Plan: | Garderenseweg ong. (naast 122) Ermelo |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0233.WPgarderensewg-0401 |
De gemeente heeft een verzoek ontvangen voor de realisatie van zes woningen, gebouwd als twee-onder-één-kap aan de Garderenseweg in Ermelo (buurtschap Speuld). De realisatie van deze woningen is niet toegestaan binnen de vigerende bestemming. Echter is in het bestemmingsplan wel een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de realisatie van de zes woningen juridisch-planologisch mogelijk gemaakt kan worden. Het college heeft aangegeven in principe medewerking te verlenen aan het plan, mits voldaan wordt aan de voorwaarden zoals genoemd in de wijzigingsbevoegdheid.
In de voorliggende toelichting is het plan verder uitgewerkt en wordt het plan getoetst aan de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid en aan overige relevante omgevingsfactoren. In deze toelichting wordt aangetoond dat het plan ruimtelijk en juridisch verantwoord is.
Het plangebied ligt in de buurtschap Speuld aan de Garderenseweg in Ermelo, naast het perceel Garderenseweg 122. Het betreft een gedeelte van het perceel kadastraal bekend als gemeente Ermelo, sectie D, nummer 2139. Het plangebied heeft een oppervlakte van ongeveer 4.000 m2. Aan de noord- en oostzijde grenst het plangebied aan agrarische gronden. Aan de zuidzijde vormt de berm langs de Garderensweg de grens van het plangebied. Aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door het perceel Garderenseweg 122. Onderstaande afbeelding geeft de ligging en globale begrenzing van het plangebied weer.
Afbeelding 1.1: Ligging en globale begrenzing van het plangebied (bron: Ruimtelijkeplannen.nl)
Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan "Agrarische enclave en Speuld" (vastgesteld 28 mei 2015). Het plangebied heeft in dit bestemmingsplan de volgende (dubbel)bestemmingen en aanduidingen:
Op afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het vigerende plan weergegeven. De rode lijn geeft het plangebied weer, dit is tevens het besluitgebied van de gebiedsaanduiding 'wijzigingsgebied 1'.
Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding Agrarische enclave en Speuld(bron: Ruimtelijkeplannen.nl)
De aanduiding 'kernrandzone' is niet relevant. De dubbelbestemmingen ten aanzien van archeologie zijn wel relevant, maar worden in paragraaf '5.9 Erfgoed' nader verantwoord.
Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' (artikel 4)
Gronden ter plaatse van de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' zijn bestemd voor agrarische- , landschappelijke- en natuurdoeleinden. Buiten de bouwvlakken mogen geen gebouwen worden gebouwd. De beoogde burgerwoningen zijn op basis van de huidige bestemming derhalve niet (direct) toegestaan.
Wetgevingzone- wijzigingsgebied 1 (artikel 31.5)
De wijzigingsbevoegdheid behorende bij het wijzigingsgebied geeft aan dat de bestemming gewijzigd kan worden naar de bestemming 'Wonen', waarbij maximaal zes woningen uit het goedkope segment zijn toegestaan. In de wijzigingsbevoegdheid zijn voorwaarden opgenomen waar het nieuwe plan aan moet voldoen. Deze toets is in paragraaf '3.2 Toets aan wijzigingsbevoegdheid' opgenomen.
Voorliggend plan is opgesteld om de realisatie van zes woningen juridisch planologisch mogelijk te maken. Hierbij is rekening gehouden met de gestelde voorwaarden, de aanduidingen en dubbelbestemmingen in het plangebied. Verderop in deze toelichting wordt hier nader op ingegaan.
Het bestemmingsplan "Garderenseweg ong. (naast 122) Ermelo" bestaat uit de volgende deelplannen:
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave, motivering en verantwoording van het wijzigingsplan en bij uitleg van verbeelding en planregels.
De toelichting van dit wijzigingsplan is opgebouwd uit acht hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.). Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande situatie van het plangebied. Hoofdstuk 3 vormt de 'Planbeschrijving', dit hoofdstuk gaat in op de beschrijving van de toekomstige situatie in de het plangebied en de toets aan de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid. Hoofdstuk 4 geeft een beschrijving van het relevante beleid op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkelingen in lijn zijn met dit beleid. In hoofdstuk 5 wordt de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde milieu- en omgevingsaspecten zoals geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, ecologie en water wordt in dit hoofdstuk beschreven dat de ontwikkelingen die in voorliggend bestemmingplan mogelijk worden maakt, uitgevoerd kunnen worden. In hoofdstuk 6 wordt de juridische planopzet toegelicht. Hier wordt beschreven en verantwoord hoe hetgeen dat in voorliggend plan is beschreven juridisch wordt geregeld. Hoofdstuk 7 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit plan wordt ingegaan op het (voor)overleg, de inspraak en de procedure die bijdragen tot de vaststelling van het plan.
Het plangebied ligt in de buurtschap Speuld, in een agrarische enclave omzoomd door het Natura 2000-gebied de Veluwe. Speuld vormt reeds decennia een agrarische enclave te midden van de omliggende bossen en heidevelden. Opvallend is dat in de afgelopen eeuw de begrenzing tussen bos en agrarische gronden nauwelijks is veranderd. Het onderhavige plangebied lag rond 1900 op de grens van het Speulderveld met de agrarische enclave. Op de topografische kaart uit die tijd is nog geen bebouwing in de omgeving van het plangebied aanwezig. Op de topografische kaart van 1950 is een begin van de bebouwing rond het plangebied te zien en ligt het plangebied midden in de agrarische enclave (zie afbeelding 2.1). De bebouwing direct ten noorden van het plangebied is reeds rond 1960 verdwenen.
Afbeelding 2.1: Topografische kaart rond 1900 (links) en 1950 (rechts) (bron: topotijdreis.nl)
Speuld is een buurtschap aan de oostkant van de gemeente Ermelo. Het wordt omgeven door de landbouwgronden en de bos- en natuurgebieden. Speuld betreft één van de vele buurtschapjes in dit deel van de gemeente. Een groot deel van het Houtdorper- en Speulderveld bestaat net als de Ermelosche heide uit droge struikheide. Alleen rond het waterwingebied van het Speulderveld is het natter (noordwestelijk deel). Aan de noordzijde liggen agrarische bedrijven en het dorp Speuld. De heide wordt beheerd door o.a. begrazing met koeien en enkele Schotse hooglanders. Verder worden regelmatig delen gemaaid.
