direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kernen Emst en Oene
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0232.EMOE001KernenEmOe-VBP1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Dit bestemmingsplan voorziet in de actualisatie van de bestemmingsplannen voor de kernen Emst en Oene in de gemeente Epe. Het bestemmingsplan Kern Emst is vastgesteld in maart 2007, Kern Oene in december 2006. Voor 12 juni 2017 en 17 oktober 2017 moeten de bestemmingsplannen voor respectievelijk Oene en Emst zijn geactualiseerd. Het bestemmingsplan voorziet niet alleen in een actuele regeling voor beide gebieden, ook de geldende herzieningen en wijzigingen voor beide kernen zijn daarin opgenomen.

Het bestemmingsplan bevat daarmee voor een groot deel een beheersgerichte regeling voor beide kernen. Beheersgericht wil zeggen dat de in het geldende bestemmingsplan toegekende bestemmingen zijn overgenomen. Dit houdt echter niet in dat de bestaande ruimtelijke situatie voor het plangebied van dit bestemmingsplan voor de komende tien jaar geheel is bevroren. Het plan bevat enkele ontwikkelingsmogelijkheden. In deze toelichting is onderbouwd en verantwoord welke ontwikkelingen het betreft. De gemeente voldoet met de actualisering aan de digitaliseringsplicht (artikel 1.2.1, lid 1, sub b van het Besluit ruimtelijke ordening).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied bestaat uit de kernen Emst en Oene. Emst bevindt zich ongeveer 3 km ten zuiden van Epe. Oene ligt ten oosten van Epe, op circa 4 km afstand. In afbeelding 1 is met oranje het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EMOE001KernenEmOe-VBP1_0001.jpg"

Afbeelding 1. Overzicht plangebied kernen Emst en Oene

Onderstaande afbeeldingen geven meer in detail de plangrens voor beide kernen weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EMOE001KernenEmOe-VBP1_0002.png"

Afbeelding 2. Overzicht plangrens kern Emst

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EMOE001KernenEmOe-VBP1_0003.jpg"

Afbeelding 3. Overzicht plangrens kern Oene

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Dit bestemmingsplan herziet de vigerende bestemmingsplannen Kern Emst en Kern Oene. Daarbij zijn per kern vier herzieningen meegenomen in de actualisatie.

Voor Emst betreffen dit twee herzieningen ten behoeve van nieuwbouw aan de Kerkhofweg en de daaraan grenzende AHOED (Apothekers-Huisartsen-en-paramedici-Onder-Een Dak). Ook worden de vigerende bestemmingsplannen meegenomen voor het nieuwe kerkgebouw van de Hersteld Hervormde Gemeente en het kerkhof.

Voor Oene zijn de vigerende plannen Oene Noord en Oene West meegenomen. Deze bestemmingsplannen maken de bouw van nieuwe woningen mogelijk. Ook het bestemmingsplan Keizershof, Oene wordt opgenomen in het bestemmingsplan Kernen Emst en Oene. Dit plan maakt zorgwoningen en zorgeenheden in het voormalige pand van de Rabobank mogelijk. Tot slot wordt het bestemmingsplan voor het Kulturhus meegenomen in het nieuw op te stellen bestemmingsplan. Dit plan maakt voorzieningen ten behoeve van onderwijs, sport, zorg, kinderopvang en cultuur mogelijk.

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de bestemmingsplannen die in de actualisering worden betrokken.

Bestemmingsplan   Vastgesteld  
Emst  
Kern Emst   21-3-2007  
Kerkhofweg Emst   22-4-2009  
Kerkhofweg Emst 2009   9-3-2010  
Kerkhof Emst   19-9-2013  
Kerkgebouw Hersteld Hervormde Gemeente Emst   14-4-2014  
Oene:  
Kern Oene   14-12-2006  
Oene-West   26-8-2009  
Oene Noord, woningbouw Kerkweg   16-2-2010  
Kulturhus Oene   22-4-2010  
Keizershof Oene   15-5-2014  

Tabel 1. Overzicht bestemmingsplannen

1.4 Hoe is het plan tot stand gekomen

Inventarisatie

Een belangrijke stap voor het actualiseren van beide bestemmingsplannen is het uitvoeren van een inventarisatie naar de bestaande situatie en het verrichten van onderzoek naar ontwikkelingen in het plangebied. Deze onderzoeksplicht vloeit voort uit artikel 3:2 Awb, op grond waarvan een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis moet vergaren over de relevante feiten en de af te wegen belangen. Tevens dient de gemeente te hebben onderzocht welke waarden er in het gebied in het geding zijn, wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden en hoe deze gevolgen moeten worden onderzocht en getoetst.

Om voornoemde redenen is ten behoeve van het opstellen van het bestemmingsplan het volgende onderzoek verricht:

  • het inventariseren van de bestaande bebouwing en het gebruik van deze bebouwing;
  • het inventariseren van overige waarden en van relevante belangen.

In de periode maart/april 2016 is de feitelijke situatie in het plangebied verkend. Met de inventarisatie is beoogd in beeld te krijgen wat de huidige staat van de bebouwing en het gebruik van de gronden is. Hierbij is onder meer gebruikgemaakt van de geldende bestemmingsplannen, wijzigingsplannen, verleende vrijstellingen/ontheffingen, milieuvergunningen, bedrijvenlijsten en BAG-gegevens (Basisregistratie Adressen en Gebouwen).

De resultaten zijn opgenomen in een digitale database. Op basis van de inventarisatie is een zogenoemde 'retrospectieve toets' uitgevoerd. Een retrospectieve toets geeft inzicht in welke situaties aan percelen een nieuwe bestemming is gegeven ten opzichte van voorgaande bestemmingsregelingen. In enkele gevallen is daarbij gebleken dat de huidige situatie is gewijzigd, bijvoorbeeld als gevolg van het beëindigen van de bedrijfsvoering. In enkele andere gevallen is nader gemotiveerd waarom de gemeente van mening is dat een nieuwe bestemming ruimtelijk aanvaardbaar is.

Voorts is met behulp van een vergelijking tussen de bestemmingsplannen voor Emst en Oene gekeken naar zowel de gebruiksmogelijkheden als de bouwmogelijkheden in beide plannen. Uit deze vergelijking is gebleken dat de gebruiksmogelijkheden en bouwmogelijkheden van de bestemmingen in de bestemmingsplannen nagenoeg gelijk zijn. Daar waar noodzakelijk en nuttig zijn de regels met elkaar geharmoniseerd, zonder daarbij afbreuk te doen aan de aanwezige bouw- en gebruiksrechten.

Belangen, wijze waarop burgers en instanties zijn betrokken

De burgers en de maatschappelijke organisaties worden op verschillende momenten betrokken bij de voorbereiding en de ontwikkeling van het bestemmingsplan.

Op 1 maart 2016 heeft het gemeentebestuur het voornemen tot het opstellen van een bestemmingsplan voor de kernen Emst en Oene kenbaar gemaakt door middel van een publicatie in de gemeentewijzer van het Veluws Nieuws en op de gemeentelijke website. In de publicatie is aangegeven hoe de burgers en de maatschappelijke organisaties in de gemeente bij de voorbereiding worden betrokken.

In de publicatie is tevens vermeld dat onbenutte woningbouwmogelijkheden in beide kernen worden weggenomen. De gemeenteraad heeft daartoe reeds op 21 mei 2015 het Beleidskader 'Nieuwe kaders woningbouwinitiatieven 2015, Regie op plancapaciteit' vastgesteld. Dit beleidskader, inclusief de daarbij behorende bijlagen, is op 7 juli 2015 gepubliceerd. Op basis van het beleidskader is het voornemen geformuleerd om bestaande woningbouwmogelijkheden in de kernen Emst en Oene waarvoor geen concrete initiatieven zijn of worden ontplooid, weg te nemen. Hierdoor wordt plancapaciteit vrijgemaakt voor nieuwe kansrijke initiatieven.
Een en ander betekent dat met betrekking tot de gronden waarop nu een bestemming rust die voorziet in een woningbouwmogelijkheid en die niet voor een concreet initiatief wordt benut, straks een andere bestemming zal worden opgenomen. Dat zal dan een bestemming zijn die niet meer voorziet in een woningbouwmogelijkheid of die de woningbouwmogelijkheid beperkt.
Onder een concreet initiatief om een woningbouwmogelijkheid te realiseren, wordt verstaan: het indienen van een ontvankelijke aanvraag om een omgevingsvergunning voor de bouw van de woning/woningen.

In de voorbereiding op het actualiseren van het bestemmingsplan zijn ook belangenbehartigers uit beide kernen uitgenodigd aandachtspunten en wensen aan te dragen voor het nieuwe bestemmingsplan. Vertegenwoordigers uit Emst hebben van deze uitnodiging gebruikgemaakt. De uitkomsten uit dit overleg zijn gebruikt in de voorbereiding op het opstellen van het bestemmingsplan voor de kern Emst. In paragraaf 2.3 Toekomst van het plangebied en paragraaf 5.1 Algemeen is hier nader op ingegaan.

1.5 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en planregels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de verbeelding zijn de te onderscheiden bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en planregels vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De plantoelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachtegang.

In de toelichting worden de achtergronden van het juridische toetsingskader uiteengezet. De toelichting is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 het plangebied nader omschreven. Er wordt ingegaan op de bestaande ruimtelijke en functionele structuur, waarna de toekomst van het plangebied aan bod komt. Daarbij wordt een beschrijving gegeven van de toekomstige ontwikkelingen en op welke wijze daarmee wordt omgegaan in dit bestemmingsplan. Hoofdstuk 3 beschrijft het relevante beleidskader waaraan het bestemmingsplan dient te voldoen. In hoofdstuk 4 is vervolgens de haalbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond wat betreft milieuaspecten, water, archeologie, ecologie, verkeer en horeca. In hoofdstuk 5 volgt de wijze van bestemmen waarin is aangegeven hoe de beschrijving uit hoofdstuk 2 in de regels is vertaald. In hoofdstuk 6 is tot slot verslag gedaan van de resultaten van de inspraak van burgers, bedrijven en instellingen en het vooroverleg met diverse instanties.

Hoofdstuk 2 Huidige en toekomstige situatie

2.1 Ruimtelijke structuur

Het plangebied bestaat uit twee kernen die ongeveer 5 km van elkaar vandaan liggen.

Emst

Emst is een relatief jong dorp binnen de gemeente Epe. Het dorp is ontstaan in de 19e eeuw vanuit verschillende buurtschappen, onder meer met de stichting van een school en later een kerk. In de periode daarna heeft Emst zich geleidelijk ontwikkeld langs de Hoofdweg en de Stationsweg. In latere jaren is vooral langs de Hoofdweg de bebouwing in noordelijke richting toegenomen, zodat het oorspronkelijke centrum met de kerk enigszins aan de zuidzijde van het dorp is komen te liggen. De relatief drukke Hoofdweg is dan ook de centrale spil in het dorp.

