direct naar inhoud van 3.2 Beleid
Plan: 's Heeren Loo
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0233.BPsHeerenloo-0401

3.2 Beleid

3.2.1 Zorg
3.2.1.1 Rijksbeleid

Beleid ten aanzien van (de)concentratie van de zorg

In beleidsvisie Wet toelating zorginstellingen (WTZi) uit 2004 speelde het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in op de trend van vermaatschappelijking van de zorg. Het ministerie stelde dat de individuele behoefte aan zorg maatgevend moest zijn voor de uiteindelijke inzet van zorg. Dat betekende onder meer dat ernaar gestreefd werd zoveel mogelijk zorgfuncties aan huis te leveren. Deze vermaatschappelijking van de zorg hield ook in dat mensen met ernstige beperkingen geschikte woonruimte buiten de instelling moesten kunnen vinden en dat in voorkomende gevallen een woonwijk op een instellingsterrein kon worden gebouwd (omgekeerde integratie).

Dit deconcentratiebeginsel, zoals het tot eind 2004 door het ministerie van VWS werd nagestreefd, is inmiddels zo goed als verlaten. Het onderbrengen van zorgvoorzieningen buiten instellingsterreinen blijkt moeilijk te realiseren en blijkt nadelige consequenties te hebben voor de bedrijfsvoering van instellingen. In een brief van het Ministerie van VWS (dd. 13 december 2004) wordt de wijziging van het beleid omschreven en wordt afgezien van de dwingende eisen om te komen tot spreiding van de zorgfuncties over de regio: “De aanbieders en verzekeraars/zorgkantoren zijn zelf in een regio verantwoordelijk voor het aanbieden van goede zorg op geleide van de vraag van de patiënten. (...) Het is aan regionale partijen om aan te geven hoe op regionaal niveau invulling gegeven wordt aan de gespecialiseerde ggz en aan de noodzakelijke zorgketens.” Het instellingsterrein wordt inmiddels dus weer gezien als geschikte basis voor het realiseren van de noodzakelijke voorzieningen.

Voorstel Beginselenwet zorginstellingen, ministerie VWS (2011)

Naar aanleiding van het Regeer- en het Gedoogakkoord dat door het huidige kabinet is opgesteld, is het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bezig met het opstellen van een Beginselenwet om kwaliteit in zorginstellingen te waarborgen. De hoofdlijnen van deze Beginselenwet zijn in januari 2011 bekend gemaakt. Ze kunnen als leidraad dienen voor nieuwe fysieke ontwikkelingen op de instellingsterreinen. De Beginselenwet zorginstellingen gaat uit van concrete rechten voor bewoners van zorginstellingen, waarover tussen cliënt en zorgverlener heldere afspraken moeten worden gemaakt. Zelfredzaamheid van de cliënt staat daarbij voorop.

Het voorstel Beginselenwet zorginstellingen bevat de volgende cliëntenrechten:

  • recht op regie over het eigen leven, zodat de cliënt zelf invloed heeft op de kwaliteit van leven. Waarden en normen waaraan de cliënt hecht zijn het uitgangspunt.
  • recht op dagelijkse lichamelijke hygiëne.
  • recht op gezonde en voldoende voeding en drinken.
  • recht op een eigen kamer of op een kamer met een partner, als dat de wens is.

Een huiselijke, schone en verzorgde leefruimte zijn daarbij van belang.

  • recht op een respectvolle bejegening en een veilige en prettige sfeer.
  • recht op de mogelijkheid tot beleven van godsdienst of levensovertuiging.
  • recht op een zinvolle daginvulling, beweging en dagelijks buitenlucht.
  • recht op aandacht voor ontwikkeling en ontplooiing.

Conclusie

Dit beleid heeft geen gevolgen voor de invulling van onderhavig bestemmingsplan.

3.2.1.2 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie gemeente Ermelo 2025

In de structuurvisie is het beleid voor de ontwikkeling van Ermelo tot 2025 opgenomen. De structuurvisie heeft een tweeledig doel. Enerzijds vormt de visie een ruimtelijk toetsingskader en een visie op hoofdlijnen voor de lange termijn. Deze visie formuleert de ontwikkelingskoers voor de lange termijn en biedt het casco voor concrete projecten en plannen. Het is een toetsingskader, maar tegelijkertijd ook een inspiratiekader voor ruimtelijke ontwikkeling. Anderzijds bevat de structuurvisie een ruimtelijk-functioneel programma en uitvoeringsplan voor de (middellange en) korte termijn. Welke concrete projecten en plannen op de korte termijn richting uitvoering worden gebracht en hoe deze gerealiseerd gaan worden.

De structuurvisie geeft dus in hoofdlijnen aan waarbinnen Ermelo op een verantwoorde manier kwaliteiten kan versterken (gebruikswaarde, belevingswaarde en toetsingswaarde). De structuurvisie geeft een ruimtelijk functioneel en sociaal economisch raamwerk voor veranderingen in bevolkingssamenstelling, ruimtegebruik, economische activiteiten en verwachte ontwikkelingen in het buitengebied. De visie is dusdanig geformuleerd dat het als toetssteen gebruikt kan worden om ontwikkelingen en initiatieven te beoordelen.

De visie voor de toekomst van Ermelo valt uiteen in drie verschillende speerpunten: Omgeving, zorg, recreatie en toerisme.

Zorg

Gezien de aanwezige zorginstellingen in de gemeente wil de gemeente investeren in het aanbod van zorg. Daarnaast kunnen combinaties worden gelegd met andere aandachtsgebieden, waaronder recreatie. Tevens wil de gemeente graag een Health Campus ontwikkelen met ruimte voor bedrijvigheid gelieerd aan zorg en hospitality in brede zin. Daarnaast wordt het wonen met zorgcomponent bevorderd zoals particuliere initiatieven, voorhuis/achterhuis combinaties. Het beleid wordt in overleg met de zorginstellingen verder uitgewerkt.

De ontwikkelingen die in de structuurvisie zijn worden beschreven zijn niet vertaald naar dit bestemmingsplan. Er zijn nog een concrete ontwikkelingen gaande die zonder vertraging opgenomen kunnen worden waardoor de vaststelling van het bestemmingsplan voor 1 juli 2013 in gevaar komt.

Ermelo Onbelemmerd en Zorgzaam

Ermelo heeft al heel lang een zorgzaam karakter. Veel mensen werken bij de zorginstellingen of hebben daarmee een andere band, bijvoorbeeld als vrijwilliger of leverancier. Dit zorgzame karakter wil de gemeente graag behouden. Ook wil de gemeente dat iedereen zo goed mogelijk meedoet in de samenleving. Dit geldt dus ook voor mensen met een beperking of chronische ziekte, of mensen die op leeftijd zijn. Zij moeten kunnen komen waar zij willen en moeten zich welkom weten bij verenigingen en andere organisaties.

