direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitenbrinkweg 65
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0233.BPbuitenbrinkwg65-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer is voornemens de (voormalig) agrarische opstallen op het perceel Buitenbrinkweg 65 te Ermelo te slopen en daarvoor in de plaats twee nieuwe woningen te realiseren. Deze woningen worden gebouwd als twee-onder-één-kap. Bij beide woningen wordt een bijgebouw gerealiseerd van ongeveer 75 m2. Het perceel heeft nu een karakteristieke opzet van bebouwing rond een groen midden erf die passend is in het landschap. Deze opzet blijft zoveel mogelijk behouden, waarbij minder verharding overblijft en waar mogelijk de karakteristieke opzet wordt versterkt.

De realisatie van de twee woningen is nu niet toegestaan binnen het vigerende bestemmingsplan Buitengebied Midden West. Daarom moet een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld. Voorliggend plan maakt de gewenste ontwikkeling van de twee woningen planologisch-juridisch mogelijk. In deze toelichting wordt aangetoond dat deze ontwikkeling ruimtelijk verantwoord is.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in het buitengebied, ten westen van de kern Ermelo aan de ontsluitingsweg Buitenbrinkweg van de kern naar de A28 gaat. Vanaf de Buitenbrinkweg ligt een erfontsluitingsweg van ongeveer 200 meter die naar het plangebied. Het plangebied ligt hierdoor midden in agrarische gebied. Aan alle zijden wordt het plangebied begrensd door agrarische gronden, waarbij de ontsluitingsweg naar de Buitenbrinkweg aan de noordzijde is gelegen. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Ermelo, sectie I, nummers 6230, 6628 (gedeeltelijk) en 6630 (gedeeltelijk) en heeft een totale oppervlakte van ongeveer 0,85 ha. Afbeelding 1.1 geeft met rode lijn de globale ligging van het plangebied weer. Voor de exacte ligging wordt verwezen naar de verbeelding van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPbuitenbrinkwg65-0401_0001.png"

Afbeelding 1.1: Ligging plangebied (bron:ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Buitengebied Midden West

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan “Buitengebied Midden-West” en heeft de bestemmingen ‘Wonen’ en ‘Wonen al dan niet met agrarische nevenactiviteiten’. Om deze woonbestemmingen heen ligt de bestemming ‘Agrarisch gebied’. Binnen de woonbestemmingen staan de huidige twee vrijstaande woningen met bijgebouwen en de (voormalig) agrarische opstallen.

De realisatie van twee nieuwe woningen met bijgebouwen is niet toegestaan binnen dit bestemmingsplan. Daarom is voorliggende herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

Paraplubestemmingsplan Parkeernormen

Tevens ligt het plangebied binnen het parapluplan ‘Parkeernormen’. In dit bestemmingsplan is geregeld dat voldaan moet worden aan de geldende parkeernormen. De regeling van dit parapluplan wordt overgenomen in voorliggend plan.

1.4 Opzet bestemmingsplan

Het bestemmingsplan “Buitenbrinkweg 65” met IMRO code NL.IMRO.0233.BPbuitenbrinkwg65-0401 bestaat uit voorliggende toelichting, een verbeelding en een set regels bij de verbeelding. De regels en de verbeelding zijn het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft een onderbouwing van het plan en een toelichting op deze regels en verbeelding. Bij onduidelijkheden kan in de toelichting een nadere uitleg worden gevonden.

1.5 Inhoud toelichting

De toelichting bestaat uit acht hoofdstukken. Hoofdstuk 1 betreft de inleiding van het bestemmingsplan waarin tevens de aanleiding en ligging van het plan zijn opgenomen. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige situatie van het plangebied weer, waarna in hoofdstuk 3 de toekomstige situatie wordt beschreven. In hoofdstuk 4 wordt de toekomstige situatie getoetst aan het Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 5 wordt het plan getoetst aan de diverse milieuaspecten. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 beschreven hoe de toekomstige situatie is geregeld op de verbeelding en in de regels van dit bestemmingsplan. Hoofdstuk 7 beschrijft de economische haalbaarheid en tot slot wordt in hoofdstuk 8 de te doorlopen procedure beschreven.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie plangebied en omgeving

Het plangebied ligt tussen agrarische gronden ten zuiden van de Buitenbrinkweg. De Buitenbrinkweg is een

gebiedsontsluitingsweg van de kern Ermelo. Deze weg verbind Ermelo met Strand Horst en de snelweg A28. Vanwege de ligging van de Buitenbrinkweg tussen Ermelo en Stand Horst en vanwege de uitstraling van de weg met karakteristieke percelen aan deze weg, is dit een recreatief aantrekkelijke route.

Het plangebied ligt in een kampenlandschap. De diverse percelen worden omzoomd door bomenrijen en/of bosschages. Het plangebied zelf ligt in een langer gelegen beekdal waar het Schaapsdijkbeekje doorheen loopt. Het Schaapsdijkbeekje loopt langs het plangebied en vormt voor een deel de perceelsgrenzen van de woonpercelen in het plangebied.

In het plangebied zelf staan twee forse bomenrijen wat passend is binnen het kampenlandschap. De (voormalig) agrarische opstallen en één bestaande woning zijn vanaf de noordzijde zichtbaar. Vanaf het noorden bekeken, vormt deze bebouwing een agrarisch erf gelegen aan een groen ‘eiland’. De andere woning ligt tussen de bosschage in het plangebied en ligt daarmee verscholen tussen de bomen waarmee het een op zichzelf staande ligging heeft. Vanwege de vele en dikke bomenrijen langs de Buitenbrinkweg en de afstand tot de Buitenbrinkweg, is het plangebied vanaf deze weg niet goed zichtbaar. Vanaf de Buitenbrinkweg loopt een klinkerweg wat de ontsluiting vormt van het plangebied (en nog twee andere woningen). Afbeelding 2.1 geeft het bovenaanzicht van het plangebied weer en het aanzicht vanaf de Buitenbrinkweg naar de ontsluitingsweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPbuitenbrinkwg65-0401_0002.png"

Afbeelding 2.1: Huidige situatie plangebied en aanzicht ontslutingsweg (bron: GoogleMaps)

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Functie omschrijving

Het plangebied heeft de bestemming Wonen en behoud de bestemming Wonen waarbij de aanvulling ‘al dan niet met agrarische nevenactiviteiten’ verdwijnt. Met de sloop van de (voormalig) agrarische stallen, verdwijnt namelijk tevens de agrarische nevenactiviteit. De bestemming Wonen wordt uitgebreid met twee extra woningen en bijbehorende bijgebouwen.

3.2 Te slopen bebouwing

Zoals aangegeven worden de (voormalig) agrarische stallen gesloopt. Dit betreffen drie gebouwen met een totale sloopopgave van ongeveer 905 m2. Twee van deze te slopen gebouwen zijn gelegen ten noorden van de houtsingel op het perceel en het andere gebouw is gelegen ten oosten van de houtsingels. Afbeelding 3.1 geeft de te slopen gebouwen aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPbuitenbrinkwg65-0401_0003.png"

Afbeelding 3.1: Te slopen gebouwen (bron: De Regt + Danz)

Volgens het gemeentelijk functieverandering beleid, is het bij een sloop opgave van minimaal 500 m2 toegestaan om twee aaneen gebouwde woningen te realiseren. De terug te bouwen gebouwen, mogen een totale oppervlakte hebben van 35% van de sloop opgave. Bij voorliggend plan betekent dit dat er in totaal 35% van 905 m2 = 316 m2 aan bebouwing mag worden teruggebouwd.