De verschillende functies in combinatie met wonen zorgen voor een afwisselend beeld van de Hoofdweg. Dit wordt verder benadrukt door de differentiatie in de grootte, leeftijd en rooilijn van de bouwmassa’s. Aan de Ds. Van Rhijnstraat is het dorpshuis De Hezebrink gevestigd. Verder zijn er ook nog enkele bedrijven gevestigd in het binnengebied tussen de Kerkhofweg, Hoofdweg en Oranjeweg.

In het dorp is weinig historische bebouwing te vinden. Uitzondering hierop vormen enkele oude boerderijen. De kerk is herbouwd in 1930, nadat de kerk uit 1866 door brand werd verwoest. Langs de Hoofdweg is de bebouwing afwisselend en van alle leeftijden. De bebouwing bestaat hier voornamelijk uit vrijstaande woningen, waarvan een gedeelte vooroorlogs is. Ook langs de Stationsweg is veel oudere bebouwing te vinden. Verder zijn enkele historische panden gesitueerd aan de oude linten langs de Oranjeweg en Hanendorperweg.

De latere uitbreidingen zijn voornamelijk ten westen van de Hoofdweg gerealiseerd. Ten oosten van de Hoofdweg is geen bebouwing meer, afgezien van de lintbebouwing langs de Stationsweg. De uitbreidingswijken, rondom de Hanendorperweg en de Ds. Van Rhijnstraat stammen grotendeels uit de jaren ’60 en ’70 van de vorige eeuw. In de jaren daarna is het dorp geleidelijk uitgebreid. De bebouwing rondom de Hullandstraat en de Leeuwenboomweg stamt uit de jaren ’90. De meest recente uitbreiding ligt tussen de Kerkhofweg en Oranjeweg. Hier zijn circa 80 nieuwe woningen mogelijk gemaakt, inclusief een nieuwe huisartsenpraktijk. Ook is er een nieuw kerkgebouw, ten zuidwesten van en schuin tegenover het bestaande PKN-kerkgebouw, ten behoeve van de Hervormd Herstelde Gemeente gerealiseerd.

Oene
Het historische dorp Oene is tot stand gekomen langs de Dorpsstraat met als centrum de markante dorpskerk. In dit historische hart van het dorp bevinden zich naast de kerk nog wat grotere complexen, zoals de gymzaal en De Ark. Vanuit het dorpshart loopt een aantal radiale wegen het landschap in. Langs deze wegen is lintbebouwing tot ontwikkeling gekomen. De hoofdroute door het dorp heen is de Eperweg, Keizerstraat, Houtweg, Dorpsstraat en Deventerweg. Door de ruime groene erven rondom de bebouwing aan de linten heeft Oene een dorpslandschappelijke sfeer. Het gebied tussen de Donselaarsweg en de Horthoekerweg vormt een belangrijke groene ruimte in Oene.

Nabij het dorpshart bevinden zich nog enkele oorspronkelijke boerderijen (weliswaar vaak gerenoveerd) die in de tweede helft van de 19e eeuw en het begin van de 20e eeuw zijn gebouwd. Deze bedrijven geven het dorpsgebied een sterk traditioneel karakter, dat bovendien nog wordt versterkt door het vele groen en de eenheid in kleur- en materiaalgebruik. De vroegere bedrijfsvormen variëren van eenvoudige hallenhuistypen met een nok haaks op de weg tot rijk opgezette hallenhuizen met een dwarsfront (T-boerderijen) haaks op de weg, zodat het bedrijfsgedeelte evenwijdig aan de weg staat. Dit dwarsfront is meestal een latere aanbouw met een strenge uitstraling en imposante allure. Daarnaast komen er ook twee parallelle hallenhuizen op één erf voor, die in de loop der tijden zijn verbonden door lage bebouwing met een plat dak. De bebouwing is vaak voorzien van kleine aanbouwen, uitbouwen en erkers die het beeld niet verstoren.

In Oene bevinden zich verschillende functies, die voornamelijk langs de doorgaande as Eperweg - Keizerstraat - Houtweg - Dorpsstraat zijn gerealiseerd. Het betreft een aantal bedrijven, verschillende winkels, enkele kantoren en dienstverlenende bedrijven en openbare voorzieningen. Oene is de laatste jaren uitgebreid met onder meer 24 woningen ten zuidwesten van het dorp. Ook is het Kulturhus gerealiseerd middenin Oene en in gebruik sinds 2012. Dit gebouw voorziet in voorzieningen ten behoeve van onderwijs, sport, zorg, kinderopvang en cultuur.

2.2 Functionele structuur

Gemengd

In het hart van beide kernen komen gebieden voor met gemengde functies. Het betreffen functies, zoals detailhandel, horeca, dienstverlening, bedrijven en ook wonen. In Emst bevindt dit gemengde gebied zich in het lint langs de Hoofdweg. In Oene is deze flexibelere vorm van bestemmen terug te vinden in de kern van het dorp aan de Dorpstraat, Keizerstraat en Houtweg.

Bedrijf

Aan de randen van beide plangebieden bevindt zich een aantal bedrijven buiten de bestemming 'Gemengd'.

Wonen

De hoofdfunctie van de kernen is 'wonen'. In Oene bevinden zich met name woningen in het centrale deel, Oene West en langs de Eperweg in westelijke richting.

Maatschappelijk

In het zuidelijke deel van Emst zijn maatschappelijke bestemmingen aanwezig ten behoeve van twee kerkgebouwen. Ook is er een buurthuis, een begraafplaats en ten noorden een voorziening met diverse gezondheidszorg functies. In Oene zijn maatschappelijke functies, zoals een basisschool in het noordoosten en centraal gelegen voorzieningen zoals een sporthal, kerkgebouw en het voorzieningencentrum Kulturhus.

 

Emst:

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EMOE001KernenEmOe-VBP1_0004.jpg"

Afbeelding 4. Overzicht bestemmingen Emst

Oene:

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EMOE001KernenEmOe-VBP1_0005.jpg"

Afbeelding 5. Overzicht bestemmingen Oene

2.3 Toekomst van het plangebied

Met dit bestemmingsplan staat actualisatie van de geldende bestemmingsplannen voorop. Er wordt ook een hogere mate van flexibiliteit mogelijk gemaakt voor een aantal deelgebieden binnen de kernen Emst en Oene. Dit gebeurt in de vorm van een bestemming 'Gemengd', waarin ruimere bestemmingsregelingen zijn opgenomen. Hierbij gaat het om functies als bedrijvigheid, detailhandel, horeca en wonen. Met deze wijze van bestemmen wordt een grotere mate van uitwisselbaarheid van functies mogelijk gemaakt. Het bestemmingsplan speelt in op nieuwe ontwikkelingen en kansen en sluit nauwer aan bij de ruimtelijke denkwijze 'ja, mits' in plaats van 'nee, tenzij'. Ook maakt deze vorm van flexibiliteit het mogelijk leegstand binnen het centrum tegen te gaan.

De gemeente is voornemens de Hoofdweg door Emst her in te richten. Naast het moderniseren en verkeersveiliger maken van de weg voor automobilisten, fietsers en wandelaars, versterkt de herinrichting het dorpskarakter.

Een deel van de weg wordt duidelijker ingericht als 'dorpscentrum'. Het kruispunt Hoofdweg-Stationsweg-Hanendorperweg wordt opnieuw ingericht. Ter hoogte van dit kruispunt bij de Hervormde Kerk wordt eveneens een ontmoetingsplein voor en op het terrein van de Hervormde Kerk gerealiseerd. Ook de voormalige rouw- en trouwroute voor de Hervormde kerk wordt in ere hersteld met veiligere oversteekmogelijkheden voor fietsers en voetgangers. Het bestemmingsplan biedt de ruimte voor de uitvoering van deze herinrichting.

Bij het Hezeplein komt er een horecaplein. Dit voornemen is een voorbeeld van de wijze waarop wordt gewerkt aan het verstevigen van de leefbaarheid in de kern. De ontwikkeling en realisering van een dergelijk plein past ook goed binnen het voornemen om aan dit gebied in Emst een ruimere bestemmingsregeling toe te kennen.

De weg krijgt vanaf het Hezeplein tot ten zuiden van de Hervormde kerk ook een maximumsnelheid van 30 km/u. Door meer een 'centrum' te creëren, vergroot men het dorpskarakter en de leefbaarheid. De maximumsnelheid op de rest van weg blijft 50 km/u.

Aan de noordzijde van het kerngebied Emst bestaat het concrete voornemen het kruispunt Hoofdweg - Oranjeweg in 2017 te optimaliseren. Het optimaliseren van dit kruispunt vraagt meer ruimte dan het geldende bestemmingsplan momenteel toestaat. Deze actualisering wordt mede benut om te voorzien in deze ruimte voor optimalisatie.

De schetsen zijn in overleg met een klankbordgroep, bestaande uit vertegenwoordigers van Emster Belang, Ondernemersvereniging Emst, Hervormde kerk Emst, de basisscholen School met de Bijbel en De Sprenge en aanwonenden, tot stand gekomen. De ontwerpplannen zijn daarnaast op twee momenten gedeeld met de Emstenaren tijdens een informatieavond.

Het bestemmingsplan is afgestemd op het definitieve plannen voor de herinrichting van de Hoofdweg, zodat na vaststelling van dit bestemmingsplan met de uitvoering direct een aanvang kan worden gemaakt.

Langs de Kerkhofweg, ter hoogte van de begraafplaats (deel tussen de Ds. Van Rhijnstraat en de Dokter van Gelderweg), legt de gemeente een aanliggend voetpad aan. Dit voetpad past binnen de ruimtelijke mogelijkheden van dit bestemmingsplan.

De bestemming van de percelen aan de Kerkhofweg 21 en Kerkhofweg 23 in Emst wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen'. Ten behoeve van deze wijziging is een geluidsonderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 5. Uit dit onderzoek blijkt dat ter plaatse van de woningen aan de Kerhofweg 21 en Kerkhofweg 23 sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Daarnaast wordt ook het bedrijf aan de Oranjeweg 43 in Emst door de bestemmingswijziging niet in zijn mogelijkheden beperkt.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie en Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in het PKB Structuurschema Militaire Terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

Met de Structuurvisie kiest het Rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat ervan uit dat de nationale belangen, die via wet- en regelgeving worden opgedragen aan de andere overheden, goed door hen worden behartigd.

Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • 1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • 2. het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.


De 13 nationale belangen zijn:

  • 1. een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • 2. ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • 3. ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 4. efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 5. een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen;
  • 6. betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • 7. het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • 8. het verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s;
  • 9. ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • 10. ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 11. ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 12. ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • 13. zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

De nationale belangen die juridische doorwerking behoeven, zijn uitgewerkt in de AMvB Ruimte. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte oplossingen te creëren en verdienen het vertrouwen dat ze dat op een goede manier doen. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.

