gerealiseerd en een deel van de bebouwing aan de oostzijde langs de boulevard. De nieuwe boulevard krijgt een zekere verkeersfunctie. Het is een schakel in een route voor voetgangers van en naar het Dolfinarium en dient tevens ter ontsluiting voor autoverkeer van woningen en andere bebouwing langs de boulevard.

De bebouwing in dit deelgebied heeft de vorm van twee gesloten bouwblokken; op de binnenterreinen daarvan zijn parkeerplaatsen voor bewoners aangelegd. De daarvoor beschikbare ruimte is echter onvoldoende om volledig te kunnen voorzien in de parkeerbehoefte. Daarom zijn ook langs de boulevard, nabij de bebouwing, parkeerplaatsen aangelegd. Aan de zuidzijde van Watersportboulevard is een appartementencomplex gebouwd (34 appartementen). In totaal telt dit deelgebied ca. 110 woningen.

Direct ten zuiden van de bebouwing in dit deelgebied wordt de nieuwe boulevard doorsneden door de Lelyhaven. Er is een brug in de boulevard gerealiseerd die in beginsel alleen bedoeld is voor langzaam verkeer en in het hoogseizoen ook voor een kleinschalige vorm van toeristentransport tussen Dolfinarium en Overloopterrein. Oostelijk van de boulevard is binnen het plangebied nog een tweede brug over de Lelyhaven gerealiseerd. Deze is geschikt voor autoverkeer en dient ter ontsluiting van de parkeergarage op de Kop van de Stadswerven.

In de afbeelding hieronder is een indicatieve weergave van Watersportboulevard opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00209-0002_0005.png"

Indicatieve weergave Watersportboulevard

2.2.5 Jachthaven De Knar

Jachthaven De Knar ligt aan de noordwestzijde van het plangebied. Het terrein bestaat globaal uit een verenigingsgebouw, een bedrijfswoning met werkplaats, een strandje en ruimte voor 500 ligplaatsen.

Het verenigingsgebouw is bedoeld voor Watersportvereniging Flevo. Dit gebouw heeft een horecafunctie voor de eigen leden. Voor deze horecafunctie is in 2014 een omgevingsvergunning verleend. Deze is verwerkt in voorliggend bestemmingsplan.

Op onderstaande luchtfoto is Jachthaven De Knar te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00209-0002_0006.png"

Luchtfoto Jachthaven De Knar

2.3 Aanwezige functies

2.3.1 Wonen

Het grootste deel van het plangebied bestaat uit een woonfunctie. In totaal telt het plangebied circa 580 woningen. De woningvoorraad is zeer gedifferentieerd. Alle woningtypen komen voor, van vrijstaand tot appartementen.

Het Zuidereiland telt meerdere rijwoningen, maar ook enkele 2-onder-1-kap-woningen en een appartementencomplex voor 11 appartementen. Aan de noordzijde zijn relatief grote kavels aanwezig ten behoeve van vrijstaande woningen.

Het Noordereiland laat eenzelfde soort beeld zien als het Zuidereiland. Verschil is echter dat op het Noordereiland twee appartementencomplexen aanwezig zijn (in totaal 50 appartementen) en aan zowel de noord- als zuidzijde grote kavels ten behoeve van vrijstaande woningen aanwezig zijn.

De deelgebieden De Bakens en Watersportboulevard kennen rijwoningen en appartementencomplexen.

Op het terrein van Jachthaven De Knar is één bedrijfswoning aanwezig.

2.3.2 Werken en voorzieningen

In het plangebied is naast de woonfunctie alleen de jachthaven als andere functie aanwezig. Binnen de bestemming wonen is een regeling opgenomen voor het vestigen van een bedrijf aan huis en/of een bed & breakfast. In deze regeling zijn voorwaarden opgenomen die ervoor zorgen dat de woonfunctie de overwegende functie blijft.

2.3.3 Verkeer en Vervoer

Verkeer

Het plangebied is voor het gemotoriseerde verkeer ontsloten vanaf de parallelstructuur N302. Het interne wegennet is, met uitzondering van de ontsluitingsweg van de parkeergarage (Kop van de Stadswerven), ingericht als verblijfsgebied (30 km/uur).

De fietsontsluiting is gelegen via de fietsroute langs de provinciale N302, Watersportboulevard, Strand Boulevard en het toekomstige deelgebied Waterfront fase 3 (Stadswerven en De Kades). Het deelgebied fase 3 is op haar beurt ontsloten voor fietsers vanaf de Havendam en de Burgemeester de Meesterstraat. De aansluiting van de fietspaden op de hoofdwegenstructuur zijn middels VRI (verkeersregelinstallatie), rotonde en/of voorrangskruising. Het voetgangersverkeer vindt plaats via trottoirs aanliggend aan de woonstraten in de beide deelgebieden en vanaf de Strand Boulevard.

De eilanden zijn bereikbaar middels een dam of een brug voor zowel het gemotoriseerde verkeer als het niet-gemotoriseerde verkeer. Een brug verbindt het deelgebied De Bakens met het Noordereiland en een dam verbindt Watersportboulevard met het Zuidereiland. Verder verbindt een dam het Zuidereiland met het Noordereiland. Deze is uitgevoerd als een fiets- en voetgangersroute. Tevens doet deze route dienst als (nood)ontsluiting voor hulpdiensten in het geval calamiteiten.

Tussen het Overloopterrein (buiten het plangebied, ten noorden van de N302) en de Boulevard is een directe verbinding voor het voetgangers verkeer aangelegd via een tunneltje onder de provinciale weg N302. De Watersportboulevard doet ook dienst in de afwikkeling van het voetgangersverkeer van en naar het Overloopterrein en het voor- en natransport van het Overloopterrein naar de Boulevard/Dolfinarium.

Het plangebied is ontsloten door het openbaar streekvervoer met een bushalte aan de Burgemeester de Meesterstraat.

Parkeren

Voor het parkeren wordt uitgegaan van de normering zoals die is opgenomen in de Parkeernormennota. Het hele plangebied voldoet aan de parkeernomen van deze nota. Voor iedere woning is gemiddeld 1,8 bruikbare parkeerplaats gerealiseerd.

Het uitgangspunt is om zoveel mogelijk te parkeren op eigen terrein. Ten behoeve van de twee appartementengebouwen op het Noordereiland is een halfverdiepte parkeervoorziening gebouwd. Bij het appartementengebouw op het Zuidereiland is direct ernaast een (deels overdekt) parkeerterrein gerealiseerd. Op de vrije kavels kan voor of naast de woning geparkeerd worden (op eigen terrein). Bij de overige woningen wordt op de binnenterreinen geparkeerd. Op enkele plekken zijn parkeerplaatsen in de openbare ruimte gecreëerd. Bijvoorbeeld bij de N302 voor bezoekers van deelgebied de Bakens, langsparkeren aan de boulevard en direct ten zuiden van het appartementengebouw in deelgebied Watersportboulevard.

Ook bij de jachthaven zijn voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd. Een deel van het terrein van de jachthaven zal een dubbelgebruik kennen. In de winter wordt het ingezet voor de stalling van boten, in de zomer doet het dienst als parkeerterrein voor verenigingsleden.

2.3.4 Groen en water

De beeldtaal refereert aan de Zuiderzeesteden en eilandhuizen. Door de hoge bebouwingsdichtheid kent het gebied relatief weinig groen. Het spaarzame groen is daarom belangrijk en draagt bij aan het karakter van het gebied. Beplanting (vooral bomen) zijn belangrijk om bijzondere plekken en structuren te markeren, zoals bij de hofjes en de randen.

Water speelt een grote rol in het plangebied. De woongebieden kunnen worden getypeerd als "waterrijk wonen". Een groot deel van de woningen grenst direct of vrijwel direct aan het water. Voor de overige woningen is het water nabij. In het plangebied mogen de bewoners langs de oevers bootjes aanmeren. Uitzonderingen hierop zijn de (noordzuidgeoriënteerde) strook water tussen de jachthaven en Kop van de Bakens, het deel ten zuiden van deelgebied Watersportboulevard (tussen de bruggen) en langs de zuidelijke plangrens (waar het plangebied grenst aan de Kop van de Stadswerven wat buiten de plangrenzen ligt). Tot slot is een deel van het water in gebruik door de jachthaven voor maximaal 500 ligplaatsen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, alsmede in de verschillende structuurvisies. Een "doorzetting" van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Harderwijk is dit het geval. Het beleid zoals dat door de hogere overheden wordt voorgestaan, is veelal van een andere schaal en aard dan de schaal die noodzakelijk is voor het opstellen van een (kleinschalig) bestemmingsplan.

In dit hoofdstuk wordt dan ook uitsluitend ingegaan op de voor de ontwikkeling van het plangebied relevante beleid.

3.2 Ruimtelijk beleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is van kracht sinds 13 maart 2012. Deze structuurvisie vormt sindsdien het integrale kader voor het rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte uit 2005.

De SVIR geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt het kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Nederland heeft ruimte nodig om te leven en te bewegen, om economisch te kunnen blijven groeien en voor burgers en bedrijven om initiatief te nemen. Het Rijk kan en wil niet alles zelf doen en geeft daarom meer ruimte aan provincies en gemeenten om in te spelen op de eigen situatie, zelf beslissingen te nemen en geven ruimte aan burgers en bedrijven voor initiatief en ontwikkeling.

Infrastructuur en ruimte worden door alle overheden in samenhang opgepakt.

Om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden zijn in de SVIR drie hoofddoelen voor de voor de middellange termijn (2028) benoemd:

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden blijven.


De drie rijksdoelen zijn in het SIVR uitgewerkt tot dertien (thematische) 'onderwerpen van nationaal belang'.


In het SIVR worden geen beleidsuitspraken gedaan die specifiek van toepassing zijn voor de omgeving van Harderwijk of voor het plangebied.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijk besluit. In het bestemmingsplan voor het buitengebied dient met name rekening te worden gehouden met de door het Rijk geformuleerde belangen inzake natuur (Ecologische Hoofdstructuur en Natura 2000-gebieden).

Het Barro bevat geen regels die specifiek van toepassing zijn voor de omgeving van Harderwijk of voor het plangebied.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 1 oktober 2012 is de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder voor duurzame verstedelijking is opgezet met als primair doel het tot stand brengen van een goede ruimtelijke ordening, door middel van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Concreet houdt dit in dat de ladder als ondersteuning dient voor decentrale overheden (provincies en gemeenten) bij de vraaggerichte programmering van hun grondgebied. Hierdoor kan er een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming plaatsvinden bij ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Daarbij mogen dus enkel criteria een rol spelen die ruimtelijk relevant zijn.

De juridische grondslag van de ladder voor duurzame verstedelijking ligt in het Bro (artikel 3.1.6 lid 2), beleidsmatig is de ladder geïntroduceerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De ladder is daarmee kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden, zoals de gemeentelijke bestemmingsplannen en de provinciale inpassingsplannen. Voorheen bestond de ladder uit drie treden die doorlopen moesten worden ter verantwoording van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, maar per 1 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen van kracht geworden. Eén van de belangrijkste is dat de drie treden worden losgelaten. Feitelijk is er nog maar één trede: "er dient gemotiveerd worden dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte." Het betreft ontwikkelingen zowel binnen als buiten stedelijk gebied. Het realiseren van een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied moet nadrukkelijk gemotiveerd worden.

Bij de motivering moet een goede ruimtelijke ordening het oogpunt zijn. Dit betekent concreet het tegengaan van ongewenste leegstand en het stimuleren van zorgvuldig ruimtegebruik. De behoefte moet worden onderbouwd op het niveau van het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling zelf. Bij de ene ontwikkeling is het ruimtelijk verzorgingsgebied groter dan bij de andere ontwikkeling. Bij elk plan hoort met andere woorden een bij die ontwikkeling passende onderbouwing.

Daarbij moet opgemerkt worden dat als de stedelijke ontwikkeling ziet op de vestiging van een dienstenactiviteit, het onderzoek naar de actuele regionale behoefte geen betrekking mag hebben op de economische behoefte, de marktvraag, de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen of een beoordeling in relatie tot de door de gemeenteraad vastgestelde doelen van economische planning. Het onderzoek heeft slechts tot doel om na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

In de voorbereidende fase van het project Waterfront is uitgebreid onderzocht dat er behoefte bestaat aan de woningbouwontwikkeling. Voorliggend bestemmingsplan is echter een actualiseringsplan. Er is geen sprake (meer) van een stedelijke ontwikkeling. Er wordt daarom niet nader ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2.4 Omgevingsvisie Gelderland en Omgevingsverordening Gelderland

Provinciale Staten hebben op woensdag 19 december 2018 de nieuwe Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en geactualiseerde Omgevingsverordening vastgesteld. Deze zijn op 1 maart 2019 in werking getreden.

In deze omgevingsvisie wordt benoemd wat historisch en landschappelijk gezien van waarde is en wat beschermd moet worden. Daarnaast wordt beschreven wat 'cool’, nieuw en vernieuwend is en daarmee juist aantrekkelijk is voor nieuwe generaties. De omgevingsvisie schetst het beeld op de toekomst en geeft hiermee richting aan wat gewenst is en wat veranderd en ontwikkeld moet worden.

Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal. Dat is het streven en waar aan gewerkt moet worden. Dit wordt gedaan door bij de uitoefening van de provinciale taken de focus te leggen op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities – op het terrein van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, economisch vestigingsklimaat en op het woon- en leefklimaat – wordt hier richting aan gegeven. Door vier ‘spelregels’ of ‘Doe-principes’ – DOEN, LATEN, ZELF en SAMEN – wordt hier vervolgens werking aan gegeven. Tezamen vormen zij het kader waar binnen de provincie Gelderland werkt en afwegingen maakt.

De nadere invulling vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's en samenwerking met partners. Daarmee is de Omgevingsvisie een 'plan' dat richting geeft en ruimte biedt; geen plan met exacte antwoorden. Ofwel: 'de Omgevingsvisie gaat over het speelveld en de spelregels, niet over de uitkomst van het spel.

In de Omgevingsvisie is onder andere opgenomen dat één van de opgaven voor de regio Noord-Veluwe is om de bestaande kwaliteiten, zoals water, natuur en steden, te behouden, versterken en benutten. In de visie wordt ook gerefereerd aan de Regionale Woonagenda die de gemeenten in de Noord-Veluwe in 2011 hebben opgesteld. Hierin agenderen partijen in een regio de regionale opgaven op het gebied van wonen. Samen met de provincie worden afspraken gemaakt, onder andere over woningaantallen. Hieronder wordt hier nader op in gegaan.

Omgevingsverordening Gelderland 
In de Omgevingsverordening zijn regels en bepalingen over de inrichting en beheer van de ruimtelijke omgeving vastgelegd. Met de Omgevingsvisie en -verordening wordt vooruit gelopen op de aankomende Omgevingswet, die in 2021 van kracht wordt. Deze wet biedt meer ruimte voor initiatieven en ontwikkelingen in het fysieke domein, in gesprek met de omgeving. Wanneer het nodig is worden onderdelen van de Omgevingsvisie en -verordening geactualiseerd om verder in lijn te brengen met de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en het coalitieakkoord. Ook zal de Omgevingsverordening anticiperen op de eisen van de Omgevingswet. Op 1 januari 2021 is er dan een Omgevingsverordening die aansluit bij de Omgevingsvisie en -wet.

Met betrekking tot nieuwe woonlocaties is bijvoorbeeld in de Omgevingsverordening de volgende bepaling opgenomen: “In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio successievelijk het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Regionaal Programma Wonen.”

Op basis van voornoemde afspraken is binnen de Regio Noord-Veluwe de regionale woonopgave voor de periode 2013-2024 verdeeld over de deelnemende gemeenten. Als afgeleide daarvan is door de gemeente het Meerjarenprogramma Woningbouw 2014-2024 opgesteld. De woningaantallen in dit plangebied passen binnen dit meerjarenprogramma.

Ook is de molenbiotoop van de molen De Hoop opgenomen op één van de kaarten die bij de Omgevingsverordening horen (zie uitsnede hieronder). Ten aanzien van de molenbiotoop wordt het volgende voorgeschreven vanuit de Omgevingsverordening: "In bestemmingsplannen die betrekking hebben op gronden gelegen binnen de Molenbiotoop wordt geen nieuwe bebouwing danwel beplanting toegestaan, tenzij in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat het functioneren van de molen door middel van windvang niet wordt beperkt."

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00209-0002_0007.png"

Uitsnede uit Kaart 7: Regels erfgoed (uit Omgevingsverordening Gelderland)

De molenbiotoop heeft een straal van 400 m vanaf de molen. In onderstaande kaart is dit aangegeven ten opzichte van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00209-0002_0008.png"

Molenbiotoop: straal van 400 m vanaf de molen

In onderstaande kaart is te zien dat de dichtstbijzijnde bebouwing van het plangebied net buiten de zone van 400 m ligt. De bebouwing valt met andere woorden niet binnen de molenbiotoop en hoeft daarom op dit punt niet beschouwd te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00209-0002_0009.png"

Bebouwing niet binnen de molenbiotoop

Geconcludeerd wordt dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met de doelen uit de Omgevingsvisie en met de regels uit de Omgevingsverordening.