3.3 Toekomstige inrichting

Volgens het inrichtingsplan wordt in het plangebied ongeveer 310 m2 aan bebouwing terug gebouwd. De twee-onder-één-kap woningen hebben samen een oppervlakte van 160 m2 en iedere woning krijgt een bijgebouw van 75 m2 (160+75+75=310). De twee bestaande vrijstaande woningen hebben de mogelijkheid om 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken te realiseren. Doordat dit bestaande woningen zijn, wordt het bebouwingsoppervlak van de gebouwen op deze percelen niet meegeteld bij de 35% van de sloopopgave.

De nieuwe gebouwen worden ter plaatse van de te slopen gebouwen gesitueerd. Daarmee blijft de karakteristieke opzet van het erf behouden. Het groene ‘eiland’ tussen de bebouwing wordt versterkt door de realisatie van een boomgaard op dit eiland. Drie woningen en de nieuwe bijgebouwen zijn gelegen aan deze boomgaard. De karakteristieke groene omzoming van de zuidelijke woning blijft behouden. Afbeelding 3.2 geeft de toekomstige situatie van het perceel weer en afbeelding 3.3 het toekomstig aanzicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPbuitenbrinkwg65-0401_0004.png"

Afbeelding 3.2: Toekomstige inrichting plangebied (bron: De Regt + Danz)

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPbuitenbrinkwg65-0401_0005.png"

Afbeelding 3.3: Toekomstig aanzicht plangebied (bron: De Regt + Danz)

3.4 Beeldkwaliteitplan

Om te waarborgen dat de nieuwe bebouwing aansluit bij de omgeving en past in de erfinrichting van het plangebied, is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Dit beeldkwaliteitsplan is opgenomen in de bijlage bij dit bestemmingsplan. In dit beeldkwaliteitsplan is onder anderen aangegeven dat de nieuwe bebouwing (twee-onder-één-kap woningen) refereert naar de type langgevel-boerderij met een zadeldak en een aaneenschakeling van ruimten binnen een eenvoudige bouwvolume (met rechthoekige plattegrond) in de richting van de nok. Verder is met architectonische kenmerken een nadere detaillering van de bebouwing weergegeven. Middels afbeeldingen wordt de gewenste beeldkwaliteit weergegeven, zie afbeelding 3.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPbuitenbrinkwg65-0401_0006.png"

Afbeelding 3.4: Gewenste beeldkwaliteit (bron: De Regt + Danz)

Over de erf- en groeninrichting wordt het volgende aangegeven:

Bestaande groenstructuur

De bestaande groenstructuur van het erf met monumentale houtsingels van eiken om het hele achtererf heen, waardevolle beuken en de wilgen langs het Schaapsdijkbeekje blijven behouden.

Hofje met hoogstamfruit

Het hofje aan de voorzijde van het erf wordt met hoogstamfruit beplant.

Erfafscheidingen

Erfafscheidingen worden uitgevoerd als beukenhagen tussen de woningen. Naar de open omgeving kunnen paaltjes met draad en enkele bomen / boomgroepen (eiken en krentenboompjes) de grenzen afbakenen.

Tuinen

De voortuinen zijn zorgvuldig ingericht als boerentuinen

Hoofdstuk 4 Beleid

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie infrastructuur en ruimte

Met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig (SVIR) heeft het Rijk de ruimtelijke en mobiliteitsplannen van nationaal belang beschreven. Hierbij streeft het Rijk naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In de SVIR schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028 en is aangegeven welke nationale belangen daarbij aan de orde zijn. Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Deze drie hoofddoelen zijn uitgewerkt in 13 nationale belangen waar het Rijk verantwoordelijk voor is en resultaten op wil boeken. Deze 13 nationale belangen zijn uitgewerkt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken. Deze regels zijn alleen opgenomen voor de gebieden of onderwerpen waar de nationale belangen dat noodzakelijk maken.

Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: 'Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Nederlands Natuurnetwerk, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied'. De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

Doorwerking plangebied

Met de realisatie van voorliggend plan (functiewijziging en kleine wijziging in bebouwing op het perceel) worden geen nationale belangen geraakt. Het plan voldoet daarmee aan het Rijksbeleid.

4.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is het bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling borgen van een zorgvuldige ruimtelijke afweging en een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Indien sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking de behoefte van de ontwikkeling worden beschreven. Als de ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet ook gemotiveerd worden waarom de ontwikkeling niet binnen het bestaand gebied kan worden gerealiseerd.

Doorwerking plangebied

Uit jurisprudentie blijkt dat een woningbouwontwikkeling tot 11 woningen niet wordt gezien als een stedelijk ontwikkelingsproject. Bij voorliggend plan worden twee nieuwe woningen gerealiseerd waardoor er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject en de behoefte van de ontwikkeling niet hoeft te worden gemotiveerd. Bij functieverandering dienen de nieuwe woningen die gebouwd mogen worden in ruil voor de te slopen bebouwing, in principe op hetzelfde erf te worden teruggebouwd. In het plangebied is voldoende ruimte voor de realisering van de twee nieuwe woningen en bijgebouwen waarbij de woningen goed ingepast kunnen worden in het landschap. Daarom worden de woningen niet binnen bestaand stedelijk gebied gebouwd.

4.1.4 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat voorliggend plan voldoet aan het rijksbeleid.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Gaaf Gelderland

De Provinciale Staten heeft op 19 december 2018 de omgevingsvisie en omgevingsverordening Gaaf Gelderland vastgesteld. Deze omgevingsvisie en omgevingsverordening zijn op 1 maart 2019 in werking getreden. In deze visie heeft de provincie benoemd wat zij van waarde vindt en wil beschermen.

Visie

De wereld verandert ingrijpend en snel, samen de krachten bundelen, dat vraagt een andere rolinvulling, ook van de provincie. Steeds weer en meer samen met partners optrekken op basis van gelijkwaardigheid. En, waar dat kan en nodig is, het initiatief en de ruimte aan anderen laten. Of zelf de handschoen oppakken en doorpakken. Dit doet de provincie door bij de uitoefening van de taken de focus te leggen op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities – op het terrein van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, economisch vestigingsklimaat en op het woon- en leefklimaat – wordt hier richting aan gegeven. Het doel van de provincie is een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Hierbij wordt de focus gelegd op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Afbeelding 4.1 geeft dit weer in een model.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPbuitenbrinkwg65-0401_0007.png"

Afbeelding 4.1: model provinciaal doel

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPbuitenbrinkwg65-0401_0008.png"

Aanpak

Om Gelderland gezond, veilig, schoon en welvarend te maken en te houden, pakt de provincie kansen en worden ontwikkelingen gestimuleerd. En: er wordt beschermd wat van waarde is en wat de provincie wil behouden. De provincie houdt zich aan wettelijke voorschriften en regels, vaak bepaald door andere overheden (Europa, Rijk). Als wetten of bevoegdheden knellen om tot een gezond, veilig, schoon, welvarend Gelderland te komen, dan gaat de provincie in gesprek over het creëren van ruimte in regels.

De provincie wil ontwikkelingen stimuleren, ruimte maken voor nieuwe technologieën en werkgelegenheid, kansen pakken op het terrein van duurzaamheid, economische kracht en verbondenheid. Niet zomaar en overal, maar met oog voor de veiligheid en de kwaliteiten die Gelderland uniek maken.

Inhoudelijk

Sinds de omgevingsvisie 2014 zijn gebieden en functies aangewezen die blijven voortbestaan onder deze omgevingsvisie. Dit gaat om de aanwijzing van functies van regionale oppervlaktewateren, van gebieden waar milieukwaliteit bijzondere bescherming behoeft, van Natura-2000 gebieden en van bijzondere natuurgebieden. Voor overige onderwerpen waar de provincie sturing van belang vindt, zijn regels opgenomen in de omgevingsverordening.