De algemene hoofddoelen zijn regionaal uitgewerkt: Oost-Nederland omvat veel natuurgebieden en levert daarmee een belangrijke bijdrage aan het (inter)nationale natuurnetwerk. Daarnaast kent de regio belangrijke cultuurhistorische waarden. Ook zijn er in Oost-Nederland zogenaamde anticipeergebieden waar de effecten van de bevolkingsdaling op termijn voelbaar zullen worden.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro of AmvB Ruimte) is het inhoudelijke beleidskader van het Rijk waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dat betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente.

De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen of vrijwaren van (ruimtelijke) functies, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) kunnen worden beschermd.

De volgende onderwerpen zijn in het Barro opgenomen: rijksvaarwegen, het project Mainportontwikkeling Rotterdam, het kustfundament, de grote rivieren, de Waddenzee en het waddengebied, defensie, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en landelijke spoorwegen, de elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang ten behoeve van het vervoer van gevaarlijke stoffen, de Ecologische Hoofdstructuur, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en het IJsselmeergebied.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking heeft als doel zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en overprogrammering op regionaal niveau te voorkomen. Met ingang van 1 oktober 2012 dient de toelichting van een bestemmingsplan inzicht te geven dat wordt voldaan aan:

  • behoefte: voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte waarin nog niet elders in de regio is voorzien? Het kan zowel om een kwantitatieve als om een kwalitatieve behoefte gaan;
  • binnen- of buitenstedelijk gebied: indien sprake is van een actuele regionale behoefte, dan moet worden beoordeeld of deze in bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden gerealiseerd, eventueel door benutting van beschikbare gronden, herontwikkeling of transformatie van bestaande locaties;
  • bereikbaarheid met meerdere modaliteiten: indien moet worden gekozen voor een locatie buiten het stedelijke gebied, dan gaat de voorkeur uit naar een plek die (in de toekomst) bereikbaar is via verschillende vervoerswijzen.

Omdat geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, heeft de Ladder voor duurzame verstedelijking geen consequenties voor het bestemmingsplan.

3.1.4 Conclusie

Het plangebied is niet in strijd met het rijksbeleid en de geformuleerde nationale belangen en regels zijn niet van toepassing op het plangebied.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland

Op 9 juli 2014 stelden Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsvisie vast. De bijbehorende Omgevingsverordening is vervolgens op 24 september 2014 vastgesteld. Op 18 oktober 2014 zijn de Omgevingsvisie en de -verordening Gelderland in werking getreden. De Omgevingsvisie en -verordening bevatten de belangrijkste maatschappelijke opgaven in Gelderland. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de Omgevingsvisie. De Omgevingsverordening bevat de regels, waarmee het beleid uit de visie is vastgelegd.

De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze opgaven zijn:

  • een duurzame economische structuur;
  • het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving.

Via co-creatie en uitnodigingsplanologie streeft de provincie ernaar sneller in te spelen op de maatschappelijke ontwikkelingen in Gelderland.

Wonen en bedrijvigheid

In het provinciaal beleid voor 'wonen' is onderscheid gemaakt tussen een 'Kwalitatief Woonprogramma' en een 'Kwantitatieve opgave wonen'. Het Kwalitatieve Woonprogramma heeft als doel het woningaanbod op regionaal niveau, zowel kwantitatief als kwalitatief, zo goed mogelijk af te stemmen op de behoefte aan woningen. De 'Kwantitatieve opgave wonen' legt het aantal (netto) aan de woningvoorraad toe te voegen woningen vast met als doel het woningaanbod op regionaal niveau kwantitatief zo goed mogelijk af te stemmen op de behoefte aan woningen.

Het Kwalitatief Woonprogramma richt zich zowel op bestaand bebouwd gebied (herstructurering, transformatie) als op nieuw stedelijk gebied (uitbreiding). Uitgangspunt van het provinciaal beleid is dat de gemeente Epe, in samenwerking met de gemeenten in de regio, voorziet in een aanbod aan woningen dat past bij de geconstateerde regionale kwalitatieve woningbehoefte. Deze behoefte is vastgelegd in het regionale Woonprogramma. Een belangrijk beleidsaccent is dat het aanbod aan woningen en woonmilieus beter moet aansluiten bij de voorkeuren van bewoners. Om deze reden bevordert de provincie vooral de realisatie van woningen voor onder meer starters en van onder meer het woonmilieu centrum-stedelijk.

Wat betreft wonen en werken wordt gesteld dat een groot deel van de werkgelegenheid is te vinden binnen woonkernen, met name in de sectoren detailhandel, horeca, dienstverlening. Van belang is voldoende ruimte te houden in met name stads- en dorpscentra om deze werkgelegenheid ook in de toekomst te kunnen accommoderen.

Het voorliggende bestemmingsplan is voornamelijk beheersgericht. Waar mogelijk is een algemene bestemming ('Gemengd') op gebieden gelegd, waarbij meerdere functies mogelijk worden gemaakt. Waar functiemenging niet mogelijk is, wordt een eenzijdige bestemming toegekend. Op deze manier wordt aangesloten bij de doelen van de provincie.

Gelderse Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking heeft zowel op rijksniveau als op provinciaal niveau geen gevolgen voor het bestemmingsplan Emst en Oene, aangezien het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden biedt waarop de ladder toeziet. De kleinschalige ontwikkelings- mogelijkheden beperken zich tot uitbreidingsmogelijkheden op bestaande percelen, op basis van al bestaande rechten en op ontwikkelingen in het kader van het functieveranderingenbeleid.

Molenbiotoop voor Korenmolen Werklust Oene

Aan de Houtweg 41, ten noorden van Oene, staat de koren(stelling)molen Werklust uit 1858. Deze molen is nog in bedrijf. Voor de molen bestaat de noodzaak een zogenoemde 'molenbiotoop' te regelen. Een molenbiotoop is feitelijk een beschermingszone. Deze zone heeft tot doel te voorkomen dat de windvang voor de molen wordt aangetast. De molen staat in het buitengebied, maar de beschermingszone van deze molen ligt voor een deel over het plangebied van de kern Oene. Bij het opstellen van plannen en bij bouwactiviteiten dient binnen deze zone rekening te worden gehouden met de molenbiotoop. In de verordening van de provincie Gelderland staat vermeld dat in het bestemmingsplan op gronden gelegen binnen de Molenbiotoop geen nieuwe bebouwing, dan wel beplanting wordt toegestaan, tenzij in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat het functioneren van de molen door middel van windvang niet wordt beperkt.


Conclusie

Dit bestemmingsplan heeft overwegend een beheersfunctie en daarmee een conserverend karakter. Dit betekent dat ter plaatse de bestaande ruimtelijke en functionele situatie is vastgelegd en wordt behouden. Het provinciaal beleid heeft dan ook geen directe invloed op dit conserverende deel van voorliggend bestemmingsplan.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Ruimtelijk structuurplan

Het Ruimtelijk structuurplan schetst het ruimtelijk ontwikkelingskader voor de gemeente Epe voor de komende 10 jaar. Het vormt hiermee de 'ruimtelijke vertaalslag' van de Toekomstvisie Epe 2010, die de raad op 20 maart 2003 heeft vastgesteld. Het structuurplan geeft een visie op de ontwikkeling van de woonkernen en het landelijk gebied.

Woningbehoefte

In de komende tien jaar zal de gemeente Epe te maken krijgen met een geringe terugloop van de bevolking. Hiernaast is sprake van een verdergaande vergrijzing en verkleining van de huishoudensgrootte waardoor nog wel behoefte is aan woningen (vraaggericht bouwen). Geconstateerd wordt dat het aanbod aan woningen niet aansluit bij de vraag vanuit starters. Er ligt een duidelijke opgave voor zowel dure als goedkope meergezinswoningen (appartementen), in zowel de koop- als de huursector.

Emst

Emst is een vitaal dorp met een duidelijk eigen sociaal-maatschappelijke structuur. Dit uit zich onder meer in een duidelijk verenigingsleven en de aanwezigheid van tal van voorzieningen. Om deze redenen is het van groot belang dat de eigen bevolkingsgroei ook in Emst wordt opgevangen. In het dorp is de beschikbare ruimte nagenoeg volledig benut. Aan de noordkant van de kern bevindt zich deels achter het lint een relatief grootschalig bedrijf. Dit bedrijf grenst aan een agrarisch gebied. Dit gebied heeft geringe landbouwkundige waarde. Dit opent de mogelijkheid tot verplaatsing van het bedrijf, gevolgd door een integrale ontwikkeling van deze locatie.

Aan de westzijde van de kern zijn echter ook uitbreidingsmogelijkheden aanwezig. Feitelijk wordt hiermee het ontwikkelingspatroon van de laatste decennia voortgezet. Bij uitbreidingen van het dorp worden deze op een meer dorpse wijze vormgegeven door onder meer een duidelijke relatie met het omringende landschap te realiseren. Te denken valt aan een lintbebouwing langs de bestaande agrarische wegen. Met een dergelijk bebouwingslint worden de authentieke lintbebouwingspatronen in het buitengebied gevolgd. Er ontstaat door de vrijstaande woningen op redelijk ruime kavels een landschappelijk zachte dorpsrand. Het achterliggend gebied kan intensiever worden bebouwd. Vooral rond de school en de speelvelden kan bebouwing in een wat hogere bebouwingsdichtheid worden gerealiseerd. Deze zones kunnen worden gereserveerd voor starters. De bouwcapaciteit op deze locaties is beduidend groter dan de te verwachten vraag vanuit de eigen bevolking. Dit betekent een getemporiseerde ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EMOE001KernenEmOe-VBP1_0006.png"

Afbeelding 6. Streefbeeld Emst (bron: Ruimtelijk structuurplan)

Oene

Een structurele uitbreiding van de kern Oene is niet gewenst. Verwacht wordt dat een uitbreiding mogelijk moet zijn vanuit het principe 'evenwichtige spreiding van woningbouw over alle kernen'. Een uitbreiding van de kern in westelijke richting is mogelijk. Deze uitbreidingsrichting sluit aan op de reeds ingezette ontwikkeling vanuit het verleden. Een verdere uitbreiding is ruimtelijk structureel zonder meer mogelijk. Hierbij geldt wel dat het wenselijk is naar een vervlechting van het landschap en het dorp te streven. In het tussen de kern en de rode contour gelegen gebied is voldoende ruimte om in ieder geval de eigen, bescheiden groeitaakstelling te kunnen opvangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EMOE001KernenEmOe-VBP1_0007.png"

Afbeelding 7. Bestaande karakteristiek Oene (bron: Ruimtelijk structuurplan)

Het merendeel van de woningvoorraad bestaat uit koopwoningen. De vrijkomende woningen worden in belangrijke mate gekocht door mensen van buiten Oene. Deze instroom bestaat meestal uit rijkere, relatief oude mensen. Dit effect heeft een dubbel effect op de vergrijzing. Immers, jongeren kunnen geen geschikte huisvesting vinden en trekken weg uit het dorp. Er moet worden gebouwd voor jongeren en voor jongere gezinnen uit het dorp. Er moeten mogelijkheden zijn voor het kopen van een woning. Dit is nu veelal niet mogelijk. Vanuit de cultuur van het dorp en deze doelgroep wordt een behoefte verwacht aan goedkope gezinswoningen. Deze woningen dienen geleidelijk op de markt te worden gebracht. De oplevering van vijf à zes woningen per jaar (in plaats van een eenmalige, schoksgewijze uitbreiding met tientallen woningen) heeft een groter effect, daar deze woningen in dat geval volledig ten goede komen aan de eigen bevolking. Tevens kan hiermee de doorstroming worden vergroot. Doorstroming wordt in positieve zin gestimuleerd door de bouw van seniorenwoningen aan het Oenerhof. Dit complex omvat tien woningen met een maatschappelijke ruimte. Voor deze woningen wordt zorg aangeboden vanuit de Boskamp. Aan deze woonruimten en voorzieningen bestaat een duidelijke behoefte.