Een groot deel van de natuur in het gebied is aangewezen als het Gelders Natuurnetwerk Nederland (GNN) (voorheen EHS). De agrarische functies worden grotendeels ingevuld door veehouderijen. Niet-agrarische bedrijvigheid is in beperkte mate aanwezig. Ook kent het gebied een recreatieve functie waarvoor diverse voorzieningen aanwezig zijn.
Speuld is ontstaan als agrarische nederzetting op de overgang van bos en heide. De hoofdstructuur van de doorgaande weg (Garderenseweg), met aan beide zijden open akkers en lintbebouwing, is goed herkenbaar. Verspreid over het gebied van Speuld bevinden zich enkele karakteristieke boerderijen. Dit gebied is verdicht met recente bebouwing die domineert ten opzichte van de oude bebouwing.
De hoofdstructuur (lintbebouwing) aan de Garderenseweg kenmerkt zich door een vrij vaste voorgevel rooilijn met daarin bebouwing van een passende eenvoudigheid en bescheidenheid in vorm, detaillering en materialisering. De woningen zijn vrijwel allen afgedekt met een zadeldak. Incidenteel komt een mansarde dak voor. De kaprichtingen staan zowel haaks op de weg als parallel aan de weg. De richting van twee-onder-één-kap woningen is over het algemeen evenwijdig aan de Garderenseweg. Tussen de bebouwing zijn doorzichten naar het achterliggende landschap.
Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit agrarische gronden die de grens vormen van de lintbebouwing aan de Garderenseweg. Aan de westzijde ligt de lintbebouwing, bestaande uit woningen met één winkelbestemming (waarvan de winkel is gesloten). Aan de zuidzijde ligt de Garderenseweg met aan de overzijde woningen van de lintbebouwing. De lintbebouwing loopt aan de zuidzijde van de Garderenseweg verder door dan aan de noordzijde.
Tussen de agrarische gronden aan de noordzijde van het plangebied zijn tevens drie niet agrarische bedrijven gelegen. Het niet agrarisch bedrijf dat op kortste afstand van het plangebied ligt, betreft een maalderij op een afstand van 80 meter van het plangebied. Afbeelding 2.2 geeft de huidige situatie van het plangebied en omgeving weer.
Afbeelding 2.2: Huidige situatie plangebied (bron: Topotijdreis.nl en Ruimtelijkeplannen.nl)
Algemeen
Met voorliggend wijzigingsplan wordt de gewenste ontwikkeling van zes woningen in het plangebied juridisch-planologisch mogelijk gemaakt. Deze zes woningen nemen niet het gehele gebied dat binnen de wijzigingsbevoegdheid ligt in gebruik. De oostzijde van het vlak van de wijzigingsbevoegdheid blijft in gebruik als agrarische grond. Dit deel krijgt behoud dan ook de huidige bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden'. Aangezien er fysiek op dat deel niets wijzigt, gaat deze paragraaf en de verdere toelichting van dit wijzigingsplan alleen in op de ontwikkeling van de zes woningen.
Woningen
De zes woningen worden gebouwd als twee-onder-één-kap. Deze woningen vormen een voortzetting van de lintbebouwing en sluiten daar ruimtelijk en stedenbouwkundig op aan. Dit betekent dat de voorgevelrooilijn aansluit bij de voorgevelrooilijnen van naastgelegen woningen. Tussen de woningen (en bijgebouwen) komen doorzichten naar het agrarische landschap achter de woningen. In aansluiting op omliggende woningen, ligt de kap van de twee-onder-één-kap woningen parallel aan de Garderenseweg, met uitzondering de laatste woning waarbij de kap haaks op de weg wordt gesitueerd waardoor het eind van het lint wordt gemarkeerd.
De woningen zijn eenvoudig en helder van hoofdopzet. De woningen worden in baksteen opgetrokken en met een keramische dakpan afgedekt. De kleurstelling van de materialen is gedekt en ingetogen. Zonnepanelen of andere duurzaamheidsmaatregelen worden geïntegreerd in de architectuur. Ten behoeve van het onderhavige plan is een beeldkwaliteitsplan opgesteld en is als bijlage opgenomen bij de regels. Afbeelding 3.1 geeft een impressie van de woningen weer.
Afbeelding 3.1: Aanzichten nieuwe woningen in plangebied (bron: ABCV Architectuur)
Landschappelijke inpassing
Eén van de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid is de landschappelijke inpassing. De situering van de woningen, het type woningen en de eenvoud van de woningen sluit aan op de omgeving en daarmee vindt een inpassing in de omgeving plaats. Naast deze kenmerken wordt het plangebied ook ingepast met groen. De groene landschappelijke inpassing bestaat uit beukenhagen aan de voorzijde van de woningen. Deze groene haag gaat aan het einde van de te bouwen woningen de hoek om. Waar de beukenhaag ophoudt, wordt een bomenwal aangelegd. Deze groene afscheiding vormt de beëindiging van de lintbebouwing aan deze zijde van de Garderenseweg. Deze groene inpassing wordt in de regels middels een voorwaardelijke verplichting vastgelegd. Afbeelding 3.2 geeft de situering van de aan te leggen beukenhaag en bomenwal weer.
Afbeelding 3.2: situering beukenhagen en bomenwal (bron: ABCV Architectuur)
Hierna wordt per voorwaarde van de wijzigingsbevoegdheid aangegeven hoe daarmee is omgegaan bij voorliggend plan:
In het plangebied worden zes woningen gerealiseerd van het type twee-onder-één-kap.
De goothoogte van de nieuwe woningen bedraagt maximaal 4 meter.
De nokhoogte van de nieuwe woningen bedraagt maximaal 10 meter.
Deze hoogtes zijn overgenomen in de regels van dit wijzigingsplan.
Zoals hiervoor aangegeven, wordt met het plan aangesloten bij de stedenbouwkundige opzet van de omgeving. Het plan sluit daarmee aan bij de lintbebouwing aan de Garderenseweg.
Zoals verderop in deze toelichting blijkt (met name hoofdstuk 5, is er met voorliggend plan geen sprake van milieuhygiënische belemmeringen.
Zoals uit het akoestisch onderzoek blijkt, moet voor dit plan een hogere grenswaarde worden verleend (zie paragraaf 5.3). Deze grenswaarde is verleend voordat dit wijzigingsplan wordt vastgesteld.
Zoals blijkt uit paragraaf 5.1 worden nabijgelegen bedrijven niet belemmerd in de ontwikkelingsmogelijkheden naar aanleiding van voorliggend plan.