Over Wonen:

In de verordening is vastgelegd dat iedere regio een regionale woonagenda heeft. Woningbouwplannen zijn alleen mogelijk als deze voldoen aan deze regionale woonagenda. De regionale woonagenda is uitgewerkt in gemeentelijk woonbeleid. Zoals in paragraaf 4.3.5 is te zien, voldoet voorliggend plan aan het gemeentelijk woonbeleid. Daarmee wordt ook voldaan aan de regionale woonagenda.

Doorwerking plangebied

Voorliggend plan bestaat uit een planologische toevoeging van twee woningen. Deze woningen passen binnen de regionale woonagenda en is daarmee mogelijk volgens het provinciale beleid. Op de visiekaarten en kaarten van de verordening heeft het plangebied geen aanduidingen die belemmerend kunnen zijn voor de uitvoering van voorliggend plan.

4.2.2 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat voorliggend plan voldoet aan het provinciaal beleid

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie Ermelo 2025

De Structuurvisie gemeente Ermelo 2025 met als ondertitel 'Ontwikkeling vanuit identiteit' is vastgesteld op 1 maart 2012. De structuurvisie bevat een nieuw ruimtelijk perspectief met een integrale ontwikkelingsvisie voor Ermelo. Het toekomstperspectief is in de structuurvisie uitgewerkt naar de verschillende speerpunten zoals omgeving, zorg en recreatie en toerisme.

Ermelo heeft een veelkleurig en divers buitengebied. De veelheid aan functies en gebruik zijn een kwaliteit en zorgen voor een levendig en aantrekkelijk buitengebied. In sommige gevallen zitten functies elkaar in de weg. Agrarische bedrijven hebben milieuruimte nodig, recreatieve functies hebben een aantrekkelijke omgeving nodig zonder lelijke bebouwing en vervallen schuren. Ermelo wil ruimte bieden aan verdere dynamiek en kwaliteitsverbetering. Hier zijn wel voorwaarden aan verbonden. Nieuwe ontwikkelingen moeten passen in het landschap en daadwerkelijk het buitengebied versterken. Op de visiekaart is het plangebied aangewezen als het Landbouwontwikkelingsgebied (zie afbeelding 4.2, de blauw ster geeft de globale ligging van het plangebied weer).

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPbuitenbrinkwg65-0401_0009.png"

Afbeelding 4.2: Uitsnede visiekaart Structuurvisie Ermelo 2025 (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Doorwerking plangebied

In het landbouwontwikkelingsgebied ligt de prioriteit bij landbouw. Nieuwe ontwikkelingen mogen geen belemmering opleveren voor landbouwbedrijven in de omgeving. Gezien de afstand en ligging van het plangebied ten opzichte van omliggende agrarische bedrijfspercelen, kan geconcludeerd worden dat de gewenste ontwikkeling van twee nieuwe woningen niet zorgt voor een belemmering van de bedrijfsvoering bij omliggende bedrijven.

4.3.2 Structuurvisie functieverandering

De structuurvisie functieverandering is opgesteld om stoppende agrariërs te helpen bij het vinden van een nieuwe functie van het perceel om daarmee te voorkomen dat de (voormalig) agrarische opstallen in verval raken en het landschap ontsieren. Wonen is één van de nieuwe functies die kunnen worden toegestaan na de sloop van voormalig agrarische opstallen. In de structuurvisie functieverandering is een regeling opgenomen met daarin het minimum te slopen oppervlak en de te realiseren mogelijkheden daar tegenover. Bij de sloop van minimaal 500 m2 mogen twee aaneen gebouwde woningen worden terug gebouwd. Maximaal 35% van de te slopen oppervlakte mag aan nieuwe bebouwing (woningen inclusief bijgebouwen) worden teruggebouwd. De bestaande woningen mogen blijven behouden. De oppervlakte deze woningen en bijgebouwen worden niet meegerekend bij het terugbouwpercentage.

Doorwerking plangebied

Bij voorliggend plan wordt ongeveer 905 m2 aan voormalig agrarische opstallen gesloopt. Bij deze sloopopgave mag maximaal 316 m2 worden teruggebouwd (35% van 905 m2). Zoals in hoofdstuk 3 is aangegeven, wordt bij voorliggend plan 310 m2 aan nieuwe bebouwing ten behoeve van de twee aaneen gebouwde woningen gerealiseerd. Tevens wordt het perceel landschappelijk ingepast. Voorliggend plan voldoet hiermee aan het beleid uit de Structuurvisie functieverandering.

4.3.3 Landschapsontwikkelingsplan Ermelo - Putten 2011-2021

Het buitengebied van Ermelo en Putten heeft bijzondere landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten die onder druk staan door de dynamiek in het buitengebied. De dynamiek biedt tevens kansen voor behoud van landschappelijke kwaliteiten en landschapsontwikkeling. Met het landschapsontwikkelingsplan wordt tot een uitvoeringsgericht plan gekomen voor behoud en verbetering van de kwaliteit van het landschap. Afbeelding 4.3 geeft het Kwaliteitsbeeld van het Landschapsontwikkelingsplan weer. Met blauwe ster is de globale ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPbuitenbrinkwg65-0401_0010.png"

Afbeelding 4.3: Kwaliteitsbeeld Landschapsontwikkelingsplan

Zoals op het kwaliteitsbeeld is te zien, ligt het plangebied in het Oude broekontginningenlandschap met de kwaliteiten ‘waardevolle ruimtelijke eenheid’ en ‘openheid’. Het oude broekontginningenlandschap kenmerkt zich door een regelmatige verkaveling met veel opgaande begroeiing waarbij de bebouwing verspreid langs wegen plaatsvindt. Een oud broekontginningenlandschap kan bestaan uit open of halfopen gebieden. Het gebied waar voorliggend plan in ligt kenmerkt zich door openheid. Met voorliggend plan wordt rekening gehouden met de bestaande houtwal om het perceel, deze blijft behouden. Om het perceel heen is sprake van een open landschap. Dit open landschap wordt gerespecteerd door geen extra opgaand groen en/of bebouwing toe te voegen buiten voormalig boeren erf.

4.3.4 Buurtplan Horst en Telgt

Het Buurtplan Horst en Telgt is opgesteld in samenspraak met de buurtvereniging (in samenspraak met de buurtbewoners). Het westelijk buitengebied van Ermelo met de buurtschappen Horst en Telgt is een bijzonder en aantrekkelijk gebied om te wonen, te werken en te recreëren. In het gebied gaan deze functies momenteel samen. Herbezinning is echter wel nodig met betrekking tot onder andere het wonen na functieverandering en de grootte van bedrijvigheid in het gebied. Met een blik op de toekomst willen zowel de buurtvereniging als de gemeente de ruimtelijke kwaliteit en (be)leefbaarheid van het buitengebied behouden en versterken.

Bij functieverandering van (agrarische) bedrijven is het van belang dat de volgende aspecten aandacht verdienen:

  • De eigenheid en dynamiek van het gebied te behouden en te versterken.
  • De openheid van het gebied te behouden.
  • Het woon- en leefklimaat te behouden en te versterken.
  • De bestaande bedrijven niet te beperken in hun bedrijfsvoering.
  • Ten dienste van de mensen zelf.