Oene heeft ruimtelijk een zelfstandige, wat afzijdige positie. Dit komt mede tot uitdrukking in een levendig verenigingsleven. Door de vergrijzing en de sterke instroming staan deze verenigingen onder een zekere druk. Het verminderen van het ledenaantal kan dan ook geleidelijk de leefbaarheid binnen deze kern uithollen. Hiermee staat een van de unieke kwaliteiten van dit dorp onder druk. De sterke gemeenschapszin in Oene heeft echter ook positieve effecten op het draagvlak van de eigen middenstand en de onderwijsvoorzieningen en draagt mede bij tot een goede sociale controle. De sociale veiligheid wordt dan ook als hoog ervaren.

De omgeving van Oene bestaat uit agrarisch gebied. De agrarische sector neemt snel in belang af. Dit betekent een omschakeling van tal van bedrijven en daarmee ontstaat een zekere aantasting van de traditionele economische activiteiten. Een deel van de landbouwbedrijven schakelt om naar het kweken van bomen. Dit verandert geleidelijk het karakter van het landschap. In het dorp bevinden zich enkele belangrijke regionale ondernemingen (slager, meubelmarkt, klompenmaker) die profijt hebben van het feit dat mensen door Oene rijden. Recreatie vormt een kansrijke sector voor nieuwe economische impulsen aan Oene en de omgeving.

In het onderhavige bestemmingplan Kernen Emst en Oene zijn de genoemde uitbreidingslocaties niet mogelijk gemaakt. Het bestemmingsplan heeft een conserverend karakter.

3.3.2 Woonvisie 2013 - Prettig wonen, samen leven

Met de nieuwe Woonvisie wil de gemeente Epe bijdragen aan een prettig en aantrekkelijk leef- en woonklimaat in de gemeente. Te midden van een sterk veranderende omgeving streeft de gemeente Epe naar kwalitatief passende woningen, een gezonde woningmarkt, vitale gemeenschappen en duurzaam wonen.

De komende jaren wil de gemeente Epe in samenwerking met partners en burgers dan ook werken aan:

  • geschikte woningen die passen bij de inwoners van Epe: hierbij gaat het om toegankelijke woningen en een toegankelijke woonomgeving, vooral voor de groeiende groep senioren;
  • de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad: hierbij gaat het om het behoud en versterken van de kwaliteit van de woonomgeving. Duurzaamheid en levensloopgeschiktheid zijn hierbij belangrijk;
  • een gezonde woningmarkt: in de gemeente Epe worden maximaal 790 woningen toegevoegd in de periode 2010-2019. Het woningbouwprogramma dient aan te sluiten bij de marktvraag (vraagsturing) in combinatie met aandacht voor de toekomstige huishoudensontwikkeling, de differentiatie van de woningvoorraad en de impact van de woningmarktcrisis;
  • de kwaliteit van kernen en gemeenschappen: het voorzieningenniveau in de kernen is van groot belang voor een prettige leefomgeving. Het voorzieningenniveau in de gemeente willen we duurzaam en passend bij de vraag organiseren, ook in de toekomst;
  • duurzaam wonen: hierbij gaat het om de energetische kwaliteit van woningen. Deze wil de gemeente Epe verbeteren door de samenwerking met de woningcorporatie, ontwikkelaars en met de gebruiker zelf aan te gaan.

Uitwerking Woonvisie 2015: nieuwe kaders woningbouwinitiatieven

In de Woonvisie van de gemeente Epe is vastgelegd dat de gemeente Epe actief woningen uit de markt wil halen. Bestaande plannen – ongeacht de status daarvan - die niet van de grond komen, worden teruggehaald. De Woonvisie markeert de start richting eenieder die plannen heeft, waarvan de uitvoering om welke reden dan ook stagneert.

De gemeente Epe wil openingen creëren op de woningbouwmarkt om kansrijke initiatieven te realiseren als daarmee maatschappelijke doeleinden worden nagestreefd. Deze 1e uitwerking van de Woonvisie legt vast op welke wijze de gemeente Epe de regie op de woningbouwcapaciteit wil voeren. Er zijn instrumenten ontwikkeld die hieraan uitvoering geven. Dit is gebeurd op een drietal onderdelen:

  • 1. beleidsmatig;
  • 2. juridisch;
  • 3. procedureel.

Beleidsmatig wordt ingezet op kansrijke initiatieven als daarmee maatschappelijke doeleinden worden nagestreefd. Dit is het geval bij:

  • het tegengaan van leegstand in de kernen;
  • de transitie in de zorg en het demografisch perspectief;
  • de landschappelijke kwaliteit van het buitengebied.

De plancapaciteit is begrensd. Er moeten dus keuzes worden gemaakt voor welke locaties de gemeente Epe kansen wil bieden. Deze worden ingekleurd vanuit twee invalshoeken, te weten ruimtelijke kwaliteit en identiteit en het kunnen oplossen van een maatschappelijk belangrijk knelpunt. Voor de kernen houdt dit in dat een locatie kansrijk is als deze gelegen is:

  • binnen de grenzen van de Structuurvisies centra Epe en Vaassen;
  • binnen de waardevolle en beeldbepalende structuur van de kernen van Emst, Epe, Oene en Vaassen.

Tot slot geldt in dit verband dat onder voorwaarden ook het verevenen van harde plancapaciteit mogelijk is. Voor zowel de kernen als het buitengebied zijn in het beleid aanvullende voorwaarden benoemd. Verder dient er voldoende plancapaciteit te zijn in relatie tot de actuele woningbouwprogrammering.

Juridisch is de gemeentelijke regie op de plancapaciteit gelegen in het actief creëren van voorzienbaarheid met betrekking tot het wegnemen van de plancapaciteit. Er wordt actief gestuurd op het gegeven dat potentiële en bestaande bouwtitels kunnen vervallen. Door een heldere lijn te volgen, gekoppeld aan een transparante communicatie wordt de juridische uitvoerbaarheid van de besluitvorming versterkt en de kans op (plan)schade verminderd, dan wel tenietgedaan.

Procedureel geldt een afwegingskader waarin de stappen staan die moeten worden doorlopen om uiteindelijk het besluit te kunnen nemen om een potentiële of bestaande bouwtitel te kunnen laten vervallen.

3.3.3 Woonagenda 2016-2021

Op 13 oktober 2016 heeft de gemeenteraad van Epe de Woonagenda 2016-2021 vastgesteld. De Woonagenda is een uitwerking van de Woonvisie 2013 en beschrijft concreet waarop de inzet van de gemeente de komende vier jaar gericht is. De Woonagenda:

  • doet uitspraken over de voorraad sociale huurwoningen in de gemeente Epe;
  • neemt als uitgangspunt dat de taakstelling voor het huisvesten van statushouders gehaald wordt en dat daarvoor extra inzet nodig is;
  • gaat in op het wonen voor ouderen en legt daarbij de nadruk op langer zelfstandig wonen;
  • geeft richting aan de huisvesting van jongeren/starters en kleine huishoudens, inclusief statushouders en wil kamerbewoning actief faciliteren;
  • legt het aantal nieuw te bouwen woningen voor de periode 2015-2024 vast op 820 woningen, waardoor extra mogelijkheden ontstaan voor nieuwe woningbouwinitiatieven;
  • geeft de kaders aan voor nieuw te bouwen woningen, dit is verder uitgewerkt in het beleid ‘Nieuwe kaders woningbouwinitiatieven 2016’;
  • merkt leefbaarheid in de wijken als een belangrijk onderdeel van het woonbeleid aan;
  • ziet duurzaamheid als een belangrijk uitgangspunt voor de toekomst en doet daarover een aantal specifieke uitspraken;
  • is de leidraad voor het opstellen van de prestatieafspraken met woningcorporaties.

Het bestemmingsplan sluit aan bij de Woonvisie en Woonagenda. Tot nu toe bestaande bestemmingen zoals 'Wonen - Uit te werken' zijn komen te vervallen, met het oog op de huidige situatie.

3.3.4 Nota Vitale Verblijfsrecreatie

Op 15 september 2016 is door de raad van de gemeente Epe de Nota Vitale Verblijfsrecreatie vastgesteld. In de nota is het gemeentelijk beleid voor de verblijfsrecreatie weergegeven. Met de nota wordt meer ruimte gemaakt voor maatwerk om recreatieve ontwikkeling op parken te versterken. Ook biedt de nota ruimte voor transformatie naar natuur of landbouw, op initiatief van de ondernemer. Het regelen van camperplaatsen wordt aan de markt overgelaten. De ambities van de gemeente Epe komen deels voort uit de nota's 'Epe, natuurlijk anders' en 'Epe, compleet anders'. De beleidsdoelstellingen voor de verblijfsrecreatie zijn onder andere:

  • 1. verhoging van het aantal toeristische overnachtingen, door middel van kwaliteitsimpulsen binnen de voorzieningen;
  • 2. productdifferentiatie en productkwaliteit als uitgangspunt voor het toeristische product in de gemeente Epe;
  • 3. stimuleren van toeristisch overnachtingen, naast het hoofdseizoen, ook in het voor- en naseizoen;
  • 4. zonering als instrument om verblijfsrecreatie in te passen.

3.3.5 Welstandsnota gemeente Epe

De gemeenteraad heeft in zijn vergadering van 11 oktober 2012 de Welstandsnota gemeente Epe vastgesteld. In de Welstandsnota is vastgelegd hoe het welstandstoezicht in de gemeente Epe is geregeld. Tevens geeft deze nota uitgangspunten en criteria voor het welstandsoordeel. De Welstandsnota wil duidelijk maken welk welstandsniveau in de verschillende (deel)gebieden in de gemeente wordt gevoerd en welke criteria bij het beoordelen van de bouwplannen door de Welstandscommissie gelden. Per deelgebied wordt in de welstandsnota aangegeven welke beleidsuitgangspunten gelden en welke beoordelingscriteria (situering, massa en vorm, gevels, kleur- en materiaalgebruik, detaillering) in acht moeten worden genomen.