Zoals blijkt uit hoofdstuk 7 is het plan economisch uitvoerbaar.
Deze regeling is opgenomen in de regels van dit wijzigingsplan .
Aan de oostzijde van de nieuwe woningen wordt een bomenwal aangelegd. Dit is middels een voorwaardelijke verplichting vastgelegd in de regels van dit wijzigingsplan.
Met de aanleg van de bomenwal en de beukenhagen aan de voorzijde van de woningen, wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing.
Zoals uit paragraaf 5.7 blijkt, is er sprake van een goede waterhuishouding.
In dit hoofdstuk wordt de bouw van de twee twee-onder-één-kap woningen en de uitbreiding van het bedrijventerrein beoordeeld aan het beleid.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Uit bovenstaande drie doelen zijn de nationale belangen naar voren gekomen. Voor Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn de volgende opgaven van nationaal belang:
Doorwerking plangebied
Het plangebied ligt in een omgeving dat wordt omringd door het Natura 2000-gebied de Veluwe. Zoals uit paragraaf 5.8 blijkt, heeft het plan geen significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. Het plan zorgt niet voor een belemmering van het tot stand brengen en beschermen van de Natura 2000. Voorliggend plan betreft verder geen ontwikkeling waarmee rijksbelangen zijn gemoeid.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden.
In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: 'Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Nederlands Natuurnetwerk, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied'. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Doorwerking plangebied
Het plangebied ligt in het radarverstoringsgebied behorende bij 'AOCS Nieuw Milligen' (Air Operations Control Station) en 'windturbines 90 m ten opzichte van NAP'. Vanwege de ligging in het radarverstoringsgebied geldt een maximale bouwhoogte om zodoende de masten niet te verstoren. De hoogte wordt gemeten vanaf de hoogte van de mast. Hoe verder vanaf de mast wordt gebouwd, hoe hoger mag worden gebouwd. De woningen in het plangebied krijgen een maximale hoogte van 10 meter. Met deze hoogte wordt de maximaal te realiseren bouwhoogte voor zowel de AOCS als de windturbines niet overschreden. Het Barro bevat verder geen regels die van toepassing zijn op het onderhavige plan.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is het bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling borgen van een zorgvuldige ruimtelijke afweging en een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Op 1 juli 2017 is een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking doorgevoerd (artikel 3.1.6 lid 2 - 4 Bro). Voorheen bestond de ladder uit drie treden, dat is nu niet meer het geval. Wel moet de behoefte van de ontwikkeling nog worden beschreven indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Doorwerking plangebied
Of de behoefte van de ontwikkeling moet worden gemotiveerd hangt af van de vraag of sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in artikel 3.1.6, lid 2 Bro. Uit jurisprudentie volgt dat een woningbouwontwikkeling van maximaal 11 woningen niet wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, lid 2, Bro en dat om die reden ook niet getoetst hoeft te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. De behoefte van de ontwikkeling hoeft voor de in dit wijzigingsplan besloten woningbouwontwikkeling van zes woningen derhalve niet te worden gemotiveerd.
De Omgevingsvisie Gelderland bestaat uit een visie en een verdiepingsdeel en bevat de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. In de Omgevingsvisie heeft de provincie twee doelen gedefinieerd die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken. De doelen zijn:
Deze doelen versterken elkaar en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is meer dan een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. In deze Omgevingsvisie staat het 'fysieke' in de leefomgeving centraal. Tegelijk zit er een sterke 'sociale' component aan de opgaven voor sterke steden en een vitaal landelijk gebied.
De omgevingsvisie is in 2014 vastgesteld en vervolgens hebben diverse actualisaties plaatsgevonden. Voorliggend project is getoetst aan de geconsolideerde versie van de omgevingsvisie uit 2018. De laatste actualisatie is in januari 2018 vastgesteld. Deze actualisatie heeft betrekking op de actualisatie Windvisie, begrenzing aanpassing Gelders natuurnetwerk (GNN) en Groene ontwikkelingszone (GO) en een gefaseerde actualisatie van de Omgevingsvisie. De regels behorende bij de Omgevingsvisie zijn verwerkt in de Omgevingsverordening.
De regio Noord-Veluwe staat voor de volgende opgaven:
Naast de doelen en opgaven voor de regio, zijn er ook per thema doelen en opgaven gesteld. Deze zijn nader aangegeven op de visiekaart en bijbehorende regels in de Omgevingsverordening. Per thema is aangegeven welke onderwerpen van belang zijn voor voorliggend plan. Specifiek voor het plangebied zijn de volgende onderwerpen van belang:
Gelders natuurnetwerk
De regels met betrekking tot het GNN en GO hebben betrekking op plannen gelegen binnen deze gebieden:
Afbeelding 4.1: Ligging plangebied tov GNN en GO (bron: Ruimtelijkeplannen.nl)
Doorwerking plangebied
Het plangebied is niet gelegen in het GNN of het GO. De regels uit de Omgevingsverordening zorgen dan ook niet voor een belemmering van de uitvoering van voorliggend plan.
Nationaal landschap buiten GNN, GO en NHW1
In de omgevingsverordening is de volgende regeling opgenomen voor deze gebieden:
De volgende kenmerken voor het deelgebied 'Agrarische Enclave' zijn weergegeven in bijlage 6 bij de Omgevingsverordening:
Afbeelding 4.2: Ligging plangebied in Nationaal landschap (bron: Ruimtelijkeplannen.nl)
Doorwerking plangebied
Met de realisatie van de woningen in het plangebied, vindt een versterking plaats van de lintbebouwing aan de Garderenseweg doordat de lintbebouwing nu aan twee zijden van de straat aanwezig is. Dit versterkt het verschil tussen het dorp en de agrarische gronden daaromheen. De aard, schaal en architectuur van de woningen sluit aan bij de reeds aanwezige woningen aan de Garderenseweg. Voorliggend plan zorgt dan ook niet voor een verslechtering van de kenmerken van het Nationaal Landschap.
Landbouw
Het plangebied ligt in het Ammoniakbuffergebied en Plussenbeleid. De regeling behorende bij deze thema's heeft betrekking op agrarische bedrijven en de uitstoot van deze bedrijven.
Afbeelding 4.3: Ligging plangebied in ammoniakbuffergebied en plussenbeleid (bron: Ruimtelijkeplannen.nl)
Doorwerking plangebied
Voorliggend plan heeft geen betrekking op agrarische bedrijven, maar op de realisatie van woningen. Deze regeling is dan ook niet van toepassing op voorliggend plan.
