Plan: | Kawoepersteeg 28-30A |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0233.BPkawoeperstg2830a-0401 |
De gemeente Ermelo hecht veel waarde aan recreatie en toerisme en heeft met haar bijna 100, vakantieparken de meeste verblijfsplaatsen van de Noord-Veluwe. Dit maakt de sector erg belangrijk voor de welvaart en welzijn van de gemeente. Om de sector aantrekkelijk te houden wil de gemeente samen met de recreatieondernemers en eigenaren van recreatieverblijven aan de slag om te werken aan vitale vakantieparken.
In het kader van het regionale en gemeentelijke programma Vitale vakantieparken Veluwe is er behoefte aan een kwaliteitsimpuls op recreatieterreinen. Enerzijds door in te zetten op versterken en vernieuwing binnen de verblijfsrecreatie en anderzijds door gebieden te transformeren naar andere functies. De gemeente heeft hiervoor een ontwikkelstrategie en omgevingsvisie ontwikkeld. De omgevingsvisie Recreatiecluster Horst is de eerste gebiedsuitwerking van de Toekomstvisie op de verblijfsrecreatie.
Het recreatiecluster Horst is circa 23 hectare groot en omvat 14 recreatieterreinen. Het gebied heeft een bosrijk en informeel karakter en ligt enigszins verscholen. De 400, deels verouderde, recreatieverblijven worden deels regulier bewoond en kennen een grote verscheidenheid aan eigendomssituaties (erfpacht, vve’s, volledig uitgepond). De parken binnen het cluster hebben qua structuur en aanbod niet of nauwelijks toekomstwaarde binnen de recreatiesector. De Omgevingsvisie geeft daarom ook aan dat er verkleurd mag worden naar wonen onder bepaalde voorwaarden.
Om de transformatie in gang te zetten heeft de gemeente Ermelo gekozen om in te zetten op maximale participatie vanuit de parken. De kader stellende visie vormt geen blauwdruk, maar is bedoeld om parkeigenaren en eigenaren van recreatieverblijven uit te nodigen om plannen in te dienen binnen de geschetste toekomstperspectieven uit de visie. De opgestelde omgevingsvisie biedt ruimte voor een gefaseerde ontwikkeling met als einddoel een toekomstbestendig woon- en recreatiegebied voor Ermelo.
Voorliggend plan heeft betrekking op Bungalowpark Klein Veluwe en Kawoepersteeg 28 en 30. De initiatiefnemers willen in lijn met de omgevingsvisie ‘recreatiecluster Horst’ de recreatieverblijven transformeren naar de bestemming wonen. Er zijn drie recreatieverblijven die al permanent bewoond worden (object gebonden)
De herbestemming van de recreatieverblijven naar reguliere woningen is in strijd met het geldend bestemmingsplan. Om die gewenste ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld. De gemeente Ermelo heeft aangegeven, onder bepaalde voorwaarden, medewerking te willen verlenen aan deze herbestemming.
Het plangebied is gelegen aan de Kawoepersteeg te Ermelo en bestaat uit de huisnummers 28, 30 en 30A 1 t/m 8. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Ermelo, sectie I, nummers 4575, 4596, 4597, 4598, 4599, 4600, 4601, 4602, 4603, 4604, 5376 en 5377. Het oppervlak bedraagt in circa 7.710 m². In figuur 1.1 is de globale ligging weergegeven en in figuur 1.2 is de begrenzing weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging van het plangebied
Figuur 1.2: Begrenzing van het plangebied
Bestemmingsplan 'Recreatieterreinen'
Het plangebied is binnen het geldende bestemmingsplan 'Recreatieterreinen' bestemd als 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 1', met als dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Figuur 1.3 geeft een uitsnede van het bestemmingsplan weer.
Het permanente gebruik van de recreatiewoningen als hoofdwoonverblijf is binnen deze bestemming niet toegestaan, eveneens is het gebruik van de bedrijfswoning als reguliere woning niet toegestaan. Het bestemmingsplan bevat bovendien geen binnenplanse afwijkings- of wijzigingsmogelijkheden om dit gebruik alsnog mogelijk te maken. Om dit alsnog juridisch-planologisch mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
Figuur 1.3: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Recreatieterreinen" (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Bestemmingsplan 'Facet bestemmingsplan recreatieterreinen permanente bewoning'
Voor 3 recreatiewoningen binnen het plangebied geldt tevens het bestemmingsplan 'Facet bestemmingsplan recreatieterreinen permanente bewoning'. Binnen dit bestemmingsplan wordt voor de betreffende locaties permanente bewoning van recreatiewoningen geregeld.
Permanente bewoning van deze recreatiewoningen is weliswaar toegestaan, ook voor deze woningen wordt middels voorliggend bestemmingsplan een permanente juridisch-planologische verankering middels een woonbestemming doorgevoerd.
Bestemmingsplan 'Parkeernormen'
Voor het gehele plangebied geldt eveneens het bestemmingsplan 'Parkeernormen', dit plan geldt voor het gehele grondgebied van de gemeente Ermelo. Binnen dit plan zijn de geldende parkeernormen van de gehele gemeente geborgd.
Het bestemmingsplan "Kawoepersteeg 28-30A" bestaat uit de volgende stukken:
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de omschrijving, motivering en verantwoording van het bestemmingsplan.
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe). Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande situatie van het plangebied. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde milieu- en omgevingsaspecten zoals geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, ecologie en water wordt in dit hoofdstuk beschreven dat de ontwikkeling die voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. Hoofdstuk 5 geeft inzicht in de plansystematiek en de opzet van de regels. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in de uitvoerbaarheid van het plan, zowel de economische als maatschappelijke uitvoerbaarheid. In het laatste hoofdstuk van dit plan wordt ingegaan op het (voor)overleg, de inspraak en de procedure.
Het plangebied is gelegen aan de Kawoepersteeg 28, 30 & 30a te Ermelo, heeft een oppervlakte van circa 7.710 m2. Volledig omringd door het park Klein Veluwe bevinden zich de (voormalige bedrijfs)woningen Kawoepersteeg 28 en 30.
Klein Veluwe is qua grootte een bescheiden park met 8 bungalows (excl. nr. 28 en 30), met kaveloppervlaktes variërend van 550 tot circa 1000 m². Het park wordt gekenmerkt door groen, rust en ruimte. De bungalows zijn vrijstaand op een relatief ruime kavel, wisselend van formaat en in relatief goede staat. Ongeveer 80% van de grondoppervlakte van het park is onverhard, wat bijdraagt aan het landelijke en groene karakter van het park. Per bungalow zijn er 2 parkeerplekken beschikbaar op eigen terrein en nog eens 5 gedeelde parkeerplekken elders in het plangebied. Het park wordt doormiddel van een steeg ontsloten op de Kawoepersteeg.
Ten midden van Klein Veluwe bevinden zich de woningen Kawoepersteeg 28 & 30, deze twee-onder-een kapwoningen zijn qua formaat een slag groter dan de omliggende bungalows.
Het plangebied wordt aan de zuidzijde begrensd door de Kawoepersteeg met aan de overzijde daarvan volkstuinen. Aan de overige zijden wordt het plangebied begrenst door andere recreatieparken binnen het recreatiecluster Horst.
Figuur 2.1: Ligging en begrenzing van het plangebied
De bungalows en voormalig bedrijfswoningen in het plangebied worden in de beoogde situatie herbestemd naar een (reguliere) woonbestemming waar in tegenstelling tot de huidige recreatiewoningen permanente bewoning door een ieder is toegestaan. Het betreft derhalve hoofdzakelijk een wijziging van juridische aard.
De infrastructuur voldoet reeds aan de eisen van het bevoegd gezag en de bouwmogelijkheden van de toekomstige woonpercelen worden verruimd ten aanzien van de bouwmogelijkheden van huidige recreatiepercelen.
Bijkomend aan de herbestemming wordt er een kwaliteitsslag gemaakt door maatregelen te treffen op het vlak van groen- en natuurinclusief bouwen, deze staan nader benoemd in paragraaf 4.5.2.1.