Om dit te bereiken is de gemeente samen met andere partijen het project "Ermelo Onbelemmerd en Zorgzaam" gestart. Doelstelling is om Ermelo zowel in fysiek als sociaal opzicht bereikbaar, toegankelijk en veilig te maken. Voor iedereen moet Ermelo optimaal toegankelijk zijn.

Het kernthema "bewustwording en beeldvorming" is bepalend voor inclusief denken. Inclusief beleid houdt rekening met de mogelijkheden en beperkingen van mensen. Resultaat is dat algemene voorzieningen ook beschikbaar zijn voor mensen met een beperking. Het doel hiervan is dat zij vanzelfsprekend op een gelijkwaardige manier kunnen deelnemen aan alle aspecten van het maatschappelijke leven. Een voorbeeld van inclusief beleid is bijvoorbeeld dat bij het bouwen van een nieuwe woonwijk al bij het ontwerp rekening wordt gehouden met mensen met een beperking. Inclusief denken begint aan de voorkant van ieder proces of traject. Onderkenning hiervan kan veel reparaties aan de achterkant voorkomen. Naast bewustmaking is een juiste beeldvorming ook een belangrijke voorwaarde om tot een lokaal beleid te komen waarbij mensen met een beperking als volwaardig burger kunnen leven.

De gemeente zet zich samen met externe partijen in om de samenleving voor mensen met een functiebeperking toegankelijk te maken. De filosofie van een bereikbare, toegankelijke en veilige gemeentelijke samenleving past in de ontwikkelvisie van de gemeente zoals deze in de structuurvisie 2015 is opgesteld en sluit aan bij de ontwikkelingen in het zorgveld, zoals deconcentratie van activiteiten en vermaatschappelijking van de zorg. Door deze ontwikkeling zullen steeds meer mensen met een functiebeperking en ook ouderen actief deel (blijven) uitmaken van de Ermelose samenleving. De gemeente wil voldoende toegerust zijn om dit mogelijk te maken.

Conclusie

Dit beleid wordt beschreven in het bestemmingsplan maar heeft geen gevolgen voor de invulling van het bestemmingsplan.

3.2.2 Wonen

3.2.2.1 Provinciaal beleid/Regionaal beleid

Gelders kwalitatief woonbeleid

Uitgangspunt van het Gelders kwalitatief woonbeleid is, dat de gemeenten – samenwerkend in de onderscheiden (WGR-) regio's – voorzien in een aanbod aan woningen, dat past bij de geconstateerde regionale kwalitatieve woningbehoefte. Dit is vastgelegd in het Kwalitatief Woonprogramma (KWP). Het KWP wordt periodiek bijgesteld om de afstemming tussen de (kwalitatieve) vraag en aanbod op de woningmarkt te actualiseren.

Het beleid richt zich zowel op bestaand bebouwd gebied (herstructurering, transformatie) als op nieuw stedelijk gebied (uitbreiding). De belangrijkste ruimtelijke beleidsaccenten zijn:

  • het aanbod aan woningen en woonmilieus moet beter aansluiten bij de voorkeuren van bewoners. Om deze reden bevordert de provincie vooral de realisatie van woningen voor ouderen en starters en van de woonmilieus centrum-stedelijk en landelijk wonen.
  • Voor het kwalitatief woonprogramma (KWP) is uitgangspunt is dat in de periode 2000 tot 2015 in totaal ca. 120.000 woningen netto aan de voorraad in Gelderland worden toegevoegd. Hiervan zijn in de periode 2000 tot en met 2004 bijna 30.000 woningen gerealiseerd.
  • In januari 2010 is het geactualiseerde programma voor de periode 2010-2019 vastgesteld in het KWP3.

Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (KWP3)

Belangrijke uitgangspunten voor KWP3 zijn:

  • nadruk op intergemeentelijke samenwerking in de regio en provinciale betrokkenheid bij de voortgang in individuele gemeenten;
  • duurzaamheidsmaatregelen in de bestaande woningvoorraad;
  • een woningbehoefte van circa 69.000 woningen (netto groei woningvoorraad) voor de periode 2010-2019, waarin de verwachte demografische ontwikkelingen per regio zijn verdisconteerd; en
  • afspraken maken gericht op het toekomstbestendig maken van de woningvoorraad als geheel.

In de regio Noord-Veluwe zijn tussen gemeenten, woningcorporaties en de provincie de volgende afspraken gemaakt:

  • Totaal aantal toe te voegen woningen: De behoefte voor het KWP3 is berekend op 6.700 woningen. Het gevolg is dat, naast het meegenomen deel uit het KWP2, er voor invulling van de behoefte in de KWP3-periode 2015-2019 nog 858 woningen in Ermelo mogen worden gebouwd waarvan de helft al in 'zachte' plannen is meegenomen.
  • Betaalbare woningen: 45% van de nieuw te bouwen woningen in de betaalbare segmenten; goedkope huur, betaalbare huur en goedkope koop opgeteld (circa 3.000 woningen).
  • Nultredenwoningen: 88%, oftewel ruim 6.200 woningen zullen via de nieuwbouw geschikt zijn of van de bestaande voorraad geschikt gemaakt worden, waarbij ze voldoen aan de definitie van nultredenwoning of het vergelijkbare niveau conform de regionaal bekende sterrenclassificatie.
  • In aanvulling op de hierboven gemaakte afspraken onderschrijven de provincie, de gemeentes en de woningcorporaties in Noord-Veluwe de noodzaak om energiebesparende maatregelen te nemen in zowel bestaande als nieuwbouwwoningen ter beperking van de milieubelasting en klimaatveranderingen. Daarnaast wordt geconstateerd dat er in de regio Noord-Veluwe nog geen heldere afspraken voor de huisvesting van een aantal bijzonder doelgroepen (mensen met een psychische of psychiatrisch probleem, verslaafden, dak- en thuislozen (inclusief zwerf- en risicojongeren), exgedetineerden en veelplegers) zijn. Het uiteindelijke doel van deze afspraken is het bewerkstelligen van de huisvesting van de mensen uit deze bijzondere doelgroepen in de reguliere voorraad regionaal, waarbij één kennis- en coördinatiepunt voor deze problematiek van groot belang is.

Conclusie

Er is nog geen overeenstemming over de woningbouw in het concept Masterplan 's Heeren Loo. Aangezien er binnen het plangebied met dit bestemmingsplan geen nieuwe burgerwoningen mogelijk worden gemaakt, heeft dit beleid geen gevolgen voor de invulling van onderhavig bestemmingsplan.

