direct naar inhoud van 3.3 Milieuaspecten
Plan: 's Heeren Loo
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0233.BPsHeerenloo-0401

3.3 Milieuaspecten

3.3.1 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt.

Beheer bestaande situatie

De bestaande situatie wordt vastgelegd en van een ruimtelijke-juridische regeling voorzien en daarmee integraal beheerd. Daarnaast worden er in het plangebied bouwmogelijkheden geboden. In het plangebied is binnen de bestemming maatschappelijk een hindergevende functie mogelijk. Hierbij kan gedacht worden aan zorgfuncties binnen de bestemming maatschappelijk zoals zorgvoorzieningen, praktijken en klinieken. Rondom het plangebied liggen enkele bedrijven;

  • poeliersbedrijf Thomassen (Horsterweg 217)
  • agrarisch bedrijf, veehouderij (Horsterweg 201)
  • tankstation met LPG (Zeeweg 1)
  • vuurwerkopslag (Fokko Kortlanglaan 122)
  • slachterij Thomassen (Fokko Kortlanglaan 116)

Deze bedrijven liggen in de huidige situatie nabij woningen en recreatiewoningen. Voor deze bedrijven is er al sprake van hinder door hindergevoelige objecten. Bovendien leveren ze voor de zorginstelling op 's Heerenloo geen belemmering op. Een nadere beoordeling is dan ook niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.

3.3.2 Bodem

Algemeen

Voordat een bestemmingsplan wordt vastgesteld, moet aangetoond zijn dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit is van belang indien er sprake is van functieveranderingen of een ander gebruik.

Beheer bestaande situatie

In het plangebied is twee van bodemverontreiniging verdachte locaties bekend, ter plaatse van de chemische wasserij en om de locatie van de voormalige Magnus Soilax. Een onderzoek naar de aard en schaal van de vervuiling is in dit geval niet noodzakelijk omdat er hier geen ontwikkelingen worden toegestaan.

Wijzigingsbevoegdheid

In het plan is één wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming Maatschappelijk te wijzigen in Kantoor, op een specifieke locatie. Om goed inzicht te krijgen in de bodemkwaliteit en eventuele beperkingen qua uitvoering of financiën moeten bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid onderzoeken worden uitgevoerd. Aangetoond moet worden of de bodem geschikt is voor de voorgenomen functie(s) en activiteiten. Als de bodem daar niet geschikt voor is, dient omschreven te worden of het geschikt maken van de bodem financieel haalbaar is. Op grond van historische informatie kan ook onderzoek naar asbest in bodem of puin nodig zijn. Een haalbaarheidsonderzoek naar de kwaliteit van de bodem en de mogelijke vervuiling zal bij omzetting van de bestemming moeten worden uitgevoerd evenals andere noodzakelijke milieuonderzoeken.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.

3.3.3 Geluid

Algemeen

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen. Voor genoemde onderdelen is een geluidonderzoek uitgevoerd, dat als bijlage 2 bij dit bestemmingsplan is te vinden. Alsmede een aanvulling op dit onderzoek in bijlage 3.

Wegverkeerslawaai

Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting. Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:

  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur.

De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.

Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 63 dB bij woningen of woon-zorgfuncties met in hoofdzaak wonen en 53 dB bij andere gevoelige gebouwen (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening worden alle wegen meegenomen in het geluidonderzoek van voorliggend plan (dus ook wegen zonder een geluidzone).

Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai

De relevante wegen voor voorliggend bestemmingsplan zijn de Fokko Kortlanglaan, de Julianalaan, de Horsterweg, de Horloseweg en de Groene Zoomweg.

Voor een aantal van de bouwlocaties aan de Fokko Kortlanglaan is een hogere grenswaarde op grond van de Wet geluidhinder noodzakelijk. De geluidbelasting op de bouwgrenzen bedraagt meer dan de voorkeurswaarde van 48 dB. Voor de geplande bouwlocaties aan de Horsterweg (zuidelijk deel plan) is geen hogere grenswaarde nodig.