Een strook grond langs de rand van het plangebied krijgen de bestemming 'groen' waarmee het groene karakter van de omgeving behouden blijft. De realisatie van (nieuwe) bouwwerken is binnen deze bestemming niet toegestaan, dit geldt zowel voor vergunningsplichtige als vergunningsvrije bouwwerken.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee moet ingespeeld worden op de grote uitdagingen die te wachten staan. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste op regionaal niveau worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is om combinaties te maken en win-win situaties te creëren. In sommige gevallen moeten belangen worden afgewogen en scherper keuzes worden gemaakt. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
In dit geval is er sprake van een lokale ontwikkeling waarmee geen Rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het Rijksbeleid zoals verwoord in de NOVI.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen en wijzigingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere planologische kernbeslissingen (pkb's) met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen en wijzigingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
Het Barro bevat geen regels die van toepassing zijn voor het onderhavige plan. Het Barro heeft dan ook geen invloed op dit bestemmingsplan.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), artikel 3.1.6., tweede lid, zijn eisen opgenomen waaraan een bestemmingsplan moet voldoen als dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zoals een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen kunnen ingrijpende gevolgen hebben voor de omgeving. Daarom is het noodzakelijk dat in een bestemmingsplan/wijzigingsplan, maar ook in een inpassingsplan van rijk of provincie of bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van een plan, nadrukkelijk wordt stilgestaan bij de vraag of er behoefte is aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Inmiddels heeft jurisprudentie reeds bepaald bij welke minimale omvang sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Conform jurisprudentie is bij 11 woningen geen sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921) en bij 12 woningen wel sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
Bij voorliggend plan worden 7 nieuwe woningen juridisch-planologisch mogelijk gemaakt. Dit zijn minder dan 11 woningen, waardoor er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling en de behoefte van de ontwikkeling niet hoeft te worden aangetoond. Eveneens wordt er geen nieuw ruimtebeslag gedaan, waardoor er ook op dat vlak geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Daarmee kan geconcludeerd worden dat de Ladder voor duurzame verstedelijking geen belemmering vormt voor het voorliggende bestemmingsplan.
Daarnaast gaat het hier om herbestemming van bestaande bungalows die in particulier eigendom zijn en blijven.
Het provinciale beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland. De visie is vastgesteld door Provinciale Staten op 19 december 2018. Het treedt in werking op 1 maart 2019. In de omgevingsvisie wordt beschreven we wat de provincie wil en moet veranderen en ontwikkelen om het Gelderland van nu door te kunnen geven aan de volgende generaties. De provincie zet daarom een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
Met ‘Gezond en veilig’ wordt een gezonde leefomgeving met schone en frisse lucht, een schoon milieu, voldoende schoon en veilig (drink)water en de bescherming van flora en fauna bedoeld. Daarnaast wordt ermee bedoeld dat de provincie is voorbereid op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen.
‘Schoon en welvarend’ betekent dat de provincie een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat kent, dat goed bereikbaar is en een goed functionerende arbeidsmarkt heeft met daarbij behorende goede kennis- en onderwijsinstellingen. Het betekent ook het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen en het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
Aan deze ambitie worden met behulp van de volgende zeven onderwerpen nader richting gegeven:
Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik
Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing.
Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk plan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de rijksladder aan de hand van drie stappen die locatiekeuze te motiveren. Deze rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening. In paragraaf 3.1.3 is de Ladder voor duurzame verstedelijking uitgewerkt.
De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie. De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen hiervan of gebiedsgerichte thema's. De onderwerpen die in de verordening aan de orde komen en waarvoor regels opgenomen zijn, zijn: wonen, bedrijvigheid, glastuinbouw, veehouderij, grond- en drinkwater, natuur en landschap, energie, gebruik gesloten stortplaatsen, grondwaterbescherming met het oog op de waterwinning, bodem, geluidhinder, vaarwegen, regionaal waterplan, handelingen in watersystemen, wegen, vervoer gevaarlijke stoffen en luchtvaart.
Hierna wordt dieper ingegaan op het thema uit de verordening die van toepassing is op het plangebied.
Wonen
In de verordening is bepaald dat een bestemmingsplan alleen nieuwe woningen mogelijk maakt als die
ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda. In paragraaf 3.3.6 wordt het plan getoetst aan het woonbeleid.
In de verordening is ook opgenomen dat er geen bestemmingsplannen mogen worden opgesteld waarin is opgenomen dat recreatiewoningen permanent bewoond mogen worden. Deze moeten van een reguliere woonbestemming worden voorzien.
In paragraaf 3.3.6 wordt nader ingegaan op het aspect wonen. Hier wordt inzichtelijk gemaakt dat voldaan wordt aan de kwalitatief en kwantitatieve opgaven van de gemeente.
De Structuurvisie gemeente Ermelo 2025 is vastgesteld op 1 maart 2012. De structuurvisie bevat een ruimtelijk perspectief met een integrale ontwikkelingsvisie voor Ermelo. Het toekomstperspectief is in de structuurvisie uitgewerkt naar de verschillende speerpunten zoals omgeving (w.o. wonen, werken, verkeer en vervoer, het centrum en natuur en landschap), zorg en recreatie en toerisme. In figuur 3.1 is een uitsnede van de visiekaart weergegeven met daarop het plangebied aangeduid.
Figuur 3.1: Visiekaart
Op de visiekaart is te zien dat de locatie geen specifieke aanduiding heeft. Dat betekent dat er geen specifiek beleid is voor deze locatie binnen de Structuurvisie, echter zijn de algemene uitgangspunten van het beleid hier wel van toepassing. Zo streeft de Structuurvisie de ontwikkeling van wonen en werken na in de groene omgeving waarbij de ruimtelijke inpassing van groot belang is. Doormiddel van het voorliggende plan wordt doormiddel van kwaliteitsverbetering het buurtschap Horst versterkt zoals daar in het westelijke deel van de gemeente op gestuurd wordt.
Doorwerking in het onderhavige plan
De locatie heeft geen specifieke aanduiding maar sluit wel aan bij de hoofdlijnen van de Structuurvisie, derhalve is het in lijn met het beleid uit de 'Structuurvisie gemeente Ermelo 2025'.
Het 'Landschapsontwikkelingsplan Ermelo-Putten 2011-2021' is vastgesteld op 9 juni 2011. De gemeenten willen ruimte bieden aan ontwikkelingen en initiatieven in het buitengebied, maar willen ook werken aan de kwaliteitsverbetering van het buitengebied. Met het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) worden richtlijnen/kaders gesteld om te komen tot behoud en verbetering van de kwaliteit van het landschap. Hierna wordt het planvoornemen getoetst het LOP.
De gemeente Ermelo kent een duidelijke ruimtelijke opbouw in verschillende landschappelijke eenheden. Globaal is het landschap onder te verdelen in:
Figuur 3.2 laat deze verschillende hoofdzones zien.
Figuur 3.2: Kaart met landschappelijke hoofdzones (bron: Landschapsontwikkelingsplan Ermelo Putten 2011-2021)
Binnen de hoofdzones kunnen verschillende landschapstypen worden onderscheiden, die elk hun eigen karakteristieken kennen. Het plangebied is daarbij gelegen binnen zone II: Flankzone van het Veluwemassief, deze hoofdzone is onder te verdelen in het kampen- en de oude en jonge broekontginningen.
Figuur 3.3 bevat een kaart met de verschillende landschapstypen. Te zien is dat het plangebied in het 'kampenlandschap' is gelegen
Kampenlandschap
Kampenlandschappen liggen verspreid rond buurtschappen en kenmerken zich door een kleinschalig cultuurlandschap met oude akkerlanden met een kleinschalige verkaveling. Het betreft een open/half open landschap.
Figuur 3.3 Kaart met ligging van het plangebied in betreffend landschapstype (bron: Landschapsontwikkelingsplan Ermelo Putten)
De kleinschalige verkaveling die passend is binnen dit landschapstype wordt toegepast zoals weergegeven in paragraaf 2.2. Als gevolg van het onderhavig plan worden de landschappelijke structuren niet geschaad. Het plan wordt binnen de bestaande structuren van het kleinschalige kampenlandschap gerealiseerd. Het onderhavige plan is hiermee in lijn met het 'Landschapsontwikkelingsplan Ermelo-Putten 2011-2021'.
Het plangebied valt binnen het buurtplan Horst & Telgt. Op 21 april 2016 heeft de gemeenteraad dit buurtplan vastgesteld. De structuurvisie is een thematische structuurvisie die is opgesteld door de gemeente Ermelo en de buurtvereniging Horst en Telgt. Het buurtplan gaat over de leefbaarheid van Horst en Telgt en heeft een uitvoeringsprogramma waarmee thema’s uit onder andere de Structuurvisie 2025 en Structuurvisie Functieverandering nader zijn uitgewerkt en actuele ontwikkelingen zijn voorzien van een uitvoeringsagenda.