Geconcludeerd kan worden dat voorliggend wijzigingsplan past binnen de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening van de provincie Gelderland.
De Structuurvisie gemeente Ermelo 2025 met als ondertitel 'Ontwikkeling vanuit identiteit' is vastgesteld op 1 maart 2012. De structuurvisie bevat een nieuw ruimtelijk perspectief met een integrale ontwikkelingsvisie voor het hele grondgebied van de gemeente Ermelo. Het toekomstperspectief is in de structuurvisie uitgewerkt naar de verschillende speerpunten zoals omgeving, zorg en recreatie en toerisme.
In het buitengebied zet Ermelo in op:
Op de visiekaart is het plangebied aangewezen voor 'Versterken verweving bebouwing-landschap' en 'Kwaliteitverbetering', zie afbeelding 4.4.
Afbeelding 4.4: Visiekaart Structuurvisie Ermelo (bron: Ruimtelijkeplannen.nl)
Doorwerking plangebied
De kwaliteitsverbetering die in het plangebied en omgeving gewenst is, heeft betrekking op de lintbebouwing aan de Garderenseweg (zie de cirkel op de visiekaart). Met voorliggend plan wordt de lintbebouwing versterkt door ook aan de noordzijde van de Garderenseweg de lintbebouwing door te trekken en deze aan het einde te voorzien van een bomenwal. Deze bomenwal benadrukt het einde (of het begin) van de lintbebouwing.
Door de woningen separaat van elkaar te bouwen, zijn er doorzichten naar het agrarische land achter deze woningen. Dit versterkt de kenmerkende lintbebouwing en zorgt voor verweving van bebouwing en het agrarische land.
Ermelo is een landelijke, kleinschalige gemeente waar het prettig wonen is. Het dorp Ermelo en de buurtschappen kenmerken zich door rust, ruimte en wonen in het groen. Dit wil de gemeente graag zo houden. Om te bekijken of er voldoende woningen van de juiste kwaliteit inde gemeente zijn en om te beoordelen waar vraag naar is, is de Woonvisie Ermelo 2014 opgesteld.
Uit deze woonvisie blijkt dat Ermelo voor de volgende opgaven staat:
Voor wat betreft nieuwbouw stuurt de gemeente op een flexibele woningbouwprogrammering, waarbij wordt aangesloten op de vraag op de markt. Voor kansrijke projecten op de markt wordt de rode loper uitgelegd. De woningbouw is daarmee vooral markt en vraaggestuurd. In totaal is er (in 2014) ruimte voor de realisering van 500 tot 700 woningen.
Doorwerking plangebied
Bij de vaststelling van het bestemmingsplan Agrarische Enclave en Speuld is in het plangebied rekening gehouden met de realisatie van zes woningen. Deze zes woningen zijn mogelijk binnen de 500 tot 700 nieuw te realiseren woningen. Met het type woning dat wordt gerealiseerd wordt aangesloten bij het type woning waar op dit moment vraag naar is op de markt. Voorliggend plan voldoet aan de Woonvisie Ermelo 2014.
Geconcludeerd kan worden dat voorliggend plan voldoet aan het gemeentelijk beleid.
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen milieugevoelige functies en milieubelastende functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van milieugevoelige functies sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies onderling kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gehanteerd worden. Deze uitgave bevat een lijst waarin per bedrijfssoort richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. Deze lijst beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie.
De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet (zullen) worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het wijzigingsplan mogelijk is.
Bij milieuzonering is sprake van een interne en externe werking. Indien door middel van een plan nieuwe functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat de nieuwe functie in het plangebied geen hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving (interne werking). Anderzijds dient te worden aangetoond dat functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt (externe werking).
Interne werking
In de omgeving van het plangebied liggen vier niet agrarische bedrijven en is één winkel gesitueerd. Verder liggen diverse agrarische bedrijven rond het plangebied. De agrarische bedrijven zijn met name van belang vanwege het aspect geur. Voor geur van agrarische bedrijven is niet de VNG-handreiking leidend maar de Wet geurhinder en veehouderij en het Activiteitenbesluit. In paragraaf 5.2 wordt dit aspect nader verantwoord.
Voor de niet agrarische bedrijven en de winkel wordt gekeken naar de richtafstanden uit de VNG-handreiking, zie onderstaande tabel.
adres | type bedrijf | SBI-code | milieucategorie | richtafstand | daadwerkelijke afstand |
Leuvenumseveld 12 | maalderij | 1032/1031 | 3.2 | 100 m | circa 80 m |
Leuvenumseveld 9 | kalvermelkfabriek | 1091 - 5 | 4.1 | 200 m | circa 200 m |
Garderenseweg 142 | aannemerbedrijf | 41, 42, 43 | 2 | 30 m | circa 255 m |
Lageveld 9 | automobielbedrijf | 451, 452, 454 | 2 | 30 m | circa 270 m |
Voor de maalderij aan het Leuvenumseveld 12 is de vergelijking gemaakt met een aardappel, groente- en fruitconservenfabriek (1031 en 1032). Dit past het meest bij het type bedrijf. Echter, gezien de aard en omvang van het feitelijk aanwezig bedrijf is het dermate kleinschalig, dat gesteld kan worden dat milieucategorie 3.2 in dit geval niet representatief is. Als wordt uitgegaan van een kleinere milieucategorie, dan wordt voldaan aan de richtafstand (categorie 3.1 heeft een richtafstand van 50 meter).
De afstand van de kalvermelkfabriek tot het plangebied, ligt dicht tegen de richtafstand. Op basis van reeds uitgevoerd onderzoek in het kader van een omgevingsvergunning, blijkt dat er met de toenmalige wijziging geen sprake is van verslechtering van het woon- en leefklimaat op nabij gelegen woningen. De woningen in het plangebied liggen op een grotere afstand van de fabriek dan de woningen waar aan getoetst is. Gesteld kan worden dat dit bedrijf niet zorgt voor een slecht woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.
Uit de toetsing van de bedrijfscategorieën en de feitelijk aanwezige bedrijven aan de bestaande afstanden tot het plangebied, blijkt dat er geen bedrijven zijn die zorgen voor een verslechtering van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen.
Externe werking
De woningen zelf zijn geen milieubelastende functies. Zij zorgen dan ook niet voor verslechtering van het woon- en leefklimaat in de omgeving. Doordat voldaan wordt aan de richtafstanden en bestaande woningen dichter bij de bedrijven zijn gelegen dan het plangebied, zorgen de nieuwe woningen ook niet voor een belemmering van de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven.
Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wvg) vormt het toetsingskader voor vergunningplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven. De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. Voor diercategorieën waarvan de geuremissiefactor per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor dieren zonder geuremissiefactor, zoals melkkoeien en paarden, gelden minimaal de volgende aan te houden afstanden:
Met de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit per 1 januari 2013 zijn veel veehouderijen onder de werkingssfeer van dit besluit komen te vallen. In het Activiteitenbesluit is voor geurhinder van veehouderijen hetzelfde beoordelingskader opgenomen als in de Wgv.
Het plangebied ligt in de agrarische enclave, dat heeft tot gevolg dat om het plangebied diverse agrarische bedrijven zijn gevestigd. In het kader van het afstemmingsoverleg heeft de omgevingsdienst aangegeven dat het allen bedrijven betreffen met diersoorten waarvoor een vaste afstand geldt, en geen bedrijven met diersoorten waarvoor een geuremissie is vastgesteld (met als gevolg dat de geurcontour berekend dient te worden). Doordat het plangebied is gelegen buiten de bebouwde kom, geldt een minimale afstand van 50 meter van woningen tot agrarische bedrijven.
De meest in de nabijheid gelegen agrarische onderneming is gelegen aan Garderenseweg 130. De afstand van bouwvlak tot de nieuwe woningen bedraagt ongeveer 51 meter. De afstand tot aan de stallen is groter. Tevens dient te worden opgemerkt dat nabij alle bedrijven woningen zijn gesitueerd op kortere afstand dan de afstand tussen het plangebied en de bedrijven. Deze bestaande woningen zijn dan al maatgevend voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de bedrijven. Geconcludeerd kan worden dat de nieuwe woningen niet zorgen voor een belemmering in de ontwikkelingsmogelijkheden van de bestaande agrarische bedrijven.
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend plan.
De Wet geluidhinder (Wgh) geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een weg, spoorweg of industrieterrein of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidsgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen. Het plangebied ligt binnen de geluidzone van de Garderenseweg, de Buurtweg, het Lageveld en het Leuvenumseveld. Het uivoeren van een akoestisch onderzoek is derhalve verplicht en is door S&W consultancy uitgevoerd. Hierna volgt de conclusie van het onderzoek. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar de bijlage bij dit wijzigingsplan.
In het onderzoek is de geluidbelasting, middels de Standaard Rekenmethode 2 voor wegverkeerslawaai, berekend voor het Lageveld (60 km/u regime) en de Garderenseweg, Buurtweg en het Leuvenumseveld (allen 50 km./u regime). Uit de berekeningen blijkt dat voor de Garderenseweg niet wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De maximaal toelaatbare waarde van 53 dB wordt niet overschreden. Doordat de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, moet een procedure hogere grenswaarde worden doorlopen. De gemeente kan een hogere waarde verlenen, als wordt voldaan aan de voorwaarden zoals gesteld in het gemeentelijk geluidbeleid. Met voorliggend plan wordt aan deze voorwaarden voldaan. Het formulier hogere grenswaarde ligt tegelijkertijd met het ontwerp wijzigingsplan ter inzage. De hogere waarde is vastgesteld voordat voorliggend wijzigingsplan wordt vastgesteld.
De gecumuleerde geluidsbelasting excl. aftrek artikel 110 Wgh is op diverse plaatsen op de voorgevels van het bouwplan hoger dan 53 dB. Dit houdt in dat aangetoond moet worden met welke aanvullende voorzieningen er aan de eisen van het Bouwbesluit voldaan wordt. Dit is echter niet nodig voor de planologische procedure. Deze voorzieningen zullen in het vergunningentraject moeten worden aangegeven.
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Er dient bepaald te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Daartoe is door Hunneman milieu - advies een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Hierna volgt de conclusie van dit onderzoek. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar de bijlage van deze toelichting.
Uit het onderzoek blijkt dat zintuiglijk geen noemenswaardige bijmengingen aan bodemvreemde materialen zijn waargenomen in de vaste bodem. Zintuiglijk is ook geen asbestverdacht materiaal op en/of in de bodem aangetroffen.
In de bovengrond zijn licht verhoogde gehalten aan PAK, PCB's en minerale olie aangetoond. In het grondwater is een licht verhoogde gehalte aan chroom aangetoond. Vanwege de geringe verhoging, geven deze aangetoonde gehalten geen aanleiding tot nader onderzoek.
Op basis van de analyse resultaten is de actuele bodemkwaliteit afdoende vastgelegd en bestaan, vanuit milieuhygiënisch oogpunt, geen bezwaren voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en nieuwbouw op de locatie.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.
Op 15 november 2010 is de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) in werking getreden. De overheid wil een verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen en ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de 'Wet luchtkwaliteit' bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen voor plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. Op grond van artikel 5.16 Wm moeten bestuursorganen nagaan of besluiten op grond van de Wro gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit.
Besluit NIBM
In de Algemene maatregel van Bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele projecten zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt.
Besluit gevoelige bestemmingen
Naast het besluit en regeling NIBM dient getoetst te worden aan het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
Dit wijzigingsplan voorziet in de realisatie van zes nieuwe woningen. In vergelijking met bovenstaande categorieën van gevallen, kan gesteld worden dat de luchtkwaliteit als gevolg van onderhavig plan 'niet in betekende mate' verslechterd.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit wijzigingsplan.
Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door het gebruik, de opslag, de productie en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met eventueel aanwezige externe risico's die de veiligheid negatief kunnen beïnvloeden. Hiertoe zijn de risico's gekwantificeerd door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht persoon die onbeschermd is, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde. Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen van een bepaalde omvang komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde maar een oriënterende waarde die de personendichtheid binnen een invloed gebied relateert aan een bepaalde maat voor risicoaanvaarding.
Middels de Risicokaart is beoordeeld of er risicobronnen in en rond het plangebied aanwezig zijn. Afbeelding 5.1 geeft een uitsnede weer van de risicokaart.
Afbeelding 5.1: Uitsnede risicokaart (bron: Risicokaart.nl)
Risicovolle inrichtingen
Volgens de Risicokaart liggen er in de omgeving van het plangebied twee risicobronnen. Dit betreffen het LPG tankstation aan het Lageveld 9 en een propaantank op het recreatiepark Heidepark Speuld.