3.2.5 Stadsvisie 2031

Op 10 juni 2010 is de Stadsvisie Harderwijk 2031 vastgesteld. De Stadsvisie Harderwijk 2031 is gemaakt om een ontwikkelingsrichting voor de stad te bepalen op het gebied van voorzieningen, werkgelegenheid, woonklimaat en bereikbaarheid. Hierbij moeten strategische keuzes worden gemaakt. De visie is integraal. Dit betekent dat er nadrukkelijk wordt gekeken naar de onderlinge samenhang tussen de ruimtelijke, sociale en economische beleidsvelden. De visie is een uitgangspunt voor de intensieve samenwerking tussen bestuur, bevolking, bedrijfsleven, instellingen, organisaties en andere overheidsinstanties.

Gekozen is voor scenario 2 "Verdiepen". Ontwikkeling is namelijk noodzakelijk om van Harderwijk een aantrekkelijke woon- en werkgemeente te maken.

De Stadsvisie beschrijft de visie op de toekomst aan de hand van vier thema’s:

  • woonklimaat:
    "Prettig wonen in bijzondere woonwijken voor alle doelgroepen";
  • maatschappelijke voorzieningen:
    "Harderwijk loopt voorop op het gebied van sport, cultuur, onderwijs, zorg en welzijn";
  • werken:
    "Een sterke economische structuur door een duidelijk economisch imago";
  • bereikbaarheid:
    "Goede bereikbaarheid voor alle vervoerssoorten met aandacht voor milieu en veiligheid".

In scenario 2 is met betrekking tot het woonklimaat onder meer opgenomen dat Harderwijk bijzondere woonmilieus wil realiseren, die in de regio en omliggende steden niet of nauwelijks voorkomen. Hierden moet een aantrekkelijk villadorp worden.

De "Stadsvisie Harderwijk 2031" geeft aan welke koers Harderwijk wil varen. De volgende stap is het vertalen van deze stadsvisie in één integrale visie. Een visie waarin een duidelijke sociale, economische én ruimtelijke pijler herkenbaar is. Per onderwerp worden de ambities en beleidsdoelen beschreven, zodat de vraag "wat willen we in de komende jaren bereiken" helder wordt beantwoord. In de uitvoeringsagenda die hieraan wordt gekoppeld, staan de maatregelen die het gemeentebestuur de komende jaren neemt om die gestelde doelen te bereiken.

De ontwikkeling van de woningbouw in Waterfront past binnen de visie om bijzondere woonmilieus te realiseren: waterrijk wonen.

3.2.6 Structuurvisie Harderwijk 2031

De Structuurvisie Harderwijk 2031 is op 20 december 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. Deze integrale structuurvisie is een uitwerking van de in juni 2010 door de gemeenteraad vastgestelde stadsvisie (zie vorige subparagraaf). In de structuurvisie wordt aangegeven wat in de periode tot 2031 voor de gemeente Harderwijk de belangrijkste thema's zijn waar integraal aan gewerkt gaat worden door de gemeente, het bedrijfsleven, de maatschappelijke organisaties en door inwoners zelf. De visie is een document waar het economische, sociale en ruimtelijke beleid met elkaar in verband is gebracht. Het betreft een visie waarin kaders zijn gesteld met doelstellingen om de in de Stadsvisie verwoorde ambitie te verwezenlijken. Deze doelstellingen zijn ondergebracht in 4 ontwikkelsporen: Zorgzame stad, Ondernemende stad, Aantrekkelijke stad en Verbindende stad.


De structuurvisie zal fungeren als beoordeling- en sturingsinstrument op alle gemeentelijke beleidsterreinen. Het is daarmee een beleidsdocument dat de gemeente bindt. De gemeente kan daar alleen van afwijken, indien daar een goede motivering voor is. Daarnaast wordt richting gegeven aan te verrichten inspanningen en te nemen maatregelen die moeten leiden tot de realisatie en totstandkoming van de in het beleid nagestreefde doelen. De structuurvisie vervangt hiermee het structuurplan Harderwijk 2020 en is daarmee:

  • een visie op de sociale, economische en ruimtelijke ontwikkelingen in Harderwijk voor de middellange en lange termijn;
  • een integrale visie met de hoofdlijnen van voorgenomen ontwikkelingen betreffende het leven, werken en verblijven in Harderwijk;
  • de wijze waarop de gemeente de doelstellingen denkt te realiseren.

In de structuurvisie wordt Waterfront genoemd als een belangrijk project voor Harderwijk. Het voorziet in een aanzienlijk deel van de woningbehoefte. Het brengt de beleving van het water terug naar de stad.

Op de visiekaart 'Aantrekkelijke stad' is het plangebied aangegeven als Waterrijk wonen en Waterbelvédère. Het bestemmingsplan voorziet hierin.

Op de visiekaart 'Ondernemende stad' is in het plangebied een leisurelocatie aangegeven. Hiermee wordt de jachthaven bedoeld dat binnen het plangebied van dit bestemmingsplan valt.

Op de visiekaart 'Zorgzame stad' staat de sanering van asbest en LPG centraal. Ook is de aanleg van een fietsroute als onderdeel van het fietsnetwerk opgenomen. Het gaat om een fietsroute vanaf de N302 door het plangebied richting het centrum. De sanering is nagenoeg voltooid en in de fietsroute wordt voorzien.

Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met de structuurvisie.

3.3 Woonbeleid

3.3.1 Regionaal woonbeleid

De gemeenten in de regio Noord-Veluwe werken samen op het terrein van wonen. Dikwijls neemt ook de gemeente Epe deel aan de samenwerking. Regio Noord-Veluwe (RNV) heeft een regionale woonvisie opgesteld die als uitgangspunt dient voor de lokale woonvisies. Doel van deze woonvisie is om vraag en aanbod op de woningmarkt zo goed mogelijk op elkaar aan te sluiten. Eén van de conclusies is dat een kwaliteitsslag in de huur- en koopvoorraad voor wat betreft levensloopbestendigheid en energetische kwaliteit noodzakelijk is.

Een ander belangrijk onderdeel van het regionale woonbeleid is de verdeling van de regionale woningbouwopgave. In 2014 heeft de provincie de totale kwantitatieve opgave voor de regio Noord-Veluwe vastgesteld op 8.880 woningen voor de periode 2013-2025. De regiogemeenten hebben een verdeling afgesproken volgens onderstaand schema. In december 2016 is de ingecalculeerde reserve naar rato verdeeld. Voor Harderwijk betekende dit een toename van 262 woningen. Besloten is dit aantal te reserveren voor de omzetting van recreatiewoningen in het kader van het project Vitale vakantieparken.

  Bandbreedte lokale
behoefte  
Eerdere verdeling
(2014/2015)  
Laatste verdeling
(december 2016)  
Elburg   580 - 790   685   754  
Ermelo   1.030 - 1.350   1.190   1.309  
Harderwijk   2.170 - 3.060   2.615   2.877  
Hattem   430 - 520   475   523  
Heerde   620 - 750   685   754  
Nunspeet   830 - 940   885   974  
Oldebroek   560 - 850   705   776  
Putten   650 - 1.010   830   913  
Reserve     810    
       
Totaal   6.870 - 9.270   8.880   8.880  

Regionale woonopgave (bron: Regio Noord-Veluwe)

Begin 2017 heeft de provincie een nieuwe bevolkings- en huishoudensprognose vastgesteld. Voor de regio Noord-Veluwe wijkt de daaruit resulterende kwantitatieve woningbehoefte nauwelijks af van de eerder vastgestelde opgave. In het portefeuillehoudersoverleg van 2 mei 2017 is daarom besloten om de hierboven genoemde aantallen aan te houden. Kwalitatief is de nieuwe bevolkings- en huishoudensprognose aanleiding om kritisch te kijken naar woningbouwplannen die niet meer aansluiten bij de huidige en toekomstige vraag. Aansluitend bij de veranderende woonwensen gaan de regiogemeenten de komende periode inzetten op flexibele woonvormen en transformatie van bestaand vastgoed.

Het project Waterfront draagt voor een groot deel bij aan het voorzienin de woningbehoefte in Harderwijk.

3.3.2 Woonvisie Harderwijk 2017-2027

De uitgangspunten van het woonbeleid staan geformuleerd in de Woonvisie 2017-2027. Deze is op 25 april 2018 door de gemeenteraad vastgesteld. Met het woonbeleid werkt de gemeente Harderwijk aan de balans tussen vraag en aanbod op de woningmarkt. Daarbij wordt niet alleen gekeken naar de huidige bewoners, maar ook naar die van de toekomst. Uitgangspunt is dat iedereen in Harderwijk een woning kan vinden die past bij zijn of haar wensen en behoeften op het gebied van betaalbaarheid, toegankelijkheid en woonmilieu.

Door natuurlijke aanwas en migratie zal Harderwijk naar verwachting de komende decennia blijven groeien. Voor 2040 wordt een bevolkingstoename van 10.000 personen verwacht. Om deze groei te faciliteren wil de gemeente voor die tijd nog 4.000 woningen bijbouwen. 3.400 woningen zijn reeds in plannen belegd. Qua woningbouwtypes wordt ingezet op variatie en aanpasbaarheid. Tijdelijke woningen om pieken in de vraag op te vangen. Aanpasbare woningen om flexibel mee te bewegen met veranderende wensen en behoeften. En gevarieerde woonwijken voor een vitale mix van bewoners. Op deze manier blijft Harderwijk ook naar de toekomst betaalbaar en aantrekkelijk voor een breed publiek.

Op dit moment worden uitbreidingswijken Waterfront en Drielanden in hoog tempo volgebouwd. De toekomstige nieuwbouwopgave zal grotendeels in de bestaande stad worden gerealiseerd. Binnenstedelijk bouwen brengt nieuwe uitdagingen met zich mee. Denk aan hogere bouwkosten, veel direct belanghebbenden en een meer complexe ruimtelijke inpassing. Het wordt een uitdaging om voldoende woningen te bouwen in de lagere prijssegmenten, draagvlak te creëren onder omwonenden en de ruimtelijke kwaliteit hoog te houden.

Naast nieuwbouw wordt ook gewerkt aan de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad. Samen met de partners in het woondomein staat de gemeente voor een aantal grote maatschappelijke opgaven. Op het gebied van duurzaamheid wordt onder andere gestreefd naar een forse reductie van het energieverbruik, duurzame energie opwekking en ruimte voor klimaatadaptatie. Betaalbaarheid is daarbij een belangrijk aandachtspunt. Een andere opgave is de voortschrijdende vergrijzing. Om de veiligheid en het comfort van oudere bewoners te borgen, is het noodzakelijk om de toegankelijkheid van bestaande woningen te verbeteren. Ook moeten woningen geschikt worden gemaakt voor zorg- en dienstverlening aan huis. Daarbij gaat het niet alleen om individuele woningen, maar ook om de woonomgeving en infrastructuur van de wijk.

Samenvattend zijn de belangrijkste opgaven in het woondomein:

Nieuwbouw

  • Uitbreiding van het aanbod goedkope en middeldure woningen
  • Terugdringen van de wachttijd in de sociale huursector
  • Her- en deprogrammering in het dure segment
  • Tijdelijke woonruimte om pieken in de vraag op te vangen
  • Inbreiding en transformatie

Bestaande woningvoorraad

  • Bevorderen van doorstroming op de woningmarkt
  • Verduurzaming van de bestaande woningvoorraad
  • Bestaande woningvoorraad toekomst- en zorgbestendig maken

Wijken en buurten

  • Ontwikkelen van woonzorgzones
  • Gemixte en inclusieve wijken en buurten

Het bestemmingsplan past binnen de Woonvisie. De woningbouw voorziet voor een belangrijk deel in de woningbehoefte en draagt bij aan de realisatie van gevarieerde en aantrekkelijke woonwijken. Het plangebied is onderdeel van de transformatie van het industrieterrein Haven.

3.4 Archeologie en erfgoedbeleid

3.4.1 Nota Cultuurhistorie

In 2008 heeft de gemeente de nota Cultuurhistorie vastgesteld. Uitgangspunt in de nota is om de fysieke cultuurhistorie te behouden en te beschermen. Cultuurhistorische waardevolle panden zijn aangewezen als rijks- of gemeentelijke monumenten. Deze worden sectoraal beschermd door de Erfgoedwet en de Erfgoedverordening Harderwijk 2017. Bijzonder Cultuurlandschap wordt beschermd bij bestemmingsplan.

In paragraaf 5.2 wordt nader op cultuurhistorie ingegaan.

3.4.2 Archeologienota

Door ondertekening van het verdrag van Malta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Erfgoedwet is geregeld hoe met archeologische vindplaatsen en zichtbare monumenten moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij de planvorming te betrekken.

Het gemeentelijk archeologisch beleid is verwoord in het in april 2011 vastgestelde archeologiebeleid 2011-1015. Hieraan is de beleidskaart archeologie gekoppeld. De Beleidskaart Archeologie is tot stand gekomen door onderzoek van archeologisch adviesbureau RAAP (RAAP- rapport 2050 "Een actualisatie en herziening van de archeologische verwachting").

In de beleidskaart Archeologie is aangegeven wanneer bij nieuwe planontwikkelingen archeologisch vooronderzoek plaats dient te vinden.

Op grond van de Erfgoedwet kan bij bestemmingsplan worden bepaald, dat een aanvrager van een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit (bouwvergunning) of een aanlegactiviteit van werken geen bouwwerken zijnde (aanlegvergunning) een rapport over de archeologische waarden dient te overleggen. Aan de omgevingsvergunning kunnen indien nodig archeologische voorschriften worden verbonden. Op grond van de Erfgoedwet geldt deze verplichting niet bij projecten met een oppervlakte kleiner dan 100 m². De gemeenteraad kan hiervan een afwijkende oppervlakte (zowel naar boven als naar beneden) vaststellen.

Op de beleidskaart archeologie zijn per waarde- of verwachtingsgebied de vrijstellingsgrenzen aangegeven. Het beleid is om in bestemmingplannen een dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" op te nemen met bijhorende bouwregels en aanlegvergunningstelsel met inachtneming van de vrijstellingsgrenzen.

In paragraaf 5.2 wordt nader op archeologie ingegaan.

3.5 Welstandsbeleid

Een bestemmingsplan is erg belangrijk voor het bebouwen en gebruiken van gronden. Vergunningsaanvragen worden immers getoetst aan de regels uit het bestemmingsplan. Naast de bestemmingsplanregels en de bouwtechnische eisen waaraan een bouwwerk moet voldoen, is het uiterlijk ervan erg belangrijk. Hiervoor is een welstandsnota opgesteld.

In de welstandsnota van Harderwijk wordt invulling gegeven aan de esthetische aspecten van het ruimtelijke kwaliteitsbeleid. De welstandsnota gaat daarbij vooral in op de architectonische aspecten van bouwwerken, zoals massa, vorm, positionering, kleur- en materiaalgebruik en detaillering. In stedenbouwkundige zin spreekt de welstandsnota zich uit over de uitstraling en ligging van de bebouwing in relatie tot de omgeving.


In de welstandsnota zijn regels opgenomen voor:

  • kleine bouwinitiatieven die welstandsvrij zijn;
  • kleine bouwinitiatieven waarvoor de zogenaamde 'sneltoetscriteria' gelden (criteria voor de meest voorkomende kleine bouwactiviteiten);
  • grote bouwinitiatieven waarvoor lichte, gemiddelde en zware welstandstoets gelden;
  • grote bouwinitiatieven voor ontwikkelingslokaties, die in aparte beeldkwaliteitsplannen zijn vervat.


Voor Waterfront-Zuid is een beeldkwaliteitplan opgesteld dat onderdeel is van de welstandsnota. In het beeldkwaliteitplan voor Waterfront-Zuid uit 2013 is aangegeven dat voor de bebouwing en voor de inrichting van de openbare ruimte in Waterfront-Zuid wordt uitgegaan van een hoog ambitieniveau. Daarbij wordt gestreefd naar een herkenbare relatie met het water (een ‘nautisch karakter’). Daarnaast wordt voor de woonbebouwing gestreefd naar aansluiting in schaal en karakter bij de bebouwing in de binnenstad. Dit geldt met name voor bebouwing in de plandelen die het dichtst bij de binnenstad zijn gelegen. Het beeldkwaliteitplan heeft mede betrekking op het Dolfinarium.