Figuur 3.4 Integrale visiekaart Buurtplan Horst & Telgt
In de integrale visiekaart is het plangebied gelegen in het 'Afwegingsgebied ontwikkelingen' en 'Ontwikkeling Hart van Horst en Telgt'.
Afwegingsgebied ontwikkelingen
Van oudsher hebben de bewoners van Horst en Telgt zich gevestigd op de hoger gelegen gronden, de dekzandruggen. In het landschap komt deze structuur tot uiting in lintbebouwing. Binnen deze linten concentreren zich de functies wonen, werken en recreëren. Op de visiekaart is dit gebied weergegeven als afwegingsgebied voor toekomstige ontwikkelingen. Binnen dit afwegingsgebied is onder andere ruimte voor nieuwe woonclusters.
Het behoud van de landschappelijke context vormt het uitgangspunt binnen het afwegingsgebied voor toekomstige ontwikkelingen. Voorkomen moet worden dat de linten dichtslibben. Behoud van evenwicht tussen de open en gesloten landschapsstructuur alsmede het onbebouwde en het bebouwde gebied moet behouden blijven.
Voor het toevoegen van de woonfunctie in de linten zijn de volgende criteria van toepassing:
Ontwikkeling Hart van Horst en Telgt
De buurtschappen Horst en Telgt kennen drie centrale punten, een daarvan is het centrale punt rondom het tankstation en cafetaria 'de Vos' gelegen aan de kruising Zeeweg-Horsterweg. Rondom deze locatie zijn diverse voorzieningen aanwezig eveneens als woningen. De wens is uitgesproken om dit hart te versterken en hier ook verdere concentratie van functies te laten plaatsvinden.
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de wens om het hart te versterken door meer woningen te concentreren nabij deze plek. Hierbij is gekeken naar de afwegingscriteria die van toepassing zijn, het plan voldoet aan alle criteria met betrekking tot de toevoeging van een woonfunctie.
Begin 2016 is de Toekomstvisie op de verblijfsrecreatie vastgesteld. De belangrijkste doelstelling van deze toekomstvisie is het bevorderen van een kwalitatief hoogwaardig en gevarieerd aanbod van verblijfsrecreatieve accommodaties in Ermelo, dat aansluit op de marktvraag en toekomstbestendig is. Innovatie en transformatie zijn twee belangrijke sporen in dit beleid. Vakantieparken liggen in de gemeente vooral geclusterd in drie delen, in Strokel en Tonsel, Drieërweg en kern Horst. Voor deze gebieden is een toekomstvisie beschreven. Globaal zijn de toekomstvisies per cluster recreatie behouden (Drieërweg), recreatieve transformatie (Strokel en Tonsel) of transformatie naar andere functies zoals wonen (Horst). Daarnaast liggen er in het buitengebied ook nog vakantieparken. Hier is maatwerk per vakantiepark nodig, waarbij het uitgangspunt vooralsnog het behouden en versterken van de recreatieve functie is.
Op 8 juli 2020 is de Omgevingsvisie recreatiecluster Horst vastgesteld. Deze visie is een gebiedsuitwerking van de Toekomstvisie op de verblijfsrecreatie. In de Toekomstvisie is al aangegeven dat recreatiecluster Horst niet of nauwelijks toekomstwaarde heeft in recreatief opzicht. Daarom wordt er voor dit cluster vooral ingezet op transformatie naar andere functies. Om inzichtelijk te krijgen welke functies het cluster wel toekomstbestendig zouden maken zijn gesprekken gevoerd met belanghebbenden in het gebied.
Uiteindelijk is geconcludeerd dat er drie toekomstperspectieven zijn om het gebied toekomstbestendig te maken en het een kwaliteitsslag te geven. Dit zijn: 1. recreatie behouden voor tweede woningbezit, 2. omvormen naar woonpark of 3. herstructurering. Aan deze perspectieven zijn eisen gesteld waaraan de parken in het cluster moeten voldoen om daadwerkelijk te kunnen omvormen naar een andere functie.
Bungalowpark Klein Veluwe en de woning Kawoepersteeg 28 en 30 hebben aangetoond te (kunnen) voldoen aan de eisen uit de Omgevingsvisie door middel van een parkplan. In de bijbehorende anterieure overeenkomst zijn afspraken gemaakt over de nadere uitwerking die daar bij hoort, bijvoorbeeld het toevoegen van extra natuurmaatregelen en extra duurzaamheidsmaatregelen. Daarnaast zijn er afspraken gemaakt met betrekking tot de financiële verevening vanwege de waardestijging van de percelen (recreatie>wonen).
In het voorjaar 2021 is de Woonvisie 2030 vastgesteld. Het woonbeleid van Ermelo is gericht op 'Exclusief wonen voor iedereen'. Exclusief staat voor de woonomgeving die Ermelo biedt; groen, gezond, een sterke sociale verbondenheid en zorgstructuur. Deze woonomgeving wil Ermelo toegankelijk houden voor iedereen. Dit betekent dat Ermelo zich inspant voor een gevarieerd woningaanbod voor jong en oud, kleine en grote huishoudens, lage, midden en hoge inkomens en voor mensen met een specifieke zorgvraag. Om onze visie 'Exclusief wonen voor iedereen' te bewerkstelligen wordt ingezet op drie strategische woonopgaven:
Onderhavig plan sluit hierbij aan doordat er 8 woningen voor kleine huishoudens worden toegevoegd.
Woonbehoefte
Door dit bestemmingsplan worden 8 woningen toegevoegd aan de woningvoorraad van de gemeente
Ermelo, omdat de bestemming van de woningen wijzigt van recreatie naar wonen. Dit betekent echter niet dat ze ook allemaal bijdragen aan invulling van de (regionale en lokale) behoefte. Er zijn namelijk vier categorieën van gebruik te onderscheiden:
Daarmee voorziet dit bestemmingsplan in de invulling van de woningbehoefte met 4 woningen.
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.
Bij de verkenning van mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico's voor mens, plant en dier) is noodzakelijk om te beoordelen of de grond geschikt is voor de beoogde functie. Er mogen namelijk geen nieuwe gevoelige functies op een zodanig verontreinigd terrein worden gerealiseerd, dat schade is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. Bovendien dient een bodemonderzoek uitgevoerd te worden indien gebouwen worden gerealiseerd voor menselijk verblijf.
De Omgevingsdienst Noord-Veluwe heeft ten behoeve van de herontwikkeling van het recreatiecluster Horst de beschikbare bodem informatie samengevat. Daaruit blijkt dat er voor het plangebied geen gegevens bekend zijn. In die samenvatting, die als bijlage opgenomen is in de structuurvisie, stelt de Omgevingsdienst dat een nader historisch bodem onderzoek enkel noodzakelijk is indien er sprake is van herontwikkeling.
Het onderhavige plan betreft een functieverandering en dus geen herontwikkeling, daarmee kan geconcludeerd worden dat een nader historisch bodem onderzoek niet noodzakelijk is.
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de realisatie van het onderhavige plan.
Europees- en rijksbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlakte waterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt.
Op Rijksniveau is het Nationaal Waterplan het voornaamste beleidsplan. In december 2009 is dit plan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Waterplan Provincie Gelderland
In het Provinciaal Waterplan 2010-2015 staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provincie brede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd. Vanwege de Europese Kaderrichtlijn Water is voor bepaalde oppervlaktewateren vastgelegd of het een kunstmatig of sterk veranderd oppervlaktewater is. Ook zijn voor die oppervlaktewateren ecologische doelen geformuleerd. Voor verbetering van de grondwaterkwaliteit zijn maatregelen opgenomen.
Waterschap Vallei en Veluwe
Waterbeheerprogramma Waterschap Vallei en Veluwe
In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft het Waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan wordt concreet invulling gegeven aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen.
Keur Waterschap Vallei en Veluwe
Op 1 januari 2014 is de nieuwe Keur met de Algemene regels en Beleidsregels van het Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt deze regels vast ter behartiging van de waterschapstaak en het bereiken van de doelstelling zoals genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst.
Watertoets
Belangrijk instrument om water belangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de water kwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het waterschap Vallei en Veluwe is geïnformeerd over voorliggend plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Daaruit is naar voren gekomen dat het plan, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap van beperkt belang is. De motivatie daarvoor is dat plannen zonder (nieuwe) ontwikkelingsmogelijkheden, zoals functiewijzigingen en actualisaties, nauwelijks tot geen effect hebben op de waterhuishouding. Dit betekent dat geen essentieel waterbelangen wordt geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief wateradvies geeft.
De digitale watertoets is opgenomen als Bijlage 1.