3.2.2.2 Gemeentelijk beleid

Woonvisie 2008-2012

De gemeente Ermelo heeft in 2008 een woonvisie opgesteld, waarin "Werken aan een mix van mensen voor duurzaam draagvlak" de hoofdopgave is. De gemeente geeft aan te moeten inspelen op een trend van vergrijzing en ontgroening, maar ook een evenwichtige bevolkingsopbouw te willen behouden, voor duurzaam draagvlak onder een diversiteit aan voorzieningen.

Er is in de woonvisie gekozen voor twee centrale aandachtspunten, die de basis vormen voor verdere uitwerking naar doelgroepen, woningen en woonomgeving:

  • passende woningen met een goede prijs-kwaliteitverhouding;
  • daarbinnen maakt de gemeente nadrukkelijk onderscheid naar financiële mogelijkheden, waarbij de belangrijkste aandachtsgroep de groep tot 1,5x modaal en inkomens daarboven is;
  • Een goede, toekomstbestendige omgeving;
    De gemeente wil werken aan een woonomgeving die voor alle doelgroepen comfortabel en veilig is.

Op basis van bevolkingsprognoses gaat Ermelo uit van de ontwikkeling van netto 100 woningen per jaar tot 2015. Daarna kan het tempo van woningbouw naar verwachting omlaag. Sloop van woningen dient 1 op 1 te worden gecompenseerd. Hierbij dienen vooral nultredenwoningen (huur en koop), goedkope woningen voor starters en luxe koopwoningen voor doorstromers te worden gebouwd. Er lijkt voldoende voorraad aan eengezinshuurwoningen en rijkoopwoningen in het middeldure segment te zijn.

Als gevolg van de doelstellingen van de gemeente Ermelo worden senioren en starters genoemd als de belangrijkste doelgroepen van het beleid. Daarnaast geeft de gemeente in de visie aan dat er relatief veel mensen met een verstandelijke of lichamelijke handicap in Ermelo wonen (waaronder bewoners van GGz centraal, 's Heeren Loo of Bartiméus).

Tot 2003 stuurde de gemeente aan op 'wederzijdse integratie'. In de woonvisie van 2008 stelt de gemeente deze koers echter bij, omdat de ervaring leert dat bewoners zonder handicap minder moeite lijken te hebben met wonen tussen mensen met een visuele handicap (Bartiméus) dan tussen mensen met een verstandelijke handicap of een GGZ-indicatie (GGz centraal en 's Heerenloo) en omdat de instellingen zich als gevolg van wijzigend rijksbeleid genoodzaakt zien meer mensen op het instellingsterrein zelf op te vangen en minder in de wijken van Ermelo.

Conclusie

Binnen het bestemmingsplan voor 's Heeren Loo wordt geen ruimte gereserveerd voor nieuwe burgerwoningen. Hoewel de wederzijdse integratie niet binnen het plan wordt gerealiseerd vormt het beleid geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.

Klimaatuitvoeringsprogramma 2010-2014

In 2010 is in kaart gebracht wat er voor nodig is om in 2030 als gemeente energieneutraal te zijn. In de zogenaamde routekaartstudie is het huidige energiegebruik en het opgestelde vermogen aan duurzame energie in kaart gebracht. Op basis daarvan zijn een drietal scenario's uitgewerkt in het rapport 'Hoe ziet de weg naar een klimaatneutrale toekomst eruit'. In het rapport sluit het zogenaamde koplopenscenario aan bij de raadsvisie Klimaat. Duidelijk is dat Ermelo alle zeilen moet bijzetten om als gemeente in 2030 energieneutraal te kunnen zijn.

De gemeente Ermelo stelt zich op basis van het voorgaande het volgende doel: Doel van het klimaat- en duurzaamheidbeleid van de gemeente Ermelo is het realiseren van energieneutraliteit in 2030 en klimaatneutraliteit in 2035.

'Energieneutraliteit' houdt in dat over het jaar gemeten binnen de gemeentegrenzen niet meer energie wordt gebruikt dan er duurzaam wordt opgewekt.

'Klimaatneutraliteit' betekent voor de gemeente Ermelo dat de gemeente netto geen broeikasgassen als kooldioxide (CO2), methaan (CH4), Lachgas (N2O) en een aantal fluorverbindingen laat vrijkomen; deze gassen versterken namelijk het natuurlijke broeikaseffect met gevolgen voor klimaat en de maatschappij. Klimaatneutraliteit is in dit plan vooralsnog summier uitgewerkt omdat energieneutraliteit een zodanige inspanning vergt dat Ermelo zich eerst primair daarop wil focussen. In volgende uitvoeringsplannen zal ook klimaatneutraliteit worden betrokken.

Concrete klimaatdoelstellingen in de tijd

Duidelijke ambities zijn vaak bepalend voor het realiseren van gestelde doelen. Omdat de uitdaging groot is en de tijdshorizon van de klimaatdoelstellingen relatief ver weg ligt, is het van belang duidelijke tussenstappen in de tijd te formuleren.

Concrete deeldoelstellingen voor Ermelo in de tijd zijn:
2011: nieuwbouw voortaan 'voorbereid op energieneutraal'
2015: nieuwbouw voortaan energieneutraal
2020: de gemeentelijke organisatie is energieneutraal
2025: 50% van de huurwoningen is energieneutraal
2030: een volledig energieneutraal Ermelo
2035: een volledig klimaatneutraal Ermelo

Hoewel de focus van dit klimaat- en duurzaamheidprogramma zoals aangegeven met name gericht zal zijn op het realiseren van energie- en klimaatdoelstellingen, wil dat uiteraard niet zeggen dat er geen aandacht zal zijn voor andere aspecten.

Conclusie

Voor 's Heeren Loo geldt dat nieuwbouw in de toekomst aan de klimaatdoelstellingen zal moeten voldoen. Voor het bestemmingsplan is het klimaatbeleid niet van directe betekenis.

3.2.3 Archeologie en cultuurhistorie

3.2.3.1 Europees beleid

Verdrag van Valletta

Het Verdrag van Valletta is het Europees Verdrag inzake de bescherming van archeologisch erfgoed. Het verdrag is in 1992 door twintig Europese staten, waaronder Nederland, getekend en werd in 1998 met een goedkeuringswet bekrachtigd. Het Verdrag van Valletta gaat uit van het in de bodem bewaren van archeologische waarden op de locatie zelf, ook wel behoud 'in situ' genoemd. Opgravingen moeten zo veel mogelijk worden vermeden, omdat daarbij het risico bestaat dat historische informatie voor altijd verloren gaat. Malta wil verder bevorderen, dat in een zo vroeg mogelijk stadium van ruimtelijke ordening al rekening wordt gehouden met archeologische waarden. Het verdrag gaat ervan uit dat degene die de bodem wil verstoren het archeologisch (voor)onderzoek en eventuele opgravingen zelf moet betalen. Door het verdrag is tevens geld vrijgemaakt voor wetenschappelijk onderzoek.