In de welstandsnota is het volgende opgenomen over Waterfront-Zuid waar voorliggend bestemmingsplan onderdeel van is: "De gemeente Harderwijk en het Consortium Waterfront hebben gezamenlijk een supervisor aangesteld die zorg draagt voor de ruimtelijke kwaliteit van Waterfront-Zuid. Alle ontwikkelde bouwplannen voor Waterfront-zuid worden getoetst door de supervisor Waterfront aan het beeldkwaliteitsplan Waterfront-Zuid. Indien de supervisor van oordeel is dat het bouwplan voldoet aan het beeldkwaliteitsplan Waterfront-Zuid en daarmee ook voldoet aan redelijke eisen van welstand, wordt het bouwplan ambtelijk afgedaan. Indien de supervisor van mening is dat het bouwplan niet voldoet aan het beeldkwaliteitsplan vraagt hij tevens advies aan de CRK, die hij in zijn eindadvies verwerkt."

3.6 Milieubeleid

3.6.1 Milieubeleidsplan Harderwijk 2009-2012

De gemeente Harderwijk streeft naar samenhang in het bestaande veelomvattende milieubeleid. Het milieubeleidsplan 2009-2012 maakt inzichtelijk waar Harderwijk voor staat, geeft richting aan het beleid voor de komende periode en vervult een aanjaagfunctie om verbeteringen te realiseren. Vanuit deze gedachte worden twee speerpunten benoemd waarbij rekening is gehouden met de landelijke beleidsontwikkeling: klimaatbeleid en een gebiedsgericht milieubeleid. Het zorgdragen voor een duurzame leefomgeving is het hoofddoel van dit milieubeleid. Onder een duurzame leefomgeving verstaan we het voorzien in onze behoeften, zonder de toekomstige generaties de mogelijkheden voor dezelfde behoeftes te ontnemen. Dit milieubeleidsplan geeft kaders voor beleid en laat de bevolking van Harderwijk en Hierden zien hoe de gemeente zich inzet om de lokale milieuproblemen op te lossen.

Binnen de gemeentegrenzen bestaat een grote diversiteit in gebieden, met elk hun eigen kenmerken en functies. Bij ruimtelijke ontwikkeling streeft de gemeente naar een optimale leefomgevingskwaliteit. Door gebieden te onderscheiden wordt duidelijk welke milieukwaliteit gewenst is en of een ontwikkeling in het desbetreffende gebied past. Deze gebiedsgerichte benadering biedt ruimte om milieubeleid beter te laten aansluiten bij de dynamiek van ruimtelijke ontwikkelingen.

3.6.2 Gebiedsgericht milieubeleid

In het Milieubeleidsplan is voor verschillende delen van Harderwijk gebiedsgericht milieubeleid opgesteld. Door het opstellen van gebiedsgericht milieubeleid komen de specifieke kwaliteiten, knelpunten, de milieubelasting en de milieuambities van het gebied in beeld. Welk milieubeleid voor het voorliggende plangebied geldt, is weergegeven op een interactieve kaart op de gemeentelijke

milieuwebsite (www.harderwijk.nl/milieu).

3.6.3 Routekaart naar een klimaatneutraal Harderwijk: De Energieke stad

Harderwijk heeft vele kansen om zich te profileren op het gebied van duurzaamheid en in het bijzonder duurzame energie. Vanwege die kansen stelt de gemeente zich het volgende doel: in 2031 (Harderwijk 800 jaar) wordt binnen de gemeentegrenzen 45% minder CO2 uitgestoten (referentiejaar 2010). Deze ambitie zal worden bereikt door in te zetten op:

  • energie besparing;
  • opwekken van duurzame energie;
  • compenseren (bijvoorbeeld door inkoop groene energie).

Met het stellen van deze ambitie wil de gemeente in het bijzonder lokaal bijdragen aan de economische vitaliteit, leefbaarheid en identiteit van de gemeente. Het loont om te investeren in energiebesparende maatregelen vanwege lagere lasten en vanwege de toegevoegde waarde aan het investeringsobject. Maar het betekent ook dat het opwekken van energie geld oplevert, duurzame energie zal in de toekomst alleen maar waardevoller worden. Door nu te investeren in het opwekken van duurzame energie wordt de afhankelijkheid van stijgende energieprijzen en het opraken van fossiele brandstoffen in de toekomst beperkt. Het lokaal investeren van die opbrengsten of meedelen in revenuen draagt bij aan de vitaliteit en zelfvoorzienendheid van de gemeente. Daarnaast laat de gemeente met deze doelstelling zien dat zij haar principiële verantwoordelijkheid neemt ten aanzien van klimaatverandering. Let op! Duurzaamheid is nadrukkelijk meer dan alleen het besparen van energie of het treffen van milieumaatregelen (people-profit-planet).

3.7 Bodembeleid

De gemeente heeft samen met de omliggende gemeenten Elburg, Ermelo, Nunspeet, Elburg, Oldebroek en Putten een bodemkwaliteitskaart en bodembeheernota opgesteld. De Nota bodembeheer regio Noord Veluwe is vastgelegd in het document met kenmerk R002-1206995LNH-baw-V02-Nl d.d 21 januari 2014 (Tauw). In deze nota is omschreven welke keuzes de gemeenten hebben gemaakt ten aanzien van generiek en gebiedsspecifiek beleid, en onder welke voorwaarden grond en bagger mag worden toegepast binnen de regio.

In paragraaf 5.5.4 wordt nader op het aspect bodemkwaliteit ingegaan.

3.8 Waterbeleid

3.8.1 Europese Kaderrichtlijn Water (2003)

De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.

3.8.2 Nationaal Waterplan

De hoofddoelstelling voor waterbeheer in Nederland is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP): Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. Het Nationaal Waterplan is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening en is opgesteld voor de planperiode 2016-2021.

3.8.3 Waterbeleid in de 21e eeuw (2000)

De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers is er het risico van watertekorten en verdroging. De commissie "Waterbeheer 21e eeuw" heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen. Daarbij zijn De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' en' schoonhouden, scheiden en zuiveren' belangrijke uitgangspunten.


De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms in een stroomgebied wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

3.8.4 Omgevingsverordening Gelderland

Op 19 december 2018 stelden Provinciale Staten de Omgevingsverordening vast en deze is op 1 maart 2019 in werking getreden. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen in de Omgevingsvisie. Veel van deze regels waren eerder in diverse andere verordeningen van de provincie opgenomen. De provincie trekt deze oude verordeningen in en brengt de Omgevingsverordening ervoor in de plaats. De regels in de Omgevingsverordening zijn zodanig dat zij goed passen bij de accenten in de aanpak van de Omgevingsvisie.


De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.


De Omgevingsverordening heeft de status van:

  • Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1 Wet ruimtelijke ordening
  • Milieuverordening in de zin van artikel 1.2 Wet Milieubeheer
  • Waterverordening in de zin van de Waterwet
  • Verkeersverordening in de zin van artikel 57 van de Wegenwet en artikel 2 A van de Wegenverkeerswet


In de verordening staan ook doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd. Vanwege de Europese Kaderrichtlijn Water is voor bepaalde oppervlaktewateren vastgelegd of het een kunstmatig of sterk veranderd oppervlaktewater is. Ook zijn voor die oppervlaktewateren ecologische doelen geformuleerd. Voor verbetering van de grondwaterkwaliteit zijn maatregelen opgenomen.

3.8.5 Waterbeheer 21e eeuw

Het thema "water als ordenend principe" loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied, er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen. Het rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven, hebben besloten maatregelen voor een doelmatiger waterbeheer overeen te komen in dit Bestuursakkoord Water. Het waterschap gaat zich inzetten voor een mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van het watersysteem en de waterketen. Het doel is om de kwaliteit van het beheer te vergroten tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. De burger laten zien wat wordt bereikt en transparant zijn over de kosten.

Dat doen de partijen vanuit eigen verantwoordelijkheden waarbij we de expertise en deskundigheid met elkaar delen.

3.8.6 Waterbeheerprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Veluwe

Waterschap Vallei en Veluwe is beheerder en bevoegd gezag voor zowel waterkwantiteit als -kwaliteit van de primaire watergangen (voor gemeente Harderwijk ook de watergangen in het stedelijk gebied). Voor werkzaamheden op, aan of in nabijheid van watergangen en waterkeringen geldt de Keur en heeft het waterschap algemene regels opgesteld.

In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan wordt concreet invulling gegeven aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen.

3.8.7 Keur Waterschap Vallei en Veluwe

Op 1 januari 2014 is de nieuwe Keur met de Algemene - en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt deze regels vast ter behartiging van de waterschapstaak en het bereiken van de doelstelling zoals genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet.

Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst.


Om zijn taak uit te kunnen oefenen, maakt het waterschap gebruik van de Keur en de Legger. De Keur is een door het waterschapsbestuur vastgestelde verordening waar gedoogplichten, geboden en verboden in staan. Deze regels gelden voor toestanden en handelingen op en vlakbij waterkeringen, watergangen en kunstwerken zoals duikers. De Legger bevat de ligging en maatvoering van waterstaatkundige werken en waterpartijen, alsmede de onderhouds- en beschermingszones. In de Legger wijst het waterschap tevens aan wie het onderhoud van een watergang, dijk of constructie moet uitvoeren. Ook wordt bepaald of er controle (schouw) wordt gedaan. De legger bepaalt samen met de keur welke regels er voor inwoners en gebruikers gelden en wordt daarom door het bestuur van het waterschap gesteld. Het waterschap levert de gemeente deze gegevens aan, teneinde de hoofdwatergangen en waterkeringen, inclusief de onderhouds- en beschermingszone in het bestemmingsplan te regelen en de bouwmogelijkheden, voor zover noodzakelijk, te kunnen regelen.


Algemene regels

Veel handelingen op en nabij de waterstaatswerken zijn vrijgesteld van de vergunningsplicht. Deze handelingen heeft het waterschap in algemene regels opgenomen.

Verantwoordelijkheden

Hemelwater:

Een belangrijk principe is dat zoveel mogelijk van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegengegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.


Grondwater:

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.


Oppervlaktewater:

Het waterschap is verantwoordelijk voor het peilbeheer in regionaal oppervlaktewater. Daarbij heeft het waterschap de taak om het oppervlaktewatersysteem zo in te richten dat er geen inundatie plaatsvindt tot 1 maal per 100 jaar in stedelijk en 1 maal per 10 jaar in landelijk gebied.

3.8.8 Waterplan Harderwijk 2013-2018

Het Waterplan Harderwijk 2013-2018 is op 8 oktober 2013 vastgesteld en is een gezamenlijk plan van de gemeente Harderwijk en Waterschap Vallei en Veluwe. Met dit plan willen beide partijen, samen met burgers, verenigingen en andere betrokkenen, verder werken aan het verbeteren van het water in Harderwijk. De hoofddoelstelling van het Waterplan Harderwijk is: "In beeld te brengen en uitvoeren van de benodigde maatregelen voor het realiseren en behouden van een veilig, veerkrachtig en ecologisch gezond functionerend watersysteem met het oog op een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving".

In dit Waterplan is onder meer een Kansen- en knelpuntenkaart opgenomen. Het plangebied biedt kansen om de waterbeleving te vergroten en heeft als een knelpunt de beperkte doorstroming van het oppervlaktewater dat kan leiden tot een mindere waterkwaliteit. Het plan ziet als potentiele maatregelen voor het plangebied het gescheiden houden van hemelwater en huishoudelijk afvalwater, het vergroten van de waterbeleving en het verbeteren van de doorspoeling.

Voor alle wijken met een gemengd rioolstelsel geldt dat herstructureringsprojecten, daar waar mogelijk gecombineerd worden met het afkoppelen van hemelwater. Bij nieuwbouw dient de ontwateringsdiepte ten opzichte van het bouwpeil minimaal 0,9 m te zijn.

3.8.9 Zuiveringskring Afvalwaterketen Plan WHEP 2016-2020 (ZAP)

Het ZAP is een gezamenlijk plan van gemeenten Harderwijk, Ermelo en Putten alsmede Waterschap Vallei en Veluwe en heeft de status van het (wettelijk verplicht) verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP). In het plan zijn de volgende beleidsmatige uitgangspunten gedefinieerd voor de wettelijke gemeentelijk zorgplichten stedelijke afvalwater, hemelwater en grondwater:


Stedelijk Afvalwater

Uitgangspunt voor stedelijk afvalwater zijn de wettelijke verplichtingen Wet milieubeheer art. 10.33. Stedelijk afvalwater bestaat uit huishoudelijk afvalwater of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater, grondwater of ander afvalwater. De zorgplicht voor stedelijk afvalwater kent in vergelijking met de andere zorgplichten weinig vrijheid: inzamelen, transporteren en zuiveren (door het waterschap) is verplicht.


Hemelwater

Op het gebied van hemelwater is de belangrijkste opgave de gevolgen van de klimaatverandering op te vangen. We doen dit door aanpassingen van onze systemen en door meer gebruik te gaan maken van de openbare ruimte voor opvang en afvoer van hemelwater. Vanuit de Waterwet artikel 3.5 zijn gemeenten verantwoordelijk voor een doelmatige inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater. Deze verantwoordelijkheid geldt alleen zolang degenen die zich wil ontdoen van hemelwater niet redelijkerwijs de mogelijkheid heeft om het hemelwater zelf in de bodem of op een oppervlaktewater te lozen.

Uitgangspunten hierbij zijn:

  • Perceeleigenaar is in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor inzameling en verwerking van hemelwater (infiltratie op eigen terrein). Indien dit redelijkerwijs niet van de perceeleigenaar kan worden verwacht, zal de gemeente de zorgplicht over moeten nemen.
  • Perceeleigenaren van bestaande bebouwing worden gestimuleerd om hemelwater van de vuilwater riolering af te koppelen.
  • Bij eventuele reconstructie: hemelwater van openbaar gebied afkoppelen van riolering, tenzij dit niet doelmatig blijkt te zijn.
  • Bij eventuele nieuwe grootschalige ontwikkelingen (inbreiding en/of herinrichting): hemelwater in principe bij voorkeur lokaal inzamelen en verwerken (infiltratie of lozing op oppervlaktewater), tenzij dit ondoelmatig blijkt te zijn (bijvoorbeeld bij hoge grondwaterstand of bestaand dicht stedelijk gebied).


Om het afstromend hemelwater schoon te houden worden geen uitlogende materialen gebruikt bij de woningbouw en in de openbare ruimte (straatmeubilair en dergelijke). Op nieuwe bouwlocaties zal alleen het huishoudelijk afvalwater worden aangesloten op de gemeentelijke riolering. Voor het hemelwater moet een andere wijze van afvoeren worden gevonden. Hiervoor bestaan in principe twee mogelijkheden, namelijk infiltratie in de bodem en lozing op het oppervlaktewater.


Grondwater

De bewoner heeft de verplichting om grondwater op eigen terrein te verwerken (waterwet art. 3.6). De gemeente heeft een regierol wat inhoudt dat in overleg met degene die overlast ervaart er wordt gekeken naar een mogelijke oplossing.

Uitgangspunten hierbij zijn:

  • de perceeleigenaar: verwerkt grondwater op eigen terrein en zorgt voor een waterdicht pand.
  • de gemeente: neemt meldingen in ontvangst en zoekt naar een oplossing.
  • alleen als geen enkele andere partij een oplossing kan of hoeft te bieden, dan neemt de gemeente maatregelen. Er worden alleen maatregelen genomen als sprake is van structurele grondwateroverlast die de gemeente op een doelmatige manier kan oplossen.
  • het waterschap; neemt peilbesluiten en beïnvloedt hiermee de grondwaterstand. Vooral buiten de bebouwde kom speelt het waterschap hiermee een belangrijke rol. Ook verleent het waterschap vergunning voor kleinere grondwateronttrekkingen.
  • de provincie: verleent vergunningen voor grotere industriële grondwateronttrekkingen, onttrekkingen voor de drinkwatervoorziening en onttrekkingen voor een bodemenergiesysteem. Ook werkt de provincie aan natuurontwikkeling. Vooral als ergens sprake is van verdroging zal grondwater voor de provincie een belangrijk onderwerp zijn.


Grondwaterneutraal bouwen

Voor de bouw van eventuele ondergrondse ruimten (kelders) moet de grondwaterstand gedurende de uitvoeringsperiode mogelijk worden verlaagd. De constructie van de kelder(s) moet zodanig waterdicht worden uitgevoerd dat na de bouw in de gebruiksfase geen (permanente) grondwaterstandverlaging nodig is. Tevens betekent dit ook, dat bij nieuwbouw het vloerpeil (bijvoorbeeld ophogen) of de bouwwijze (bijvoorbeeld kruipruimte loos) moet worden afgestemd op de grondwaterstand, zodat er geen permanente drainage nodig is. Om grondwateroverlast te voorkomen moet er een watertoets worden uitgevoerd.