Doorwerking plangebied

Zoals aangegeven in hoofdstuk 3 wordt met de nieuwe inrichting zoveel mogelijk aangesloten bij de bestaande karakteristieken van het gebied. Niet alleen met de landschappelijke inpassing wordt hier rekening mee gehouden, maar ook met de architectuur/beeldkwaliteit van de bebouwing die middels een beeldkwaliteitsplan wordt aangeduid. Hiermee blijft het prettige woon- en leefklimaat in de omgeving behouden en wordt zo mogelijk versterkt. Gezien de afstand tot omliggende bedrijven, worden deze bedrijven niet belemmerd in de bedrijfsvoering. Voorliggend voldoet hiermee aan het Buurtplan Horst en Telgt.

4.3.5 Woonbeleid gemeente Ermelo
4.3.5.1 Woonvisie Ermelo 2014

Ermelo is een landelijke, kleinschalige gemeente op de Noord-Veluwe waar het prettig wonen is. De veranderende omgeving vraagt een compacte woonvisie die voldoende richting geeft om in te spelen op de diverse veranderingen die impact hebben op het wonen. In de woonvisie wordt voor de lange termijn gekozen voor een visie op hoofdlijnen. Voor de korte termijn is het zicht scherper en worden paden uitgestippeld voor de komende jaren op basis van de visie. In Ermelo zien worden de volgende ontwikkelingen waargenomen:

  • Het aantal huishoudens blijft de komende jaren groeien, waarbij het aandeel kleine en oudere huishoudens toeneemt. - De groep kwetsbare inwoners die zelfstandig woont, groeit als gevolg van de vergrijzing en de extramuralisering.
  • De verandering van de bevolkingssamenstelling zorgt voor een aanpassingsopgave van de bestaande voorraad.
  • De (energetische) kwaliteit vraagt aandacht, vanuit oogpunt van betaalbaarheid en de aantrekkelijkheid van de bestaande woningvoorraad.
  • Het is belangrijk dat (nieuwe) woningen aansluiten bij de wensen van de consument.
  • Een passend woningbouwprogramma is cruciaal voor het op gang houden van de woningbouwproductie.

Er wordt gestuurd op een flexibele woningbouwprogrammering passend binnen de bandbreedte van 500-700 woningen in de periode 2014-2020. Nieuwe woningen moeten aansluiten bij de lokale woningbehoefte en bijdragen aan de kwaliteit van het wonen en de leefomgeving. In het dorp Ermelo en in de buurtschappen is bovendien ruimte voor kleinschalige, vraag gestuurde kavelontwikkeling door particuliere initiatieven (bij functieverandering: circa 4 woningen).

Bij voorliggend plan is sprake van functieverandering waarbij 2 nieuwe woningen worden mogelijk gemaakt. Deze ontwikkeling past binnen de Woonvisie Ermelo 2014.

4.3.5.2 Beleidsnotitie sociale woningbouw Ermelo 2019

Om meer te kunnen sturen op woningbouwplannen heeft de gemeente Ermelo in oktober 2017 een verordening sociale woningbouw vastgesteld. Deze verordening is in 2019 geactualiseerd. In de verordening zijn de regels omtrent het percentage sociale woningbouw bij nieuwbouwprojecten vastgelegd. In de Beleidsnotitie sociale woningbouw Ermelo 2019 is een nadere uitwerking vastgelegd van de kaders waaraan plannen voor de nieuwbouw van woningen moeten voldoen.

In de ideale situatie bevat een bouwplan tenminste 30% sociale huur woningen en 20% sociale koopwoningen. Hierin is wat spelingsruimte, als het totale plan in ieder geval bestaat uit 50% sociale woningbouw. Op het moment dat er meer of minder sociale woningen worden gerealiseerd, treedt het vereveningsfonds in werking. Projecten die onvoldoende sociale woningbouw realiseren, dragen bij aan het vereveningsfonds. Initiatiefnemers die projecten realiseren met meer dan 50% sociale woningbouw, kunnen gelden uit het fonds ontvangen. De regels van de Beleidsnotitie sociale woningbouw Ermelo 2019 zijn niet van toepassing als het college van B&W voor het in werking treden van de Verordening sociale woningbouw Ermelo 2019, een positief principebesluit heeft genomen over het bouwplan en geen of afwijkende afspraken met de ontwikkelende partij heeft gemaakt over de bouw van sociale huur en/of sociale koopwoningen.

Het principe besluit voor voorliggend plan is genomen voor de inwerkingtreding van de verordening, waardoor de Beleidsnotitie sociale woningbouw Ermelo 2019 niet van toepassing is op voorliggend plan. Voorliggend plan hoeft niet te voldoen aan 50% sociale woningbouw.

4.3.5.3 Afwegingskader woningbouw

Om meer grip te krijgen op de daadwerkelijke realisatie van woningbouwplannen, heeft de gemeente een afwegingskader voor woningbouwplannen opgesteld. Met het afwegingskader woningbouw streeft de gemeente Ermelo de volgende doelen na:

  • Het aanbrengen van focus: duidelijk maken met welke (type) woningbouwplannen de gemeente de komende periode wel en niet aan de slag gaat.
  • Faciliteren van woningbouwplannen die inspelen op de lokale woonbehoefte.
  • Komen tot een snellere uitvoering van kansrijke woningbouwplannen.
  • Oplossen van een overschot aan woningbouwplannen en de te eenzijdige invulling hiervan (woningtype, prijs).

Bij de afweging voor woningbouwplannen wordt gewerkt met twee fases. In fase 1 worden harde en bijna harde plannen in kaart gebracht. Dit zijn woningbouwplannen waarvan het bestemmingsplan op 1 oktober 2019 (nagenoeg) onherroepelijk is en/of woningbouwplannen waarvoor een anterieure overeenkomst is gesloten. Deze plannen kunnen verder worden gebracht en worden uitgevoerd. Plannen die vallen onder fase 2 (zachte plannen) gaan mee in de nieuwe werkwijze en draaien mee in de afwegingsronde. Voor voorliggend plan is voor oktober 2019 een anterieure overeenkomst afgesloten. Dit betekent dat dit plan onderdeel uitmaakt van een (bijna) hard plan. Dit plan wordt niet langs het nieuwe afwegingskader gelegd. Voorliggend plan kan conform het afwegingskader woningbouw worden vastgesteld en uitgevoerd.

4.3.6 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat voorliggend plan voldoet aan het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is opgenomen waaraan een toelichting bij een bestemmingsplan moet voldoen. Hierin is onder andere opgenomen dat een toetsing moet plaatsvinden aan de diverse milieuaspecten. In deze paragraaf wordt het plan aan de betreffende milieuaspecten getoetst.

5.1 Milieuzonering

5.1.1 Algemeen

Bij milieuzonering gaat het om de afstemming tussen milieugevoelige functies en milieubelastende functies. De milieubelastende functies (bedrijvigheid) mogen niet belemmerd worden door milieugevoelige functies (o.a. wonen). Anderzijds dient ter plaatse van de milieugevoelige functies sprake te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Hiertoe worden de richtlijnen uit de VNG-handreiking ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2009) gehanteerd. In deze handreiking zijn per bedrijfssoort en milieucategorie richtafstanden opgenomen ten opzichte van gevoelige functies. Deze afstanden zijn gebaseerd op de milieuaspecten: geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling in een milieucategorie. In deze uitgave worden richtafstanden aangegeven, indien concrete gegevens over een bedrijf met bijbehorende activiteiten bekend zijn, kan gemotiveerd worden afgeweken van deze afstanden.

Bij de afstanden uit de VNG-uitgave is rekening gehouden met een ‘rustige woonwijk’. Indien er sprake is van een ‘gemengd gebied’ kan in de afstanden een stap terug worden genomen. Er is sprake van een gemengd gebied als er diverse functies naast elkaar zijn gesitueerd, zoals wonen, bedrijven en/of een drukke weg.