3.2.3.2 Rijksbeleid

Wet op de Archeologische Monumentenzorg

Nationaal beleid op het gebied van archeologie is vastgelegd in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ, 2007), die een Nederlandse uitwerking is van het Europese Verdrag van Valletta. De wet regelt hoe het rijk, de provincies en de gemeenten bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem. De nieuwe wet beoogt het culturele erfgoed (en vooral het archeologische erfgoed) te beschermen. Onder archeologisch erfgoed worden alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond, die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden, verstaan.

Beleidsnota archeologische monumentenzorg

De gemeente Ermelo heeft in 2009 een beleidsnota archeologische monumentenzorg opgesteld. In deze nota is (nieuw) beleid op lokaal, regionaal, nationaal en Europees niveau en zijn het beleid en het instrumentarium van de gemeente op het gebied van archeologie afgestemd op de ontwikkelingen in het archeologisch bestel. Navolgende afbeelding betreft een uitsnede van het archeologische beleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPsHeerenloo-0401_0006.jpg"

Archeologische beleidskaart 2009

Bij deze beleidskaart hoort de volgende legenda.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPsHeerenloo-0401_0007.jpg"

Om de verwachtingswaarden te toetsen is RAAP een bureauonderzoek uitgevoerd. (RAAP notitie 3961) Deze rapportage geeft een verfijning van de archeologische verwachtingen aan. De resultaten zijn verwerkt in het bestemmingsplan.In de notitie is aangegeven met welke bescherming gebieden beschermd moeten worden. De volgende dubbelbestemmingen zijn gekoppeld aan de volgende archeologisch waardevolle gebieden en verwachtingswaarden;

In rapport Raap:   In bestemmingsplan:  
Hoog   Hoge verwachting   Waarde Archeologie - H   > - 30 cm + > 100 m² => IAO  
Laag   Lage verwachting   Waarde Archeologie - L   > - 30 cm + > 2.500 m² => IAO  

Conclusie

De opgenomen archeologische dubbelbestemmingen zijn afgestemd op het archeologische beleid van de gemeente en het onderzoek van RAAP. Deze dubbelbestemmingen regelen de mate waarin gebieden met een archeologische (verwachtings)waarde moeten worden beschermd. Voor wat betreft het onderdeel archeologie zijn er geen belemmeringen.

3.2.4 Cultuurhistorie

3.2.4.1 Rijksbeleid

Monumentenwet 1988

De bescherming van cultuurhistorische monumenten en door het rijk aangewezen stads- en dorpsgezichten is geregeld in de Monumentenwet 1988. Deze wet vormt de basis voor de subsidieregelingen voor onderhoud en restauratie van gebouwde monumenten en historische buitenplaatsen. Daarnaast is een aantal beleidsregels vastgesteld met betrekking tot de uitvoering van de Monumentenwet. Op 1 januari 2009 is de Monumentenwet 1988 opnieuw gewijzigd.

De kern van de nieuwe Beleidsregel aanwijzing beschermde monumenten 2009 wordt gevormd door vier aanwijzingsprogramma's die zowel de periode vóór als na 1940 betreffen:

  • aanwijzingsprogramma voor monumenten in herstructureringswijken;
  • aanwijzingsprogramma voor monumenten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie;
  • aanwijzingsprogramma voor monumenten uit de periode 1958-1965;
  • aanwijzingsprogramma voor te beschermen archeologische monumenten.

Stads- en dorpsgezichten worden mede door de minister van VROM aangewezen. Vóór aanwijzing vraagt de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed advies aan burgemeester en wethouders van de gemeente waarin het monument ligt, eventueel aan Gedeputeerde Staten van de provincie, en aan de Raad voor Cultuur. Aan de bescherming van gemeentelijke monumenten ligt een besluit van het college van Burgemeester en Wethouders van een gemeente ten grondslag.

3.2.4.2 Provinciaal beleid

Nota Belvoir 2 (2005-2008) en Nota Belvoir 3 (2009-2012)

De Nota's Belvoir bevatten cultuurhistorisch beleid dat erop gericht is de kwaliteit van de leefomgeving in de bestaande en toekomstige inrichting van Gelderland te behouden en verder te versterken door ontwikkeling. In de Nota Belvoir 2 (2005- 2008) is niet gekozen voor behoud of voor ontwikkeling van cultuurhistorische waarden, maar voor behoud in ontwikkeling.

De nota Belvoir 3 is een vervolg op de eerdere nota's en is vooral gericht op de uitvoering. In deze nota is vastgelegd hoe de provincie Gelderland het cultuurhistorisch erfgoed wil bewaren en versterken. De provincie wil cultuurhistorische waarden actief betrekken bij de ruimtelijke inrichting en een actieve rol spelen bij de duurzame instandhouding daarvan. De nota bevat ontwikkelingsgericht beleid waarbij de cultuurhistorie als kernkwaliteit een volwaardige rol vertolkt bij de duurzame inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving.

3.2.4.3 Gemeentelijke en rijksmonumenten

Binnen het plangebied liggen een aantal Rijks- en gemeentelijke monumenten.

Op de rijksmonumentenlijst zijn de volgende gebouwen vermeld:

  • 1. Poortgebouw (1406)
  • 2. School (1934)

Op de gemeentelijke monumentenlijst zijn de volgende gebouwen vermeld:

  • 1. Heerenhuus (1876)
  • 2. Groot Loo (1928)
  • 3. Voorhof (1932) oorspronkelijke kleuterschool
  • 4. Klooster (1908)
  • 5. De Heuvel (1920)
  • 6. Kakelbont (1892)
  • 7. Villa (1910)
  • 8. Poortkamp (1913)
  • 9. Hert (1931)
  • 10. Gazelle (1928) logeerhuis
  • 11. Opstandingskerk (1921)
  • 12. Begraafplaats

Daarnaast zijn er een aantal grachten in 's Heerenloo. Deze grachten zijn cultuurhistorisch waardevol en worden beschermd door een specifieke bestemmingsomschrijving. Navolgende afbeelding toont de rijks- en gemeentelijke monumenten in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPsHeerenloo-0401_0008.jpg"

Cultuurhistorische waarden

In de gebiedsbeschrijving is de historische ontwikkeling van de landgoederen 's Heeren Loo en Groot Emaus weergegeven. Niet alleen verschillende gebouwen, al dan niet monumenten, zijn als cultuurhistorisch waardevol aan te merken, ook de landschappelijke structuur en de ruimtelijke inrichting kent een aantal waarden. Zo kennen de landgoederen waardevolle groenstructuren die het behouden waard zijn, ook vanuit cultuurhistorisch oogpunt. Deze zijn zoveel mogelijk als bos bestemd. In het tekenen van de bouwvlakken is rekening gehouden met de cultuurhistorische waarden. Zo zijn de bouwvlakken specifiek om de gebouwen gelegd waarbij bij monumenten voor een strak bouwvlak is gekozen. Daarnaast is in de bouwvlakken de noord-zuid gerichte structuur van de landgoederen vertaald. Ook wordt de bestaande (groene) omgeving van de monumenten beschermd door daar geen andere bouwmogelijkheden toe te staan. De bescherming van de monumenten verloopt via de monumentenwet, deze zijn niet als zodanig aangeduid. De waardevolle grachten in het oudste deel van 's Heeren Loo zijn in de bestemmingsregeling beschermd.