Voor het LPG tankstation zijn de plaatsgebonden risicocontouren rond de tank, het vulpunt en het afleverpunt aangegeven op de kaart. Zoals te zien is op de kaart middels de zwarte cirkel, ligt het plangebied buiten de plaatsgebonden risicocontour. Het invloedsgebied van een LPG tankstation bedraagt maximaal 150 meter. Het plangebied ligt op 270 meter vanaf het tankstation.
De veiligheidsafstand van de propaantank (met een maximum capaciteit van 5 m³) bedraagt conform het Activiteitenbesluit 10 meter. Een propaantank kent geen invloedsgebied voor het groepsrisico. Het plangebied ligt op een afstand van circa 600 meter van deze tank en ligt daarmee ruim buiten de veiligheidsafstand
Gevaar natuurbrand
Het plangebied ligt in een gebied met gevaar voor natuurbrand vanwege de ligging in de Veluwe. Volgens de risicokaart is het gevaar hierbij dat mensen - wandelaars, fietsers, campinggasten - verrast worden door het vuur en worden ingesloten. Voorliggend plan gaat om het realiseren van zes woningen. Hierbij gaat het niet om een toevallige voorbijganger, maar om mensen die op de locatie wonen. De woningen zijn zodanig gesitueerd, dat er voldoende vluchtwegen zijn vanuit de woningen/het perceel in geval van brand.
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit wijzigingsplan.
Europees- en rijksbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlakte waterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlakte wateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt.
Op Rijksniveau is het Nationaal Waterplan het voornaamste beleidsplan. In december 2009 is dit plan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Provinciaal beleid
Waterplan Provincie Gelderland
In het Provinciaal Waterplan 2010-2015 staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provincie brede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd. Vanwege de Europese Kaderrichtlijn Water is voor bepaalde oppervlaktewateren vastgelegd of het een kunstmatig of sterk veranderd oppervlaktewater is. Ook zijn voor die oppervlaktewateren ecologische doelen geformuleerd. Voor verbetering van de grondwaterkwaliteit zijn maatregelen opgenomen.
Waterschap Vallei en Veluwe
Waterbeheerprogramma Waterschap Vallei en Veluwe
In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft het Waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan wordt concreet invulling gegeven aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen.
Keur Waterschap Vallei en Veluwe
Op 1 januari 2014 is de nieuwe Keur met de Algemene regels en Beleidsregels van het Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt deze regels vast ter behartiging van de waterschapstaak en het bereiken van de doelstelling zoals genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst.
Een belangrijk instrument om water belangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Uit de digitale watertoets en het overleg met het waterschap blijkt dat aandacht besteed moet worden aan de algemene aandachtspunten en de gebiedsspecifieke aandachtspunten:
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Het hemelwater dat op de woningen en bijgebouwen valt, wordt opgevangen en zal elders op de percelen in de bodem infiltreren. Rond de woningen en bijgebouwen is voldoende ruimte om het hemelwater dat op de verhardingen valt, te laten afstromen en te infiltreren in de bodem.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Volgens het bodemonderzoek ligt de grondwaterstand in het plangebied op ongeveer 0,8 m onder het maaiveld. Bij de realisatie van de woningen wordt rekening gehouden met deze grondwaterstand en wordt ervoor gezorgd dat er voldoende ontwateringsdiepte is.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen / randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen.
Bij de realisatie van de woningen en bijgebouwen wordt geen gebruik gemaakt van uitlogende materialen. Het hemelwater dat op deze gebouwen valt, zal dan ook niet verontreinigd worden en ter plaatste in de bodem kunnen infiltreren zonder dat het grondwater erdoor wordt verontreinigd. Voor het afvalwater wordt aangesloten op het gemeentelijk rioleringsstelsel.
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit wijzigingsplan.
De bescherming van de natuur is per 1 januari 2017 in Nederland vastgelegd in de Wet Natuurbescherming (Wnb). Deze wet vormt voor wat betreft soortenbescherming en gebiedsbescherming een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Gelders Natuurnetwerk (GNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Gebiedsbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming
De bescherming van Natura 2000-gebieden is onder de Wnb vrijwel hetzelfde gebleven. Wel zijn de Beschermde Natuurmonumenten komen te vervallen. Voor Natura 2000-gebieden geldt dat als naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld moeten worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningplichtig.
Gebiedsbescherming vanuit Provinciaal beleid
Het provinciaal beleid is vastgelegd in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) en is ruimtelijk vastgelegd in de Omgevingsverordening Gelderland. Het GNN bestaat enerzijds uit alle gebieden met een natuurbestemming binnen de voormalige Ecologisch Hoofdstructuur (EHS) en anderzijds uit gebieden voor nieuw aan te leggen natuur. Daarnaast maken de reeds gerealiseerde delen van verbindingszones deel uit van het GNN. De gebieden uit de voormalige EHS met een andere bestemming dan natuur zijn ondergebracht in de Groene Ontwikkelingszone (GO), welke is gericht op het versterken van de ecologische samenhang door de aanleg van ecologische verbindingszones. De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats middels de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen.
Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming
Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming, heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, een aantal vissen, libellen en vlinders, enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde dierensoorten en een aantal vaatplanten.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet onder de Wet Natuurbescherming vanaf 1 januari 2017 bij ruimtelijke ontwikkelingen naast de zorgplicht ook rekening gehouden worden met juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'bijlage A en B' van de Wet Natuurbescherming, de door de betreffende provincie gekozen soorten uit het besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, de soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn, de soorten uit Bijlage 1 en 2 Verdrag van Bern, en Bijlage 1 verdrag van Bonn, en met alle in Europa inheemse vogels (Vogelrichtlijn).
Gebiedsbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming
Het plangebied ligt in een agrarische enclave dat wordt omringd door het Natura 2000-gebied De Veluwe. De kortste afstand van de nieuwe woningen tot het natuurgebied bedraagt ongeveer 420 meter, zie afbeelding 5.2.
Afbeelding 5.2: Ligging plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebied (bron: Alterra)
Om de stikstof uitstoot in het plangebied te bepalen is een Aeriusberekening uitgevoerd (zie bijlage). In deze berekening is er van uitgegaan dat 30% van het autoverkeer vanuit het plangebied over de Garderenseweg richting Garderen gaat, 40% over het Leuvenumseveld richting Ermelo en 30% via de Garderenseweg naar de Flevoweg. Uit de Aeriusberekening blijkt dat uitstoot minder is dan 0,05 mol N/ha/jaar. Omdat de uitstoot onder deze grens ligt, is verder onderzoek niet nodig. Er kan worden aangenomen dat het plan geen significant negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied.