5.1.2 Beoordeling

Het plangebied is gelegen in het buitengebied waar voornamelijk agrarische bedrijven zijn gesitueerd en woningen staan. Gezien de ligging van het plangebied, is er geen sprake van een gemengd gebied. Bij de beoordeling van omliggende bedrijven wordt uitgegaan van de richtafstanden behorende bij een ‘rustige woonwijk’.

Bij de milieuzonering wordt gekeken naar de effecten van omliggende functies op het plan (interne werking) en naar de effecten van het plan op de omgeving (externe werking).

Interne en externe werking

Het plangebied ligt midden tussen de agrarische gronden. Het dichtstbijzijnde bedrijf is een agrarisch bedrijf op een afstand van ruim 130 meter (Buitenbrinkweg 71). Dit betreft een grondgebonden agrarisch bedrijf met een hindercontour van 50 meter. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan. Alle overige bedrijven liggen op meer dan 250 meer vanaf het plangebied. Gezien deze afstand van het plangebied tot bedrijvigheid, kan gesteld worden dat het plan niet zorgt voor belemmeringen bij omliggende bedrijven en anderzijds dat omliggende bedrijven niet zorgen voor een slecht woon- en leefklimaat in het plangebied.

5.1.3 Conclusie

Het aspect milieuzonering zorgt niet voor een belemmering voor de vaststelling van voorliggend plan.

5.2 Geluid

5.2.1 Algemeen

Bij het aspect geluid vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het toetsingskader. In deze wet zijn geluidzones opgenomen bij wegen, spoorwegen en geluidsgezoneerde industrieterreinen. Indien middels een planologische procedure of een omgevingsvergunning een geluidsgevoelig object mogelijk wordt gemaakt

mits blijkt dat er geen maatregelen kunnen worden getroffen en de grenswaarde van 53 dB niet wordt overschreden.

5.2.2 Beoordeling

De nieuwe woning is gelegen binnen de geluidzone van de Buitenbrinkweg. Om te bepalen of de geluidbelasting op de nieuwe woning voldoet aan de voorkeursgrenswaarde, is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Hierna wordt een conclusie van het akoestisch onderzoek weergegeven. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 2 Akoestisch onderzoek.

Akoestisch onderzoek

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de berekende geluidbelasting op de geplande nieuwe woning Buitenbrinkweg 65 Lden = 43 dB of lager bedraagt vanwege de Buitenbrinkweg (incl. aftrek). Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van Lden=48 dB en daarmee ook aan het gemeentelijke geluidbeleid.

5.2.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.3 Bodem

5.3.1 Algemeen

Indien met een planologische procedure een gevoeligere bestemming in een plangebied mogelijk wordt gemaakt, moet worden aangetoond dat de bodemkwaliteit past bij het toekomstig gebruik. Indien nodig, moet hiervoor een bodemonderzoek worden uitgevoerd. Als er sprake is van een verontreiniging, dan hoeft dit niet direct te betekenen dat het plan niet door kan gaan. Er zijn in dat geval diverse opties om ervoor te zorgen dat de bodemkwaliteit toch past bij het toekomstig gebruikt.

5.3.2 Beoordeling

Met de realisatie van de twee nieuwe woningen, wordt een gevoelige functie toegestaan op een locatie die in gebruik is geweest ten behoeve van een agrarisch bedrijf met bijbehorende opstallen. Om te bepalen of de bodem ter plaatse van de nieuwe woningen geschikt is voor het gebruik ten behoeve van het wonen, is een bodemonderzoek uitgevoerd. De conclusie van het bodemonderzoek wordt hierna beschreven. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 3 Bodemonderzoek.

Bodemonderzoek

In eerste instantie is een vooronderzoek uitgevoerd, op basis waarvan de onderzoeksstrategie is bepaald. Op basis van de resultaten van het uitgevoerde vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie verdacht is ten aanzien van bodem- en asbestverontreiniging. De opzet van het bodemonderzoek is gebaseerd op de NEN 5740. De opzet van het asbest in grondonderzoek is gebaseerd op de NEN 5707.

Na het veldonderzoek, wordt geconcludeerd dat de hypothese 'verdachte locatie' stand houdt. In het grondwater zijn nikkel en zink licht verhoogd aangetoond. In de bodem zijn geen bijmengingen (waaronder asbest) aangetroffen, zodat geen asbestanalyses zijn uitgevoerd. De verhoogde gehalten zijn dermate licht, dat een aanvullend onderzoek met een gewijzigde hypothese niet noodzakelijk wordt geacht. De vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de realisering van de gewenste woningen.

5.3.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend plan.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Algemeen

In de wet- en regelgeving omtrent de luchtkwaliteit zijn de Europese richtlijnen voor luchtkwaliteit uitgewerkt. Dit is uitgewerkt in de volgende stukken:

  • 1. Wet milieubeheer
  • 2. Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007
  • 3. NIBM (Niet In Betekenende Mate)
  • 4. Besluit gevoelige bestemmingen
  • 5. NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit)

In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer (Wm) is bepaald dat luchtkwaliteitseisen in ieder geval geen belemmering vormen voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

  • de ontwikkeling niet leidt tot het overschrijden of het waarschijnlijk overschrijden van de grenswaarden zoals genoemd in bijlage 2 van de Wm, en
  • de ontwikkeling per saldo niet zorgt voor een verslechtering van de luchtkwaliteit, en;
  • de ontwikkeling alleen ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bijdraagt aan een toename van de luchtverontreiniging, en;
  • de ontwikkeling niet in strijd is met een vastgesteld programma (het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een regionaal programma van maatregelen).

NIBM

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Hierin worden de volgende categorieën genoemd:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Besluit gevoelige bestemmingen

Tevens dient het plan te worden getoetst aan het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

5.4.2 Beoordeling

Bij voorliggend plan worden twee woningen toegevoegd aan het plangebied. Deze toename van twee woningen is vele malen kleiner dan de realisatie van een project met 1.500 woningen. Er kan dan ook geconcludeerd worden dat voorliggend plan ‘niet in betekenende mate’ bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

De nieuwe woningen zijn geen gevoelige bestemmingen zoals bedoelt in het Besluit gevoelige bestemmingen.

5.4.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit niet zorgt voor een belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.

5.5 Externe veiligheid

5.5.1 Algemeen

Externe veiligheid gaat over de kans van een ernstig ongeval waarbij (een groep) mensen wordt geraakt en er sociale ontwrichting kan plaatsvinden. Een dergelijk ongeval kan ontstaan door opslag, productie en transport van gevaarlijke stoffen, de zogenaamde risicobronnen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met deze risicobronnen en eventuele toevoegingen van (beperkt) kwetsbare objecten. De risico’s zijn gekwantificeerd door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico gaat over de kans dat een persoon, die zich onbeschermd en continu op een bepaalde plek bevindt, komt te overlijden naar aanleiding van een ongeval met/bij een risicobron. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 als grenswaarde.

Groepsrisico

Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen van een bepaalde omvang komt te overlijden bij een ongeval met/bij risicobronnen. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde maar een oriënterende waarde. Bij het groepsrisico wordt gekeken naar de effecten op de personendichtheid binnen een invloedsgebied en de zelfredzaamheid van deze groep mensen.

5.5.2 Beoordeling

Voor voorliggend plan is een onderzoek externe veiligheid uitgevoerd. Hierna volgt een korte samenvatting en conclusie van dit onderzoek. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 4 Onderzoek externe veiligheid.