Conclusie

In onderhavig bestemmingsplan wordt cultuurhistorie meegenomen in de bepaling van bouwmogelijkheden. Voor niet monumentale panden geldt dat er ruimere bouwblokken worden toegepast zodat er ruimte is voor uitbreiding. Monumenten krijgen een minder strak bouwvlak om het gebouw heen. Ook worden bouwmogelijkheden in de nabijheid van monumenten zoveel mogelijk voorkomen. Het aspect cultuurhistorie wordt daarmee voldoende geborgd in onderhavig bestemmingsplan. De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

3.2.5 Landschap

3.2.5.1 Rijksbeleid

Nota Ruimte, ministerie VROM

De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en bevat de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Het schept ruimte voor ontwikkeling uitgaande van het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet' en verschuift het accent van het stellen van ruimtelijke beperkingen naar het stimuleren van gewenste ontwikkelingen. De nota ondersteunt gebiedsgerichte ontwikkeling.

Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid zoals verwoord in de Nota Ruimte is ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat, maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin vorm te geven. Daarbij is het belangrijk dat iedere overheidslaag in staat wordt gesteld de eigen verantwoordelijkheid waar te maken. Meer specifiek richt het kabinet zich in het nationaal ruimtelijk beleid op:

  • versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;
  • bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
  • borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;
  • borging van de veiligheid.

Deze vier doelen worden in onderlinge samenhang nagestreefd en zijn een uitdrukking van de voornaamste ruimtelijke beleidsopgaven die het kabinet ziet voor de kortere en langere termijn.

In de Nota Ruimte geeft de rijksoverheid aan dat de eerste verantwoordelijkheid voor de basiskwaliteit van het Nederlandse landschap bij de provincies ligt. Het rijk toetst of provincies in hun structuurvisies aandacht hebben besteed aan de landschappelijke kwaliteit.

Een aantal waardevolle gebieden is echter aangemerkt als nationaal landschap. Voor deze gebieden en gebouwen heeft het rijk een specifieke verantwoordelijkheid. De betreffende gebieden behoren dan ook tot de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur. Nationale landschappen zijn gebieden met internationaal zeldzame en nationaal kenmerkende kwaliteiten op landschappelijk, cultuurhistorisch en natuurlijk gebied. Deze kwaliteiten moeten worden behouden, duurzaam beheerd en waar mogelijk versterkt.

Conclusie

Het plangebied 's Heeren Loo, in de gemeente Ermelo bevindt zich niet binnen de grenzen van het nationale landschap de Veluwe.

Ontwerp-AMvB Ruimte, ministerie VROM

Met de inwerkingtreding van de Wro is de directe doorwerking van de Nota Ruimte komen te vervallen. Om dit te ondervangen is in mei 2009 de AMvB Ruimte opgesteld door het toenmalige kabinet. Deze AMvB is echter nooit in werking getreden. Het huidige kabinet werkt aan een actualisatie van het ruimtelijk beleid in Nederland. Een nieuwe structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (ter vervanging van de Nota Ruimte) wordt medio 2012 vastgesteld.

In de eerste tranche van de AMvB Ruimte staan onderwerpen als bundeling van verstedelijking, locatiebeleid, economische activiteiten, nationale landschappen, ecologische hoofdstructuur en water. Het rijk draagt in de AMvB Ruimte provincies op de begrenzingen en kernkwaliteiten nader uit te werken. Provincies kunnen per verordening regels opstellen over de inhoud van bestemmingsplannen, met als doel dat de uitgewerkte kernkwaliteiten worden behouden of versterkt.

In de 'Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid' staan de nationale ruimtelijke belangen, die het kabinet wil borgen. De paragraaf heeft gevolgen voor het ruimtelijk handelen van lagere overheden. De Realisatieparagraaf komt bij Nota Ruimte en krijgt de status van structuurvisie.

Conclusie

Dit rijksbeleid heeft geen directe gevolgen voor de invulling van onderhavig bestemmingsplan.

3.2.5.2 Provinciaal beleid

Provinciale Structuurvisie Gelderland 2005 (inclusief uitwerkingen), provincie Gelderland

Het Streekplan Gelderland 2005, de Streekplanuitwerkingen Nationaal landschap, Kernkwaliteiten en omgevingscondities, Kwalitatief woonprogramma en Zoekzones stedelijke functies geven het ruimtelijk beleid van de provincie weer ten aanzien van de bovenstaande ontwikkelingen. Na de inwerkingtreding van de Wro is het Streekplan inwerking getreden als structuurvisie.

Volgens het Streekplan Gelderland 2005 staat de vitaliteit en kwaliteit van het landelijk gebied onder druk. De primaire productie van land- en tuinbouw heeft een steeds kleiner aandeel in de regionale economie. Ook de kwaliteit van de natuur staat onder druk, mede als gevolg van versnippering van ecologische verbanden en de milieukwaliteit van bodem en water. De vitaliteit van het landelijk gebied staat ook onder druk door ontgroening en vergrijzing. In combinatie met schaalvergrotingstendensen in voorzieningen tast dit de leefbaarheid aan. De betekenis van de vrijetijdseconomie neemt toe.

Gelderland omvat een grote variatie aan landschappen met een rijke cultuurhistorie. Toenemende verstedelijking kan afbreuk doen aan de visueel-ruimtelijke kenmerken en landschapsstructuren die veelal de basis vormen voor regionale identiteit. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten niet alleen worden afgestemd op aanwezige landschapskenmerken, maar er ook aan bijdragen dat de landschappelijke samenhang verbetert. De provincie benadert het landschap met een ontwikkelingsgerichte strategie waarbij de 'ja, mits'-benadering wordt gehanteerd. Dat wil zeggen dat de ontwikkeling van gebruiksfuncties moet bijdragen aan verbetering van de landschappelijke samenhang.