3.3.6 Gemeentelijk Verkeer en Vervoer Plan (GVVP)

Het vigerende gemeentelijke verkeersplan uit 2009 (GVVP) sluit aan bij het Provinciale Verkeer en Vervoer Plan (PVVP). Grondslag in zowel de gemeentelijke als de provinciale nota is het vergroten van de verkeersveiligheid onder meer door het concept Duurzaam Veilig, educatie en verdere intensivering van de samenwerking met partners. Het PVVP is een uitwerking van het landelijke beleid. Naast de GVVP heeft de gemeente Epe een parkeerbeleidsplan (2009) en een fietsnota (juli 2012).

Het parkeerbeleidsplan richt zich primair op het parkeren in de bebouwde kommen. Er staat beschreven hoe de gemeente de komende jaren met het parkeerbeleid wil omgaan in bestaande situaties en nieuwe uitbreidingsplannen. Het parkeerbeleidsplan is een apart hoofdstuk in het GVVP. De gemeente Epe streeft naar een parkeersituatie met een goede afweging tussen de kwaliteit van de omgeving in algemene zin en de kwantiteit en de kwaliteit van het parkeren als zodanig, waarmee Epe voor zowel bewoners, ondernemers als bezoekers aantrekkelijk is. Bij de kwaliteit in de algemene zin moet worden gedacht aan aspecten als bereikbaarheid, leefbaarheid en duurzaamheid. Bij de kwaliteit en kwantiteit van het parkeren aan respectievelijk de locatie en maatvoering en het aanbod van parkeerplaatsen.

Paragraaf 6.5 van het Parkeerbeleidsplan gaat in op parkeernormen die bij nieuwbouw, herbouw of functiewijziging van toepassing zijn. Er wordt verwezen naar de parkeerkencijfers in de CROW publicatie 317 Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie. Voor Emst en Oene geldt het gebiedstype 'niet-stedelijk'.

In de Fietsnota is het hele fietsnetwerk in verschillende categorieën ingedeeld. In het nieuwe fietsnetwerk wordt aangesloten op de regionale fietsroutes, zodat de aansluiting met de omliggende gemeenten is gewaarborgd. Het regionale fietsnetwerk is vervolgens lokaal verfijnd om ook alle lokaal belangrijke bestemmingen zoals scholen, winkelcentra, sportaccommodaties met de fiets goed te kunnen bereiken. Hierbij is sprake van een sluitend netwerk van fietsroutes, waarbij onderscheid wordt gemaakt in utilitaire (nuttige, noodzakelijke, dagelijkse) en recreatieve fietsroutes. In beide gevallen zijn deze onderverdeeld in primaire en secundaire routes. In de Fietsnota zijn per categorie de voorkeurskenmerken voor de breedte, materiaalgebruik en kleur van het fietspad bepaald en is aangegeven hoe voorrang op het betreffende fietspad is geregeld.

3.3.7 Prostitutiebeleid 2000+

De gemeente Epe heeft haar prostitutiebeleid weergegeven in de op 7 december 2000 door de raad vastgestelde Nota prostitutiebeleid gemeente Epe 'Van regionaal naar lokaal beleid'. Gelijktijdig heeft de gemeenteraad een Verordening tot wijziging van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Epe 1995 vastgesteld. Een ander onderdeel van het vestigingsbeleid ten aanzien van prostitutiebedrijven betreft het ruimtelijk beleid. In het bestemmingsplan Prostitutiebeleid 2000+ is het ruimtelijk beleid voor prostitutiebedrijven vertaald. In de gemeente Epe is één seksinrichting toegestaan. Besloten is de vestiging van een dergelijk bedrijf alleen te bieden in het centrum van Epe.

3.3.8 Erkerregeling in bestemmingsplan Mantelzorg

In 2010 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan Mantelzorg vastgesteld. De gemeenteraad heeft van de gelegenheid gebruikgemaakt in de voorschriften/regels van nader genoemde bestemmingsplannen een zogenaamde erkerregeling op te nemen. Een erker is een uitbouw, dan wel uitgebouwd venster in een gevel van een woonhuis of woongebouw waarvan de hoogte doorgaans de hoogte van de verdiepingsvloer niet te boven gaat. Als gevolg van gebleken behoefte, wordt heden ten dage (met name in het kader van de actualisering van bestemmingsplannen) in de bestemming Tuin een dergelijke regeling opgenomen. Ook in het onderhavige bestemmingsplan Kernen Emst en Oene wordt deze regeling opgenomen.

Hoofdstuk 4 Milieuonderzoek

4.1 Verkeer en infrastructuur

De bestaande infrastructuur wordt in dit plan conform het huidige gebruik van de gronden bestemd. Er hoeft geen aanvullend onderzoek te worden uitgevoerd.

4.2 Bodem

Bij nieuwe ontwikkelingen moet de bodemgesteldheid in kaart worden gebracht. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe functie mag pas worden toegelaten als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.

Hiernaast geldt dat de gemeente Epe bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.

Indien sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.

Dit bestemmingsplan maakt geen of slechts beperkt nieuwe ontwikkelingen mogelijk. De legaal aanwezige functies zijn positief bestemd. Daarom is het niet nodig om voor dit bestemmingsplan onderzoek te doen naar de kwaliteit van de grond en het grondwater.

Conclusie

Vanuit de Wet bodembescherming en een goede ruimtelijke ordening vormt het aspect bodem geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.3 Water

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van het Rijk, provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.

Omgevingsvisie Gelderland

Het waterbeleid van de provincie Gelderland is vastgelegd in de Omgevingsvisie. In de Omgevingsvisie is beschreven welke onderwerpen van provinciaal belang zijn en waarvoor de provincie het tot haar beschikking staande instrumentarium uit de Wro wil inzetten. Voor het plangebied zijn in dit kader geen bijzondere aspecten aan de orde.

Waterplan Epe

Het gemeentelijk beleid ten aanzien van water, zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Epe op 30 juni 2011, is vastgelegd in het Waterplan Epe. Het Waterplan Epe bundelt het bestaande beleid. De bundeling heeft geresulteerd in vier doelstellingen voor de periode tot en met 2015:

  • herstel van beken en sprengen;
  • scheiden van schoon (regen)water en vuil (riool)water;
  • water gebruiken om energie op te wekken;
  • meer samenwerking.

De doelstellingen vloeien voort uit de hoofddoelstelling om een gezond en veerkrachtig watersysteem voor de gemeente te krijgen. Het Waterplan Epe vormt het overkoepelend beleid waarbinnen de gemeente Epe, het Waterschap Vallei en Veluwe en Vitens samenwerken om dit te bereiken.

Watertoets

Met het doorlopen van de digitale watertoets blijkt dat het plan voor het waterschap beperkt van belang is. De motivatie daarvoor is dat plannen zonder (nieuwe) ontwikkelingsmogelijkheden, zoals functiewijzigingen en actualisaties, nauwelijks tot geen effect hebben op de waterhuishouding. Dit betekent dat geen essentieel waterbelang wordt geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief wateradvies geeft. Zie Bijlage 1.

Conclusie

Met betrekking tot het thema water zijn binnen het plangebied geen belemmeringen te verwachten.

4.4 Ecologie

Beleid

In Nederland is er verschillende regelgeving die toeziet op de bescherming van de natuur. De regels zijn gericht op bescherming van een onderdeel uit het milieu of de natuur, zoals op de bescherming van de waterkwaliteit en kwantiteit en voor bepaalde dier- en plantensoorten. De belangrijkste bescherming is neergelegd in de Flora- en faunawet uit 2002 (soortenbescherming), de Natuurbeschermingswet 1998, en de Ecologische Hoofdstructuur (gebiedsbescherming).

Gebiedsbescherming

De Natuurbeschermingswet 1998 richt zich op Natura 2000-gebieden. Natura 2000 bestaat uit een Europees netwerk van belangrijke natuurgebieden.

Het Natuurnetwerk Nederland is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. In de wet heet dit de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter met elkaar verbinden en met het omringende agrarisch gebied. De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een samenhangend netwerk van natuurgebieden met een speciale natuurkwaliteit (doelen). Die structuur, de EHS, moet biodiversiteit en duurzame natuurkwaliteit in Nederland waarborgen. Provincies zijn verantwoordelijk voor de onder andere begrenzing, realisering en bescherming van de EHS. De provincie heeft de EHS vertaald in het Gelders Natuur Netwerk (GNN) en vastgelegd in de provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.

Voor het bestemmingsplan is de Omgevingsverordening maatgevend. Ten opzichte van het voorheen geldende Streekplan is het begrip EHS-natuur vervangen door Gelders Natuur Netwerk (GNN) en de EHS-verweving en verbindingszone heet nu Groene ontwikkelingszone (GO). De Natura 2000-gebieden zijn opgenomen in de GNN.

Het plangebied ligt niet in en grenst niet direct aan een beschermd gebied (Natura 2000 en Gelders Natuur Netwerk).

Soortenbescherming

Soorten en hun directe leefomgeving worden beschermd door de Flora- en faunawet. De Natuurbeschermingswet 1998 draagt zorg voor bescherming van de Natura 2000-gebieden, daarnaast fungeert het beschermingskader van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Indien de kans bestaat dat ruimtelijke ontwikkelingen negatieve effecten hebben op beschermde inheemse flora en fauna, Natura 2000-gebieden of de EHS, dienen dergelijke plannen te worden getoetst aan de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleidskader voor de EHS.

Conclusie

Omdat in voorliggend plan geen sprake is van nieuwe ontwikkelingen en het bestaande groen ter plaatse niet wordt aangetast, kan er geen sprake zijn van negatieve effecten op eventueel voorkomende soorten of natuurgebieden. Noodzaak tot nader ecologisch onderzoek is hier dan ook niet aan de orde. Ook zijn er, bezien vanuit flora en fauna, geen beperkingen voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

4.5.1 Cultuurhistorie

Per 1 januari 2012 geldt de verplichting om aandacht te besteden aan cultuurhistorie in het bestemmingsplan. Door wijziging van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening, dienen cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Mede gelet hierop worden ook uitgangspunten op het gebied van cultuurhistorie benoemd.

Epe, historisch centrum van de Veluwe - Cultuurhistorisch beleid 2010 - 2015

De gemeente heeft ten aanzien van cultuurhistorie op 11 februari 2010 een beleidsnota vastgesteld; Epe, historisch centrum van de Veluwe. In deze nota wordt beschreven hoe de gemeente omgaat met haar ambities met betrekking tot cultuurhistorisch erfgoed en welk beleid daarvoor wordt gevoerd. De uitvoering van het beleid vindt plaats met behulp van instrumenten, zoals een structuurvisie en bestemmingsplannen.