3.8.10 Watertoets

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van rijk, provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. In paragraaf 5.4 zijn de resultaten van de watertoets beschreven.

3.9 Groenbeleid

In het Handboek Harderwijks Groen staat het Harderwijkse groenbeleid voor stad, landschap en bos in samenhang met elkaar beschreven. Dit beleidsplan is in december 2007 door de raad van de gemeente Harderwijk vastgesteld. Hoofddoelstelling van beleid is de hoofdstructuur van stedelijk groen (de Groene Mal) in stand te houden en te versterken. Hier zal niet worden gebouwd en worden ontbrekende schakels hersteld.

Het groen dient naast belevingswaarde een duidelijke gebruikswaarde te bezitten (sport/spel).

Door met bomen de straatprofielen optisch te versmallen werkt beplanting ook snelheidsverlagend en vormt het een alternatief voor verkeersdrempels en andere obstakels.

3.10 Verkeers- en vervoersbeleid

3.10.1 Verkeer

Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Harderwijk is opgenomen in het Verkeersstructuurplan (VSP). Het VSP is in december 2010 vastgesteld door de gemeenteraad van Harderwijk en het plan bestaat uit een deel Mobiliteitsvisie (met een doorkijk naar 2030) en een deel Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (met een doorkijk tot 2015).

Het VSP geeft aan dat de komende jaren prioriteit wordt gegeven aan het aanpakken van verkeersonveiligheid in algemene zin en verkeersonveilige locaties in het bijzonder en daarnaast het stimuleren van het fietsverkeer in de gemeente Harderwijk.

3.10.2 Parkeren

Op 23 mei 2013 is door de gemeenteraad een Parkeernormennota vastgesteld. Deze Parkeernormennota is een uitwerking van de vastgestelde visie op parkeren in Harderwijk (GVVP). De
Parkeernormennota dient tevens als uitbreiding/toevoeging aan de parkeerfondsregeling.

Omdat er geen wettelijke, door de rijksoverheid vastgestelde en voorgeschreven parkeernormen bestaan, heeft de gemeente Harderwijk besloten om de parkeernormen in één document vast te stellen met normen die specifiek toepasbaar zijn voor de situaties binnen de gemeente Harderwijk.

Deze parkeernormen worden gebruikt bij het berekenen van de parkeerbehoefte bij voorzieningen als woningen, scholen, winkels, kantoren en bedrijven. Het vaststellen van deze parkeernormen is onder meer voor burgers, projectontwikkelaars en de gemeente Harderwijk zelf van belang. Door het vaststellen is het namelijk voor iedere belanghebbende duidelijk en inzichtelijk welke parkeernormen voor een bepaalde functie gehanteerd worden. Hierdoor ontstaat eenduidigheid in het parkeernormenbeleid.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de planopzet beschreven voor de belangrijkste beleidsvelden. De beschrijving van de huidige situatie heeft al plaatsgevonden in Hoofdstuk 2. Na eerst de uitgangspunten van het plan te vermelden, wordt in dit hoofdstuk stilgestaan bij de vrije kavels op het Noordereiland. Vervolgens wordt beschreven op welke wijze daarmee in dit bestemmingsplan wordt omgegaan.

4.2 Uitgangspunten

Uitgangspunt van dit bestemmingsplan is het zoveel mogelijk consolideren van de juridisch bestaande situatie. Dit betekent dat de reeds gebouwde en vergunde situatie verankerd wordt. Verder bestaan de ontwikkelingen waarin het plan voorziet, voornamelijk uit het woningbouwprogramma waar de omgevingsvergunningprocedure nog voor doorlopen moet worden (zie volgende paragraaf).

Met dit nieuwe bestemmingsplan ontstaat nu voor elke bewoner in het plangebied een bestemmingsplanregeling die zoveel mogelijk in lijn is met de bestemmingsplanregelingen zoals die voor de andere wijken in Harderwijk worden gehanteerd. Verder wordt rekening gehouden met de maatschappelijke ontwikkelingen in de loop der jaren. Dit uit zich in het plan door bijvoorbeeld flexibelere gebruiksmogelijkheden van de woning, zoals het toestaan van bed & breakfast in de woning en/of mantelzorg en de regeling voor beroep aan huis.

4.3 Ontwikkelingen

Het plangebied kent enkele nog te bebouwen percelen. Het betreft de vrije kavels aan de noordzijde van het Noordereiland. Hiervoor zijn nog geen omgevingsvergunningen afgegeven (peildatum december 2019). De bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn al wel vastgelegd in vastgestelde bestemmingsplannen.

Voor deze kavels zijn kavelpaspoorten opgesteld. Deze zijn door het college van b&w vastgesteld in september 2019.

Ook aan de zuidzijde van het Noordereiland en de noordzijde van het Zuidereiland bevinden zich vrije kavels. Alle vrije kavels in het plangebied zijn opgenomen in een eigen bestemming (Wonen-2), omdat de regeling afwijkt van de overige woningen in het plangebied (Wonen-1). In de bestemming Wonen-2 is per kavel een verwijzing gemaakt naar het desbetreffende kavelpaspoort.

Hoofdstuk 5 Onderzoek

5.1 Algemeen

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Per onderzoeksaspect wordt een beschrijving gegeven van de situatie ter plaatse.

5.2 Cultuurhistorie en archeologie

5.2.1 Inleiding

Op 1 januari 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening aangepast als uitwerking van het in 2009 door het rijk ingezette beleid Modernisering Monumentenzorg (MoMo). Voor de ruimtelijke ordening betekent dit een omschakeling van een objectgerichte naar omgevingsgerichte benadering. Door deze modernisering moet bij het opstellen van een bestemmingsplan meer rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie en hoe in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

5.2.2 Cultuurhistorie

De huidige bestaande structuur is recent gerealiseerd en er bevinden zich geen cultuurhistorische waardevolle elementen in het plangebied.

5.2.3 Archeologie

Het grootste deel van het plangebied staat op de Beleidskaart Archeologie aangegeven als 'diep vergraven onder archeologisch niveau' en 'verstoord'. Het gaat om de woongebieden en de jachthaven. Er is daarom geen archeologisch onderzoek vereist en er hoeft voor deze delen geen dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' te worden opgelegd.

Delen van het water ten westen van de jachthaven hebben wel archeologische verwachtingswaarden. Deze hebben de dubbelbestemming Waarde - Archeologie gekregen.

5.3 Ecologie

Wet natuurbescherming

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Deze wet vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Het doel van de wet is het behouden en herstellen van de natuur. Het is belangrijk voor de natuur dat er veel verschillende planten- en diersoorten zijn. Sommige soorten zijn kwetsbaar. Een goede natuurbescherming is belangrijk. Wanneer het met de natuur goed gaat, is er ook meer ruimte voor economische en andere maatschappelijke activiteiten. De wet kent twee soorten bescherming: gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

Natura 2000

Binnen de Wet natuurbescherming zijn de Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden en vormt daarmee de basis voor het Europees beleid voor behoud en herstel van biodiversiteit. Natura 2000 is niet alleen ter bescherming van gebieden, maar draagt ook bij aan soortenbescherming. Natura 2000 omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen geformuleerd. Voor de Natura 2000-gebieden geldt ook de zogenaamde externe werking. Dit betekent dat ook gekeken moet worden of er negatieve effecten zijn van ontwikkelingen die plaatsvinden buiten de begrenzing van het Natura 2000-gebieden maar die toch van invloed kunnen zijn op dit gebied.

In 2010 is voor het gehele project Waterfront een zogenoemde 'Passende beoordeling' opgesteld, een integraal ecologisch onderzoek naar effecten te verwachten effecten van het project Waterfront op de
natuurwaarden in de Natura-2000 gebieden Veluwe en Veluwerandmeren. In 2013 is deze 'Passende
beoordeling' geactualiseerd. Zowel in 2010 als in 2013 werd in de 'Passende beoordeling geconstateerd:

'De onderhavige passende beoordeling, die is opgesteld met de beste ter beschikking staande kennis
en informatie, wijst uit dat het project Waterfront Harderwijk, zowel afzonderlijk als in combinatie met
andere projecten, geen significant negatieve gevolgen heeft voor soorten waarvoor instandhoudingsdoelstellingen zijn opgesteld. Dit betekent dat er geen aantasting van de natuurlijke
kenmerken plaatsvindt van de Natura 2000-gebieden Veluwerandmeren en Veluwe als gevolg van het
project Waterfront.'


Op basis van de geactualiseerde Passende Beoordeling heeft de provincie Gelderland in 2014 een
Natuurbeschermingswet-vergunning verleend voor de realisering van alle onderdelen van het project
Waterfront waarvoor niet al eerder een Nb-wet-vergunning was verleend.

Omdat voorliggend bestemmingsplan het vastleggen van de bestaande situatie betreft, wordt een nieuw onderzoek niet nodig geacht. Uitzondering hierop zijn de 11 vrije kavels aan de noordrand van het Noordereiland. Door een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (29 mei 2019) is een streep gezet door het Programma Aanpak Stikstof. Voor de zekerheid is daarom een stikstofberekening uitgevoerd voor de 11 vrije kavels (zie bijlage 1). Hierin is berekend of de aanleg- en gebruiksfase leiden tot stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Uit de berekening is gebleken dat de stikstofdepositie 0,00 mol/ha/jr bedraagt. De ontwikkeling van de 11 vrije kavels vormt hiermee geen belemmering voor Natura 2000.

Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone

Om de biodiversiteit nu en voor toekomstige generaties Gelderlanders veilig te stellen, beschermt de provincie het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Het GNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang.

De Groende Ontwikkelingszone (GO) bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Het gaat vooral om landbouwgrond, maar ook om terreinen voor verblijfs- en dagrecreatie, infrastructuur, woningen en bedrijven. De GO heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De provincie nodigt de Gelderse samenleving uit om in de GO initiatieven te ontwikkelen die bijdragen aan de realisatie van deze dubbele doelstelling. Vanwege de dubbele doelstelling is er in de GO ruimte voor nieuwe ontwikkelingen en voor een uitbreiding van bestaande bedrijven, woningen en bouwwerken en andere functies.

Alleen de zuidwestelijke punt van jachthaven De Knar valt in het GNN. Hier zijn geen ontwikkelingen voorzien. De rest van het plangebied valt niet in het GNN of de GO (zie onderstaande afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00209-0002_0010.jpg"

Ligging plangebied ten opzichte van GNN en GO

Soortenbescherming

De soortenbescherming in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van dier- en plantensoorten. In grote lijnen blijft de bescherming gelijk aan de oude Flora- en Faunawet. Het doel van deze wet is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende dier- en plantensoorten. De wet hanteert het 'nee, tenzij'-principe. Dit betekent dat alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten in principe verboden zijn. Alleen onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. Hiervoor moet een ontheffing worden aangevraagd bij de provincie. De aanvraag moet onderbouwd worden met een onderzoek naar het voorkomen van en de effecten op beschermde soorten.

In de nieuwe wet is daarnaast een zogenaamde 'algemene zorgplicht' opgenomen. De zorgplicht is van toepassing op alle planten en dieren, ongeacht of ze wettelijk beschermd zijn. De zorgplicht houdt in dat er bij ingrepen, zoals bouwactiviteiten, altijd zorgvuldig moet worden omgegaan met aanwezige planten en dieren. Schadelijke activiteiten moeten zoveel mogelijk worden voorkomen.

Dit bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk, die gepaard gaan met aanmerkelijke aantasting van vegetatie. In 2013 en begin 2014 zijn alle destijds nog aanwezige bedrijfsgebouwen gesloopt. Ook de (zeer schaarse) vegetatie is weggehaald, omdat in het voorjaar van 2014 de bodemsanering in het plangebied Waterfront moest worden gestart. Daarvoor moest alle aanwezige bebouwing en beplanting worden verwijderd. Voordat is overgegaan tot het verwijderen van bebouwing en beplanting is door bureau Viridis uit Culemborg een onderzoek ingesteld naar gevolgen voor flora en fauna. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek is door de Dienst Regelingen van het ministerie van Economische zaken een ontheffing ex artikel 75 van de Flora- en Faunawet verleend. Bij het verlenen van de benodigde sloopvergunningen is rekening gehouden met de bij deze vergunning behorende voorschriften.

Conclusie

Ecologie vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan. In de planvorming van het gehele project Waterfront is voldoende ecologisch onderzoek gedaan en zijn de benodigde ontheffingen en vergunningen verkregen. Omdat voorliggend bestemmingsplan het vastleggen van de bestaande situatie betreft, wordt een nieuw onderzoek danwel het opnieuw aanvragen van ontheffingen/vergunningen niet nodig geacht.

5.4 Watertoets

5.4.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen, een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin staat de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan op de waterhuishouding. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan gevolgen heeft voor de waterhuishouding (waaronder grondwater en waterveiligheid). Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.

5.4.2 Voorgeschiedenig

Voor het project Waterfront is reeds in oktober 2002 gestart met de procedure voor de Watertoets. In de periode 2002-2012 heeft hierover regelmatig overleg plaatsgevonden tussen de gemeente Harderwijk, Waterschap Vallei en Veluwe (t/m 2012 "Waterschap Veluwe") en Rijkswaterstaat Midden Nederland. Resultaten zijn vastgelegd in verschillende Watertoetsdocumenten en in de waterparagrafen van opgestelde deel-bestemmingsplannen en MER-documenten. Hierbij is sprake geweest van een 'aangroeidocument', waarbij steeds verdieping heeft plaatsgevonden aansluitend bij het proces in de ruimtelijke planvorming (Masterplan -> Bestemmingsplan -> Uitwerkingsplan).

In 2009 is met alle partijen overleg gevoerd en is een overkoepelend 'Basisdocument watertoets Waterfront Harderwijk' (12 januari 2010) opgesteld. In het Milieueffectrapport Waterfront Harderwijk (het MER, d.d. februari 2010), deel B, wordt in hoofdstuk 7 uitvoerig ingegaan op het aspect water. In het MER deel B, hoofdstuk 7, paragraaf 5 zijn aanbevelingen ('bouwstenen') opgenomen voor het 'Meest Milieuvriendelijk Alternatief' (MMA).

In 2012 is met de 'waterpartners' overleg gevoerd over diverse wateraspecten van het gehele plan Waterfront. Hierbij is afgesproken dat er voldoende aan de doelstelling van het watertoets proces is voldaan (het vroegtijdig betrekken en informeren), en dat toetsing van de nadere uitwerking plaats kan vinden in de reguliere vergunningprocedures (waterwetvergunning). Gelet op het al gevoerde overleg, het beschikbare materiaal en het globale karakter van de verschillende uitwerkingsplannen is toen afgesproken dat er geen aanleiding meer was om voor het vervolgproces (realisatiefase) nog afzonderlijk overleg over de watertoets te voeren.

Het bestemmingsplan Waterfront-Zuid Waterstad, het overkoepelende plan, is in februari 2008 door de gemeenteraad vastgesteld. In de toelichting bij dat bestemmingsplan is een uitvoerige paragraaf over de waterhuishouding opgenomen.

De voor dit bestemmingsplan relevante versie (12 januari 2010) van het aangroeidocument Watertoets is als bijlage opgenomen in het MER (MER deel C bijlage 13). Deze watertoets beschouwt integraal de ontwikkelingen in Waterfront Zuid en Waterfront Noord-II. In het MER is het 'Meest Milieuvriendelijk Alternatief' (MMA) aangegeven. Dit bestemmingsplan maakt, wat de wateraspecten betreft, realisering van het MMA mogelijk.

In het MER wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling Waterfront Zuid een neutrale invloed zal hebben op de wateraspecten (paragraaf 4.6 van deel B-7 Water).


In een wateradvies uit 2006 is het verzoek geuit om in komende bestemmingsplannen een voorbeeld te geven hoe het richtinggevende karakter van de watertoets heeft doorgewerkt op de uiteindelijke inhoud van het bestemmingsplan. Hieronder is op hoofdlijnen aangegeven op welke wijze hieraan invulling is gegeven.

5.4.3 Onderzoeksresultaten

Aanleghoogte in relatie tot hoogwaterbescherming
Ten gevolge van klimaatveranderingen zal de zeespiegel in de loop van deze eeuw waarschijnlijk gaan stijgen. Omdat het IJsselmeer afwatert in de Waddenzee, heeft een zeespiegelstijging gevolgen voor de afwateringssituatie van het IJsselmeer. De lozingssituatie van het IJsselmeer bepaalt voor een belangrijk deel ook de lozingssituatie van de Randmeren.

Voor de realisering van de nieuwe woonwijken binnen het plangebied is in een vroegtijdig stadium gekozen voor een aanleghoogte van 1,60+ m NAP op basis van uitgangspunten zoals aangegeven in een brief van Rijkswaterstaat Directie IJsselmeergebied (RDIJ) aan de Gemeente Harderwijk d.d. 9 november 2001 waarin ingegaan wordt op de bescherming tegen overstroming. Daarin zijn verschillende manieren van beschermen genoemd (integraal ophogen en/of bescherming met een dijk).