Conclusie

De provincie verricht specifieke sturing ten aanzien van de door haar aangewezen waardevolle landschappen. Het plangebied van 's Heeren Loo, in de gemeente Ermelo bevindt zich echter niet binnen de grenzen van het door de provincie aangewezen waardevolle landschap Veluwemassief.

Gebiedsplan natuur en landschap

Het doel van dit gebiedsplan is het versterken van natuur, bos en landschap in de provincie Gelderland. Dit plan geeft voor de gehele provincie aan welke natuur-, bos- en landschapsdoelen Gedeputeerde Staten willen realiseren met de inzet van de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer en de Subsidieregeling Natuurbeheer. Het gebiedsplan vormt een belangrijke bouwsteen voor de realisering van natuur- en landschapsbeleid van rijk en provincie. Dat geldt in het bijzonder voor de totstandkoming van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). In het gebiedsplan worden zowel gebieden begrensd die al de hoofdfunctie natuur hebben (bestaande natuur), als landbouwgronden waar op termijn natuur kan worden ontwikkeld (nieuwe natuur). In nieuwe natuurgebieden kan op vrijwillige basis particulier natuurbeheer plaatsvinden. Ook kan de overheid gronden aankopen voor beheer door een natuurbeschermingsorganisatie.

Om binnen en buiten de EHS voldoende natuurkwaliteit te garanderen heeft de provincie aangegeven welk soort natuur ze waar nastreeft, de zogenaamde natuurdoeltypen. Bij natuurdoeltypen gaat het niet om één bepaalde plantensoort, maar om een samenhangend geheel van planten en dieren die horen bij de omstandigheden in dat gebied. De gevlekte orchis houdt bijvoorbeeld van nattere, voedselarme omstandigheden, waar ook andere bijzondere plantensoorten van profiteren. Samen vormen deze soorten een zogenaamd 'blauwgrasland', dat weer een goede leefomgeving biedt voor bijzondere vogels, vlinders en amfibieën. Op de provinciale site van het Gebiedsplan Natuur en Landschap staat exact aangegeven welke percelen in aanmerking komen voor vergoedingen voor beheer, behoud of ontwikkeling van natuur.

Conclusie

Het provinciale landschapsbeleid heeft geen gevolgen voor onderhavig bestemmingsplan.

3.2.5.3 Gemeentelijk beleid

Uitgangspuntennotitie Landschapsontwikkelingsplan (LOP)

De gemeente Ermelo is samen met de gemeente Putten bezig met het opstellen van een landschapsontwikkelingsplan. Een ontwerp LOP is vastgesteld in de gemeenteraad van 15 september 2011. Beide gemeenten willen ruimte bieden aan ontwikkelingen en initiatieven in het buitengebied, maar streven tegelijkertijd naar een kwaliteitsverbetering van het buitengebied. Tot nu toe ontbreekt het aan heldere, integrale landschapsvisies en meetbare maatregelen. Het LOP zal daarom bestaan uit een integrale visie op het plangebied en een uitvoeringsplan, waardoor de effecten van het beleid op de ruimtelijke kwaliteit van het landschap toetsbaar worden gemaakt.

Andere doelen van het LOP zijn onder meer:

  • het actualiseren van de landschapsbeleidsplannen;
  • aandacht voor de ontwikkeling van het landschap;
  • aandacht voor de relatie stad - platteland;
  • benutten van mogelijkheden voor projecten en kansen voor subsidies;
  • benutten van kansen door samenwerking tussen beide gemeenten;
  • het plan benutten als onderlegger voor structuurvisies.

Het terrein van 's Heeren Loo ligt buiten het plangebied van het LOP. Wel worden de terreinen meegenomen in de aanduiding van de verschillende landschapstypen die in beide gemeenten aanwezig zijn.

's Heeren Loo bevindt zich in het bos- en heidelandschap en het Kampenlandschap. Karakteristiek voor dit landschapstype is de aanwezigheid van oud bos, fragmenten bos, stuifzandbos en heide. Het landschap bestaat uit grote, aaneengesloten bospercelen, afgewisseld met kleinschalige agrarische percelen, heidegebieden en stuifzandrelicten. Het Kampenlandschap betreft een kleinschalig en individueel ontginningslandschap op de hogere delen van het landschap. Kenmerkend is de strokenverkaveling in het landschap. De uitgangspuntennotitie geeft aan dat er voor het landschapstype 'bos en heide landschap' een spanningsveld kan ontstaan tussen natuur en recreatie.

Conclusie

Het LOP heeft geen directe gevolgen voor het bestemmingsplan.

Beleidsnotitie ter bescherming van monumentale bomen

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ermelo heeft een lijst opgesteld van monumentale bomen waarvoor in beginsel geen kapvergunning wordt afgegeven. Dit betreft alleen bomen in de Kom. Voor landgoed 's Heeren Loo waren nog geen bomen geïnventariseerd. Daarom is in het kader van dit bestemmingsplan voor het terrein van 's Heeren Loo een bomeninventarisatie uitgevoerd.

Bomeninventarisatie 's Heeren Loo

's Heeren Loo heeft de gemeente Ermelo een databestand ontvangen waarop alle aanwezige bomen op het landgoed 's Heeren Loo zijn aangegeven. Tijdens veldinventarisaties in augustus 2011 zijn de bomen uit deze documenten beoordeeld door de Bomenwacht in samenspraak met het cluster Groen en Bossen van de gemeente Ermelo op hun beeldbepalende waarde. Die beeldbepalende bomen zijn vervolgens genummerd en van deze bomen is de boomsoort, de stamdiameter en de kroonprojectie genoteerd. Daarnaast is het waardevol groen dat essentieel is voor het landschappelijk karakter van het gebied in kaart gebracht. In oktober 2011 zijn al deze bevindingen op een 5-delige overzichtskaart verwerkt. Deze kaartdelen zijn te vinden in de bijlage 4 bij deze toelichting. In de planregels worden deze waardevolle bomen beschermd via de SVBP-bestemming Waarde - Waardevolle boom. Op de verbeelding wordt deze bestemming weergegeven met een cirkel die de grootte heeft van de kroonprojectie van de betreffende boom. De bestemming Bos wordt gebruikt voor het bos dat is aangewezen in de Boswet. Deze bomen krijgen de aanduiding waardevolle boom. De ligging van deze bomen is meegenomen in de bepaling van de bouwvlakken. Waardevolle bomen zijn buiten de bouwvlakken gelaten, tenzij er al een gebouw staat. De bomeninventarisatie is opgenomen in de bijlage 4.