Onder het begrip 'cultuurhistorie' worden de volgende drie werkvelden onderscheiden: 'archeologie', 'bouwhistorie' en 'historische-geografie'. Bij archeologische waarden gaat het om resten van vroegere culturen in de bodem. Soms zijn deze resten zichtbaar (grafheuvels, celtic fields), maar vaak ook onzichtbaar. Bij bouwhistorie gaat het om de gebouwde objecten (kerken, woonhuizen, bruggen), complexen van gebouwen (boerderij en erf, fabrieksterreinen) en structuren. Bij historisch-geografische waarden gaat het om (het ontstaan van) het zichtbare landschap. Dan kan het gaan om gebieden (polders, bossen), structuren (kavelpatronen), lijnen (wegen, wallen) en punten (brinken).
Cultuurhistorie in brede zin, behouden, beschermen, ontwikkelen en beleefbaar maken door beleidsmatige verankering binnen de gemeentelijke organisatie, zijn de belangrijkste uitgangspunten. In het beleidskader is vastgelegd op welke wijze de gemeente invulling geeft aan de wettelijke verplichtingen in het kader van de Wet archeologische monumentenzorg (Wamz).

Het beleid is gericht op het inzetten, het versterken en behouden van de hoge cultuurhistorische waarden en spitst zich toe op de volgende ambities:

  • het cultuurhistorisch erfgoed zichtbaar en beleefbaar maken;
  • implementatie van de Wamz en cultuurhistorie de aandacht geven die het verdient, bijvoorbeeld door het beschermen van historisch geografische aspecten die bestaat uit groene monumenten en waardevolle elementen, patronen en structuren;
  • cultuurhistorie te integreren in de diverse beleidsvelden en de meerwaarde van cultuurhistorie te benutten;
  • cultuurhistorie een volwaardig onderdeel te laten uitmaken van de afwegingen binnen de ruimtelijke ordening.

Ten behoeve van het bestemmingsplan is op basis van een nader onderzoek inzichtelijk gemaakt welke cultuurhistorische kenmerken er in beide kernen aanwezig zijn. Bovendien is een afzonderlijke afweging gemaakt op welke wijze deze cultuurhistorische kenmerken dienen door te werken in het bestemmingsplan. Het onderzoek en de nadere afweging is uitgevoerd met gebruikmaking van het rapport 'Cultuurhistorisch onderzoek gemeente Epe Opdracht A - Bureau- en veldstudie bouwhistorie Gemeente Epe' uit 2009 opgesteld door Bureau Bouwwerk.

De bevindingen uit dit rapport zijn aangehaald. Vervolgens zijn de bevindingen in relatie tot het bestemmingsplan samengevat, gecontroleerd en afgewogen. De aanbevelingen zijn vervolgens verwerkt in dit bestemmingsplan.

Voornoemde notitie is als bijlage 2 bij de toelichting van dit bestemmingsplan gevoegd.

4.5.2 Archeologie

In het kader van dit bestemmingsplan is relevant dat in het beleidskader is vastgelegd dat bij het vaststellen van nieuwe bestemmingsplannen moet worden aangegeven welke archeologische waarden in het geding zijn en op welke wijze daarmee wordt omgegaan. Deze zijn vastgelegd in de Nota Invulling Archeologie Beleid.

In de Nota Invulling Archeologie Beleid is vastgelegd op welke wijze de gemeente invulling geeft aan een verantwoorde omgang met het bodemarchief. De Wamz gaat uit van de noodzaak van archeologisch onderzoek bij ingrepen groter dan 100 m² en dieper dan 0,3 m onder het maaiveld. Gemeenten kunnen van die norm afwijken (zowel naar boven als naar beneden) als daarvoor een deugdelijke motivering wordt aangevoerd. Om hiervoor een grens te bepalen, heeft de gemeente een archeologische verwachtingskaart opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EMOE001KernenEmOe-VBP1_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EMOE001KernenEmOe-VBP1_0009.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EMOE001KernenEmOe-VBP1_0010.png"

Afbeelding 8. Archeologische verwachtingskaart

De norm voor archeologisch onderzoek ligt bij gebieden met een hoge verwachtingswaarde op 1.000 m² en een diepte van 0,5 m onder het maaiveld, voor de gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde ligt de drempel bij 2.500 m² en een diepte van 0,5 m onder het maaiveld. Voor de archeologisch waardevolle gebieden (AMK-terreinen) dient te worden uitgegaan van maatwerk en geldt een norm van 50 m² en een diepte van 0,5 m, omdat de trefkans hier hoog is. Vanwege de grote cultuurhistorische waarde van enken geldt hier een ondergrens van 500 m² en een diepte van 0,5 m. De verwachtingswaarden zijn vertaald in verschillende archeologische dubbelbestemmingen. In de onderstaande tabel zijn deze weergegeven.

Verwachtingswaarde     Dubbelbestemming    
Archeologisch Rijksmonument     Waarde - Archeologie 1    
AMK -terrein     Waarde - Archeologie 2    
Historische kern     Waarde - Archeologie 3    
Enk     Waarde - Archeologie 4    
Hoge archeologische verwachting     Waarde - Archeologie 5    
Middelhoge archeologische verwachting     Waarde - Archeologie 6    

Tabel 2. Verwachtingswaarden

In het plangebied van Emst en Oene zijn de verwachtingswaarden Archeologie 3, 4 en 5 aanwezig. Binnen de kern van Oene is een verwachtingswaarde 'Historische Kern' terug te vinden. Verder is overwegend sprake van Enkgronden (archeologie 4) en ten zuiden van Emst een klein gedeelte Archeologie 5 - Hoge archeologische verwachting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EMOE001KernenEmOe-VBP1_0011.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EMOE001KernenEmOe-VBP1_0012.png"

Afbeelding 9. Dubbelbestemmingen

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bevat een concrete regeling (dubbelbestemmingen) ten behoeve van de bescherming van (potentiële) archeologische waarden. Voor het plangebied zijn namelijk de volgende dubbelbestemmingen opgenomen: Waarde - Archeologie 3, Waarde - Archeologie 4 en Waarde - Archeologie 5.

Conclusie

Dit bestemmingsplan heeft een behoudend karakter waarbij actualisering op basis van huidig gebruik centraal staat. Er hoeft dan ook niet te worden getoetst aan de hand van archeologisch onderzoek.

4.6 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Milieuzonering is het aanbrengen van voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar en is vooral bedoeld voor scheiding bij nieuwe ontwikkelingen. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is.

Het plangebied is te onderscheiden in een gebiedstype rustig gebied of rustige woonwijk met weinig verkeer en gemengd gebied (langs doorgaande wegen). In het laatste geval mag een afstandscorrectie op de richtafstand worden toegepast. De gemengde gebieden, de dorpskernen, hebben een gemengde bestemming. Het uitgangspunt voor de gemengde bestemming zijn bedrijven die horen bij categorie 1 en 2 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten.

De uitgave Bedrijven en milieuzonering geeft bij het type bedrijven uit categorie 1 en 2 een gecorrigeerde richtafstand tot gevoelige functies van respectievelijk 0 en 10 meter. Categorie 2 bedrijven met een richtafstand van 30 meter voor gevaar zijn niet toegelaten. Voor dit aspect mag namelijk niet worden gecorrigeerd.

Zoals eerder gesteld geldt het principe van de richtafstanden vooral voor nieuwe situaties. Onderhavig plan maakt geen nieuwe functies mogelijk, maar legt de bestaande situatie vast. Het kan zijn dat er zich bepaalde milieugevoelige functies bevinden binnen de (gecorrigeerde) richtafstand van een milieubelastende functie in maximaal milieucategorie 2. Dit is al in het vigerende bestemmingsplan als zodanig bestemd en gaat om een reeds vergunde situatie. In het milieuspoor gelden dan al regels om een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat te voorkomen.

Binnen de gemengde zone bevinden zich in Oene twee objecten/bedrijven die zich in categorie 3.1 bevinden. Dit is de sporthal aan de Dorpstraat 5 en het loonbedrijf aan de Horthoekerweg. Deze bestemmingen krijgen een specifieke aanduiding.

Conclusie

Vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt milieuzonering geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.7 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (ofwel één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.


Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.


Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.


Beleidsvisie externe veiligheid

In september 2013 is de Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze visie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan indien het gaat op een verplaatsing van een bestaande risicobron naar een bedrijventerrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.

In de visie is tevens vastgelegd dat wanneer bijzonder kwetsbare objecten (objecten met verminderd zelfredzame personen zoals scholen en zorginstellingen) mogelijk worden gemaakt binnen het invloedsgebied van een risicobron, de besluitvorming op dit punt expliciet bij de gemeenteraad en het college van B&W wordt voorgelegd.


Onderzoeksresultaten

Afbeelding 10 geeft een overzicht van de risicobronnen binnen en nabij het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EMOE001KernenEmOe-VBP1_0013.png"

Afbeelding 10. Overzicht risicobronnen binnen/nabij planlocatie


Binnen/nabij het plangebied is één (geprojecteerde) stationaire risicobron gelegen. Dit betreft de gasflessenopslag G.W. Tellegen. Het bedrijf heeft een plaatsgebonden risicocontour 10-6 van 22 meter. Binnen deze zone zijn geen kwetsbare objecten gelegen. Nieuwe kwetsbare objecten worden in de regels van het bestemmingsplan uitgesloten binnen de risicocontour. De gasflessenopslag valt niet onder het Bevi, waardoor verdere toetsing achterwege kan worden gelaten. Er zijn geen (geprojecteerde) mobiele risicobronnen gelegen. Vanuit het aspect externe veiligheid (plaatsgebonden risico en groepsrisico) zijn er geen belemmeringen voor het bestemmingsplan kernen Emst en Oene.

Conclusie

Voorheen was het bedrijf Tellegen’s Exploitatie Maatschappij (TEM) gevestigd aan de Kerkhofweg 23 te Emst. Dit bedrijf handelde in industriële gassen en propaangassen. Dit bedrijf is echter niet meer aanwezig waardoor het opnemen van een risicocontour in het bestemmingsplan niet nodig is. Er zijn geen bedrijven waarvoor in het kader van het Bevi nadere eisen worden gesteld.

4.8 Planologisch relevante leidingen

Er zijn in het plangebied geen planologisch relevante leidingen aanwezig. Dit onderdeel staat de uitvoering van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

4.9 Geluidshinder

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening dient te worden gehouden: wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai. Het plangebied ligt binnen de invloedssfeer van diverse wegen. Artikel 76 Wgh verplicht ertoe bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone ter zake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wet geluidhinder in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van een dergelijk bestemmingsplan moet (opnieuw) akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting. Hetzelfde geldt bij de projectie van een nieuwe weg of spoorlijn of een nieuw industrieterrein. Ook dan moet toetsing aan de Wet geluidhinder plaatsvinden. In casu is geen sprake van een nieuwe situatie en daarmee is onderzoek en toetsing niet nodig.

Conclusie

Zowel vanuit de Wet geluidhinder als vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt geluid geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.10 Luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit. Daarin zijn onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio’s om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen.

Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio’s waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Projecten die ‘niet in betekenende mate’ (nibm) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel te worden getoetst aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB nibm gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof. Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 ug/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (onder andere woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling nibm.