Gezien het plan van beperkt belang is voor het waterschap en geen verandering van de waterhuishoudkundige situatie tot gevolg heeft kan geconcludeerd worden dat het aspect water geen belemmering vormt voor de realisatie van het onderhavige plan.
Algemeen
Wet op de archeologische monumentenzorg
In de Wet op de archeologische monumentenzorg (2007) zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta (1992) binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen, waarbij in beginsel geldt: "de veroorzaker betaalt". Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief "in situ" (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologie vriendelijke alternatieven.
Sinds 1 juli 2016 bundelt de Erfgoedwet bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Zolang de Omgevingswet nog niet in werking is getreden, vallen de artikelen waarin de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zijn vastgelegd, nog in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.
Onderzoek
Ten behoeve van het onderhavige plan is er gekeken naar de archeologische verwachtingskaart, daarop is te zien dat het gebied aangeduid is met 'hoge verwachtingswaarde'. Dit wil zeggen dat archeologisch onderzoek verplicht is bij ruimtelijk ontwikkeling met een verstoringsoppervlak groter dan 100 m2 en dieper dan 30 centimeter beneden maaiveld.
Figuur 4.1 Archeologische verwachtingskaart
Het onderhavige plan betreft een functieverandering waarbij geen fysieke wijzigingen plaats vinden. In de huidige staat is er veelal permantente bewoningen van recreatiewoningen in het plangebied, doormiddel van het onderhavige plan wordt deze situatie gelegaliseerd. Doordat er geen verstoring plaats vindt zal de archeologische verwachtingswaarde niet aangetast worden.
Conclusie
Op basis van de archeologisch verwachtingskaart en het ontbreken van bodem verstorende werkzaamheden valt te concluderen dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit plan.
Algemeen
In de visie erfgoed en ruimte 'Kiezen voor karakter' (juni 2011) zet het Rijk uiteen hoe cultureel erfgoed wordt geborgd in de ruimtelijke ordening voor de periode 2011-2015. De moderne monumentenzorg is ontwikkelings- en gebiedsgericht. Bovendien vindt het Kabinet samenwerking met publieke en private partijen van belang.
In de visie wordt het karakter van Nederland gevat in vier kenmerkende eigenschappen: waterland, stedenland, kavelland en vrij land. De gebiedsgerichte omgang met erfgoed vergt dat deze karakteristieken worden verbonden met opgaven uit andere sectoren en dat de economische, sociaal-culturele en ecologische kracht van het erfgoed beter wordt uitgebaat.
Veranderingen in de monumentenzorg en de ruimtelijke ordening geven burgers en bedrijven meer ruimte en geven decentrale overheden meer vrijheden en verantwoordelijkheden. Iedere overheidslaag staat voor de taak zijn belangen zo veel mogelijk vooraf kenbaar te maken en waar nodig met regels te borgen. Het rijk is daarnaast verantwoordelijk voor een goed functionerend stelsel. Provincies krijgen een centrale rol in de gebiedsgerichte belangenafweging en gemeenten verbinden gevolgen aan een gebiedsgerichte analyse van erfgoedwaarden bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
Het Rijk heeft gekozen voor vijf prioriteiten van het gebiedsgerichte erfgoedbeleid in de komende jaren:
Cultuurhistorische Waardenkaart Gelderland
De provincie Gelderland heeft een cultuurhistorische waardenkaart waarin de belangrijke archeologische en cultuurhistorische objecten en structuren van de provincie zijn weergegeven. De provincie beoogt hiermee de identiteit van de Gelderse regio's te behouden door cultuurhistorische elementen herkenbaar te maken en in stand te houden. Daarnaast zet ze in op een constante ontwikkeling van de aanwezige cultuurhistorische waarden door uitvoering te geven aan programma's en projecten.
Onderzoek
Uit de verwachtingskaart erfgoed van Provincie Gelderland blijkt dat in het plangebied geen rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten aanwezig zijn. In het plangebied vindt een herinrichting plaats met behoud van aanwezige waarden en karakteristieken van de omgeving. Voorliggend plan zorgt dan ook niet voor een aantasting van bestaande cultuurhistorische waarden in het plangebied en omgeving.
Conclusie
Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorische gewaardeerde aspecten of monumenten aanwezig. De bebouwing in het plangebied zijn niet aangewezen als (rijks)monument en het betreffen geen (bijzondere) karakteristieke gebouwen. Daarnaast zijn ook in de (directe omgeving) geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Als gevolg van het onderhavige plan gaan geen cultuurhistorische waarden verloren en worden ook niet aangetast. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige bestemmingsplan.
De bescherming van de natuur is per 1 januari 2017 in Nederland vastgelegd in de Wet Natuurbescherming (Wnb). Deze wet vormt voor wat betreft soortenbescherming en gebiedsbescherming een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Gelders Natuurnetwerk (GNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Gebiedsbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming
De bescherming van Natura 2000-gebieden is onder de Wnb vrijwel hetzelfde gebleven. Wel zijn de Beschermde Natuurmonumenten komen te vervallen. Voor Natura 2000-gebieden geldt dat als naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld moeten worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningplichtig.
Gebiedsbescherming vanuit Provinciaal beleid
Het provinciaal beleid is vastgelegd in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) en is ruimtelijk vastgelegd in de Omgevingsverordening Gelderland. Het GNN bestaat enerzijds uit alle gebieden met een natuurbestemming binnen de voormalige Ecologisch Hoofdstructuur (EHS) en anderzijds uit gebieden voor nieuw aan te leggen natuur. Daarnaast maken de reeds gerealiseerde delen van verbindingszones deel uit van het GNN. De gebieden uit de voormalige EHS met een andere bestemming dan natuur zijn ondergebracht in de Groene Ontwikkelingszone (GO), welke is gericht op het versterken van de ecologische samenhang door de aanleg van ecologische verbindingszones. De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats middels de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen.
Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming
Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming, heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, een aantal vissen, libellen en vlinders, enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde dierensoorten en een aantal vaatplanten. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet onder de Wet Natuurbescherming vanaf 1 januari 2017 bij ruimtelijke ontwikkelingen naast de zorgplicht ook rekening gehouden worden met juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'bijlage A en B' van de Wet Natuurbescherming, de door de betreffende provincie gekozen soorten uit het besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, de soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn, de soorten uit Bijlage 1 en 2 Verdrag van Bern, en Bijlage 1 verdrag van Bonn, en met alle in Europa inheemse vogels (Vogelrichtlijn).
Ten behoeve van de herontwikkeling van het recreatiecluster Horst is door Groenewold Adviesbureau voor Milieu & Natuur in oktober 2018 een natuurtoets uitgevoerd voor het gehele recreatiecluster. Daaruit is het onderstaande naar voren gekomen.
Natuurtoets
Verschillende soorten planten, dieren worden beschermd in de Wet natuurbescherming. Op basis van de Vogel- en Habitatrichtlijn, zijn speciale beschermingsgebieden aangewezen. Een ruimtelijke ontwikkeling is alleen mogelijk als duidelijk is dat de nesten, holen of andere verblijfsplaatsen niet worden vernield of beschadigd. Verstoring is in sommige gevallen wel toegestaan, mits er geen negatief effect is op populatieniveau. Beschermde planten mogen niet worden verwijderd van hun groeiplaats. Ook mogen door een ruimtelijke ontwikkeling geen significante negatieve effecten plaatsvinden op beschermde gebieden.
Adviesbureau Groenewold Milieu & Natuur heeft in opdracht van de initiatiefnemer een natuurtoets uitgevoerd voor de beoogde transformatie van het recreatiecluster buitengebied Horst, gemeente Ermelo.
Beschermde soorten
Vaste verblijfsplaatsen
Er zijn geen beschermde soorten gevonden of te verwachten, behoudens enkele broedende vogels tijdens het broedseizoen. Specifiek is gezocht naar aanwijzingen voor verblijfplaatsen van vleermuizen en roofvogels. De sperwer heeft al jaren een nest in het bosgebiedje ten oosten van de Kolbaanweg (net buiten het plangebied) en gebruikt het plangebied en met name het bosperceel getuige de plukplaatsen als foerageergebied.
De meeste bomen in het gebied zijn ongeschikt als vaste verblijfplaats voor vleermuizen en eekhoorns. De grotere bomen (meest zomereik en beuk) zijn dat mogelijk wel. Op één plaats aan de Kawoepersteeg is met zekerheid een kolonieboom gevonden (eik met klimop) en op een andere plaats langs de Kawoepersteeg een mogelijke kolonieplaats ook in een boom. Als grotere bomen (eik, beuk, berk, grove den) worden gekapt is vooraf nader onderzoek nodig naar holtes en mogelijk beschermde verblijfplaatsen.