Langs de westzijde van het plan (Horsterweg en Horloseweg) ligt er bestaande bebouwing binnen de 53 dB contour. Daarnaast wordt er nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt binnen het gebied waar de geluidbelasting meer bedraagt dan de voorkeurswaarde van 48 dB. Hiervoor is tevens een hogere grenswaarde op grond van de Wet geluidhinder noodzakelijk

Verdere bronmaatregelen en/of overdrachtsmaatregelen om de geluidsbelasting te reduceren tot de voorkeursgrenswaarde zijn voor beide wegen niet mogelijk of stuiten op financiële en/of stedenbouwkundige en/of landschappelijke bezwaren. De uitvoering van voorliggend bestemmingsplan is derhalve alleen mogelijk na vaststelling van hogere waarden.

De maximaal te verlenen hogere waarde voor nieuwe woningen in stedelijk gebied bedraagt 63 dB. Conform art. 3.1 en 3.2 van het Besluit geluidhinder bedraagt de maximale waarde 63 dB voor onderwijsgebouwen, ziekenhuizen of verpleeghuizen in stedelijk gebied en 53 dB voor psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken en medische kleuterdagverblijven. Dus afhankelijk van de eventuele nieuwbouw geldt een andere maximale waarde. Ingeval van woonzorg kan worden uitgegaan van een woning.

Op de verbeelding van dit bestemmingsplan zijn alle bouwvlakken buiten de 63 dB contour gesitueerd. In het gebied tussen de 53 en 63 dB contour is een 'geluidzone - weg' opgenomen. Binnen deze zone mogen geluidgevoelige gebouwen worden gebouwd, maar uitsluitend functies waarvoor de te ontheffen waarde maximaal 63 dB bedraagt (nieuwe woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen of verpleeghuizen). Buiten de 'geluidzone - weg', verder van de weg af, is alle bebouwing mogelijk conform de onderliggende bestemming omdat voor deze bebouwing een hogere waarde wordt verleend tot maximaal 53 dB.

Conclusie

Door het verlenen van hogere grenswaarden op grond van de Wet geluidhinder voor de bebouwing binnen het plangebied (voor zover nodig) is voorliggend plan uitvoerbaar.

3.3.4 Luchtkwaliteit

Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin ter bescherming van mens en milieu onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht (o.a. fijn stof en stikstofdioxide) zijn vastgesteld. De wet stelt bij een (dreigende) grenswaardenoverschrijding aanvullende eisen en beperkingen voor ruimtelijke plannen die 'in betekenende mate' (IBM) leiden tot verslechtering van de luchtkwaliteit of 'gevoelige bestemmingen' binnen onderzoekszones van provinciale- en rijkswegen. Daarnaast moet uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening afgewogen worden of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het plan 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Beheer bestaande situatie

Het nieuwe bestemmingsplan voorziet niet in een substantiële toename van het aantal bewoners. Doordat sprake is van een beperkte groei kan het aspect luchtkwaliteit worden gegarandeerd zonder een uitgebreid luchtonderzoek. Een beperkte scan van de luchtkwaliteit op basis van de NIBM-tool van VROM en NSL-kaarten met de luchtkwaliteit geven genoeg zekerheid om de goede luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied te garanderen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPsHeerenloo-0401_0010.jpg"

Uitsnede saneringstool 3.1

De luchtkwaliteit van het plangebied moet voldoen aan de norm van 40 µg/m³. Voor het plangebied geldt een achtergrondconcentratie van 20-22,5 µg/m³. Deze luchtkwaliteit is passend bij de te realiseren bestemmingen. Daarnaast is de luchtkwaliteit onderzocht in een onderzoek van de Regio Noord Veluwe (bijlage 2). Uit dit onderzoek blijkt dat er Vanwege luchtkwaliteit geen beperkingen zijn voor het plan. Er wordt geen substantiële groei van het aantal bewoners voorzien en dus ook geen groei van de hoeveelheid wegverkeer vanwege het plan.

Conclusie

Het aspect lucht vormt geen belemmering voor de uitvoering van onderhavig bestemmingsplan.