Met dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen of uitbreidingen mogelijk gemaakt die leiden tot een verbetering of verslechtering van de luchtkwaliteit. Het bestemmingsplan is hier beheersgericht en leidt hierdoor niet tot een wijziging van de verkeersaantrekkende werking.

Conclusie

Zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.11 Noodzaak voortoets, passende beoordeling en planMER

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Het bestemmingsplan bevat geen ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden waarbij een van voornoemde drempelwaarden wordt overschreden. De conclusie is dan ook dat de voorgenomen ontwikkeling, in casu de planologische actualisering van bestaande dorpskernen, geen belangrijke nadelige milieugevolgen zal hebben en dat wat betreft de toets aan dit onderdeel van de Wet milieubeheer ruimschoots wordt voldaan aan de vigerende wet- en regelgeving.

Er dient evenwel niet alleen een kwantitatieve toets plaats te vinden, maar ook een kwalitatieve toets. Ook dient te worden onderzocht in hoeverre het plan mogelijkheden biedt voor activiteiten, waarvan op voorhand niet met zekerheid is vast te stellen dat deze geen significant negatieve effecten kunnen veroorzaken op Natura 2000-gebieden. Als significant negatieve effecten niet op voorhand kunnen worden uitgesloten, dient op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) een passende beoordeling te worden opgesteld in het kader van het op te stellen planMER (artikel 7.2a Wet milieubeheer).

In het plangebied, kern Oene, komen een agrarisch bedrijf en een manege voor. In beide bedrijven worden dieren gehouden. In het kader van deze actualiseringsplicht is daarom onderzocht in hoeverre deze bedrijven ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden krijgen waarvan op voorhand niet kan worden uitgesloten dat geen sprake is van een negatief significant effect op het dichtstbijzijnd gelegen Natura 2000-gebied. Om deze reden is een zogenoemde Voortoets Risicoanalyse uitgevoerd. In een memo is deze risicoanalyse toegelicht en zijn mogelijkheden opgenomen om de bedrijven te regelen in het bestemmingsplan. De uitkomst van deze analyse is dat een negatief effect niet is uitgesloten. Gelet op deze conclusie is besloten in het bestemmingsplan voor beide bedrijven een specifieke regeling op te nemen ten einde te voorkomen dat negatieve effecten kunnen ontstaan.

Over de uitkomsten van de risicoanalyse en de voorgestelde stikstofbepaling is met de eigenaren van de manege en het agrarische bedrijf ook overleg gevoerd. Naar aanleiding van het overleg is besloten de voorgestelde regeling in het bestemmingsplan te handhaven. De reacties in het kader van de procedure voor dit bestemmingsplan kunnen aanleiding geven de voorgestelde regeling nog aan te passen.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan Emst en Oene bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. De verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.

In de aanloop naar de actualisering van beide bestemmingsplannen is gekeken naar de mogelijkheden om het nieuwe bestemmingsplan te voorzien van meer flexibiliteitsmogelijkheden. In beide kernen komen echte woongebieden voor, maar ook gebieden waar verschillende functies zich met elkaar hebben gemengd.

In woongebieden staat een goed woonklimaat voorop. Een goede regeling van de bestaande bebouwing en het gebruik is voor deze gebieden een voorwaarde. Vraag naar flexibele regelgeving speelt in deze gebieden niet of nauwelijks.

In het centrum van Emst en (in iets mindere mate) van Oene komen verschillende gebruiksfuncties voor. Door flexibele regels in het bestemmingsplan op te nemen, kan snel en effectief worden gereageerd op nieuwe ontwikkelingen. Het gaat in het bijzonder om voldoende flexibiliteit voor bedrijven en voor functies, zoals winkels en horeca. In veel kernen is sprake van of dreigt leegstand. Meer flexibiliteit in deze gebieden biedt ondernemers meer mogelijkheden snel op marktontwikkelingen in te spelen. Op deze wijze kan worden voorkomen dat een ondernemer (te) lang moet wachten voor aan zijn plan medewerking kan worden verleend. Op deze wijze wenst de gemeente bij te dragen aan het behoud van de bestaande voorzieningenstructuur en met name het kernwinkelgebied te versterken. In het hart van de dorpskern ligt daarom de nadruk op detailhandel en bedrijven met de nadruk op dienstverlenende bedrijven en (met name) ondersteunende horeca. Voor beide gebieden is om deze reden gekozen voor een bestemming 'Gemengd'.

Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012)

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten te digitaliseren. Volgens het Besluit ruimtelijke ordening is het verplicht dat een nieuw bestemmingsplan in digitale vorm wordt vastgesteld. Dit moet gebeuren volgens de RO-standaarden, RO-standaarden en regels 2012. Voor het digitaliseren c.q. standaardiseren van bestemmingsplannen is de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) ontwikkeld.
Ook moet van het plan een analoge versie worden vastgesteld. Van een bestemmingsplan is dus altijd een digitale en een analoge (papieren) (verschijnings)vorm. Deze zijn beide rechtsgeldig. Bij onduidelijkheid of een tegenstrijdigheid is de digitale weergave van doorslaggevende betekenis.

Onder vorige wetten werden bijna geen bepalingen gesteld over de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan. Hierdoor zijn in de praktijk zeer verschillende bestemmingsplannen ontstaan. Dit terwijl leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker van het bestemmingsplan van groot gewicht zijn. Daarnaast is de vergelijkbaarheid van ruimtelijke plannen van groot belang voor degenen die deze plannen in grotere samenhang wensen te bezien. SVBP 2012 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Zo zijn bijvoorbeeld de bestemmingen en begripsbepalingen in alfabetische volgorde opgenomen en vloeit de naam van een bestemming voort uit een standaardlijst, waaruit ingevolge de SVBP 2012 dient te worden gekozen. Kenmerk van de bestemmingen is dat het gehele plangebied ermee (vlaksgewijs) is bedekt. Een bestemmingsplan kan ook dubbelbestemmingen bevatten. Deze overlappen bestemmingen en geven eigen regels, waarbij sprake is van een rangorde tussen de bestemmingen en de dubbelbestemmingen. De dubbelbestemmingen hoeven het gehele plangebied niet te bedekken.

Aanduidingen (functieaanduiding of gebiedsaanduiding) worden gebruikt om bepaalde zaken binnen een bestemming of dubbelbestemming nader of specifieker te regelen. Het gaat hierbij om specificaties met betrekking tot het gebruik of de bouwmogelijkheden. De aanduidingen hebben daardoor juridische betekenis en komen ook altijd in de regels van het bestemmingsplan voor.

De SVBP 2012 voorziet overigens uitsluitend in een systematische wijze van bestemmen en er wordt uitdrukkelijk op gewezen dat de standaarden geen betrekking hebben op de inhoud van een bestemmingsplan. Wel kent het SVBP 2012 een aantal onderdelen die verplicht moeten worden overgenomen in een bestemmingsplan, zoals de wijze van meten.

Verbeelding

Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover deze daaraan in de regels wordt gegeven. Een aantal aanduidingen heeft juridisch gezien geen enkele betekenis en is uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van die kaart (bijvoorbeeld kadastrale lijnen, topografische symbolen en huisnummers).

De regels

De regels zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:

  • hoofdstuk 1 (inleidende regels), met daarin een omschrijving van de begrippen die in de regels worden gebruikt (artikel 1) en regels met betrekking tot de wijze van meten die van belang zijn voor de toepassing en interpretatie van de regels in de overige hoofdstukken (artikel 2);
  • hoofdstuk 2 (bestemmingsregels), met per bestemming een bestemmingsomschrijving, bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijkingsbevoegdheden en eventueel bepalingen omtrent een omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden;
  • hoofdstuk 3 (algemene regels), waarin een anti-dubbeltelbepaling en algemeen geldende bouw- en gebruiksregels, afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen;
  • hoofdstuk 4 (overgangs- en slotregels), waarin een aantal gebruikelijke slotbepalingen, waaronder het overgangsrecht en de slotregel, zijn opgenomen.

5.2 Bestemmingsregels

In het navolgende zijn een aantal bestemmingen binnen het plangebied nader toegelicht.

Bestemming Agrarisch

In de regels is aangesloten bij de bestemming Agrarisch uit het bestemmingsplan Buitengebied Epe.

Bestemming Bedrijf

In de bestemming Bedrijf zijn de bestaande bedrijven bestemd. De bedrijven zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - huidige bedrijfsactiviteit toegestaan'. Vervolgens is in bijlage 2 van de regels opgenomen welke bedrijfsactiviteiten op de afzonderlijke adressen zijn toegestaan.

Bestemming Detailhandel

De winkels die geen onderdeel uitmaken van de bestemming 'Gemengd' zijn voorzien van de bestemming Detailhandel. De bestaande woningen boven de winkels zijn binnen deze bestemming toegestaan.

Bestemming Gemengd

Met de bestemming 'Gemengd' worden de functies dienstverlening, horecabedrijven van categorieën 1 en 2 uit de lijst van horecabedrijven, detailhandel en bedrijfsactiviteiten uit categorieën 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten onderling uitwisselbaar. Op de gronden die liggen in de gebiedstype rustige woonwijk als bedoeld in de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' zijn bedrijfsactiviteiten uit categorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten niet toegestaan. In paragraaf 5.1 Algemeen is gemotiveerd waarom voor deze regeling is gekozen.

Naast voornoemde functies komen burgerwoningen voor en bedrijfsfuncties als een landbouwmechanisatiebedrijf en een verkooppunt voor motorbrandstoffen. Deze functies zijn in de bestemming 'Gemengd' voorzien van een nadere aanduiding. De gemeente acht het niet wenselijk dat deze functies uitwisselbaar zijn met de functies dienstverlening, horeca, bedrijfsactiviteiten en detailhandel om te voorkomen dat nieuwe woningen tussen de winkels en restaurants worden gerealiseerd.

Deze bestemming kent ook een specifieke regeling voor het bouwen van aan-/uitbouw en/of bijgebouwen ten behoeve van grondgebonden woningen. Deze regeling is identiek aan de regeling zoals deze is toegelicht onder het kopje 'Wonen'. Gemakshalve wordt voor een toelichting op deze regeling naar deze tekst verwezen.

Bestemming Maatschappelijk

Bijzondere functies binnen deze bestemming, zoals de begraafplaats en de schietbaan, zijn nader aangeduid met een aanduiding. Daarnaast vallen voorzieningen als kerkgebouwen, scholen en het Kulturhus in Oene hieronder.

Bestemmingen Sport en Sport-Manege

Binnen de bestemming Sport zijn sportvoorzieningen toegestaan. Voor de manege is een maatbestemming opgenomen. De voorzieningen van de manege wijken sterk af ten opzichte van de overige sportvoorzieningen binnen het plangebied.

Bestemming Tuin

Voor de voorgevels van de woningen is de bestemming Tuin opgenomen. Binnen deze bestemming is het bouwen van gebouwen niet toegestaan.

Bestemming Verkeer

Deze bestemming heeft betrekking op de in het plangebied voorkomende, dan wel daarvoor aangewezen verblijfs- en verkeersvoorzieningen.