Bij het bepalen van de aanleghoogte is van het volgende uitgegaan:

  • 1. Er is rekening gehouden met de verwachte ontwikkelingen tot 2050, uitgaande van het worst-case scenario. Ontwikkelingen die zich na die tijd voordoen, zijn niet meegenomen in het bepalen van de aanleghoogte.
  • 2. Daarnaast is rekening gehouden met de toekomstige gebruiksfunctie: beleving van water is een belangrijk aspect in de woonwijk, de afstand tot het water dient dan ook niet te groot te zijn.
  • 3. Omdat het plangebied wordt omsloten door de N302, het Dolfinarium terrein en een kade loodrecht op de N302, wordt het plangebied beschermd tegen golfaanval.


Sinds het vaststellen van bestemmingsplan Waterfront Zuid - Waterstad zijn de inzichten met betrekking tot de peilontwikkeling voor de Veluwe Randmeren gewijzigd. In de beginfase van het denken over zeespiegelstijging werd nog uitgegaan van waterstandverhogingen binnen het IJsselmeergebied van 1 tot 1.5 meter.

Uitgaande van het huidige zomerpeil van 0,05 m-NAP is er bij een peilstijging van 1 m (mogelijke situatie 2100) een drooglegging van 65 cm. Dit is gering. Om het gebied te beschermen tegen hoog water, bestaat de mogelijkheid om de kades die het plangebied deels omgeven, uit te breiden, zodat het gehele plangebied in de toekomst kan worden afgesloten met een waterkering. De waterkering is in dit plan mogelijk gemaakt door het opnemen van de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering.

Bij nadere verkenningen in het kader van de Deltaprogramma's Waterveiligheid en Zoetwatervoorziening zijn de prognoses voor de waterstandsverhogingen naar beneden bijgesteld en gedifferentieerd naar deelgebied.

Het plangebied grenst aan het Wolderwijd. De watergangen in het plangebied staan in open verbinding met dit waterlichaam. Anno 2018 is het winterstreefpeil/zomerstreefpeil van het Wolderwijd 0,30- mNAP/0,05- mNAP. Zoals opgenomen in Deltaprogramma 2015 (en peilbesluit 2018) wordt het winterstreefpeil in het Wolderwijd tot 2050 niet aangepast. Voor de periode na 2050 blijft voor het IJsselmeer de optie open om het winterpeil beperkt mee te laten stijgen met de zeespiegel (maximaal 10-30 cm), maar alleen als dat noodzakelijk en kosteneffectief is. Voor het Markermeer en de Veluwerandmeren (incl. Wolderwijd) wordt ook na 2050 geen stijging van het gemiddeld winterpeil voorzien: in geval van verdere stijging van het IJsselmeer na 2050 treedt het ontkoppelingsbesluit in werking.

Het zomerpeil in het IJsselmeer, het Markermeer en de Zuidelijke Randmeren kan op langere termijn mogelijk een grotere bandbreedte krijgen tussen 0,40- en 0,10+ m NAP. Over het zomerpeil in het Wolderwijd (onderdeel van de Veluwerandmeren) wordt in Deltaprogramma 2015 niets genoemd. In de 'Tussentijdse wijziging van het Nationaal Waterplan', d.d. december 2014, is aangegeven, dat ook na 2050 geen verandering in het peilbeheer in de zomer optreedt in de Veluwerandmeren. Initiatiefnemers blijven zelf verantwoordelijk voor eventuele schade in buitendijkse gebieden.


Compensatie waterberging

In bestemminsplan Waterfront Zuid - Waterstad werd nog uitgegaan van een compensatieverplichting voor verlies aan waterbergend vermogen op de Veluwerandmeren als gevolg van landwaanwinning.

Deze verplichting is komen te vervallen. In het Nationaal Waterplan, dat op 22 december 2009 door het kabinet is vastgesteld, is bepaald (op bladzijde 170/171) dat in deze specifieke situatie compensatie niet (meer) nodig is. In het NWP wordt aangegeven, dat de voorgenomen buitendijkse ontwikkelingen bij Harderwijk niet zullen leiden tot een significante afname van het waterbergend vermogen van het IJsselmeergebied en daarmee niet tot significante veiligheidsrisico's. Als uitzondering op wat is vastgelegd in de Nota Ruimte, hoeft daarom het verlies aan waterbergend vermogen als gevolg van het project Waterfront, niet te worden gecompenseerd. Dit beginsel is ook vastgelegd in deltaprogramma 2015.


Inrichting watergang en oevers

In Waterfront-Zuid wordt gewoond aan water. De watergangen zijn voornamelijk stedelijk ingericht en krijgen recreatieve- en gebruiksfuncties (vaarwater, kijkwater, water om langs te recreëren). De oeverovergangen met het vasteland bestaan hoofdzakelijk uit kades. Vanwege (kind)veiligheid zijn/worden ter plekke van (ophaal-)bruggen en toeleidingen balustrades aangebracht. Voorst zijn op diverse locaties drenkelingentrappen aan de kades aangebracht. Alle oppervlaktewateren in Waterfront-Zuid zijn varend bereikbaar. Vanwege een vast brugverbinding geldt een hoogte beperking voor varend materieel in de bereikbaarheid van het water 'opgesloten' tussen Watersportboulevard en Zuider-/Noordereiland.


Oppervlaktewaterkwaliteit (binnenstedelijk)

De watergangen in Waterfront staan in open verbinding met het water in het Wolderwijd en (indirect) het Veluwemeer. De waterkwaliteit van dit oppervlaktewater is de afgelopen decennia sterk verbeterd, mede door maatregelen vanuit het regionale project Integrale Inrichting Veluwerandmeren (o.a. beperken nutriënten belasting op de Veluwerandmeren vanuit beken en RWZI effluent).

Om de oppervlaktewaterkwaliteit goed te houden hanteert gemeente Harderwijk het volgende beleid:

  • 1. Schoon hemelwater wordt op private percelen waar mogelijk in de bodem geïnfiltreerd. Schoon hemelwater vanuit de openbare ruimte wordt rechtstreeks geloosd op oppervlaktewater.
  • 2. Mogelijk vervuild hemelwater van wijk ontsluitingswegen met een hoge verkeersintensiteit wordt in de bodem geïnfiltreerd en/of via een bodempassage geloosd op het oppervlaktewater.
  • 3. Vervuild hemelwater wordt via het vuilwaterstelsel afgevoerd naar de RWZI.


In een watersysteem is de voedselrijkdom vaak een oorzaak van achteruitgang van de ecologie en waterbeleving. Dit gebeurt in samenspel met de doorstroming en verblijftijd in het watersysteem. Doorstroming en voedselrijkdom beïnvloeden elkaar: een systeem met meer doorspoeling/verversing van het water kan een grotere voedselrijkdom hebben voordat er waterkwaliteitsproblemen ontstaan. Er is dan ook geen harde grens te stellen: het gaat om een samenspel van doorspoeling (en verblijftijd), voedselrijkdom en inrichting van het watersysteem.

Wanneer het water stilstaat in de watertakken waar woningen aan het water worden gerealiseerd, is de kans aanwezig dat zich knelpunten met de waterkwaliteit voordoen. Voorkomen van vervuiling van het oppervlaktewater en het vergroten van de doorspoeling van de watertakken beperkt dit risico.

De twee aspecten van de waterkwaliteit die de meeste aandacht vragen zijn de bacteriologische samenstelling van het water in relatie tot (mogelijke) recreatie aan/in het water, en de voedselrijkdom van het water en daaraan gerelateerde problemen zoals (blauw)algenbloei. Ook is de aanwezigheid van zwerfvuil van belang ten aanzien van beleving.


Waterkwaliteit (bacteriologisch)

Om het Waterfront aantrekkelijk in te richten en ook mogelijkheden te hebben voor recreatie is het van belang dat er niet te veel bacteriën (bijvoorbeeld E. coli) in het water voorkomen die problemen kunnen opleveren voor de volksgezondheid. De E. coli bacteriën komen vanuit menselijke en dierlijke ontlasting (faeces).

Via een hemelwaterstelsel kan hondenpoep op straat ook voor afspoeling van bacteriën zorgen. Deze bacteriën kunnen bij (directe) lozing vanuit het hemelwaterstelsel in het oppervlakwater terecht komen.

Om het risico op verslechtering van de bacteriologische waterkwaliteit te beperken zijn de volgende principes toegepast (deels buiten plangebied):

  • binnen plangebied geen overstortvoorzieningen vanuit vuilwaterstelsel op oppervlaktewater
  • buiten plangebied (Waterfront Noord: 2012 vorming van retentiebassin ten oosten van N302 waarmee frequentie en uitworp van ongezuiverd rioolwater vanuit het gemeentelijk stelsel op Veluwemeer is gereduceerd)
  • in het plangebied zijn geen zwemwaterlocaties voorzien
  • opruimplicht hondenpoep
  • geen hondentoilet (in verband met risico op vervuiling/besmetting van afstromend hemelwater)


Waterkwaliteit (chemisch/visueel)

Om het risico op verslechtering van de chemische waterkwaliteit te beperken zijn de volgende principes toegepast (deels buiten plangebied):

  • de watergangen zijn voldoende breed (>10 m) en diep (>1 m) uitgevoerd. Diepere delen (1,5 meter of dieper) zorgen voor minder opwarming van het watersysteem, voorkomen dat het gehele water dichtbegroeid raakt, en zorgen voor mogelijkheden tot het bezinken van zwevend stof en nutriënten;
  • door op strategische locaties duikerverbindingen aan te brengen wordt gebruik gemaakt van overheersende windrichting (passieve doorstroming);
  • er worden geen uitlogende materialen gebruiken op plaatsen die in contact kunnen komen met (grond)water;
  • door schoon hemelwater te lozen op de uiteinde van de watergangen wordt de verversing/doorstroming verbeterd;
  • mogelijk licht vervuild hemelwater (bijvoorbeeld van wegen met een hoge verkeersintensiteit) wordt niet rechtsreeks op oppervlaktewater geloosd (bodem infiltratie);
  • huishoudelijk afvalwater wordt ingezameld en afgevoerd naar RWZI (geen overstortvoorzieningen vanuit vuilwaterstelsel naar oppervlaktewater in het plangebied);
  • buiten plangebied: duikerverbinding tussen Friesegracht en Vissershaven (aanvoer van kwalitatief goed water vanuit Drielanden);
  • buiten plangebied: duikerverbinding tussen Vissershaven en Lelyhaven met circulatiegemaal (mogelijkheid om oppervlaktewater te circuleren over havenarmen; actieve doorstroming';
  • hemelwater dat valt op private percelen wordt op eigen terrein geïnfiltreerd of via oppervlak op de perceelgrens aangeboden. Hiermee wordt het risico op foutaansluitingen (het lozen van huishoudelijk afvalwater op hemelwaterstelsel) tot een minimum beperkt;
  • in het hemelwatersysteem van parkeerkoffers binnen de woongebieden zijn benzine olieafscheiders toegepast;
  • vervuiling vanuit pleziervaartuigen: vaartuigen kunnen een bron zijn van verontreiniging. Tijdens schoonmaakwerkzaamheden en onderhoud komen olie, verf en coating vrij. Oudere schepen hebben vaak geen voorziening voor de opvang van afvalwater en uiteraard ontstaat er op de schepen ook afval. In het Besluit jachthavens van 3 augustus 2004 worden regels gesteld ter bescherming van het milieu met betrekking tot jachthavens. De gemeente zal deze regels handhaven en kan nadere eisen stellen met betrekking tot vaartuigen in relatie tot onder andere afvalstoffen, afvalwater en waterbesparing. Vooruitlopend op een definitieve sanitaire voorziening te realiseren in de bebouwing Stadshaven-Noordzijde is een tijdelijke sanitairunit (toiletten / douches) afgemeerd in de Stadshaven. Voor lediging van de vuilwatertanks aan boord van de recreatievaartuigen zijn twee vuilwaterafgifte voorzieningen geïnstalleerd.

Behandeling hemelwater en afvalwater

In het plangebied wordt schoon hemelwater (daken en extensief gebruikte wegen en terreinen) afgevoerd naar het oppervlaktewater. Mogelijk licht vervuild hemelwater wordt in bodem geïnfiltreerd. Huishoudelijk afvalwater (inclusief vervuild hemelwater) wordt via het vuilwaterstelsel afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (rwzi Harderwijk). Het gezuiverde afvalwater wordt geloosd op het Veluwerandmeer.


Grondwateroverlast en grondwateronderlast

Grondwateroverlast in het gebied wordt voorkomen door te zorgen voor voldoende ontwatering. Als minimale ontwateringsdiepte voor nieuw stedelijk gebied geldt in principe 70 cm beneden het maaiveld bij een overschrijding van 1 maal per jaar. De ontwateringsdiepte van 70 cm beneden het maaiveld is gericht op de grondwaterstand bij gebouwen, wegen, kabels en leidingen. In parken en ander stedelijk groen kunnen hogere grondwaterstanden worden geaccepteerd; ter plaatse van bijzondere (natte) natuur binnen stedelijk gebied is een hogere grondwaterstand gewenst.


Voor het plangebied geldt het volgende:

  • 1. Bij een aanleghoogte van 1,60 m+NAP is er tot 2050 nog een drooglegging van 1,35 m. Tot 2050 zijn er dan ook geen aanvullende maatregelen voor een goede ontwatering noodzakelijk;
  • 2. Bij een peilstijging tot 0,95 m+NAP is er nog een drooglegging van 0,65 m. In dit geval zou de ontwatering niet meer voldoen aan de eigen normen van de gemeente. Hierbij moet de kanttekening worden geplaatst, dat het allerminst zeker is dat het grondwaterpeil inderdaad met een meter zal stijgen. De grondwaterstanden hebben een sterke relatie met het streefpeil en zijn minder gevoelig voor tijdelijke peilstijgingen. Op dit moment is niet duidelijk wat de toekomstige streefpeilen zullen zijn en welke gevolgen tijdelijke peilstijgingen hebben op de grondwaterstanden in Waterfront-Zuid. De ontwateringssituatie op langere termijn is wel een punt van aandacht.

Grondwaterkwaliteit/verontreinigde waterbodem

In het plangebied is zijn geen (mobiele) grondwaterverontreinigingen aangetroffen.


Een deel van de waterbodem in het plangebied was ernstig verontreinigd. Op een beperkt aantal locaties is het verontreinigd waterbodemmateriaal verwerkt in (te) diepe waterbodem en afgedekt met schoon/schoner bodemmateriaal.


Beheeraspecten oppervlaktewater

Rijkswaterstaat is de waterkwaliteits- en waterkwantiteitsbeheerder van de randmeren. Er is sprake geweest van de overdracht van het beheer van de watergangen binnen het plangebied aan Waterschap Vallei en Veluwe. Echter, zolang deze watergangen in open verbinding blijven staan met het Veluwemeer blijft Rijkswaterstaat, op grond van het 'Besluit aanwijzing zijwateren van hoofdwateren' beheerder van deze watergangen. In 2007 is de noodzaak onderzocht om te komen tot bestuurlijke overeenkomst tussen Gemeente Harderwijk, Rijkswaterstaat en Waterschap. Toen duidelijk werd dat Rijkswaterstaat beheerder zou blijven is het overleg hierover beëindigd.

De gemeente is eigenaar en beheerder van de kademuren en beheert de nautische aspecten (waaronder veiligheid) van het havengebieden. Bij werkzaamheden in de haven is de Waterwet van kracht. In overleg met Rijkswaterstaat Midden Nederland zal na afronding van de realisatiefase de beheersituatie worden aangepast aan de feitelijke veranderingen in het gebied Waterfront.

In juni 2013 heeft RWS (ambtelijk) aangegeven dat zij weliswaar waterbeheerder en bevoegd gezag is, maar geen rol ziet in operationele waterbeheer voor het oppervlaktewater dat binnen het plangebied ontstaat met een dicht stedelijk karakter. Deze taakopvatting is een uitvloeisel van bestuurlijke prioriteitstelling (prioriteit ligt bij vaargeulen). Bovendien moet onderscheid gemaakt worden tussen de globaal na te streven basiskwaliteit van het oppervlaktewater in de Veluwerandmeren en een hogere waterkwaliteit -of een verhoogde beheer inspanning om de basiskwaliteit te kunnen behouden- als gevolg van lokale functieverandering op initiatief van derden. RWS kan deze globale basiskwaliteit behouden met beperkte beheerinspanningen. RWS staat open voor nadere afstemming, maar ziet geen wettelijke verplichting om een bijdrage te moeten leveren aan een hogere waterkwaliteit dan de basiskwaliteit. De nieuwe inrichting en gebruik van het water in het Waterfront zal moeten voldoen aan de vergunningsvoorwaarden van de Waterwet.