Foerageer- en vliegroute vleermuizen
Het plangebied heeft een groene uitstraling, met diverse lijnelementen. Lijnelementen zijn waardevol voor vleermuizen, vooral voor de gewone en ruige dwergvleermuis. Gezien het aantal insecten dat voorkomt op en rond zomereiken en berken zijn dergelijke bomenrijen geschikt als foerageergebied en als vliegroute. Dat was ook te zien aan bijvoorbeeld de Kawoepersteeg (overgang bosakkerland), waar foeragerende vleermuizen volop zijn waargenomen.
Advies is dan ook om overgangsgebieden en lijnelementen daar waar mogelijk intact te laten. Als dat niet mogelijk is moet eerst nader worden onderzocht wat het belang daarvan is voor foeragerende dwergvleermuizen en als vliegroute. Mogelijk is hiervoor dan een ontheffing Wnb noodzakelijk.
Er geldt een vrijstelling voor de algemeen beschermde soorten (Omgevingsverordening Gelderland). Overigens blijft de algemene zorgplicht altijd van kracht. Er vindt door realisatie van het plan/uitvoering van de activiteiten dan geen overtreding plaats van de verbodsbepalingen van art. 3.5 en 3.10 Wet natuurbescherming.
Gebiedsbescherming
Op basis van de ligging en aard van de ruimtelijke ingrepen is de conclusie dat deze ingreep geen negatieve invloed heeft op de specifieke natuurwaarden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied is de Veluwe, welke deels grenst aan de Garderenseweg. Het plan beoogt de fietser meer ruimte te geven en heeft daarmee geen extra emissie van stikstof tot gevolg. Externe werking kan worden uitgesloten. Aanvullend onderzoek of een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming is niet nodig.
Gelders natuurnetwerk / Groene Ontwikkelzone
Het plan ligt buiten de begrenzing van het GNN en de GO. Op basis van de ligging van het plangebied ten opzichte van de begrenzing van het GNN mag worden aangenomen dat er geen effecten zijn te verwachten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het GNN en de GO. Specifieke maatregelen of aanvullend onderzoek worden niet nodig geacht.
Voorbehoud en zorgplicht
De voorliggende natuurtoets is gebaseerd op inventarisatiegegevens van derden, literatuuronderzoek en een verkennend terreinbezoek. Om de risico’s op verstoring van beschermde soorten (bijv. vogels) op het werkterrein te minimaliseren, wordt aanbevolen om voorafgaand aan de werkzaamheden het terrein te controleren op de aanwezigheid van beschermde soorten.
Algemene zorgplicht
Voor alle beschermde soorten, dus ook voor de soorten die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt wel een zogenaamde ‘algemene zorgplicht’ (art. 1.11 Wnb).
Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan beschermde soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Dit betekent onder meer dat een initiatiefnemer zich tijdig op de hoogte stelt van de aanwezige natuurwaarden, de kwetsbaarheid ervan en de mogelijke gevolgen van het plan. Bij de uitvoering moeten negatieve gevolgen zoveel mogelijk worden voorkomen dan wel beperkt of ongedaan gemaakt. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het voorkómen van verontrusting of verstoring in de kwetsbare perioden zoals de broed-/voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen.
De kwetsbare perioden kan per soortgroep verschillen. Als ‘veilige’ periode voor alle groepen geldt in het algemeen de periode van half augustus tot half november, de periode waarin de voortplantingstijd achter de rug is en dieren als vleermuizen, overige zoogdieren en amfibieën nog niet in winterslaap zijn. Indien een plangebied in die periode bouwrijp wordt gemaakt, geeft realisatie gedurende het winterseizoen en het daarop volgende voorjaar meestal geen problemen. Vaak is het voldoende om rekening te houden met de broedtijd (15 maart-15 juli-huismus tot 15 augustus).
Als bekend is dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de kwetsbare perioden van de soorten, is het zaak ervoor te zorgen dat het gebied tegen die tijd ongeschikt is als leefgebied voor die soorten. Zo kan bijvoorbeeld vegetatie gedurende het groeiseizoen kort gemaaid worden, of kunnen bomen buiten het broedseizoen worden gekapt, zodat er geen vogels gaan broeden. Hierbij geldt overigens wel de algemene zorgplicht.
Beschermde soorten
Indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden beschermde soorten worden waargenomen dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te voorkomen (bijvoorbeeld wegvangen en verplaatsen).
In 2019 is de uitvoeringsnota groen- en natuurinclusief bouwen ingevoerd, met als strekking dat bij alle nieuwbouw aanvragen het thema groen- en natuurinclusief bouwen aan de orde is. Voor alle projecten geldt dat er een aantal punten aan compenserende maatregelen moeten gerealiseerd worden. Dit geldt eveneens voor het onderhavige plan, de onderstaande maatregelen worden mogelijk getroffen.
Klein Veluwe
De omvang van het project is vastgesteld als grootschalig project met een oppervlakte tussen de 2.000m2 en 10.000m2 waarbij 16 punten behaald dienen te worden. Onderstaande maatregelen zijn op 25 augustus in overleg met de gemeente tot stand gekomen en als voorwaardelijke verplichting opgenomen in het bestemmingsplan.
Maatregelen met punten | Punten | Maatregelen die in het project worden opgenomen |
Insectenhotel | 1 | Insectenhotels in meerdere tuinen |
Nestkast voor vogels (koolmees, mus, merel) | 1 | Voor genoemde vogelsoorten komen er nestkasten |
Kast voor eekhoorns | 1 | Voor eekhoorns wordt een nestkast geplaatst |
Het hele jaar is er voedsel voor vogels in de tuin/erf beschikbaar | 1 | Meerdere huishoudens zullen meewerken aan deze maatregel |
Met de verlichting is nadrukkelijk rekening gehouden met vleermuizen | 1 | Door gebruik te maken van ledverlichting met laag W en gebruik te maken van tijdschakelaars zullen de vleermuizen blijvend aanwezig zijn |
Drie inheemse bomen | 1 | Op het park worden 3 inheemse bomen gepland |
De vegetatie op het terrein heeft in elk seizoen inheems bloeiende planten | 1 | Om dit doel te behalen zullen we nog enige plantensoorten aanschaffen/planten |
Bloemrijk grasland | 1 | In één tuin zal dit worden gerealiseerd |
Het maaibeleid houdt nadrukkelijk rekening met natuurwaarden | 1 | Wij zullen aan deze voorwaarde voldoen |
Waterschaal voor vogels | 1 | Diverse eigenaren zullen overgaan tot het plaatsen van een waterschaal |
Regenwater van gebouwen en verharde oppervlaktes heeft een tweede gebruik | 1 | Regenwater van gebouwen zal worden opgevangen in watertonnen |
Alle oppervlakken op het terrein zijn waterdoorlatend | 1 | Op de percelen is de hemelwaterafvoer afgekoppeld van het riool zodat dit d.m.v. aansluiting op drainage kratten (ingegraven in de grond) in het grondoppervlakte zijn weg vindt. Verharding van de percelen wordt tot het minimum beperkt |
Paden op het park | 1 | We laten de parken op het park half verhard |
Bio-afbreekbaar afval van de huishoudens wordt en de tuin wordt op het terrein gecomposteerd | 1 | Bio-afbreekbaar afval wordt op het terrein gecomposteerd. |
Natuurspeelplaats voor vlinders, bijen, vogels en planten >100m2 | 2 | Een dergelijke natuurspeelplaats zal worden ingericht. |
Al het bestaande groen in het plangebied blijft behouden | 3 | Behoud van bestaand groen is nadrukkelijk onze wens |
Totaal aantal maatregelen en punten | 19 |
Om de stikstofdepositie van dit project in beeld te brengen is door Lycens BV een stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd. Hieronder volgt de conclusie van het onderzoek, het gehele onderzoek is terug te vinden als Bijlage 3.
Conclusie
Uit de rekenresultaten van Aerius-calculator is gebleken dat als gevolg van onderhavig project gedurende de gebruiksfase geen sprake is van stikstofdeposities op de omliggende Natura 2000-gebieden hoger dan 0,00 mol/ha/j. Echter blijkt uit de rekenresultaten dat gedurende de realisatiefase er sprake is van een stikstofdepositie van 0,02 mol/ha/j.