3.3.5 Externe veiligheid

Algemeen

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Navolgende afbeelding betreft een uitsnede uit de risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPsHeerenloo-0401_0011.jpg"

Uitsnede risicokaart (bron: provincie Gelderland)

Langs het plangebied loopt een aardgasleiding. Daarnaast zijn er vier objecten aanwezig die nadere beoordeling behoeven.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Groepsrisico

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi, stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

Stationaire bronnen

In het plangebied zijn geen Bevi inrichtingen aanwezig. In de nabijheid van het plangebied is een tankstation met lpg-vulpunt aanwezig (zie afbeelding), met een PR risicocontour van 45 m. De plaatsgebonden risicocontour van het tankstation overlapt het plangebied niet. De LPG branche heeft met de overheid afgestemd om uiterlijk in 2010 een tweetal risicoreducerende maatregelen te implementeren, te weten een verbeterde vulslang en een hittewerende bekleding op de tankauto's (LPG convenant, 2005). De verbeterde vulslang heeft invloed op de ligging van de plaatsgebonden risicocontouren terwijl de hittewerende bekleding van invloed is op het groepsrisico door een verlaging van de kans van optreden van een warme BLEVE.

Vorig jaar is de jaarlijkse doorzet van LPG in de vigerende omgevingsvergunning voor het LPG tankstation verlaagt naar 499 m³ per jaar. Met deze verlaging van de jaarlijkse doorzet wordt voldaan aan de afstanden die volgens het BEVI gelden. Daarmee wordt voldaan aan het PR 10-6 contour.

Het vullen van de LPG tank vindt plaats buiten de openingstijden van het restaurant (De Vos) aan de Horsterweg 195. De hoogte van het groepsrisico wordt bepaald door de bevoorrading van LPG. Door het vullen van de tank buiten de openingstijden van het restaurant (De Vos) wordt dit knelpunt weggenomen. Een berekening van het groepsrisico is dan ook niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPsHeerenloo-0401_0012.jpg"

Plangebied (rood gearceerd) nabij tankstation

Omdat het invloedsgebied van 150 meter over het plangebied ligt is de contour opgenomen in het bestemmingsplan Deze zone wordt als gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - LPG' opgenomen op de verbeelding van het bestemmingsplan.

Mobiele bronnen

In het plangebied komt een aardgasleiding voor van de Nederlandse Gasunie. Deze heeft een diameter van 36 inches met een bedrijfsdruk van 67 bar. Bij de gastransportleiding zijn de veiligheidsafstanden uit het Besluit buisleidingen externe veiligheid van toepassing.

De aanwezige gasleiding heeft een diameter van 36 en het gas wordt met een werkdruk van 67 bar door de leiding vervoerd. Volgens artikel 6, lid 2 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen bedraagt voor deze leiding de afstand 5 meter gemeten vanuit het hart van de gasleiding. Op de genoemde afstand vanuit het hart van de gasleiding bedraagt het plaatsgebonden risico niet meer dan de norm van 10-6 (artikel 6, lid 2 van het Besluit externe veiligheid buisleiding).

De voornoemde strook noemt men een zakelijke strook. Deze strook moet worden vrijgehouden vanwege het onderhoud van de leiding en om te voorkomen dat de leiding wordt beschadigd als gevolg van bouwwerkzaamheden. Alles wat binnen deze strook gebeurt moet in overleg met de Gasunie plaatsvinden.

De kans van overlijden van 1 persoon, die continue onbeschermd aanwezig is, mag wettelijk niet groter zijn dan 1 op 1 miljoen per jaar (de 10-6 contour). Als het risico groter is, mogen geen kwetsbare bestemmingen worden neergezet of bestemd.

Volgens artikel 6, lid 2 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen mag op de grenzen van de zakelijke strook (genoemde afstanden vanuit het hart van de gasleidingen) het plaatsgebonden risico niet meer bedragen dan de norm van 10-6 (artikel 6, lid 2 van het Besluit externe veiligheid buisleiding). Volgens de berekeningen van de Gasunie blijkt dat voor alle gasleidingen de PR 10-6-jaar contour op de leiding ligt, met andere woorden de PR 10-6/jaar = 0. (bron pagina 11 rapport Tebodin met nummer 39149-3318001).