Wateroverlast door extreme neerslag

Het hemelwaterstelsel is conform het gemeentelijk rioleringsplan (ZAP WHEP) 2015-2020) getoetst op de volgende wateroverlast criteria:

  • a. ontwerpbui 9 (herhalingstijd 5 jaar): geen water op straat
  • b. ontwerpbui 10 (herhalingstijd 10 jaar): geen water op straat op belangrijke ontsluitingswegen en geen schade door water op straat.


Klimaatrobuuste inrichting: door iets 'opgebolde' hoogteverloop van het maaiveld en de korte afstroom afstanden vanuit de woongebieden naar oppervlaktewater met een 'oneindige' opvangcapaciteit is het risico op grootschalige schade door accumulatie van hemelwater bij extreme neerslag beperkt.

Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van het waterbeleid uit paragraaf 3.8 de volgende uitgangspunten:

  • Hemelwater wordt op basis van de trits 'vasthouden-bergen-afvoeren' zoveel mogelijk ter plaatse vastgehouden. Wanneer lozen in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is kan geloosd worden op oppervlaktewater. Lozen van hemelwater op de vuilwater riolering is in principe niet toegestaan;
  • Afvalwater niet zijnde 'schoon' hemelwater aansluiten op het gemeentelijk rioolstelsel. Het bestaande stelsel moet toereikend zijn voor eventuele toename van de (piek)belasting;
  • Houdt bij het ontwerp rekening met de gemiddelde hoogste grondwaterstand;
  • De ontwikkeling dient in de gebruiksfase grondwaterneutraal te zijn. Structurele drainage of andere middelen om grondwater af te voeren zijn in principe niet toegestaan.
  • Geen uitlogende materialen gebruiken op plaatsen die in contact kunnen komen met (grond)water;
  • Mogelijk is een watervergunning of melding nodig. Een watervergunning van het waterschap/RWS is bijvoorbeeld nodig voor het lozen van water op oppervlaktewater en het onttrekken van grondwater.


Conclusie

De wettelijk verplichte watertoets proces is doorlopen en het bestemmingsplan is in overeenstemming met het waterbeleid.

5.5 Milieu

5.5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk komen de relevante milieu- en omgevingsaspecten aan bod. Het betreffen hier de randvoorwaarden en beperkingen die voorkomen uit het beleid en wetgeving op het gebied van: geluid (Wet geluidhinder), luchtkwaliteit (Wet luchtkwaliteit), bodem (Wet bodembescherming), bedrijvigheid (Wet milieubeheer) en externe veiligheid (BRZO, REVI, Bevi, Wet milieubeheer).

Dit bestemmingsplan is met name conserverend van karakter. Enkel op de vrije kavels op het Noorder- en Zuidereiland zijn nog geen (geprojecteerde) woningen aanwezig. In dit bestemmingsplan wordt met name in gegaan op de milieuaspecten die belemmerd kunnen werken voor de woningen die nog niet gerealiseerd of geprojecteerd zijn. Voor de reeds gerealiseerde/geprojecteerde woningen zijn de milieuaspecten in de onderliggende bestemmingsplannen voldoende onderzocht.

5.5.2 Geluidhinder

Wet geluidhinder

De mate waarin geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door een industrieterrein, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In de Wgh zijn normen opgenomen voor de toelaatbare geluidbelasting als gevolg van de verschillende geluidbronnen. De Wgh maakt een onderscheid tussen de voorkeursgrenswaarde en de hoogst toelaatbare geluidbelasting. Wanneer de geluidbelasting onder de voorkeursgrenswaarde valt, worden de effecten van geluid zonder meer toelaatbaar geacht. Indien de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, maar de geluidbelasting de ten hoogste toelaatbare geluidwaarde niet te boven gaat, is de overschrijding na een afweging, toelaatbaar.

De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai is 48 dB en de ten hoogst toelaatbare waarde is 63 dB, voor binnenstedelijk gebied. De voorkeursgrenswaarde vanwege een gezoneerd industrieterrein is 50 dB(A) en de ten hoogst toelaatbare waarde is 55 dB(A).

Geluid wegverkeer

Verkeerswegen hebben volgens de Wgh aan weerszijden zones. Een zone kan, afhankelijk van de situatie, een breedte hebben van 100 tot 600 m. Binnen deze wettelijke zones geldt het grenswaardensysteem van de Wgh voor het toetsen van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen. Akoestisch onderzoek is noodzakelijk, wanneer dergelijke bestemmingen nieuw in de wettelijke zones worden geprojecteerd.


Van de volgende wegen liggen de geluidzones over het plangebied:

  • de provinciale weg N302 (80 km/h);
  • de Knardijk west en de Knardijk Oost (50 km/h). Dit zijn de wegen parallel naast de N302;
  • Flevoweg (30 km/h). In de uiteindelijke situatie is dit één van de ontsluitingswegen van het plangebied;
  • nieuwe nog deels te realiseren wegen binnen het plangebied o.a.:
    • 1. de Vuurtorenweg (50 km/h);
    • 2. Zuiderhoofd (50 km/h) (in oudere plannen Weg naar de parkeergarage genoemd).


Voor de eerstelijnsbebouwing richting de N302 en voor de Burgemeester de Meesterstraat zijn voor geheel Waterfront totaal 380 Hogere waarden voor Wegverkeerslawaai tot maximaal 63 dB en voor nieuwe wegen binnen het plangebied voor 120 woningen tot 58 dB beschikbaar, zie de afbeelding hieronder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00209-0002_0011.png"

Bij elke omgevingsvergunning bouwen in Waterfront-Zuid - Waterstad wordt gecontroleerd of voor die omgevingsvergunning de benodigde Hogere waarden nog binnen het quotum beschikbaar zijn. Hierdoor zijn, binnen de randvoorwaarden van de bestemmingsplannen waaronder het quotum aan Hogere waarden, nog wijzigingen aan gebouwen mogelijk.

Geluid Industrie

Boven de N302 ligt het geluidgezoneerde industrieterrein Lorentz. Deze zone is vastgelegd in het vaststellingsbesluit 7-8-1990. Het industrieterrein onder de N302 is gesaneerd om de aanleg van Waterfront mogelijk te maken. Op 20-11-2008 is een nieuwe (kleinere) geluidzone vastgesteld voor het kleinere gezoneerde industrieterrein Lorentz. De geluidzone hiervan ligt nog steeds grotendeels over het plangebied, waardoor voor een deel van de woningen hogere waarden dan de voorkeurswaarde van 50 dB(A) voor industrielawaai noodzakelijk zijn.

Het industrieterrein Lorentz en het plangebied van Waterfront zijn gescheiden door de N302. Voor de eerstelijnsbebouwing richting het industrieterrein zijn voor geheel Waterfront totaal 350 Hogere waarden voor industrielawaai tot maximaal 55 dB(A) beschikbaar.

Bij elke omgevingsvergunning bouwen in Waterfront-Zuid - Waterstad wordt gecontroleerd of voor die omgevingsvergunning de benodigde Hogere waarden nog binnen het quotum beschikbaar zijn. Hierdoor zijn, binnen de randvoorwaarden van de bestemmingsplannen waaronder het quotum aan Hogere waarden, nog wijzigingen aan gebouwen mogelijk.

Conclusies geluid Wgh

In diverse onderliggende bestemmingsplannen en wijzigingen daarvan zijn akoestische onderzoeken uitgevoerd. Uit die onderzoeken bleek telkens dat voldaan werd aan de maximale hogere grenswaarden en aan het totaal aantal beschikbare hogere waarden.

Bewaking van het totaal aantal beschikbare hogere waarden voor industrielawaai en wegverkeerslawaai wordt voortgezet.

5.5.3 Luchtkwaliteit

De EU-normen ten aanzien van luchtkwaliteit zijn in juli 2001 door de Nederlandse overheid overgenomen in het Besluit Luchtkwaliteit. Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma van kracht geworden waarin de uitvoering van luchtkwaliteitsmaatregelen gepland staan.

In verband met de toetsing aan de normen voor luchtkwaliteit is het noodzakelijk inzicht te verkrijgen in de te verwachten concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) ten gevolge van het verkeer. De normen ten aanzien van luchtkwaliteit zijn in onderstaande tabel weergegeven.

  Jaargemiddel-de
grenswaarde
(µg/m3)  
Uurgemiddelde
grenswaarde
(µg/m3)  
Daggemiddeldegrenswaarde
(µg/m3)  
Maximaal aantal
overschrijdingen
per jaar  
Ingangsdatum
grenswaarde
 
NO2   40   200 (1-1-2005)   -   18   1-1-2010  
PM10   40   -   50   35   1-1-2005  

Toetsingskader luchtkwaliteit, Bijlage 2 Wet milieubeheer

Ten behoeve van de voorgaande bestemmingsplannen zijn onderzoeken naar luchtkwaliteit uitgevoerd. Uit de voor alle onderzochte jaren uitgevoerde luchtkwaliteitsonderzoeken blijkt dat op sommige locaties de etmaalgemiddelde concentraties PM10 worden overschreden. De overschrijdingen beperken zich tot het oppervlak van de weg of direct naast de weg.

Voor NO2 en overige stoffen van het Besluit Luchtkwaliteit worden geen grenswaarden overschreden.

Samenvattend kan geconcludeerd worden dat er ten aanzien van de luchtkwaliteit geen belemmeringen zijn voor het plangebied van voorliggend bestemmingsplan.

5.5.4 Bodemkwaliteit

In de diverse onderliggende bestemmingsplannen zijn overwegingen met betrekking tot het aspect bodemkwaliteit opgenomen. Omdat de saneringen en met name de sanering met asbest binnen het plangebied volledig zijn uitgevoerd, wordt de actuele situatie in onderliggen overwegingen beschreven.

Op dit moment zijn de saneringen nog niet formeel afgerond, omdat het bevoegd gezag (Provincie Gelderland) daar nog geen officiële uitspraak over heeft gedaan. In overleg met de saneerder, consortium, de ODRA (Omgevingsdienst Regio Arnhem) en Provincie Gelderland is afgesproken vooruitlopend uit te gaan van het juist uitgevoerd zijn van deze saneringen en kan voor de huidige situatie voor de vaste bodem worden uitgegaan van onderstaande situatie zoals weergegeven in onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00209-0002_0012.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00209-0002_0013.png"

Situatie sanering Waterfront

In het saneringsrapport voor Waterfront is opgenomen dat de bovenste twee meter wordt voorzien van asbestvrije grond. Daaronder zal op een deel van het bestemmingsplangebied (voornamelijk “voormalig” schiereiland) de asbestverontreiniging zitten met een folie als scheidende laag. Voor het hele gebied geldt dan ook tot deze twee meter geen beperking voor het bouwen of wonen.

Voor de onderliggende bodem gelden voor de woongebieden in voorliggend plangebied twee regels. In de groene gebieden van bovenstaande afbeelding is onder deze leeflaag ook geen asbesthoudende grond aanwezig. In de gele gebieden is onder de leeflaag van 2 meter (vanaf 0,4 m –NAP) asbest houdende grond aanwezig. Deze is aanwezig in gehalten onder de landelijk norm van 100 mg/kg d.s.. Formeel gezien geldt hier geen saneringsplicht voor. Echter is er voor het gebied Waterfront voor gekozen om bij de sanering uit te gaan van asbest 0 mg/kg d.s. in de leeflaag. In de waterbodem is nog wel asbest boven de norm aanwezig.

Jachthaven De Knar valt in de bruine gebieden wat betekent dat er sterk met asbest verontreinigde grond aanwezig is onder de leeflaag vanaf 1,0 m - NAP.

Beleid grondverzet:

Binnen deelgebied Waterfront in Harderwijk heeft/zal vanwege de herontwikkeling veel grondverzet plaatsgevonden/plaatsvinden. Er is voor de volgende gebiedsspecifieke afspraken voor grondverzet binnen deelgebied Waterfront gekozen:

  • De dubbele toets uit het generiek beleid is niet van toepassing.
  • Er mag overal grond met klasse Natuur en landbouw toegepast worden, mits de kwaliteit van de partij is vastgesteld door de bodemkwaliteitskaart (bij herkomst buiten Waterfront) of een milieuhygiënische verklaring.
  • Er mag overal grond met klasse Wonen toegepast worden, ongeacht de ontvangende bodemkwaliteit, mits deze grond afkomstig is uit deelgebied Waterfront.
  • Er mag grond met klasse Industrie toegepast worden onder verhardingen ter plaatse van infrastructuur (wegen, parkeerplaatsen), ongeacht de ontvangende bodemkwaliteit, mits deze grond afkomstig is uit deelgebied Waterfront.
  • De bodemkwaliteitskaart geldt niet als bewijsmiddel bij het ontgraven van grond binnen Waterfront. Voor het vaststellen van de kwaliteit van een partij is een milieuhygiënische verklaring nodig (partijkeuring, bodemonderzoek et cetera)*
  • Wanneer een partij grond vanuit Waterfront op een andere plek binnen de regio toegepast wordt, is een milieuhygiënische verklaring nodig. Onderdeel daarvan moet in ieder geval een onderzoek op asbest conform NEN 5707 zijn, om na te gaan of de grond asbest bevat in gehalten boven de hergebruiksnorm / interventiewaarde*

* Deze komt te vervallen als de sanering is goedgekeurd door het bevoegd gezag.

Deze regels gelden uitsluitend voor onverdachte locaties binnen Waterfront. Verdachte locaties moeten eerst onderzocht worden volgens de geldende protocollen voor verkennend en/of nader bodemonderzoek. Grondverzet binnen en vanuit gevallen van ernstige bodemverontreiniging vindt plaats onder toezicht van het bevoegd gezag Wet bodembescherming, de provincie Gelderland.

De motivatie voor de keuzes voor afwijkende regels voor grondverzet in Waterfront luidt als volgt:

  • Door het hanteren van deze regels voor grondverzet verandert de bodemkwaliteit niet op gebiedsniveau binnen Waterfront en voldoet daarmee aan het stand-still beginsel.
  • Het risico op de aanwezigheid van partijen grond met een mindere kwaliteit dan volgens de bodemkwaliteitskaart aanwezig is, wordt in Waterfront hoger geacht dan elders binnen de regio. Op deze manier wordt voorkomen dat partijen grond met een afwijkende kwaliteit in andere deelgebieden terecht komen.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor dit bestemmingsplan.

5.5.5 Bedrijven en milieuzonering

Bij milieuaspecten moet zowel worden gedacht aan de geschiktheid van de locatie voor de beoogde ontwikkelingen, als aan de mogelijke gevolgen van die ontwikkelingen voor de omgeving.

In de onderliggende bestemmingsplannen is al uitvoerig onderzoek uitgevoerd naar diverse relevante milieuaspecten. Bij het realiseren van de woningen in Waterfront fase 2 is rekening gehouden met de milieuaspecten van de omliggende bedrijven. Het gaat dan met name om:

  • het geuraspect van de RWZI Harderwijk;
  • geluid afkomstig van het Dolfinarium en jachthaven De Knar.

Het geluid afkomstig van industrieterrein Lorentz is in de subparagraaf “geluid” (zie 5.5.2) opgenomen en daarom wordt daar in deze paragraaf niet verder op ingegaan.

Geur RWZI

De vrije kavels waarop woningbouw nog niet gerealiseerd/geprojecteerd is, hebben geen invloed op de bedrijfsvoering van de RWZI doordat er reeds bestaande woningen (Watersportboulevard) op kortere afstand tussen de RWZI en deze kavels liggen.

In de onderliggende bestemmingsplannen is reeds rekening gehouden met de meest recente inzichten met betrekking tot de geurcontour van de RWZI Harderwijk (Wabo-vergunning 2017).

Dolfinarium

Uit onderzoeken behorend bij de onderliggende bestemmingsplannen volgt dat de milieucontour van het Dolfinarium gedeeltelijk over het plangebied ligt. In de verbeelding bij het bestemmingsplan is deze contour overgenomen. Binnen deze contour mogen geen woningen gebouwd worden. Dit is in de regels vastgelegd.

Jachthaven De Knar

Uit eerder uitgevoerde onderzoek blijkt dat de jachthaven akoestisch gezien geen belemmeringen oplevert voor Waterfront fase 2. Tevens wordt de jachthaven niet in zijn bedrijfsvoering belemmerd door de woningen in Waterfront fase 2.

Conclusie

Het Dolfinarium heeft invloed op het plangebied. Hiermee wordt voldoende rekening gehouden door geen woningbouw toe te staan binnen de milieucontour. Voor de overige aspecten zijn er geen belemmeringen voor het nieuwe bestemmingsplan voor Waterfront fase 2.