Gebiedsbescherming vanuit Provinciaal beleid
Zoals te zien is op afbeelding 4.1 ligt het plangebied niet in het GNN of GO. De afstand van de woningen tot deze gebieden bedraagt ongeveer 50 meter ten opzichte van het GO en ruim 430 meter tot het GNN. De bescherming van het GNN en GO is gericht op ontwikkelingen binnen deze aangewezen gebieden. Doordat het plangebied er buiten ligt, zijn er geen effecten te verwachten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het GNN of GO.
Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming
Als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen mag het leefgebied van beschermde flora en fauna niet verloren gaan of worden geschaad.
Onderhavig plangebied bestaat uit een intensief gebruikte en beheerde weide met een monocultuur van engels raaigras. In een dergelijke monocultuur is vaak weinig ruimte voor andere plantensoorten. Van bijzondere groeiplaatsen en een stabiel, natuurlijk ecosysteem is geen sprake. De aanwezigheid van beschermde plantsoorten is niet waarschijnlijk omdat het met grote regelmaat gemaaide en door melkkoeien begraasde engels raaigras andere plantensoorten verdrukken.
Aangezien het plangebied bestaat uit een weide van engels raaigras, zonder veel dekking, zullen slechts algemeen voorkomende en niet beschermde diersoorten voorkomen. Voor vogels zijn daarnaast in het plangebied geen gelegenheden om te broeden.
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.
De versnippering van de erfgoedwetgeving, met eigen definities, procedures en beschermingsmaatregelen, en de behoefte aan duidelijkheid waren de aanleiding om één integrale Erfgoedwet op te stellen voor het beheer en behoud van ons cultureel erfgoed. Met de Erfgoedwet, op 1 juli 2016 in werking getreden, worden zes wetten en regelingen gebundeld tot één wet die de bescherming van het cultureel erfgoed in Nederland regelt. Deze wet is niet gericht op de bescherming van vermoedelijk archeologische waarden, maar wel op de bescherming van monumenten, vindplaatsen en de vondsten. Uiteindelijk worden onderdelen die de fysieke leefomgeving betreffen (zoals onder andere archeologische waarden), ondergebracht in de Omgevingswet die in 2021 van kracht moet worden. Vanaf het moment van invoering van de Erfgoedwet tot het moment van invoering van de Omgevingswet zijn deze onderdelen ondergebracht in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.
Erfgoedverordening 2010 gemeente Ermelo
In de gemeentelijke erfgoedverordening is de aanwijzing en instandhouding van gemeentelijke monumenten en archeologische terreinen geregeld. In deze verordening is geregeld dat het verboden is om gemeentelijke monumenten te beschadigen of te vernielen. Tevens is geregeld dat het verboden is om de bodem in gebieden met een archeologische verwachtingswaarde te verstoren. Hierin is onderscheid gemaakt voor gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde en gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde.
Cultuurhistorie
In de omgeving van het plangebied staan geen monumenten. Het plangebied en omgeving maakt deel uit van een karakteristiek landschap. Met de realisatie van de zes woningen wordt de karakteristieke lintbebouwing aan de Garderenseweg versterkt, doordat deze aan twee zijden van de weg ligt. Met de doorkijken tussen de woningen, blijft het zicht op het agrarisch achterland behouden. Voorliggend plan zorgt daarmee voor een versterking van het karakteristieke landschap van het plangebied.
Archeologie
Het plangebied heeft een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische waarden. Geomorfologisch zou er sprake zijn van een dekzandrug. Dit zijn door de wind opgeblazen verhogingen in het landschap die in de prehistorie vaak gebruikt zijn om te vertoeven of om op te wonen. De planlocatie is historisch gezien de oostelijke ingang tot het dorp Speuld. Op historische kaarten uit 1806 en 1832 is te zien dat door de locatie een weg/pad is getekend. Een reliëfkaart van de omgeving toont voor het huidige kavel een vrij egaal, plat gebied. De aanwezigheid van een dekzandrug ter plaatse wordt enigszins betwijfeld.
Omdat er twijfels waren bij de aanwezige dekzandrug in de bodem in het plangebied, heeft de gemeentelijke archeoloog vijf boringen gezet om de bodemopbouw te bekijken. Alle boringen lieten hetzelfde beeld zien. Een bouwvoor van circa 35 cm dikte, bestaande uit een donkerbruine zavel. Door de lange droogte was die vrij hard. In de onderste tien centimeter zaten zandinsluitsels. Deze waren geel van kleur en zijn van de opgeploegde natuurlijke ondergrond. De grens naar het gele zand is in alle boringen erg scherp. Bodemvorming is nergens aanwezig. Het lijkt erop dat het perceel een keer is omgezet. Archeologische waarden worden hier daarom niet verwacht. Een archeologisch onderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
Het aspect erfgoed vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend plan.
Om de effecten van het plan op de verkeerssituatie te beoordelen wordt gebruik gemaakt van de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie (publicatie 317, oktober 2012)' van het CROW. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeersgeneratie.
Voor het bepalen van de parkeernorm wordt de gemeentelijke Nota Parkeernormen Ermelo gehanteerd.
Verkeer
In het plangebied worden zes woningen toegevoegd, gebouwd als twee-onder-één-kap. Volgens de CROW publicatie geldt voor een dergelijke woning in de rest van de bebouwde kom in een weinig stedelijk gebied een verkeersgeneratie van gemiddeld 7,8 verkeersbewegingen per dag. De zes woningen samen zorgen dan gemiddeld voor 6 x 7,8 = 46,8 verkeersbewegingen per dag. Dit verkeer zal vanaf de Garderenseweg het plangebied en omgeving verspreid verlaten richting het zuiden, het noorden via de Leuvenumseweg en richting de Flevoweg. Dit betekent een gering aantal extra verkeersbewegingen op deze wegen. Het omliggende wegennetwerk kan deze geringe toename eenvoudig verwerken.
Parkeren
Om te bepalen of het plan voldoet aan de gemeentelijke parkeernormen, wordt het plan getoetst aan de Nota Parkeernormen van de gemeente Ermelo. In deze nota is het plangebied aangewezen als een weinig stedelijk gebied in de rest van de bebouwde kom. Voor een woning van het type twee-onder-één-kap in dit gebied is een parkeernorm opgenomen van 2,2 parkeerplaatsen per woning. Op de percelen in het plangebied is voldoende ruimte aanwezig om te voldoen aan deze parkeernorm.