Met de overschreiding blijft de stikstofdepositie binnen de redeneerlijn van de rijksoverheid. Daarom vorm het aspect stikstof in relatie tot Natura 2000 geen belemmering voor de realisatie en de vergunningverlening van de 'omgevingsvergunning, activiteit bouwen'.
Aan de hand van de natuurtoets valt te concluderen dat het onderhavige plan geen negatieve effecten heeft op de in de omgeving aanwezige flora en fauna. Daarnaast worden er zelfs nog stappen genomen ten behoeve van groen- en natuurinclusief bouwen.
Aan de hand van het stikstofdepositie onderzoek valt eveneens te concluderen dat er geen negatieve effecten ervaren worden afkomstig van het voorliggende plan.
Daarmeer kan bepaald worden dat het aspect flora en fauna geen belemmering vormt voor het onderhavige plan.
Dit project is onderdeel van de transformatie van recreatie- naar woonbestemmingen in het recreatiecluster Horst. Deze transformatie betekent dat er geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt worden. In het kader van de Wet Geluidhinder (Wgh) dient te worden onderzocht of de bestemmingen voldoen aan de grenswaarden voor geluid, als gevolg van wegen.
Iedere weg heeft een wettelijke zone. Indien een nieuw te realiseren geluidgevoelige bestemming binnen de zone van deze weg ligt, dient op basis van akoestisch onderzoek aangetoond te worden wat de geluidbelasting op deze bestemmingen is.
Het recreatiecluster Horst, welke als buitenstedelijk te omschrijven valt, wordt omsloten door een aantal wegen. Deze wegen zijn:
Alle wegen hebben een maximumsnelheid van 50 of 60 km/h en voorzien van twee rijstroken. De zonebreedte bedraagt 250 meter. Voorgenomen transformatie ligt binnen de zone van een of meerdere van bovengenoemde wegen. Dit betekent dat akoestisch onderzoek noodzakelijk is. Het plangebied ligt buiten de zone van spoorlijn Zwolle-Utrecht en rijksweg A28. Deze worden derhalve niet beoordeeld.
Het akoestische onderzoek is uitgevoerd door de Omgevingsdienst Noord-Veluwe (Akoestisch onderzoek Recreatiecluster Horst te Ermelo, Z-20-208658, d.d. oktober 2020). Dit akoestisch onderzoek berekent de te verwachten geluidbelasting op de te transformeren woningen. Dit onderzoek is beschikbaar gesteld ten behoeve van de transformaties van recreatiecluster Horst. Op basis van dit onderzoek zijn geluidkaarten gemaakt. Op basis van de locatie van de transformatie in dit bestemmingsplan is bepaald of er voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde. Het onderzoek en de contouren zijn als bijlage bijgevoegd.
Ten behoeve van de herontwikkeling van het recreatiecluster Horst is door de Omgevingsdienst Noord-Veluwe onderzoek uitgevoerd met betrekking tot akoestiek, daaruit is het volgende gekomen.
De Wet geluidhinder beschouwt een geluidbelasting van 48 dB (voor wegverkeerslawaai) als milieuhygiënisch aanvaardbaar. Dit is de ten hoogste toelaatbare waarde. Indien uit de berekeningen uit het akoestisch rapport blijkt dat er sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde, is het college bevoegd een hogere waarde vast te stellen. Voor het plangebied zijn de volgende grenswaarden van kracht:
Tabel Voorkeursgrenswaarde en maximale hogere waarde conform art. 82 en 83 Wgh. De genoemde waarden zijn weergeven als Lden.
Bron | Situatie | Voorkeurs-grenswaarde | Maximale hogere waarde |
Wegverkeerslawaai | Nieuwe woning, buitenstedelijk | 48 dB | 53 dB |
Ermelo heeft geluidbeleid opgesteld voor het verlenen van hogere grenswaarden. Op basis van dit geluidbeleid wordt bepaald of een ontwikkeling wenselijk is. Bij nieuwbouwprojecten wordt er bijvoorbeeld gesteld dat voor maximaal 10 procent van de woningen een hogere grenswaarde mag worden vastgesteld.
Indien de voorkeursgrenswaarde overschreden wordt, moet op basis van het gemeentelijke beleid ook getoetst worden op milieukwaliteit en wordt aanvullend naar bouwkundige eisen gekeken.
Resultaten
Op basis van het akoestisch onderzoek blijkt dat er geen sprake is van een overschrijding van de hoogst toelaatbare waarde. De voorgenomen transformatie bevindt zich in de groene zone van het akoestische onderzoek. Hiermee wordt aangetoond dat de geluidbelasting op locatie van iedere afzonderlijke weg met een zone lager dan 48 decibel bedraagt. Dit houdt in dat er geen hogere grenswaarden toegekend hoeven te worden. Op basis van het akoestisch onderzoek is er geen belemmering voor de ontwikkeling van de woningen. Er hoeven geen aanvullende maatregelen getroffen te worden.
Op basis van de resultaten van het akoestisch onderzoek is wegverkeerslawaai geen belemmeringen voor deze ontwikkelingen vanwege geluid en is er sprake van goede ruimtelijke ordening.
In Nederland zijn de maatgevende luchtverontreinigende stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met de luchtkwaliteitseisen in hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer, en de bijbehorende bijlagen.
Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
Ten behoeve van de herontwikkeling van het recreatiecluster Horst is door de Omgevingsdienst Noord-Veluwe onderzoek uitgevoerd met betrekking tot luchtkwaliteit, daaruit is het volgende gekomen.
Conform voorschrift 3B.2 van bijlage 3b van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' draagt een bouwplan niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit wanneer het plan niet voorziet in de bouw van meer dan 1.500 woningen. Met voorgenomen ontwikkeling wordt hier niet in voorzien.
De conclusie is dan ook dat de ontwikkeling in het plangebied, niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.
Daarnaast moet worden beschouwd wat de blootstelling op locatie is. Op de kaart van de NSL-monitoring is gecontroleerd of voldaan wordt aan de grenswaarden en advieswaarden van de WHO voor NO2, PM2,5 en PM10. De NO2-concentratie ligt op alle toetspunten langs het plangebied onder de 35 µg/m³. Voor PM2,5 en PM10 liggen deze waarden op respectievelijk <20 µg/m³ en <35 µg/m³. De toetspunten liggen langs de Horsterweg en Oude Nijkerkerweg zijn hieronder op de afbeelding weergegeven.
Figuur 4.2 Toetspunten luchtkwaliteit van de NSL-monitoringstool (https://www.nsl-monitoring.nl/viewer/)
Voorgenomen ontwikkeling draagt niet bij aan de (verslechtering) van de luchtkwaliteit. Daarnaast voldoet de blootstelling op locatie aan de geldende grenswaarden. Derhalve kan worden geconcludeerd dat luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor voorgenomen ontwikkeling. Er is sprake van goede ruimtelijke ordening.
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader s als volgt:
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object (zoals een woning) in vier situaties, deze zijn weergegeven in de volgende tabel.
binnen bebouwde kom | buiten bebouwde kom | |
concentratiegebieden | 3,0 (in ou/m3) | 14,0 (in ou/m3 |
niet concentratiegebieden | 2,0 (in ou/m3) | 8,0 (in ou/m3) |
Geurnormen Wet geurhinder en veehouderij
Voor veehouderijen met diercategorieën waarvoor geen emissiefactor is vastgesteld geldt op grond van artikel 4 van de wet een minimumafstand ten opzichte van een geurgevoelig object. Binnen de bebouwde kom is deze minimumafstand 100 meter en daarbuiten 50 meter. Voor geurgevoelige objecten die onderdeel uitmaken van een andere veehouderij gelden niet de maximale geurbelastingen, maar gelden ook deze minimumafstanden.
Verder moet op grond van artikel 5 van de Wgv een minimale afstand tussen de gevel van een geurgevoelig object en de gevel van het dierenverblijf worden aangehouden. Deze afstand bedraagt ten minste 50 m voor objecten binnen de bebouwde kom en ten minste 25 m voor objecten buiten de bebouwde kom.
Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit recreatiewoningen, dit zijn geurgevoelige objecten in de zin van de Wgv. De nieuwe woningen betreffen eveneens geurgevoelige objecten in de zin van de Wgv. Derhalve kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van een toename van geurhinder ten opzichte van de huidige situatie.
Tussen het plangebied en de in de omgeving aanwezige bedrijven liggen meerdere woningen, deze woningen belemmeren de groeimogelijkheden van de bedrijven al. De functie wijziging binnen het plangebied heeft hier geen gevolgen op.