5.5.6 Externe veiligheid

Inleiding

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto- en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Circulaire effectafstanden LPG tankstations

In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Beleidsvisie externe veiligheid

In april 2014 is de Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Harderwijk vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is de toepassing van verschillende restrictieniveaus voor het al dan niet toestaan van risicovolle bedrijven op bedrijventerreinen. Elk bedrijventerrein is gekoppeld aan een restrictieniveau. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen, worden dus niet per definitie uitgesloten, maar dit is wel als restrictieniveau opgenomen. Het oprichten van nieuwe risicovolle bedrijven buiten bedrijventerreinen wordt tevens niet per definitie uitgesloten, al moet wel rekening worden gehouden met een optimale ruimtelijke ordening en veiligheid.

Onderzoeksresultaten

Een groot deel van de woningen in het plangebied is reeds gerealiseerd. Bij de inrichting van het gebied is de VNOG nauw betrokken geweest. Waardoor optimaal rekening gehouden is met het positioneren van gebouwen ten opzichte van aanwezige risicobronnen. Onderstaande afbeelding geeft een overzicht van het plangebied in relatie tot de risicobronnen nabij het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00209-0002_0014.png"

Overzicht risicobronnen omgeving planlocatie (bron: signaleringskaart EV Gelderland)

De bestaande en vergunde woningen en nog ca. 11 te vergunnen woningen worden conserverend bestemd met de functie woningbouw. Het geheel wordt beschouwd als een kwetsbaar object.


Stationaire risicobronnen

Binnen en nabij het plangebied zijn geen (geprojecteerde) stationaire risicobronnen aanwezig die een belemmering kunnen vormen voor het bestemmen van de woningen. Er is geen wettelijke belemmering vanuit externe veiligheid voor het realiseren van de planontwikkeling.

Wel ligt nabij het plangebied het industrieterrein Lorentz. Op industrieterrein Lorentz zijn BEVI-bedrijven toegestaan. In beginsel kan de PR10-6 contour/veiligheidsafstand van BEVI-bedrijven op industrieterrein Lorentz over andere percelen vallen. Echter, met het vaststellen van de beleidsvisie externe veiligheid mag de PR10-6 contour/veiligheidsafstand van BEVI-bedrijven op industrieterrein Lorentz alleen nog maar over infra en openbaar groen vallen. De huidige bedrijven op het bedrijventerrein voldoen hieraan. Ten aanzien van nieuw op te richten bedrijven zal bij de aanvraagprocedure getoetst worden of hieraan voldaan kan worden. Het bedrijventerrein Lorentz vormt vooralsnog geen belemmeringen in het kader van externe veiligheid voor de planlocatie.

Mobiele risicobronnen

Plaatsgebonden risico

Nabij de planlocatie zijn twee mobiele risicobronnen gelegen te weten; de spoorlijn Amersfoort - Zwolle (op ca. 1500 meter) en de N302.

De spoorlijn Amersfoort-Zwolle en de provinciale weg N302 hebben geen plaatsgebonden risico contour of een plasbrandaandachtgebied. De planontwikkeling is wettelijk mogelijk vanuit het externe veiligheid.


Groepsrisico

Het plangebied ligt op ca. 30 meter van de N302. Op grond van de Tebodin rapportage "Inventarisatie risicobronnen Harderwijk" (documentnummer: 2234180002) blijkt dat geen sprake is van een overschrijding van meer dan 10% van de oriëntatiewaarde. Er kan worden volstaan met een verantwoording van het groepsrisico voor de onderdelen zelfredzaamheid en rampenbestrijding. Dit conform de eerder genoemde beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Harderwijk.

Ook ligt het plangebied binnen het invloedsgebied toxisch van de spoorlijn Amersfoort-Zwolle. Het groepsrisico dient standaard verantwoord te worden voor de onderdelen zelfredzaamheid en rampenbestrijding.

Verantwoording Groepsrisico

Ten behoeve van de verantwoording van het groepsrisico is advies opgevraagd bij de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland (VNOG). Op 1 oktober 2018 is dit advies ontvangen (zie bijlage 2) en dit advies is betrokken in de verantwoording groepsrisico.


Maatgevende scenario's

Zowel voor het transport over de spoorlijn Amersfoort-Zwolle als de provinciale weg N302 is sprake van brandbare gassen en toxische vloeistoffen/gassen. De schadelijk effecten bij incidenten kunnen verder reiken dan het invloedsgebied en effecten veroorzaken in het plangebied. De maatgevende scenario´s voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid waarbij het plangebied binnen het invloedsgebied van brandbare gassen en toxische vloeistoffen/gassen ligt, is een wolkbrandexplosie en een toxische wolk. Onderstaand is vanuit deze scenario's ingegaan op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp

Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Voor ambulances is het van belang een goede bereikbaarheid door minimaal twee toe- en uitgangswegen te realiseren. Voor ambulances is het namelijk niet alleen van belang om zo snel mogelijk bij de objecten te komen, maar ook om zo snel mogelijk weer weg te kunnen rijden zonder hinder te ondervinden van andere (hulpverlenings)voertuigen.

De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen

Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Het plangebied valt niet helemaal binnen het bereik van de zogenaamde WAS-palen. Het ministerie is bezig om het aantal WAS-palen in Nederland te reduceren. Het is om die reden niet reëel om een extra WAS-paal te adviseren. De VNOG adviseert om het gebruik van NL-alert te stimuleren onder de bewoners en aanwezige personen binnen het plangebied.

Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Bij een wolkbrandexplosie scenario is het advies om te vluchten van de risicobron af.

Conclusie externe veiligheid

Het bestemmen van de bestaande en vergunde woningen en de nog te vergunnen woningen in het plangebied Waterfront fase 2 is wettelijk gezien mogelijk voor externe veiligheid. Er zijn voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid en rampenbestrijding. De VNOG wordt betrokken in het vergunningstraject bij de nog te vergunnen woningen op de vrije kavels op het Noordereiland.

5.6 Kabels en leidingen

Er is op 31 mei 2018 een KLIC-melding gedaan (KLIC = Kabels en Leidingen Informatie Centrum). Middels een KLIC-melding worden de aard en locatie van ondergrondse kabels en leidingen inzichtelijk gemaakt. De KLIC-melding gaf aan dat er uitsluitend leidingen door het plangebied lopen die planologisch niet relevant zijn.

In en nabij het plangebied zijn ook geen bovengrondse hoogspanningslijnen of hogedrukaardgastransportleidingen aanwezig.

Als met een graafmachine wordt gegraven, dient een graafmelding bij KLIC gedaan te worden. Dan wordt er nadere informatie verschaft teneinde graafschade te voorkomen.

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen werkt niet belemmerend op het project.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten

6.1 Inleiding

6.1.1 Informatie bestemmingsplan

Ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële regelingen, dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd, gepresenteerd en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. De regeling is afgestemd op de Wro, Bro en daarbij behorende ministeriële regelingen. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving, zoals opgenomen in de op 1 oktober 2010 in werking getreden Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Een bestemmingsplan kan echter niet alles regelen. Via het Besluit omgevingsrecht is het bijvoorbeeld mogelijk om in bepaalde situaties vergunningvrij te bouwen, ook al staat een bestemmingsplan die bebouwing niet toe. In die gevallen gaat hetgeen bij wet vergunningvrij gebouwd kan worden voor op de bepalingen van het bestemmingsplan.


Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wro volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren;
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).


Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (voorheen: bouwvergunning) en regels voor het verrichten van 'werken' (voorheen: aanlegvergunning).

Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken (aanleggen).
6.1.2 Verbeelding, regels en toelichting

Een bestemmingsplan moet worden opgezet volgens de eisen die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) daaraan stelt en de wettelijk voorgeschreven opzet en vormgeving van de 'RO standaarden 2012'.

Een bestemmingsplan bestaat uit drie onderdelen, te weten een 'toelichting', de 'regels' en een 'verbeelding'. De verbeelding (voorheen bekend als 'plankaart') en de regels (voorheen bekend als 'voorschriften') vormen samen het juridische deel van het bestemmingsplan. Alleen deze twee zijn bindend voor de burger en de overheid. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.

Op de verbeelding is aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemming met een bestemmingsvlak en soms via aanduidingen. De planregels van het bestemmingsplan bevatten de juridische verklaring, middels maximale bouw- en gebruiksmogelijkheden, van de op de verbeelding weergegeven bestemmingen en aanduidingen.

Die toegekende gebruiks- en bouwmogelijkheden aan gronden kunnen, naast de rechtstreekse bestemming, op de verbeelding op twee manieren nader worden ingevuld:

  • 1. Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkelbestemming' (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • 2. Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding dat betrekking heeft op een vlak op die kaart. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.


De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van een bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan, indien de regels en de verbeelding hier ruimte voor laten.


Hoofdstukopbouw van de regels

De regels zijn, zoals voorgeschreven in de 'RO standaarden 2012', verdeeld over 4 hoofdstukken:

Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is de wijze bepaald waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).

Bestemmingsregels

In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouw- en gebruiksregels en, eventueel, ook regels voor het 'uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden' opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen. Ieder artikel van de hoofdbestemmingen kent, eveneens conform de 'RO standaarden 2012', een vaste opzet.

Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het betreft onder andere:

  • a. antidubbeltelregel: Deze bepaling regelt dat grond die reeds eerder bij een verleende bouw- of omgevingsvergunning is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning mag worden meegenomen. Deze regel is wettelijk verplicht om op te nemen in een bestemmingsplan en is rechtstreeks overgenomen uit het Bro;
  • b. algemene gebruiksregels: In dit artikel wordt een algemeen gebruiksverbod gegeven, wat geldt voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan, voor gebruik in strijd met de bestemming;
  • c. algemene afwijkingsregels: In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan voor algemene en geringe afwijkingen van de bouwregels (maatvoering) voor zover al elders in de planregels in afwijkingen is voorzien. Hiermee kan in specifieke situaties maatwerk worden geboden en biedt het bestemmingsplan voldoende flexibiliteit.

Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen.

  • a. overgangsregels: Deze regel is wettelijk verplicht om op te nemen in een bestemmingsplan en is rechtstreeks overgenomen uit het Bro. Dit artikel bevat regels die als doel hebben bestaande situaties (gebruik of bouwwerken), welke niet in overeenstemming zijn met het bestemmingsplan, te regelen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebruik en bouwen. Het overgangsrecht met betrekking tot bouwen en bouwwerken regelt dat bouwwerken die aanwezig waren ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, maar in strijd zijn met het bestemmingsplan, onder overgangsrechtelijke bescherming vallen. Dat wil zeggen dat deze bouwwerken mogen blijven bestaan. Deze bescherming geldt ook voor bouwwerken die op deze peildatum legaal kunnen worden gebouwd, maar nog niet zijn gebouwd. De regeling bevat voorts een bevoegdheid voor burgemeester en wethouders om bij een omgevingsvergunning af te wijken ten behoeve van een beperkte uitbreiding (maximaal 10%) van het niet in het nieuwe bestemmingsplan passende bouwwerk. Bouwwerken die wel bestonden op de genoemde peildatum, maar zijn gebouwd zonder (omgevings)vergunning, zijn expliciet uitgesloten van de beschermende werking van het overgangsrecht. Het overgangsrecht voor met het nieuwe bestemmingsplan strijdig gebruik regelt dat het gebruik van gronden dat bestaat op het moment dat het nieuwe bestemmingsplan van kracht wordt, mag worden voortgezet. Het bestaande gebruik dat (ook) in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan, is echter van deze beschermende werking van het overgangsrecht uitgesloten, indien het op grond van het recht nog mogelijk is om hiertegen op te treden.
  • b. slotregel: Dit artikel bevat de titel (naam) van het vast te stellen bestemmingsplan.
6.1.3 Juridische regeling

Het is zaak om voor de bestaande en de toekomstige bebouwing en functies een bestemmingsregeling te ontwerpen, die zoveel mogelijk ruimte biedt voor verandering en aanpassing aan veranderende wensen. Het plan dient flexibel en doelmatig te zijn en dient rechtszekerheid te bieden omtrent de ruimte voor verandering. Daar staat tegenover dat het plan de nodige bescherming moet bieden tegen ontwikkelingen die schadelijk zijn voor anderen. Bescherming tegen een zodanige ontwikkeling wordt samengevat in de term rechtsbescherming.

Dit betekent dat in principe aan de gebruiker van gronden en opstallen zoveel mogelijk vrijheden worden gegeven. Deze zijn als recht in het plan geformuleerd. Als in bepaalde gevallen een mogelijke beschadiging van de belangen van andere burgers wordt verwacht, geeft het plan als recht meer beperkte mogelijkheden. Voor uitzonderingssituaties biedt het plan ruimere mogelijkheden in de vorm van binnenplans afwijken van het bestemmingsplan bij omgevingsvergunning.

6.1.4 Afwijken van de regels

In een bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen inzake afwijking van het bestemmingsplan bij omgevingsvergunning. Deze afwijkingen van de regels zijn bedoeld om de nodige flexibiliteit in het plan te brengen, zodat kan worden gereageerd op onvoorziene omstandigheden. Het gaat daarbij om relatief kleinschalige ruimtelijke ingrepen. Bij grotere ingrepen ligt het voor de hand een wijzigingsbevoegdheid op te nemen of tot een planherziening te komen. Algemene regels voor afwijken in het plan betreffen:

  • a. niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken in het openbaar gebied. Deze mogen een hoogte hebben van maximaal 5 meter, een inhoud van maximaal 70 m3 en een oppervlakte van maximaal 25 m². Het betreft bouwwerken ten dienste van het openbaar nut;
  • b. bouw van erkers, balkons, luifels, bordessen, pergola's en dergelijke bouwwerken aan de voorgevel met een diepte van maximaal 1,50 meter;
  • c. bouwen van antennes met een bouwhoogte van maximaal 25 meter;
  • d. de maatvoering. De maatvoering van bouwwerken mag afwijken met maximaal 10%.

6.2 Algemene uitgangspunten

Voor het bestemmingsplan 'Waterfront-Zuid - De Eilanden e.o.' worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • de bestaande situatie is een belangrijk referentiepunt in de planregels. Dit betreft zowel het aantal aanwezige gebouwen als de bestaande inhoud en maten van deze gebouwen;
  • er is sprake van meer en minder gedetailleerde bestemmingen. Binnen de bestemmingen is in de bestemmingsomschrijving aangegeven, welk gebruik binnen de desbetreffende bestemming is toegestaan. Binnen de bestemming Wonen vallen alle woningen, alsmede de tuinen, verhardingen en erftoegangswegen;
  • om de globaliteit van de bestemmingen niet ten koste te laten gaan van de ruimtelijke kwaliteit en de rechtszekerheid, is gebruik gemaakt van bouw- en aanduidingsvlakken. Zo mogen hoofdgebouwen binnen de bestemming Wonen-1 alleen gebouwd worden binnen de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - hoofdgebouw'. Voor de vrije kavels op de Eilanden wordt verwezen naar bouwregels uit de kavelpaspoorten. Een deel van deze regels is opgenomen in de bestemming Wonen-2 en bijlage 1 Bouwregels gebouwen Wonen-2.

6.3 Verantwoording Handboek Harderwijk

De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld aan de hand van de Standaard Handboek Harderwijk, versie 2019-02.

In deze Standaard is uitgegaan van één bestemming Wonen. In voorliggend bestemmingsplan zijn er twee bestemmingen Wonen, zodat onderscheid gemaakt kan worden tussen de bestaande/vergunde woningen en de vrije kavels.

6.4 Bestemmingsbepalingen

In de regels is het beschreven beleid vertaald in de bestemmingsbepalingen. De volgende bestemmingen worden in het plan onderscheiden:

Bij elk van deze bestemmingen zal in deze paragraaf een korte toelichting worden gegeven omtrent doel en inhoud.

6.4.1 Groen

Structurele groenvoorzieningen worden apart onderscheiden om daarmee voor de wijk belangwekkende groene ruimten aan te wijzen en te behouden. Binnen de bestemming ‘Groen’ is het niet mogelijk om wegen en parkeerplaatsen te realiseren. Wel is het plaatsen van voorzieningen, ter
ondersteuning van en passend in de groene ruimte mogelijk. Ook wandel- en fietspaden passen binnen deze bestemming.

6.4.2 Recreatie - Dagrecreatie

Binnen de bestemming ‘Recreatie - Dagrecreatie’ valt Jachthaven De Knar.

6.4.3 Verkeer

Hierin vallen de wegen met een doorstroomfunctie voor de gehele stad. Binnen het plangebied gaat het uitsluitend om de Vuurtorenweg. De verkeersfunctie gaat binnen deze bestemming voor de verblijfsfunctie.

6.4.4 Water

Het plangebied kent relatief veel water. Dit is als zodanig bestemd. Het betreft het water in de jachthaven en ten westen van de jachthaven en ook het water om de Eilanden heen die de verschillende deelgebieden van elkaar scheiden. In de bestemming Water is de aanduiding 'brug' opgenomen ter plaatse van de bestaande drie bruggen.