Tot een afstand van 430 meter vanaf de gasleiding 36” is het groepsrisico van belang. Het groepsrisico geeft aan hoeveel mensen er tegelijk kunnen overlijden als gevolg van een calamiteit met een extern veiligheidsobject, in dit geval de gasleiding. De wijze van het vaststellen van het groepsrisico zoals vermeld in artikel 12, lid 1b van het Besluit externe veiligheid buisleidingen komt overeen met de procedure GR-berekening zoals genoemd in het Memorandum van 21 november 2008 met kenmerk DEI 2008.M.0783 op het rapport van Tebodin.

Het oostelijk gedeelte van het plangebied wordt over een lengte van 200 meter doorsneden door een aardgasleiding. Het invloedsgebied van deze leiding valt over het westelijk deel van het plangebied. Volgens het rapport van Tebodin ligt het berekende groepsrisico van deze leiding boven de oriënterende waarde van 1. De oriënterende waarde volgens het Tebodin rapport bedraagt 3,26, dit is de overschrijding van het groepsrisico. Er mag, als gevolg van deze bestemmingsplanherziening, geen toename zijn van het aantal personen binnen het invloedsgebied. Het betreft een consoliderend bestemmingsplan en zodoende is een verhoging van het aantal personen als gevolg van de bestemmingsplanherziening niet aan de orde.

Het betreft zoals gezegd een consoliderend bestemmingsplan. Dat betekent dat het vigerende bestemmingsplan ter inzage heeft gelegen vóór inwerkingtreding van het Besluit externe veiligheid buisleidingen op 1-1-2011, dus dan is Bevb artikel 18 hier niet van belang. De artikelen 11 en 12 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen zijn wel van belang. Hierin staat namelijk dat in elk bestemmingsplan (ook consoliderend) waarin buisleidingen en/of (beperkt) kwetsbare objecten zijn opgenomen, moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Wel kan worden volstaan met een beperkte toelichting op het groepsrisico als sprake is van een van de volgende situaties:

  • 1. het een plangebied betreft buiten het gebied behorende bij de afstand waar nog 100% van de aanwezigen kan komen te overlijden of bij toxische stoffen het plangebied buiten de grens valt waarbij het PR 10-8 per jaar is (Besluit externe veiligheid buisleidingen artikel 12, lid 3, sub a);
  • 2. het GR niet hoger is dan 0,1 maal (10% van) de oriënterende waarde (Regeling externe veiligheid buisleidingen artikel 8 sub a);
  • 3. de toename van het GR minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden (Regeling externe veiligheid buisleidingen, artikel 8 sub b).

In het kader van het Besluit externe veiligheid buisleidingen heeft de Gasunie onderzoek uitgevoerd. Het hele traject van de leiding is in het onderzoek meegenomen. In 2012 gaat de Gasunie de uitkomsten van de berekeningen van de hoogte van het groepsrisico analyseren en beoordelen welke delen van de gasleidingtrajecten voor sanering in aanmerking komen.

Uit het onderzoek blijkt dat uitsluitend voor leiding A-510 de overschrijdingsfactor groter is dan 1 waardoor sprake is van een GR aandachtspunt. Dit aandachtspunt wordt veroorzaakt door de aanwezigen op camping de Hanenburg. In opdracht van de Gasunie dient ten aanzien van het GR te worden gekeken naar de aanwezigheid van groepsrisico aandachtspunten, ofwel locaties waar sprake is van een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico.

Ten aanzien van het bovenstaande wordt in het rapport van Tebodin namens de Gasunie geconcludeerd dat er voor leiding A-510 sprake is van een groepsrisico aandachtspunt (overschrijdingsfactor ongeveer 3). Op basis van een nadere analyse blijkt dat de hoogte van het GR volledig wordt bepaald door camping de Hanenburg.

Conclusie
Het groepsrisico als gevolg van de gasleiding is berekend en in kaart gebracht. Het oostelijke deel van het plangebied wordt doorsneden door een gasleiding. Het invloedsgebied van deze gasleiding ligt over het westelijke deel van het plangebied. Er mag als gevolg van deze bestemmingsplan herziening, geen toename zijn van het aantal personen binnen het invloedsgebied. Gezien sprake is van een consoliderend bestemmingsplan vormt externe veiligheid geen belemmering voor de uitvoering.