3.2.6 Natuur

3.2.6.1 Europees beleid

Vogel- en Habitatrichtlijnen

De Vogel- en Habitatrichtlijngebieden vormen in de Europese unie tezamen een coherent Europees ecologisch netwerk ten behoeve van herstel en behoud van de natuurlijke habitats en de daarin aanwezige soorten. De uitvoeringsinstrumenten voor de Vogelrichlijn en de Habitatrichtlijn in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en Faunawet.

3.2.6.2 Rijksbeleid

Nota Ruimte

Rijk, provincies en gemeenten zijn verantwoordelijk voor diverse soorten beschermde natuurgebieden: Vogel- en Habitatrichtlijngebieden, Natuurbeschermingswetgebieden en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), inclusief de robuuste ecologische verbindingen. De concrete uitvoering van de Ecologische Hoofdstructuur ligt in handen van de provincies; het rijk stelt geld en deskundigheid beschikbaar. Om de versnippering van de huidige Ecologische Hoofdstructuur tegen te gaan zijn als onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur twaalf 'robuuste ecologische verbindingen' aangewezen, die evenals de overige delen van de EHS in 2018 moeten zijn afgerond.

In beschermde natuurgebieden wordt gestreefd naar behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden. In beschermde natuurgebieden geldt het 'nee, tenzij' regime. Nieuwe plannen, projecten of handelingen zijn niet toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. Hiervan kan alleen worden afgeweken als er geen reële alternatieven zijn én er sprake is van redenen van groot openbaar belang.

Natuurbeschermingswet 1998

De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland en is gericht op gebiedsbescherming. Sinds 1 oktober 2005 zijn tevens de verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden in de Natuurbeschermingswet 1998 opgenomen. Deze wet bepaalt in Nederland welke activiteiten wel en niet mogen plaatsvinden in en/of nabij deze beschermde gebieden. Voor activiteiten die schadelijk zijn voor de natuurgebieden en instandhoudingsdoelstelling geldt een vergunningplicht. De volgende gebieden worden aangewezen en beschermd op grond van de Natuurbeschermingswet:

  • 1. Natura 2000-gebieden;
  • 2. beschermde natuurmonumenten;
  • 3. gebieden die de Minister van LNV aanwijst ter uitvoering van verdragen of andere internationale verplichtingen (met uitzondering van verplichtingen op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), zoals Wetlands.

Voor de aangewezen soorten en habitats zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld die worden uitgewerkt in beheerplannen. De beheerplannen, die ook duidelijkheid moeten geven over de activiteiten die wel of niet plaats kunnen vinden, zijn nog niet definitief vastgesteld. In Nederland zijn nog niet alle grenzen van de Natura 2000-gebieden definitief aangewezen, de ontwerp-aanwijzingsbesluiten liggen nu ter inzage.

Voor activiteiten die plaatsvinden in of nabij een beschermd gebied in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 dient een voortoets plaats te vinden om de ingreep te toetsten op mogelijke effecten op de aangewezen gebieden en natuurwaarden (inclusief cumulerende effecten). Volgt uit deze voortoets (oriënterende fase) de conclusie dat er zeker geen sprake is van een negatief effect, dan hoeft geen ontheffing te worden verleend. Is er mogelijk wel een negatief, maar zeker niet significant effect dan dient een vergunning te worden aangevraagd middels een verslechterings- of verstoringstoets. Als er kans is op significante negatief effecten, dan dient een passende beoordeling plaats te vinden. Het plangebied bevindt zich nabij de Natura-2000 gebieden Veluwe.

Flora en Faunawet

In Nederland is de bescherming van soorten opgenomen in de Flora- en faunawet. De Flora- en faunawet is gericht op het duurzaam in stand houden van soorten in hun natuurlijk leefgebied. Als een ruimtelijke ingreep rechtstreeks kan leiden tot verstoring of vernietiging van bepaalde beschermde soorten of hun leefgebied, kan het project in strijd zijn met de Flora- en faunawet. Voor het beoordelen van de doorwerking van het aspect soortenbescherming moet worden nagegaan of het plangebied beschermde soorten (zowel planten als dieren) herbergt. De mogelijke negatieve effecten van de ingreep op betreffende soorten moeten worden beschreven.

Onderzoek

Adviesbureau Groenewold Milieu & Natuur1 heeft in opdracht van de gemeente Ermelo een natuurtoets uitgevoerd voor de herziening van het bestemmingsplan 's Heeren Loo. Dit onderzoek is te vinden als bijlage 1 bij dit bestemmingsplan. Het betreft een conservatief bestemmingsplan, met herijking van de bouwmogelijkheden van het vigerende plan. Het betreft in hoofdzaak sloop of uitbreiding van bestaande oude gebouwen en de mogelijkheid tot nieuwbouw op een aantal locaties.

Voor het benutten van de bouwmogelijkheden op het terrein, is het niet noodzakelijk om een ontheffing ex art. 75 van de Flora- en Faunawet aan te vragen voor de algemene soorten. De werkzaamheden vinden zoveel mogelijk plaats in de periode die voor aanwezige beschermde soorten de minste schade op zal leveren. Voor de algemene soorten geldt een vrijstelling. Er zal rekening worden gehouden met de waardevolle bomen op het terrein. Deze blijven in principe gespaard. Invulling van de bouwmogelijkheden kan gevolgen hebben voor het leefgebied van jaarrond beschermde soorten zoals bijv. de Huismus en de Bosuil. Voor aanvang van de werkzaamheden dient te worden bekeken of er gevolgen zijn voor de nestplaatsen (gebouw of boomholtes). Dat geldt ook voor de mogelijke aanwezigheid van vleermuizen en eekhoorns. Eventueel zijn dan mitigerende en/of compenserende maatregelen noodzakelijk. Bij nieuwbouw is het relatief eenvoudig en weinig kostbaar om nestruimte te creëren voor de Huismus en verblijfplaatsen voor de vleermuizen (stootvoegen 15mm en boeidelen op 15-22mm van de muur). Ingeval grotere bomen moeten worden gekapt dient dit in ieder geval buiten het broedseizoen te gebeuren en dient vooraf een inspectie plaats te vinden op aanwezigheid van holtes en verblijfplaatsen (vogels, vleermuizen, eekhoorn). Door het uitvoeren van mitigerende maatregelen wordt de functionaliteit van deze beschermde vaste rust- en verblijfplaatsen gegarandeerd en vindt geen overtreding plaats van de verbodsbepalingen van art. 11 Flora- en Faunawet.