6.4.5 Wonen-1

Binnen deze bestemming vormt wonen de hoofdfunctie. Er is geen onderscheid gemaakt tussen tuin en erfgedeelte. Daarnaast valt ook het openbare verblijfsgebied rondom de woningen binnen deze bestemming. Het verblijfskarakter in deze gebieden staat voorop. De doeleinden binnen deze bestemming zijn onderling uitwisselbaar, zodat in de toekomst, op een flexibele wijze, tot de meest wenselijke inrichting van het openbare verblijfsgebied kan worden gekomen.

Algemeen uitgangspunt is dat bij woningwijzigingen geen verschil wordt gemaakt tussen huur- en koopwoningen, ook al zullen wijzigingen bij huurwoningen minder vaak voorkomen. Er is gestreefd naar een eenduidige bebouwingsregeling voor het gehele plangebied.

De woning zelf en het zij- en achtererf zijn door middel van het bouwvlak en verschillende maatvoeringsvlakken geduid. De goot- en bouwhoogten zijn opgenomen in de planregels. Alleen de bouwhoogte van appartementengebouwen zijn op de plankaart aangegeven. De zij- en achtergevel zijn de minst zichtbare gevels van een woning. Aan de achtergevel wordt een uitbreiding toegestaan over de volle breedte van de achtergevel. De diepte van de aan- of uitbouw aan de achtergevel is vrij, maar in totaal mag het bebouwde oppervlak op het achtererf niet meer bedragen dan 50 m². De uitbreiding aan de zijgevel moet 1 meter uit de voorgevelrooilijn blijven en 3 meter van de zijdelingse perceelsgrens grenzend aan het openbaar toegankelijk terrein.

Het hoofdgebouw is op de plankaart aangegeven door een afzonderlijk maatvoeringsvlak. In het algemeen wordt terughoudend omgegaan met uitbreidingen aan de voorkant ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit van de openbare ruimte. Aan de voorgevel is een erker toegestaan, mits de bouwdiepte niet meer bedraagt dan 1,5 meter, de goothoogte lager is dan 3 meter en de breedte niet meer dan 75% van de voorgevelbreedte van de woning bedraagt. Vrijstaande bijbehorende bouwwerken kunnen op het zij- of achtererf worden gebouwd, mits het bebouwde oppervlak van het achtererf de 50 m² niet overschrijdt (inclusief aan- en uitbouwen). Voor het zijerf gelden de regels, zoals vermeld bij aan- of uitbouwen.

Daarnaast wordt er ruimte gegeven aan het uitoefenen van met wonen verenigbare functies in de woning, zoals Bed & Breakfast en bedrijvigheid aan huis.

Bed&Breakfast en gastenverblijf
Onder wonen is Bed & Breakfast en/of een gastenverblijf mede begrepen. Met deze regeling voorziet de gemeente in een toenemende behoefte aan geschikte bed- en breakfastruimten. De voorwaarden voor het toestaan van Bed & Breakfast en gastenverblijven zijn mede gebaseerd op de in 2009 verschenen "Beleidsnotitie Bed & Breakfast" van het Platform Bed & Breakfast Nederland. Deze voorwaarden houden verband met de ruimtelijke consequenties die toelating van een verblijfsrecreatieve functie binnen de woonbestemming kan hebben en de gevolgen voor het toeristisch product in kwalitatieve zin.

Belangrijke voorwaarden zijn dat:

  • 1. de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat het een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
  • 2. het een kleinschalige verblijfsaccommodatie betreft met maximaal 7 slaapkamers, die deel uitmaakt van een woning;
  • 3. het een ondergeschikte nevenactiviteit ten opzichte van de functie wonen betreft, waarbij het gebruik beperkt is tot 40% van het gebruiksoppervlak van de woning met een maximum van 100 m²;
  • 4. de activiteiten geen afbreuk mogen doen aan de woonfunctie
  • 5. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein, uitgaande van de parkeernormen zoals opgenomen in de laatst vastgestelde Parkeernormennota Harderwijk.

Mantelzorg

Ruim 2,6 miljoen Nederlanders zorgen langere tijd intensief voor een chronisch zieke, gehandicapte of hulpbehoevende partner, ouder, kind of ander familielid, vriend of kennis. Deze vorm van onbetaalde zorg heet mantelzorg en omvat dus niet de alledaagse zorg voor bijvoorbeeld een gezond kind. Mantelzorgers zijn geen beroepsmatige zorgverleners, maar geven zorg omdat zij een persoonlijke band hebben met degene voor wie ze zorgen.

Mantelzorg is in woningen vanzelfsprekend toegestaan, in vrijstaande bijbehorende bouwwerken echter niet. In dit bestemmingsplan is geregeld dat er ten behoeve van mantelzorg een grotere gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken is toegestaan, met dien verstande dat de uitbreiding niet meer bedraagt dan 50 m². Daarnaast is mantelzorg toegestaan in een vrijstaande speciaal voor mantelzorg bedoelde unit. Deze regeling is bedoeld om mantelzorg te ondersteunen en is niet bedoeld voor het vergroten van de te bebouwen oppervlakte. Daarom geldt deze regeling alleen tijdelijk, voor zolang mantelzorg wordt gegeven. Daarna moet het perceel weer in de oorspronkelijke staat worden teruggebracht, danwel in overeenstemming worden gebracht met de bouwregels.

Bedrijvigheid aan huis

In de maatschappij is een trend waarneembaar in het starten van eigen ondernemingen aan huis. Woongebieden kunnen zo een belangrijke broedplaats worden voor startende bedrijvigheid. Hoewel (nog) gering in aantal, gaan ook steeds meer mensen thuiswerken. Deze ontwikkelingen stellen nadere eisen aan de woning. De beschikbare ruimte, de lichtinval en de inrichtingsmogelijkheden gaan een belangrijke rol spelen. Niet alleen heeft het werken aan huis gevolgen voor de woning, maar ook voor de woonomgeving. Binnen een woongebied worden deze gevolgen al gauw gezien als overlast, zoals het aantrekken van extra verkeer en het ontstaan van geluidsoverlast. Aan de andere kant kunnen met wonen verenigbare functies een bijdrage leveren aan de levendigheid en de sociale controle in het gebied. Aan huis gebonden beroepen worden in het bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Het is wel belangrijk dat de woonfunctie uitgangspunt blijft. De bedrijvigheid mag niet plaatsvinden in vrijstaande bijbehorende bouwwerken en is beperkt tot maximaal 75 m². Op 7 februari 2013 is de Beleidsregel voor beroepen en bedrijven aan huis in werking getreden. Deze beleidsregel is het kader om aanvragen voor bepaalde beroeps- of bedrijfsuitoefening in vrijstaande bijbehorende bouwwerken aan te toetsen, alsmede voor aanvragen voor beroepen of bedrijven die niet in het bestemmingsplan bij recht zijn toegestaan, zoals bijvoorbeeld webwinkels.

6.4.6 Wonen-2

Voor de vrije kavels zijn kavelpaspoorten opgesteld die vertaald zijn naar de bestemming Wonen-2. Omdat er meerdere variaties zijn in bouwmogelijkheden is ervoor gekozen om een weergave uit de kavelpaspoorten op te nemen. Elke vrije kavel heeft een eigen aanduiding gekregen en in bijlage 1 is te zien welke regels er gelden voor positionering en maatvoering van de gebouwen, gebaseerd op de kavelpaspoorten.

Daarnaast wordt er ruimte gegeven aan het uitoefenen van met wonen verenigbare functies in en bij de woning: Bed & Breakfast/gastenverblijf, mantelzorg en bedrijvigheid aan huis. In paragraaf 6.4.5 is hier uitleg over gegeven.

6.5 Handhaving

Met het vaststellen van het bestemmingsplan zijn de werkzaamheden niet beëindigd. De instandhouding en ontwikkeling van een kwalitatief hoogwaardige woonomgeving vereist, dat er daarna, ook op het gebied van de handhaving, de nodige activiteiten worden verricht.

Handhavingsbeleid bouwen, ruimtelijke ordening en milieu 2014-2018

Op 14 januari 2014 is het handhavingsbeleid bouwen, ruimtelijke ordening en milieu 2014-2018 vastgesteld. De gemeente Harderwijk gunt iedereen zijn of haar vrijheid om te doen en laten wat hij of zij wil. Echter, daar waar de vrijheid van de één die van een ander schaadt, moet worden ingegrepen. In de vorm van kaderstelling in verschillende nota's legt de gemeente vast wat de spelregels zijn. Handhaving van deze regels is essentieel in het bewaken van orde, regelmaat én veiligheid in een leefgemeenschap. Als de handhaving onvoldoende is, verliezen de regels hun kracht. En daarom geldt: Vertrouwen waar het kan, handhaven waar het moet!


Milieu

Het milieu is misschien wel de meest collectieve 'ruimte' die er is. Een goed milieu is essentieel voor een gezonde leefomgeving. Omdat een goed milieu zo belangrijk is, moeten de regels die daarvoor zijn, strak worden nageleefd. Het streven is om te zorgen voor een duurzame leefomgeving waar huidige en toekomstige generaties gezond kunnen wonen.


Ruimtelijke ordening

Een stad is een levend organisme en heeft behoefte aan evenwicht in de ordening van schaarse ruimte. De samenleving en ruimte moeten zo goed mogelijk met elkaar in harmonie zijn. Omdat ruimtelijke ordening vaak grote objecten betreft, is handhaving erg belangrijk. Het nalaten van deze taak zou leiden tot een onevenwichtige stad, waar wonen, werken en infrastructuur niet op elkaar zouden zijn afgestemd.


Bouwen

Bouwen en veiligheid zijn termen die hand in hand behoren te gaan. Iedereen in het bezit van een valide bouwvergunning heeft het recht om te bouwen conform de verleende vergunning. Veiligheid is een belangrijk argument om bouwvoorschriften te handhaven. Zodra er sprake is van een overtreding is het de plicht van de gemeente of brandweer een handhavingsprocedure te starten. Deze kan soms heel urgent zijn als er sprake is van overtreding die bijvoorbeeld de brandveiligheid in de weg staat. Een goede naleving van de regels verkleint de kans op ernstige calamiteiten. Een ander punt is welstand. Met name de stijl van het vooraanzicht van een pand is bepalend voor de sfeer en uitstraling van een buurt. Als deze stijl niet aansluit bij de uitstraling die in de buurt gewenst is, dan moet er worden ingegrepen. Richtlijnen voor welstand zijn daarom nodig. Naleving van deze regels is net zo hard nodig. Op deze manier draagt ook een stijlvolle welstand bij aan een evenwichtige stad die voor iedereen aangenaam is.


Coalitieakkoord 2018-2022

In mei 2018 is het coalitieakkoord 2018-2022 opgesteld. Dit coalitieakkoord heeft de titel ''Aanpakken met Ambitie”, waarrmee het nieuwe college aangeeft door te willen pakken op onderwerpen die al eerder in gang zijn gezet. Toezicht en handhaving is daarbij een belangrijk speerpunt, omdat beide bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen.


Nota integrale toezicht en handhaving

Op 8 september 2015 heeft het college de Nota integrale toezicht en handhaving vastgesteld. Deze nota is op 19 november 2015 in werking getreden. Deze nota geeft onder andere inzicht en antwoord op wat de gemeentelijke doelstellingen zijn en welke toezicht- en handhavingsonderwerpen daarbij horen. Daarnaast wordt ingegaan op wat de bouwstenen zijn voor het jaarlijkse uitvoeringsprogramma integraal toezicht/handhaving en hoe dat in de praktijk plaatsvindt.

Toezichthouders controleren of inwoners en ondernemers zich houden aan regels. Toezicht heeft een belangrijk preventief karakter. Door toezicht te houden kan een overtreding worden voorkomen. Als men weet dat ergens op gelet wordt, is men minder geneigd regels te overtreden. Handhaving gaat een stap verder dan toezicht. Bij handhaving schrijft het gemeentebestuur iemand aan om een overtreding te beëindigen. Het gemeentebestuur neemt een handhavingsbesluit. Deze is gericht op herstel.

Bij integraal toezicht en handhaving vindt het toezicht plaats op basis van gestelde prioriteiten en doelen waarbij de prioriteit leidend is voor de frequentie van het toezicht. Toezichthouders hebben een signaalfunctie voor elkaar. En waar dit mogelijk/wenselijk is, wordt samen toezicht/controle uitgevoerd. Door dit vooraf met de verschillende afdelingen af te stemmen wordt integrale samenwerking gestimuleerd. Dat levert efficiencyvoordelen op maar ook een afname van de toezichtlast voor inwoners en ondernemers.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening rust op de gemeente de verplichting tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren, indien het bestemmingsplan een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) mogelijk maakt.

In voorliggend bestemmingsplan wordt de bestaande situatie planologisch vastgelegd. Er is in die zin geen sprake van een nieuw bouwplan. Voor het bestemmingsplan Waterfront-Zuid - De Eilanden e.o. is de financiële haalbaarheid in een eerder stadium getoetst. De toetsing heeft plaatsgehad op basis van de gehele ontwikkeling van het Waterfront. Per saldo levert de gehele ontwikkeling inclusief de (externe) bijdragen een sluitend resultaat op. Op 22 december 2006 is na een niet-openbare Europese aanbestedingsprocedure een samenwerkingsovereenkomst gesloten met een consortium van private partijen. Dit consortium heeft voor haar rekening en risico de herinrichting van het plangebied gerealiseerd. De gemeentelijke inzet voor het gebied beperkt zich tot de planontwikkeling, de verwerving, het tot stand brengen van het benodigde planologische kader vanuit haar publieke functie, de inbreng van gelden en het verkrijgen van subsidies.

De overige taken worden op basis van de vorengenoemde samenwerkingsovereenkomst door het
consortium uitgevoerd. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan verzekerd. Er bestaat voor dit bestemmingsplan geen verplichting tot de vaststelling van een (nieuw) exploitatieplan. De samenwerkingsovereenkomst voorziet uitputtend in het verhaal van kosten van de grondexploitatie. De ontwikkeling van dit bestemmingsplan brengt voor de gemeente alleen plankosten met zich mee die worden gedekt uit de grondexploitatie.

De economische uitvoerbaarheid van dit plan is hiermee aangetoond.

Hoofdstuk 8 Inspraak en overleg

8.1 Inspraak

Hoofdregel uit de Inspraakverordening Harderwijk 2007 is dat elk bestuursorgaan over zijn eigen bevoegdheden besluit of al of niet inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van het gemeentelijk beleid. Dit betekent dat ook ten aanzien van een bestemmingsplan een besluit moet worden genomen over het al of niet toepassen van inspraak. Bij dit bestemmingsplan is ervoor gekozen om geen inspraak toe te passen. Het betreft namelijk het vastleggen van de bestaande danwel vergunde situatie. Bij de vrije kavels aan de noordzijde van het Noordereiland is er weliswaar nog geen sprake van een bestaande of vergunde situatie, maar bij het bestemmen hiervan vormden de door b&w vastgestelde kavelpaspoorten het uitgangspunt. Er is met andere woorden aangesloten bij de bouw- en gebruiksmogelijheden van deze kavels waardoor er geen wijziging is in de bouw- en gebruiksrechten voor toekomstige bewoners.

Kortom, inspraak is een optionele stap voorafgaand aan het indienen van zienswijzen. In deze paragraaf is toegelicht dat afgezien wordt van inspraak.

8.2 Vooroverleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Tegelijkertijd wordt het bestemmingsplan voorgelegd aan andere relevante instanties.

Het bestemmingsplan "Waterfront-Zuid - De Eilanden e.o." is aan de onderstaande instanties toegezonden:

  • 1. Provincie Gelderland
  • 2. Rijkswaterstaat Oost-Nederland
  • 3. Rijkswaterstaat Midden-Nederland
  • 4. Gemeente Zeewolde
  • 5. Waterschap Vallei en Veluwe
  • 6. Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland
  • 7. Omgevingsdienst Noord-Veluwe
  • 8. Recreatieschap Veluwe
  • 9. Politie NW-Veluwe

Er is een reactie ontvangen van de provincie Gelderland, Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland en de Omgevingsdienst Noord-Veluwe. De inhoud van deze reacties wordt hier kort weergegeven.

De provincie Gelderland heeft aangegeven dat er geen provinciale belangen spelen en daarom geen nader advies gegeven wordt.

De Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland liet weten dat het plan past binnen de normen van de wet- en regelgeving over externe veiligheid. Er is geen aanleiding om aanvullend advies op te stellen.

De Omgevingsdienst Noord-Veluwe heeft aangegeven dat hun eerder gegeven advies op juiste wijze is overgenomen.

De gemeente neemt deze opmerkingen voor kennisgeving aan. De overlegreacties geven geen aanleiding om het voorliggende bestemmingsplan aan te passen.