De Omgevingsdienst Noord-Veluwe heeft ten behoeve van de herontwikkeling van het recreatiecluster Horst de omliggende agrarische bedrijven in beeld gebracht. In onderstaand figuur 4.3 zijn de doorberekende contouren van omliggende bedrijven te zien. Daaruit is op te maken dat onderhavige plangebied niet beïnvloed wordt door omliggende bedrijven.
Figuur 4.3 Geur contouren agrarische bedrijven
Uit bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect geur geen belemmering vormt voor het onderhavige plan.
Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wro, dient te worden aangetoond dat ter plaatse van milieuhinder gevoelige bestemmingen sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.
VNG-publicatie 'Bedrijven & milieuzonering"
Om niet alle ontwikkelingen bij voorbaat te onderwerpen aan een onnodig langdurig en kostbaar onderzoek is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uitgebracht. Deze uitgave maakt gebruik van het principe 'functiescheiding'. Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een 'goed woon- en leefklimaat'. De VNG-publicatie betreft zgn. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode).
De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieuhinder gevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering kan hiervan worden afgeweken.
Naast de gegeven richtafstanden hanteert de VNG-publicatie twee omgevingstypen, namelijk: een rustige woonwijk/buitengebied en een gemengd gebied. In een rustige woonwijk of buitengebied (omgevingstype 1) wordt functiescheiding nagestreefd. Tussen milieuhinder gevoelige functies en bedrijven dient de minimaal aan te houden 'richtafstand' in acht te worden genomen. In geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging, kan een verkleinde richtafstand worden gehanteerd. In tegenstelling tot rustige woongebieden worden in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van milieuhinder gevoelige functies acceptabel geacht. De richtafstand mag in deze gebieden met één afstandsstap worden verkleind (10 meter behorende bij milieucategorie 1 wordt 0 meter, 30 meter van milieucategorie 2 wordt 10 meter van milieucategorie 1, etc.).
Tabel: Relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk en buitengebied | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn
Type gebied: gemengd gebied
‘Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd.’
Kijkende naar de definitie van gemengd gebied zoals deze omschreven staat in de VNG brochure kan de omgeving van het plangebied getypeerd worden als gemengd gebied. In de directe nabijheid zitten onder andere de functies wonen, recreatie, agrarisch, bos en bedrijven.
Milieubelastende activiteit of milieuhindergevoelige functie
De te realiseren woningen betreffen geen milieubelastende activiteiten. Er hoeft derhalve niet te worden getoetst of omliggende milieugevoelige functies last ondervinden van het onderhavige plan als milieubelastende activiteit. Er dient wel te worden beoordeeld of ter plaatse van het plangebied sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat' en of omliggende milieubelastende functies in de bedrijfsvoering worden belemmerd.
Nabijgelegen milieubelastende activiteiten
Om te kunnen beoordelen of er sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat' en of omliggende milieubelastende functies in de bedrijfsvoering worden belemmerd is er gekeken naar alle nabijgelegen milieubelastende activiteiten in een straal van 200 meter. Binnen een straal van 200 meter zijn geen bedrijven gelegen, daarom is er in de verdere omgeving gekeken naar bedrijven van categorie 5.1 of hoger. Er zijn geen bedrijven van categorie 5.1 of hoger in de omgeving waarbij het plangebied binnen de richtafstand valt.
Direct aangrenzend aan het plangebied liggen verschillende recreatieterreinen en bungalowparken. Normaliter zouden kampeerterreinen en vakantieparken opgemerkt worden als categorie 3.1 bedrijven, echter gaat dat in deze situatie niet op. De omliggende recreatieterreinen en bungalowparken hebben geen centrale gedeelde voorzieningen, geen sport- en speelvoorzieningen en worden veelal gebruikt ten behoeve van permanente bewoning. De omliggende terreinen lijken meer op woonwijken dan op vakantieparken gezien de aard van het gebruik en worden daarom ook niet als een kampeerterrein of vakantiepark beschouwd.
Daarbij komt dat het feitelijke gebruik binnen het plangebied ongewijzigd zal blijven en dat de omliggende vakantieparken in de nabije toekomst naar waarschijnlijkheid eveneens herbestemd gaan worden als woningen om de permanente bewoning van de bungalows te legaliseren.
De milieuzoneringen op grond van de VNG-publicatie 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoering van het onderhavige plan.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Circulaire effect afstanden LPG tankstations
In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Beleidsvisie externe veiligheid
In april 2015 is de Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Ermelo vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is de toepassing van verschillende restrictieniveaus voor het al dan niet toestaan van risicovolle bedrijven op bedrijventerreinen. Elk bedrijventerrein is gekoppeld aan een restrictieniveau. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen worden dus niet per definitie uitgesloten, maar dit is wel als restrictieniveau opgenomen. Het oprichten van nieuwe risicovolle bedrijven buiten bedrijventerreinen wordt tevens niet per definitie uitgesloten, al moet wel rekening worden gehouden met een optimale ruimtelijke ordening en veiligheid.
Met dit bestemmingsplan wordt de realisatie mogelijk gemaakt van permanente bewoning. Op grond van art 1 lid l van het Besluit externe veiligheid inrichtingen is sprake van een kwetsbaar object. Het onderwerp externe veiligheid is relevant voor de ontwikkeling.
Figuur 4.4 geeft een overzicht van de ligging van het plangebied ten opzichte van de spoorlijn Amersfoort – Zwolle en aardgasbuisleiding A-510 en N-520-70.
Figuur 4.4: risicobronnen en ligging plangebied
Stationaire risicobronnen
Binnen en nabij het plangebied zijn geen (geprojecteerde) stationaire risicobronnen aanwezig die een belemmering kunnen vormen de beoogde ontwikkeling. Er is geen wettelijke belemmering vanuit externe veiligheid voor het realiseren van de planontwikkeling.
Mobiele risicobronnen
Nabij het plangebied op meer dan 800 afstand meter vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats over de spoorlijn Amersfoort-Zwolle. Ook ligt op meer dan 430 meter afstand de aardgasbuisleidingen A-510. De in figuur 1 opgenomen buisleiding N-570-20 heeft een invloedsgebied van 140 meter. Deze buisleiding ligt op dusdanige afstand dat deze niet relevant is voor de ontwikkeling in het plangebied.
Plaatsgebonden risico
Het plangebied ligt niet binnen de plaatsgebonden risicocontour en het plasbrandaandachtsgebied van de spoorlijn Amersfoort – Zwolle. Wettelijk is de voorgenomen ontwikkeling mogelijk. Het plangebied ligt niet binnen de belemmeringstrook of de plaatsgebonden risicocontour van de aardgasbuisleiding A-510.
Groepsrisico
Het plangebied ligt niet binnen de 200 meter zone van de spoorlijn en binnen het invloed gebied brandbaar van de spoorlijn. Het plangebied bevindt zich wel binnen het invloed gebied toxisch van de spoorlijn. Het groepsrisico kan beperkt verwantwoord worden. Dit is uitgewerkt in de paragraaf verantwoording groepsrisico.
Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied 1% letaal van de buisleiding A-510. Het groepsrisico hoeft niet verantwoord te worden
Verantwoording groepsrisico
Maatgevende scenario's
Over de spoorlijn Amersfoort-Zwolle worden brandbare gassen en toxische vloeistoffen/gassen getransporteerd. Het maatgevende scenario is een toxische wolk. Onderstaand is vanuit dit scenario ingegaan op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp
Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen
Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden.
Op basis van de hierboven genoemde overwegingen kan worden geconcludeerd dat er voldoende mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid zijn. Dit betekent dat er geen nadere eisen aan het plan worden gesteld in het kader van het milieuaspect externe veiligheid.
Om te bepalen of het plan geen negatieve effecten heeft op omliggende wegen en de parkeersituatie, wordt in deze paragraaf de effecten beschreven van het plan op het verkeer en parkeersituatie. Voor parkeren wordt getoetst aan de voor het plangebied geldende parkeernormen.
Het parkeerbeleid voor dit bestemmingsplan komt voort uit de "Omgevingsvisie herontwikkeling recreatiecluster Horst" welke doorverwijst naar het bestemmingsplan "Parkeernormen".