Op basis van de ligging en aard van de ruimtelijke ingrepen kan geconcludeerd worden dat deze ingreep geen negatieve invloed heeft op de specifieke natuurwaarden. De in de omgeving aanwezige Natura 2000 gebieden Veluwe en Veluwerandmeren liggen op zodanig grote afstand in relatie tot de ingreep dat geen externe werking plaats vindt. Hiermee is een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet niet nodig. Er zijn geen negatieve gevolgen te verwachten op de instandhoudingsdoelstellingen. Aanvullend onderzoek is derhalve niet nodig.

De ingreep vindt plaats buiten de begrenzing van de EHS. Op basis van de ligging van het plangebied, mag aangenomen worden dat er geen effecten zijn te verwachten op de wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS-gebieden. Specifieke maatregelen of aanvullend onderzoek worden niet nodig geacht.

Conclusie

Ten aanzien van de Flora en Faunawet zijn er geen belemmeringen ten aanzien van dit plan.

Boswet

In het kort maakt de Boswet het verplicht om de intentie tot de kap van bos en/of bomen een maand van te voren te melden. Tevens verplicht de Boswet om de grond waarop het bos of de bomen hebben gestaan binnen drie jaar opnieuw in te planten.

De Boswet is van toepassing op alle bossen en houtopstanden groter dan 10 are of, in geval van rijbeplanting, meer dan 20 bomen die gelegen zijn buiten de bebouwde kom. Als bos moet wijken voor bouwwerken die zijn goedgekeurd in een bestemmingsplan dan hoeft daarvoor geen kapmelding te worden gemaakt. Dit geldt nadrukkelijk alleen voor grond die nodig is om het bouwwerk te realiseren. Als voor de uitvoering van een werk de bestemming moet worden gewijzigd treedt de provinciale richtlijn 'Boswet- en natuurcompensatie' in werking. Deze richtlijn is een uitwerking van het Streekplan.

Indien de overweging speelt om bos om te vormen naar nadere begroeiingtypes moet voor de provincie Gelderland vaststaan dat de omvorming een meerwaarde oplevert voor de natuur. In dit geval biedt de Boswet drie volgende mogelijkheden:

  • 1. Ontheffing van de herplantplicht voor herstel van cultuurhistorische waarden, hoogveen, laagveen, stuifzand en oevers van stilstaand water;
  • 2. Vrijstelling van de herplantplicht voor het verwijderen van bosopslag jonger dan 10 jaar op heidevelden;
  • 3. Compensatie herplantplicht voor alle overige omvorming van bos naar andere terreintypen. De voorgedragen compensatie wordt beoordeeld aan de hand van een aantal kwaliteitscriteria.

Conclusie

Een deel van het bosgebied in 's Heeren Loo is aangewezen als bos in het kader van Boswet. De Boswet is van toepassing op de bossen van meer dan 10 are of 20 bomen in een rij. Bos, wordt als bos bestemd.

3.2.6.3 Provinciaal beleid

Provinciale Structuurvisie 2005 (inclusief uitwerkingen), provincie Gelderland

De provincie Gelderland acht bescherming en kwaliteitsverbetering niet alleen ecologisch van belang, maar ook voor recreatie en toerisme en als vestigingsfactor voor wonen en bedrijvigheid. De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in Gelderland (een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurrijke cultuurlandschappen) is in aanleg. Met de ecologische verbindingszones neemt de versnippering van de natuur af en ontstaan meer migratiemogelijkheden voor planten en dieren. Het plangebeid maakt geen deel uit van de EHS.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPsHeerenloo-0401_0009.jpg"

Begrenzing van de EHS (sinds 2009)

Conclusie

De ligging nabij de EHS is in een quick scan beoordeeld. Er zijn geen negatieve effecten te verwachten voor de EHS door dit plan. (paragraaf 3.2.6).

Natuurbeheerplan Provincie Gelderland

In september 2009 is het Natuurbeheerplan opgesteld. Dit natuurbeheerplan maakt subsidies voor natuurbeheer, agrarisch natuurbeheer en landschapsbeheer volgens de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer in de provincie Gelderland mogelijk. In dit natuurbeheerplan zijn de bestaande en nog te ontwikkelen natuur aangegeven. Voor de nieuwe natuur worden daarmee de mogelijkheden voor grondaankopen ten behoeve van natuur en voor functieverandering van agrarisch gebruik naar (particuliere) natuur geboden. Subsidies worden op vrijwillige basis aangevraagd. Dit betekent dat agrariërs en particuliere beheerders zelf de keuze maken of ze al dan niet gebruik maken van de mogelijkheden deel te nemen aan natuurbeheer.

Conclusie

Het Natuurbeheerplan heeft geen directe gevolgen voor onderhavig bestemmingsplan.

Bos compensatierichtlijn provincie Gelderland

De bos compensatie richtlijn van de provincie Gelderland is een uitwerking van de Boswet. Ten aanzien van de compensatie zijn door de provincie nadere eisen gesteld.

Als de bestemming van het gekapte bos verandert in een andere bestemming dan natuur is de Richtlijn compensatie van bos en natuur van toepassing (juli 1998). In deze richtlijn wordt bepaald met wel compensatiefactor gecompenseerd moet worden. In deze richtlijn wordt, ter bepaling van de fysieke kwaliteitstoeslag en financiële compensatie, de kwaliteit van natuur en bos weergegeven in drie categorieën:

categorie 1:   gemakkelijk vervangbaar; ontwikkelingstijd 25 jaar;  
categorie 2:   matig vervangbaar; ontwikkelingstijd 25-100 jaar;  
categorie 3:   moeilijk of niet vervangbaar; ontwikkelingstijd 100 jaar respectievelijk geen geschikte locaties buiten de begrensde EHS aanwezig.  

De provincie Gelderland vindt dat bovendien een kwaliteitstoeslag moet worden betaald als de locatie tevens van bestemming wijzigt (anders dan natuur). De kwaliteitstoeslag moet dan ook in fysieke zin plaatsvinden, afhankelijk van de vervangingswaarde van het bos- of natuurgebied is deze toeslag 20, 30 of 40 %. Voor bovenstaande categorieën wordt bepaald hoe groot de omvang van de compensatie moet zijn. Voor iedere onttrekking uit categorie 1 geldt bovenop de fysieke compensatie van 100 % een fysieke compensatie van 20 %. Voor categorie twee geldt een extra fysieke compensatie van 30 %, bovenop de 100 %. Indien gronden uit vervangbaarheidscategorie drie worden ontrokken, met een zeer hoge ecologische en/of landschappelijk kwaliteit met een ontwikkelingstijd van ongeveer 50 jaar, geldt een extra fysieke compensatie van 40 %. Hierbij moet worden gedacht aan gronden gelegen in de EHS.

Conclusie

In het bestemmingsplan wordt het bos beschermd door een specifieke bestemming Bos. Voor onderhavig bestemmingsplan heeft bovenstaand beleid geen gevolgen.