Onderzoek externe veiligheid

Het plangebied is gelegen op ongeveer 650 meter van de rijksweg A28 en daarmee binnen het invloedsgebied van het transport van stofcategorie LT1 en LT2. Voor ruimtelijke ontwikkelingen buiten 200 meter vanaf een transportroute, maar binnen het invloedsgebied is een beperkte verantwoording van het groepsrisico vereist, welke als volgt is opgenomen:

  • Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet vindt voornamelijk plaats bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden zijn gezien de afstand tot de bron nabij het plangebied niet aannemelijk. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen. Het plangebied en de bron zijn vanuit diverse richtingen goed bereikbaar voor de brandweer. De brandweerkazerne van Ermelo bevindt zich op circa 5,5 km van het plangebied.
  • Binnen het plangebied zijn er mogelijkheden voor personen om zich, in tegenovergestelde richting van de rijksweg, buiten het invloedsgebied te begeven. Er kan van uit worden gegaan dat volwassenen in het plangebied afdoende zelfredzaam zijn en er voldoende volwassenen aanwezig zijn, die voor begeleiding van de kinderen kunnen zorgen.

Het groepsrisico is hiermee voldoende verantwoord. Het plangebied is niet gelegen binnen een contour van het plaatsgebonden risico.

5.5.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.

5.6 Water

5.6.1 Beleidskader

Europees- en rijksbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlakte waterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Op Rijksniveau is het Nationaal Waterplan het voornaamste beleidsplan. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Provinciaal beleid – Regionaal Waterprogramma Gelderland

In het Regionaal Waterprogramma Gelderland wordt het thema water op de volgende aspecten uitgewerkt: drinkwater, waterveiligheid en wateroverlast, natuur, waterkwaliteit en diverse gebruiksfuncties. Dit waterprogramma betreft een detaillering van het onderwerp ‘water’ in de Omgevingsvisie. Het waterprogramma betreft een voortzetting van bestaand waterbeleid, maar wordt in de geest van de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland opgezet. Dit betekent dat wordt gezocht naar synergie, samenhang en uitruilmogelijkheden om Gelderland ook in de toekomst gaaf te houden. Raakvlakken worden in elk geval voorzien tussen water en de beleidsterreinen bodem, natuur-/soortenbescherming, Natura 2000, klimaatadaptatie en met de programma’s van gebiedsontwikkelingen. In de toekomst wordt dit nader onderzocht en concreet gemaakt. In het waterprogramma wordt ieder aspect opgedeeld in sub onderwerpen en voor deze sub onderwerpen wordt de provinciale ambitie en aanpak beschreven.

Waterbeheerprogramma Waterschap Vallei en Veluwe

In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft het Waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan wordt concreet invulling gegeven aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen.

Keur Waterschap Vallei en Veluwe

Op 1 januari 2014 is de nieuwe Keur met de Algemene regels en Beleidsregels van het Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt deze regels vast ter behartiging van de waterschapstaak en het bereiken van de doelstelling zoals genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst.

5.6.2 Watertoets

Het waterschap Vallei en Veluwe is op de hoogte gesteld van voorliggend plan door het invullen van de digitale watertoets. Met de digitale watertoets vindt een eerste verkenning plaats van de effecten van het plan op de waterkwaliteit en -kwantiteit. Uit de invulling van de digitale watertoets zal blijken of nader overleg met het waterschap noodzakelijk is.

5.6.3 Beoordeling

Uit de watertoets blijkt dat de normale procedure kan worden gevolgd. Tegen het plangebied ligt een watergang die is aangewezen voor regionale waterberging. De belangen van deze watergang mogen niet worden geschaad. Daarnaast gelden nog de volgende aandachtspunten:

Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Het hemelwater dat op de nieuwe verharding valt, wordt opgevangen en kan ter plaatse in de bodem infiltreren. De nieuwe woningen liggen niet tegen de primaire watergang aan. Het hemelwater wordt niet direct op oppervlaktewater geloosd.

Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Bij de realisatie van de woningen en bijgebouwen, wordt rekening gehouden met de ontwateringsdiepte en heersende grondwaterstanden.

Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen / randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Wij vragen de initiatiefnemer om duurzame bouwmaterialen te gebruiken. De gemeente kan u hiermee verder helpen.

Bij de realisatie van de nieuwe woningen en bijgebouwen, wordt geen gebruik gemaakt van uitlogende materialen. Het hemelwater dat op het plangebied neervalt, wordt niet verontreinigd door de nieuwe bebouwing.

5.6.4 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend plan

5.7 Ecologie

5.7.1 Algemeen

De natuurbescherming is onderverdeeld in drie onderdelen:

  • Gebiedsbescherming (Natura 2000-gebieden uit de Wet natuurbescherming);
  • Gebiedsbescherming (Nederlands Natuurnetwerk uit provinciaal beleid);
  • Soortenbescherming (Wet natuurbescherming).

Gebiedsbescherming

Wet Natuurbescherming

In de Wet Natuurbescherming (Wnb) is de bescherming van Natura 2000-gebieden (Europese Vogel- en Habitatrichtlijngebieden) geregeld. Voor deze gebieden zijn instandhoudingsdoelstellingen aangegeven. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen geen significante negatieve effecten hebben op deze instandhoudingsdoelstellingen. Indien blijkt dat er mogelijk wel een negatief effect optreedt, dan moet een vergunning worden aangevraagd bij de provincie.

Provinciaal beleid

Op provinciaal niveau is de bescherming van het Nederlands Natuurnetwerk (NNN) geregeld. In de provincie Gelderland is dit uitgewerkt in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO). De regeling omtrent deze gebieden is vastgelegd in de Omgevingsverordening Gelderland. Het GNN bestaat uit de voormalige EHS, nieuw aan te leggen natuur en de reeds gerealiseerde verbindingszones. De gebieden uit de voormalige EHS met een andere bestemming dan natuur zijn ondergebracht in de Groene Ontwikkelingszone (GO). Deze zone is gericht op het versterken van de ecologische samenhang door de aanleg van ecologische verbindingszones.

Soortenbescherming

Soortenbescherming heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, een aantal vissen, libellen en vlinders, enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde dierensoorten en een aantal vaatplanten. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet bekeken worden of het plan een negatief effect heeft op deze beschermde flora en fauna soorten. Hierbij is onderscheid gemaakt in beschermde soorten en soorten die niet beschermd zijn. Voor iedere diersoort geldt in ieder geval dat deze niet opzettelijk gedood mogen worden zonder vergunning.

5.7.2 Beoordeling

Gebiedsbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming

Het plangebied ligt op een afstand van ongeveer 370 m vanaf het Natura 2000-gebied Veluwerandmeren en een ruime 3 km vanaf de Veluwe. De Veluwerandmeren zijn niet stikstofgevoelig.

In de huidige situatie zijn in het plangebied agrarische nevenactiviteiten toegestaan naast de twee bestaande woningen. De agrarische nevenactiviteiten verdwijnen en daarvoor in de plaats worden twee woningen gerealiseerd. De nieuwe woningen worden gasloos gebouwd. Hiervoor dient bestaande bebouwing te worden gesloopt en twee woningen met bijgebouwen te worden gebouwd. Op basis van recente ervaringen met een groter bouwplan waar 34 woningen worden gebouwd, dichter bij de Veluwe waarvoor een stikstofberekening is uitgevoerd met Aerius Calculator waaruit werd geconcludeerd dat dat betreffende project niet zorgde voor een bijdrage boven de 0,0 mol/ha/jaar, kan op voorhand met zekerheid worden geconcludeerd dat de nieuw te bouwen woningen zowel in de gebruiksfase als in de aanlegfase niet meer dan 0,00 mol stikstofdepositie per hectare per jaar zullen genereren. Dit is tevens in lijn met de handreiking van de Rijksoverheid waar wordt aangegeven dat woningbouwprojecten van 50 woningen op een afstand van 3 km in de aanlegfase niet zorgen voor meer dan 0,00 mol/ha/jaar.