De Omgevingsvisie stelt dat voor voorliggend bestemmingsplan de parkeernormen van het bestemmingsplan "Parkeernormen" overgenomen dienen te worden. De recreatieverblijven binnen dit bestemmingsplan zijn nagenoeg allemaal vrijstaand. Dit zou betekenen dat een parkeernorm van 2,3 parkeerplaats per woning nodig is. Echter wanneer wordt gekeken naar andere vrijstaande woningen in Ermelo hebben deze een inhoudsmaat van 750 m3 tot 2000 m3. De voormalige recreatiewoningen binnen dit bestemmingsplan zijn wel vrijstaand maar zijn qua inhoudsmaat kleiner dan een normale vrijstaande woning. Dit is ook de reden dan een lagere parkeernorm van 1,3 wordt gehanteerd. Voor de bestaande twee-onder-een kapwoningen Kawoepersteeg 28 & 30 geldt, gezien het formaat van de woningen, de parkeernorm van 2,3.
Daarbij dient opgemerkt te worden dat de feitelijke situatie in het plangebied ongewijzigd blijft. In de huidige situatie is er sprake van permanente bewoning. In de beoogde situatie zal deze permanente bewoning gelegaliseerd worden. Dit betekent dat de verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte gelijk blijft voor het plangebied. In de huidige staat wordt er geen parkeerprobleem ervaren, per woning zijn ten minste 1,3 parkeerplekken aanwezig op eigen terrein en verder zijn er nog een aantal gedeelde parkeerplekken op het terrein aanwezig.
Gezien er geen verandering plaats vindt op het gebied van verkeer en parkeren kan geconcludeerd worden dat het aspect verkeer en parkeren geen belemmering vormt voor het onderhavige plan.
In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen (hoofdtransportleidingen). Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Aardgastransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen aardgastransportleidingen.
Hoogspanningsleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen hoogspanningsleidingen.
Rioolleidingen
De rioolleidingen leiden voor dit plan leidt dit niet tot enige belemmering.
Watertransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen watertransportleidingen.
Straalverbindingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen straalverbindingen.
Kabels en niet planologisch relevante leidingen
Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt de wettelijk verlichte KLIC-melding uitgevoerd. Een dergelijke melding zorgt ervoor dat netwerkbeheerders van kabels en leidingen een melding krijgen van geplande werkzaamheden in de ondergrond. Aan de hand van de melding sturen netwerkbeheerders tekeningen naar de aanvrager. De tekeningen kunnen vervolgens gebruikt worden om na te gaan of er kabels en leidingen aanwezig zijn op de plaats waar gegraven gaat worden. Tijdens het bouwrijp maken van het plangebied worden deze bestaande kabels en leidingen verwijderd dan wel omgelegd.
In en nabij het plangebied van dit plan zijn geen planologisch relevante leidingen en/of verbindingen aanwezig. Er zijn daarom geen belemmeringen te verwachten. Bij toekomstige graafwerkzaamheden op het terrein dient wel rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en niet-planologische leidingen.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffect-rapportage in aanraking komen:
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). In het geval dat een activiteit wel genoemd staat in de D-lijst maar onder de genoemde drempelwaarde blijft, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.
Bij elke activiteit die een extra stikstofdepositie met zich meebrengt, dient te worden getoetst of er sprake is van significant negatieve effecten op Natura 2000 gebieden. In dit geval gaat het om de herbestemming van 10 bungalows. Wanneer er verwacht wordt dat er sprake is van significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden, dient een passende beoordeling te worden opgesteld. Tevens zal er dan een berekening naar de stikstofdepositie benodigd zijn.
In dit geval ligt het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied de Veluwe op een afstand van circa 2 kilometer. Uit de rekenresultaten is gebleken dat er geen sprake is van langdurige negatieve effecten afkomstig van de stikstofdepositie.
In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.
Daarom dient te worden getoetst of er sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:
Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r. beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag of er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Bestluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.
Voor dit plan is een m.e.r. notitie opgesteld welk als Aanmeldnotitie (vormvrije) m.e.r. is toegevoegd als Bijlage 2 aan dit plan. Hieruit blijkt dat de activiteiten die mogelijk worden gemaakt in het kader van het bestemmingsplan 'Klein Veluwe', gelet op de kenmerken en de plaats van de activiteiten en de kenmerken van de potentiële effecten, niet zodanig van invloed op het milieu dat een milieueffectrapportage moet worden doorlopen. Een milieueffectrapportage is niet nodig.
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.
De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.
Bevoegdheid
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.
Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten.
De bestemming 'Groen' wordt opgenomen ter bescherming van het groene karakter van de omgeving. Binnen deze bestemming is bebouwing uitgesloten, hierbij gaat het zowel om vergunningsplichtige bebouwing als vergunningsvrije bebouwing.
De bestemming 'Wonen - 1' wordt opgenomen voor het woonperceel (met eventuele uitbreidingsmogelijkheden van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken). Hoofdgebouwen worden in het bouwvlak gebouwd.
Bij de bestemming 'Wonen - 1' is de functie wonen toegestaan. Het begrip wonen is gedefinieerd als 'het zelfstandig gehuisvest zijn van één afzonderlijk huishouden'. Dit betekent dat kamerverhuur niet zonder meer is toegestaan.
De bestemming 'Wonen - 2' wordt opgenomen voor het woonperceel (met eventuele uitbreidingsmogelijkheden van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken). Hoofdgebouwen worden in het bouwvlak gebouwd.
Bij de bestemming 'Wonen - 2' is de functie wonen toegestaan. Het begrip wonen is gedefinieerd als 'het zelfstandig gehuisvest zijn van één afzonderlijk huishouden'. Dit betekent dat kamerverhuur niet zonder meer is toegestaan.
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' wordt opgenomen voor het gehele plangebied ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarde.
Het doel van de anti-dubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Daarnaast wordt ter verduidelijking van het plan aangegeven dat het gebruiken van gronden ten behoeve van een seksinrichting in ieder geval strijdig is met de bestemming.
Er is een algemene afwijkingsregel opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.
Overige regels zijn opgenomen ter aanvulling van de gestandaardiseerde regels.
Voor de overgangsregels is onderscheid gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. Zowel de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken als de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik gelden vanaf inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties. De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.
De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:
Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplannen), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.
Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.
Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:
In dit bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.
Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijke procedure dient op grond van artikel 3.1.6 lid f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 is de gemeente verplicht, op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet, tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren in het exploitatiegebied waarmee niet is gecontracteerd. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5 van het Bro) zoals plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. kunnen worden verhaald door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro (o.a. bouw van 1 of meer woningen, bouw van 1 of meer hoofdgebouwen). Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van meerdere woningen. Deze ontwikkeling maakt daarmee een bouwplan mogelijk in de zin van artikel 6.2.1 Bro.
De gemeente heeft met de initiatiefnemers een overeenkomst gesloten over grondexploitatie (een anterieure overeenkomst). Hierin zijn afspraken gemaakt over de betaling van de gemeentelijke kosten. De kosten van grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden zijn hiermee anderszins verzekerd. Het maken van een exploitatieplan is niet nodig.
De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
Wettelijk (voor)overleg
In het Bro is in artikel 3.1.1 opgenomen dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Inspraak
In het kader van inspraak wordt het ontwerp bestemmingsplan 6 weken ter inzage gelegd. Tijdens deze perioden kan één ieder zijn of haar reacties indienen.
In dit hoofdstuk is de procedure van het bestemmingsplan beschreven. In de eerste plaats is een toelichting gegeven van de verschillende stappen die in het algemeen in een bestemmingsplanprocedure onderscheiden kunnen worden. Vervolgens zijn de resultaten van de doorlopen stappen in de procedure van bestemmingsplan 'Klein Veluwe'.
Een bestemmingsplan kent de volgende procedurestappen:
Het ontwerp bestemmingsplan wordt behandeld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders. Een ontwerp bestemmingsplan ligt vervolgens gedurende zes weken ter inzage met de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen.
De gemeenteraad heeft het bestemmingsplan vastgesteld gedurende de raadvergadering van 9 februari 2022. Het plan is ongewijzigigd vastgesteld.
Nadat de gemeenteraad het bestemmingsplan heeft vastgesteld, wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Daarna bestaat nog de mogelijkheid tot het indienen van een beroepsschrift bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Het ontwerpbestemmingsplan is in verband met het vooroverleg naar diverse instanties gestuurd, te weten de provincie Gelderland en het Waterschap Vallei en Veluwe.
De initiatiefnemers van het plan hebben omwonenden per email en persoonlijk geïnformeerd over het plan. Tevens heeft er op 30 november 2021 een digitale inloopbijeenkomst plaatsgevonden.
Het ontwerp van het bestemmingsplan 'Kawoepersteeg 28-30A' heeft vanaf 27 oktober 2021 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.