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt.
Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij projecten die kleiner zijn dan de drempelwaarden uit lijst C en D beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook deze projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is.
Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig. Voor deze toets wordt ook wel de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
Op 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. weer gewijzigd. Bij deze wijziging is een nieuwe procedure opgenomen voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.- beoordeling aan de orde is, moet:
Om te bepalen of sprake is een (vormvrije) m.e.r.-(beoordelings)plichtig plan, dient bepaald te worden of sprake is van een ontwikkeling als genoemd in lijst C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Hierbij moet gekeken worden naar de ruimtelijke impact van het plan op de omgeving.
In voorliggend geval is er sprake van een toevoeging van zes woningen aan het bestaande lint in Speuld. Het aantal van zes woningen is dermate gering, dat de invloed op de omgeving en aanwezige natuurgebieden nihil zal zijn. Tevens betreft het hier een aanvulling op bestaande bebouwing waarbij aansluiting wordt gezocht op de omgeving. Er is geen sprake van losse bebouwing in het buitengebied. Gezien de aard en omvang van het plan kan logischerwijs geconcludeerd worden dat de ruimtelijke impact van het plan op de omgeving zeer gering is en dat er daardoor negatieve gevolg voor het milieu uitgesloten kan worden.
Gezien de conclusies van de reeds uitgevoerde onderzoeken kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van negatieve gevolgen voor het milieu en dat het opstellen van een milieueffectrapport niet noodzakelijk is.
In de andere hoofdstukken van deze toelichting is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische bindende deel van het wijzigingsplan: de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In de volgende twee paragrafen wordt de systematiek van planregels uiteengezet en wordt een uitleg per bestemming gegeven.
Algemeen
In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid. De benaming van de bestemmingen en de volgorde van de regels, evenals de weergave van de bestemmingen in het plan komen overeen met de SVBP 2012.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. Inhoudelijk is voor wat betreft de regels waar mogelijk aangesloten bij het bestemmingsplan "Agrarische enclave en Speuld".
De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:
In dit artikel zijn omschrijvingen gegeven van de in het wijzigingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakte- en inhoudsmaten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven van hoe de betreffende eisen voor wat betreft maatvoering begrepen moeten worden.
In dit hoofdstuk zijn de regels voor wat betreft de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen opgenomen. De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
In paragraaf 6.2 worden de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen nader toegelicht.
De op het plan van toepassing zijnde algemene regels worden beschreven in hoofdstuk 3. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de beoordeling van een bouwplan en op die wijze meer wordt gebouwd dan het wijzigingsplan beoogd.
In deze regel is aangegeven wat onder strijdig gebruik wordt verstaan. Deze regel gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming.
In deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het wijzigingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
In deze regel is de aanduiding kernrandzone opgenomen.
In deze regel is bepaald dat moet worden voldaan aan de parkeernormen.
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit wijzigingsplan. In de slotregel wordt aangegeven onder welke titel het plan bekend staat.
Het is noodzakelijk dat het wijzigingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het wijzigingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
Agrarisch met waarden - Landschapswaarden (Artikel 3)
Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van de gronden die in het plangebied liggen, maar buiten de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin'. Deze bestemming sluit aan bij de omliggende agrarische gronden. Binnen deze bestemming is geregeld dat de gronden gebruikt mogen worden ten behoeve van agrarische doeleinden. Dit kan zowel bedrijfsmatig als particulier. Bebouwing is op deze gronden niet toegestaan met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Tuin (Artikel 4)
Deze bestemming ligt aan de voorzijde van de woningen. Binnen deze bestemming zijn alleen gebouwen in de vorm van een erker toegestaan en bouwwerken geen gebouwen zijnde.
Wonen (Artikel 5)
Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van de woningen, de bijbehorende bouwwerken en erfinrichting. Dit zijn de gronden die gebruikt worden ten behoeve van het wonen in het plangebied. De situering van de woningen is op de verbeelding vastgelegd in de regels is bepaald dat per bouwvlak maximaal twee woningen mogen worden gerealiseerd. Bij iedere woning mag maximaal 100 m2 aan bijbehorende bouwwerken worden gebouwd.
In de regels is bepaald dat de gronden en de woningen niet mogen worden gebruikt ten behoeve van de bestemming, als de landschappelijke inrichting (beukenhaag en bomenwal) niet wordt uitgevoerd binnen 12 maanden na ingebruikneming.
Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkeling is dat deze voor de overheid budgetneutraal wordt ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.12 lid 4 Wro is de gemeenteraad verplicht om de kosten te verhalen en een exploitatieplan vast te stellen gelijktijdig met het besluit waarop het exploitatieplan betrekking heeft. Niet in alle gevallen is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen. Op grond van artikel 6.12, lid 2 kan de gemeenteraad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen als aan de cumulatieve bepalingen van artikel 6.12, lid 2 sub a, b en c is voldaan.
Met onderhavig plan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. De gemeente sluit een anterieure overeenkomst af met initiatiefnemer. In deze anterieure overeenkomst worden onder andere de plankosten verhaald en wordt vastgelegd dat eventuele planschadevergoedingen worden verhaald op initiatiefnemer. Hiermee zijn de kosten anderszins verzekerd en is een exploitatieplan niet noodzakelijk.
Het plan wordt uitgevoerd en bekostigd door initiatiefnemer. De gemeente heeft geen kosten voor de realisatie van dit plan. Initiatiefnemer beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkeling te kunnen realiseren. Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Doordat voorliggend plan geen betrekking heeft op omliggende gemeenten, is overleg met omliggende gemeenten achterwege gebleven.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit wijzigingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Met de terinzagelegging van het ontwerpwijzigingsplan, wordt het bestemmingsplan ook toegezonden aan de provincie Gelderland. Op deze wijze wordt de provincie op de hoogte gesteld van voorliggend plan en heeft de provincie de gelegenheid om te reageren op dit plan.
Met de invulling van de digitale watertoets is het plan voorgelegd aan het waterschap Vallei en Veluwe. Vervolgens is overleg gevoerd met het waterschap over de afvoer van het hemelwater.
De vaststellingsprocedure van het wijzigingsplan zal plaatsvinden volgens de artikelen 3.8 en 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening. Het wijzigingsplan wordt in dit kader ter inzage gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode kan een ieder een zienswijze bij het college naar voren brengen. Het plan zal daarna, al dan niet gewijzigd, ter vaststelling worden aangeboden aan het college.
Na vaststelling wordt het wijzigingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.