Het uitvoeren van stikstofberekeningen is daarmee niet noodzakelijk. Eventuele negatieve effecten op de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000 gebieden als gevolg van stikstofdepositie kunnen op voorhand worden uitgesloten.

Gezien de aard, schaal en omvang van voorliggend plan, kan gesteld worden dat dit plan geen negatieve gevolgen heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van nabij gelegen Natura 2000-gebieden.

Gebiedsbescherming vanuit Provinciaal beleid

Het provinciaal natuurbeleid is gericht op ontwikkelingen binnen de natuurgebieden GNN en/of GO. Het plangebied is niet gelegen in het GNN of het GO. Gezien de aard en schaal van voorliggend plan, kan gesteld worden dat voorliggend plan geen significant negatief effect heeft op omliggende natuurgebieden.

Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming

Om de nieuwe woningen te kunnen realiseren, moet eerst bestaande bebouwing worden gesloopt. Deze (voormalig) agrarische opstallen kunnen geschikt zijn als verblijf- of leefgebied voor beschermde diersoorten. Daarom is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De uitkomsten van deze quickscan worden hierna beschreven. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 5 Quickscan flora en fauna.

Quickscan flora en fauna

Tijdens het veldbezoek zijn geen beschermde soorten of verblijfplaatsen aangetroffen. Specifiek is gezocht naar (potentiële) verblijfplaatsen van steenuil, kerkuil, huismus en vleermuizen. Deze zijn niet aangetroffen. De te slopen gebouwen zijn niet geschikt als vaste verblijfplaats voor huismus of voor vleermuizen. Onderzoek naar poepsporen en andere aanwijzingen zijn niet gevonden. De kerkuil laat bij aanwezigheid vrijwel altijd poepsporen na. Deze zijn niet aangetroffen. Er zijn geen braakballen of andere sporen gevonden van kerkuil of steenuil. Op basis van de waarnemingen en de staat van de te slopen schuren zijn vaste verblijfplaatsen met voldoende zekerheid uit te sluiten. Het is niet onmogelijk dat diverse soorten vogels broeden in of direct rond het plangebied (bijv. merel of roodborst). Alle broedende vogels zijn beschermd.

Vanuit de zorgplicht is daarom aan te bevelen de sloop te laten plaatsvinden buiten de broedtijd. De beste tijd is dan tussen augustus en februari. Als broedende vogels aanwezig zijn moet worden gewacht tot de jonge vogels zijn uitgevlogen.

5.7.3 Conclusie

Met de sloop van de gebouwen buiten het seizoen, vormt het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.8 Erfgoed

5.8.1 Algemeen

De bescherming van het cultureel erfgoed is geregeld in de Erfgoedwet. Elk type cultureel erfgoed heeft zijn eigen werkwijzen en beschermingsmaatregelen. De wet- en regelgeving omtrent het cultureel erfgoed was daarmee versnipperd. Met de Erfgoedwet zijn deze versnipperde wet- en regelgeving gebundeld. De regelgeving omtrent de omgang van archeologie in de fysieke leefomgeving, zoals archeologische verwachtingswaarden, wordt in de toekomst opgenomen in de Omgevingswet. Totdat de Omgevingswet wordt vastgesteld, zijn deze onderdelen ondergebracht in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet.

5.8.2 Beoordeling

De nieuw te realiseren woningen worden gebouwd ter plaatse van een (voormalige) agrarische schuur. De contouren van de nieuwe woningen vallen geheel binnen de contouren van deze schuur. Ook de bijgebouwen worden gebouwd binnen de contouren van een (voormalig) agrarisch opstal. Doordat binnen de contouren van bestaande bebouwing wordt gebouwd en gezien het historisch grondgebruik, is door de regioarcheoloog aangegeven dat archeologische waarden niet te verwachten zijn en archeologisch onderzoek niet hoeft te worden uitgevoerd.

5.8.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend plan.

5.9 Verkeer en parkeren

5.9.1 Algemeen

Om te bepalen of het plan geen negatieve effecten heeft op omliggende wegen en de parkeersituatie, wordt in deze paragraaf de effecten beschreven van het plan op het verkeer en de parkeersituatie.

5.9.2 Beoordeling

Verkeer

In het plangebied worden twee nieuwe woningen toegestaan. Een woning zorgt volgens de CROW gemiddeld voor 6 voertuigbewegingen per dag. De twee woningen samen zorgen daarmee voor gemiddeld 12 voertuigbewegingen per dag. De woningen worden via een eigen weg ontsloten op de Buitenbrinkweg. Aan deze eigen weg worden in de huidige situatie vier woningen ontsloten, met de realisatie van de twee nieuwe woningen, worden hier zes woningen aan ontsloten. Deze weg is zodanig aangelegd, dat deze de verkeersbewegingen van zes woningen goed kan opvangen. De Buitenbrinkweg is een gebiedsontsluitingsweg die het verkeer tussen de A28 en Ermelo en omgeving en het toeristische verkeer naar Strand Horst verwerkt. De extra verkeersbewegingen afkomstig van de twee nieuwe woningen zorgen niet voor extra belemmeringen op deze weg. De aansluiting van de eigenweg met de Buitenbrinkweg is zodanig aangelegd, dat hier een veilige oversteek is gerealiseerd.

Parkeren

Volgens de gemeentelijke Parkeernota geldt voor een twee-onder-één-kap woning in het buitengebied een parkeernorm van 2,2 parkeerplaatsen. Voor de twee woningen samen moeten daarmee op eigen terrein 4,4 parkeerplaatsen worden aangelegd. In het plangebied is voldoende ruimte om deze parkeerplaatsen aan te leggen.

5.9.3 Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.10 Besluit milieueffectrapportage

5.10.1 Algemeen

Het voorkomen van aantasting van het milieu is van groot maatschappelijk belang. Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. In de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. zijn diverse projecten beschreven en in het Besluit m.e.r. is aangegeven op welke wijze de beoordeling moet plaatsvinden.

Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Bij het toetsen van plannen en besluiten aan het Besluit m.e.r. zijn vier mogelijkheden:

  • 1. het plan of besluit maakt geen activiteiten mogelijk die in het Besluit m.e.r. zijn genoemd. Er geldt geen m.e.r.-plicht of (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht.
  • 2. m.e.r.-plicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit is het uitvoeren van een m.e.r. verplicht;
  • 3. m.e.r.-beoordelingsplicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit moet eerst worden beoordeeld of mogelijk aanzienlijke milieugevolgen optreden. Zo ja, dan is alsnog het uitvoeren van een m.e.r. verplicht;
  • 4. vorm vrije m.e.r.-beoordeling: het plan of het besluit omvat een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit, maar deze activiteit ligt (ruim) beneden de daarvoor in het Besluit m.e.r. opgenomen indicatieve drempelwaarden. Het bevoegd gezag moet nagaan of die activiteit mogelijk aanzienlijke milieugevolgen zou kunnen hebben. Zo ja, dan moet er alsnog een volledige m.e.r.-(beoordelings)procedure worden doorlopen.
5.10.2 Beoordeling

Om te bepalen of een activiteit mogelijk wordt gemaakt die in het Besluit m.e.r. wordt genoemd, is het van belang om te weten of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Uit jurisprudentie is gebleken dat bij functiewijziging waarbij sprake is van geen of nauwelijks toename van bebouwd oppervlak, er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject.

Bij voorliggend plan worden twee woningen toegevoegd, maar daarvoor in de plaats wordt ruim 900 m2 aan (voormalig) agrarische opstallen gesloopt. Dit betekend dat er een afname is van het bebouwde oppervlak. Bij functieverandering waarbij geen of zeer beperkt sprake is van toename van bebouwd oppervlak, is er geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject. Bij voorliggend geval is er sprake van een afname van het bebouwd oppervlak, gesteld kan worden dat bij voorliggend plan geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Voor voorliggend plan geldt daarmee geen m.e.r.-plicht of (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht.

5.10.3 Conclusie

Het Besluit milieueffectrapportage vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Opzet van het plan

6.1.1 Inleiding

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In dit hoofdstuk wordt uitleg gegeven over de wijze waarop het plan is verwerkt in regels en op de verbeelding.

6.1.2 Planmethodiek

Algemeen

In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.

Inleidende regels

In de inleidende regels worden diverse begrippen uitgelegd die in de regels worden gebruikt en wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden als in de regels maten of afstanden worden genoemd.

Bestemmingsregels

In de bestemmingsregels worden de bestemmingen die aan het plangebied zijn gegeven weergegeven. Hierin is opgenomen wat per bestemming mogelijk is qua bebouwing en gebruik. Bij voorliggend plan zijn de bestemmingen Bos, Groen, Tuin, Verkeer-Verblijfsgebied en Wonen opgenomen.

Algemene regels

In de algemene regels zijn de regels opgenomen die over het hele plangebied van toepassing zijn en dus niet alleen bij een bepaalde bestemming horen.

Overgangsregels en slotbepalingen

In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven onder welke titel het plan bekend staat.

6.2 Bestemmingen

Bos (artikel 3)

De bestemming Bos heeft geheel een aanduiding ‘bomenrij’ en is gelegen op de bomenrij rond het perceel van de meest zuidelijke vrijstaande woning. Vanwege de volgroeide staat en belangrijke landschappelijke waarden van deze bomenrijen,zijn deze als zodanig aangeduid waarmee instandhouding ervan wordt gewaarborgd. Bebouwing is binnen deze bestemming niet toegestaan.

Groen (artikel 4)

De bestemming Groen is gelegen op het middenerf, binnen de bestemming Verkeer – Verblijfsgebied. Hier wordt een boomgaard aangelegd, daarom krijgt deze bestemming tevens de aanduiding ‘boomgaard’. Deze boomgaard vormt het belangrijke centrale erf van het plangebied waar alle vier de woningen aan zijn gesitueerd.

Tuin (artikel 5)

De bestemming Tuin is gelegen rond de twee aaneen te bouwen woningen en ten zuiden van de vrijstaande woningen. Deze gronden zullen dienen als tuin en hebben daarmee ook deze bestemming. Vanwege de kwaliteit van opzet van het plangebied, is het niet wenselijk dat binnen deze bestemming grote bijgebouwen worden opgericht. Daarom is hier gekozen voor de bestemming Tuin in plaats van uitbreiding van de bestemming Wonen. Vergunningvrije bouwwerken zijn nog wel toegestaan binnen deze bestemming.

Verkeer - Verblijfsgebied (artikel 6)

Deze bestemming is gelegen op de ontsluiting in het plangebied. Vanwege de kenmerkende opzet van de ontsluitingsroute als middenerf tussen de woningen met daarbinnen een boomgaard, is deze route als zodanig bestemd. Bebouwing is binnen deze bestemming niet toegestaan.

Wonen (artikel 7)

De bestemming Wonen ligt ter plaatse van de twee nieuwe woningen en de twee bestaande woningen. Ter plaatse van de twee nieuwe woningen wordt middels een aanduiding ‘twee aaneen’ aangegeven dat de twee aaneen gebouwde woningen uitsluitend binnen die aanduiding gebouwd mogen worden. De bijgebouwen van deze woningen zijn ook alleen toegestaan binnen de aanduiding ‘bijgebouw’ en aan de twee woningen vast, binnen de aanduiding ‘twee aaneen’. De twee bestaande woningen zijn op de verbeelding vastgelegd met de aanduiding ‘vrijstaand’. Bij deze woningen zijn bijbehorende bijgebouwen toegestaan tot 150 m2 per woning. De vrijstaande woningen mogen een maximale inhoud hebben van 600 m3 en de twee aaneen woningen een inhoud van 400 m3. Voor alle woningen geldt een maximale goothoogte van 4 meter en een maximale bouwhoogte van 8 meter.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Kostenverhaal

Ontwikkelingen in de fysieke ruimte dienen voor de overheid budgetneutraal te worden ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.12 lid 4 Wro is de overheid verplicht om de kosten te verhalen voor bouwplannen zoals aangewezen in het Besluit ruimtelijke ordening. Als sprake is van een bouwplan en daarmee kostenverhaal verplicht is, moet gelijktijdig met het besluit een exploitatieplan vastgesteld worden. In artikel 6.2.1 Bro is aangegeven in welke gevallen sprake is van een bouwplan waarvoor kosten verhaal verplicht is.

Bij voorliggend plan is met de realisatie van twee woningen sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Dit betekent dat kosten verhaal verplicht is. De gemeente heeft met initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afgesloten. Daarin is het verhaal van kosten geregeld en is onder andere geregeld dat eventuele planschadevergoedingen voor rekening van initiatiefnemer zijn. De kosten zijn hiermee anderszins verzekerd waardoor de gemeente geen exploitatieplan hoeft op te stellen.

7.2 Financiële haalbaarheid

De kosten die gemaakt moeten worden tijdens de uitvoering van voorliggend plan, zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De initiatiefnemer beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkeling te kunnen realiseren. Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.


 

Hoofdstuk 8 Procedure

In dit hoofdstuk is de procedure van het bestemmingsplan beschreven. In de eerste plaats is een toelichting gegeven van de verschillende stappen die in het algemeen in een bestemmingsplanprocedure onderscheiden kunnen worden. Vervolgens zijn de resultaten van de doorlopen stappen in de procedure van bestemmingsplan 'Buitenbrinkweg 65'.

8.1 Vooroverleg

De bestemmingsplanprocedure is vastgelegd in de Wet ruimtelijke ordening. Daarin is aangegeven dat de gemeente vooroverleg (artikel 3.1.1 Bro) voert met de benodigde vooroverleg instanties zoals het Rijk, de provincie, het waterschap en omliggende gemeenten. Indien nodig wordt het plan toegestuurd aan de betrokken instanties van de overheid.

8.2 Overleg omgeving

Initiatiefnemer heeft de gewenste ontwikkeling voorgelegd bij diverse eigenaren in de omgeving (Buitenbrinkweg 61, 63, 63a, 64, 65a en 71). Allen hebben aangegeven geen problemen te hebben met de plannen.

8.3 Zienswijzen

Conform artikel 3.8 van de Wro heeft voorliggend bestemmingsplan zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode kon een ieder een zienswijze op het plan naar voren brengen. In deze zes weken is hiervan geen gebruik gemaakt.

8.4 Gewijzigde vaststelling

Bij verdere uitwerking van het plan is gebleken dat initiatiefnemer twee bijgebouwen twee meter wilde opschuiven. Met deze verschuiving zou dit gebouw buiten deels binnen de bestemming Verkeer komen te liggen. De verschuiving van de bijgebouwen betreft een kleine wijziging die geen afbreuk doet aan het hele plan en aan het inrichtingsplan. Daarom is besloten om dit middels een ambtshalve wijziging door te voeren. De verbeelding wordt hier op aangepast. Het plan wordt daarmee gewijzigd vastgesteld. Voor de ambtshalve wijziging wordt verwezen naar Bijlage 6.