Bestemming Wonen

De woningen in het plangebied zijn bestemd tot 'Wonen'. Als uitgangspunt geldt dat in elk bouwvlak één hoofdgebouw (de woning) is toegestaan. Daar waar in het bouwvlak de aanduiding 'maximum aantal aaneen te bouwen woningen' staat vermeld geldt het aangegeven maximum en de regel dat uitsluitend rijenwoningen zijn toegestaan. Op de locaties waar in het bouwvlak de aanduiding 'maximum aantal woningen' staat vermeld, geldt het aangegeven maximum en de regel dat uitsluitend rijenwoningen en bestaande (half-) vrijstaande woningen zijn toegestaan.

Aanwezige nevenactiviteiten binnen het plangebied zijn nader aangeduid met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - nevenactiviteit toegestaan'. Ook bieden de regels mogelijkheden voor aan huis verbonden beroepen. De bouwmogelijkheden binnen de bestemming zijn afgestemd op de vigerende rechten van de eigenaren.

Op grond van de zogenoemde kruimelgevallenregeling zijn er onder voorwaarden bij woningen ruimere bouwmogelijkheden mogelijk. In het bestemmingsplan Kern Emst van maart 2007 en het bestemmingsplan Kern Oene van december 2006 zijn de bouwvlakken veelal strak om de woning gelegd. Om toepassing te kunnen geven aan voornoemde beleidsregel zijn, daar waar mogelijk, de bouwvlakken met een diepte van 15 meter verruimd.

Deze keuze volgt uit het in werking treden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op 1 oktober 2010. In artikel 2.12 van de Wabo is geregeld dat voor een activiteit als bedoeld in 2.1, eerste lid onder c (een activiteit in strijd met het bestemmingsplan) slechts een omgevingsvergunning kan worden verleend met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijzing in bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen. Dat laatste heeft uitwerking gevonden in artikel 4 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) en wordt ook wel de 'planologische kruimelregeling' genoemd. Een omgevingsvergunning voor bovenbedoelde activiteiten kan worden verleend en dat houdt in dat sprake is van een (discretionaire) bevoegdheid en geen plicht. Burgemeester en wethouders kunnen dan ten aanzien van de uitoefening van die bevoegdheid beleidsregels vaststellen. De gemeente Epe heeft sinds 2011 beleid over de toepassing van de 'planologische kruimelregeling', laatst gewijzigd in 2014. De ruimere bouwmogelijkheden bij woningen vloeien dus voort uit deze regeling. Bij het verleggen van de bouwvlakken is gekeken naar mogelijke milieutechnische belemmeringen. Zie de afbeeldingen die als bijlage bij de Nota Inspraak en overleg zijn gevoegd. Daar waar geen milieutechnische belemmeringen aanwezig zijn, zijn de bouwvlakken van de bestemmingen Wonen verruimd naar 15 meter.

Voorts kent deze bestemming ook een specifieke regeling voor het bouwen van aan-/uitbouw en/of bijgebouwen ten behoeve van grondgebonden woningen. De toegestane oppervlakte aan aan-, uit- en/of bijgebouwen is namelijk afhankelijk gemaakt van de omvang van het bouwperceel. Hoe groter het bouwperceel hoe ruimer de mogelijkheden voor aan-/uitbouw en/of bijgebouwen. In de definities is het begrip 'bouwperceel' daarbij gedefinieerd als 'een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten'. In deze bestemming betreft het in alle gevallen het hoofdgebouw c.q. de grondgebonden woning met de bijhorende aan-, uit- en bijgebouwen.

Ter verduidelijking is hieronder met behulp van een tweetal kaartjes verduidelijkt wat onder het begrip bouwperceel en bouwvlak wordt verstaan. Het voorbeeld betreft de bestemming 'Wonen'. De regeling is niet alleen van toepassing op deze bestemming, maar ook op de bestemming 'Gemengd'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EMOE001KernenEmOe-VBP1_0014.png"

Afbeelding 11. Blouwvlak

In afbeelding 11 is de bestemming 'Wonen' geel weergegeven. Het hoofdgebouw mag alleen in het bouwvlak worden gebouwd. Het bouwvlak is met een zwarte contourlijn aangegeven. In afbeelding 11 staan vier hoofdgebouwen, dat wil zeggen vier woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EMOE001KernenEmOe-VBP1_0015.png"

Afbeelding 12. Blouwvlak en bouwperceel

In afbeelding 12 is naast het bouwvlak tevens het bouwperceel met een rode stippellijn aangeduid. In onderstaande tabel is aangegeven hoeveel m2 aan aan-, uit- of bijgebouwen bij het hoofdgebouw is toegestaan. Door de omvang van het bouwperceel op te meten wordt bepaald hoeveel m2 er aan aan-, uit- of bijgebouwen op het perceel is toegestaan.

De gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een woning mag, afhankelijk van de grote van het bouwperceel niet meer bedragen dan hierna is aangegeven:

 

Omvang bouwperceel   Toegestane oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen  
tot 300 m2   60 m2  
van 300 m2 tot 500 m2   80 m2  
van 500 m2 tot 750 m2   90 m2  
van 750 m2 tot 1.000 m2   100 m2  
van 1.000 m2 en meer   150 m2  

Tabel 3. Toegestane oppervlakte

Overigens gelden er bij de toepassing van de regel nog wel enkele bepalingen.

Bestemming Wonen - Uit te werken

Voor een perceel in Oene aan de Kerkweg is op verzoek van de eigenaar de geldende bestemming Wonen - uit te werken overgenomen uit het bestemmingsplan Kern Oene. Op basis daarvan kan d.m.v. een uitwerking één woning worden gebouwd.

Bestemmingen Waarde - Archeologie-3, Waarde - Archeologie-4 en Waarde - Archeologie-5

Deze dubbelbestemmingen zijn van toepassing vanwege de archeologische verwachtingswaarden in het plangebied.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Voorliggend bestemmingsplan heeft met name een beheersfunctie en daarmee een conserverend karakter. Dit betekent dat ter plaatse de bestaande ruimtelijke en functionele situatie is vastgelegd en wordt behouden. Grootschalige ontwikkelingen worden niet mogelijk gemaakt. De mogelijke kosten hebben uitsluitend betrekking op plankosten. Hiervoor staan fondsen uit de algemene middelen ter beschikking. De economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is daarmee gewaarborgd.

6.2 Handhaafbaarheid

Het opstellen van één eenduidig bestemmingsplan met voor iedereen dezelfde (on)mogelijkheden maakt handhaving makkelijker; de rechtsgelijkheid is op deze manier goed verzorgd.

De regels die voor het plangebied zijn opgesteld, zijn flexibel en ruim waar mogelijk en zijn waar nodig stringent en strak gesteld. Bij de opzet van deze beheersregels is een motivering opgenomen die in de dagelijkse praktijk goed kan worden gecommuniceerd.

6.3 Inspraak

Overeenkomstig het in de gemeentelijke inspraakverordening bepaalde, heeft het voorontwerpbestemmingsplan 'kernen Emst en Oene' van 14 september tot 27 oktober 2016 (zes weken) voor een ieder ter inzage gelegen bij de Publiekswinkel in het gemeentehuis te Epe. Ook is het plan vanaf 14 september 2016 via www.ruimtelijkeplannen.nl in te zien geweest. Bekendmaking hiervan heeft plaatsgevonden in de Gemeentewijzer van het Veluws Nieuws en op de gemeentelijke website. Tijdens deze termijn konden ingezetenen en belanghebbenden schriftelijk of mondeling een inspraakreactie geven. De stukken waren ook raadpleegbaar op de gemeentelijke website www.epe.nl.
Op woensdag 28 september 2016 van 18.00 tot 20.00 uur is in het gemeentehuis te Epe een inloopbijeenkomst gehouden. Tijdens deze bijeenkomst werd eenieder in de gelegenheid gesteld het voorontwerp bestemmingsplan te komen inzien en vragen te stellen aan de medewerkers.
Gedurende voornoemde periode zijn zes inspraakreacties ingediend. Deze reacties zijn binnen de gestelde termijn ingediend. Buiten de termijn zijn twee reacties ontvangen. Gelet op de fase van de planvorming (voorbereiding) zijn ook deze reacties als inspraakreactie opgenomen.
In een afzonderlijke 'Nota inspraak en overleg bestemmingsplan kernen Emst en Oene' zijn de inspraakreacties samengevat en voorzien van een gemeentelijk antwoord. De nota is als een afzonderlijke bijlage bij deze toelichting gevoegd.

6.4 Overleg

Gelijk met het vrijgeven van het voorontwerpbestemmingsplan voor de inspraak is het plan aan een aantal instanties toegezonden in het kader van het overleg. Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met betrokken instanties, zoals het waterschap en diensten van Rijk en provincie, die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Het voorontwerp bestemmingsplan is verstuurd naar het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I), provincie Gelderland, waterschap Vallei en Veluwe, Rijkswaterstaat Oost Nederland en Dienst Vastgoed Ministerie van Defensie. Er zijn vier overlegreacties ingediend. De ingekomen overlegreacties zijn in hoofdstuk 3 samengevat en voorzien van een gemeentelijke reactie in de 'Nota inspraak en overleg bestemmingsplan kernen Emst en Oene'. De nota is als een afzonderlijke bijlage bij deze toelichting gevoegd.

6.5 Ambtshalve wijzigingen

De gemeente heeft de mogelijkheid om na de inspraakperiode zogenoemde ambtshalve wijzigingen door te voeren in het bestemmingsplan. Dit betreft ondergeschikte wijzigingen ter verbetering van het plan, die geen directe invloed hebben op de aard van het plan. In hoofdstuk 4 van de 'Nota inspraak en overleg bestemmingsplan kernen Emst en Oene' is voor de volledigheid een overzicht gegeven van de ambtshalve wijzigingen die worden doorgevoerd, voorzien van een korte uitleg over de noodzaak van de wijziging. De nota is als een afzonderlijke bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd en één los blad Aanvulling ambtshalve wijzigingen in ontwerp met enkele nagekomen ambtshalve opmerkingen.

6.6 Zienswijzen

Het ontwerpbesluit met het daarbij behorende ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 22 februari 2017 gedurende zes weken ter inzage gelegen bij de Publiekswinkel in het gemeentehuis te Epe. Ook was het plan vanaf 22 februari 2017 via www.ruimtelijkeplannen.nl in te zien. Gedurende deze termijn zijn acht schriftelijke en twee mondelinge zienswijzen ingediend. Alle ingediende zienswijzen zijn ontvankelijk. In Bijlage 6 is een verslag van de ontvangen zienswijzen en de reactie daarop opgenomen.

In afwijking van de onder zienswijze 5 in de Zienswijzennota opgenomen reactie heeft de gemeenteraad besloten tegemoet te komen aan de zienswijze, waardoor de voorgestelde bestemming 'Agrarisch' komt te vervallen en conform de regeling in het bestemmingsplan 'Kern Oene' de planologische mogelijkheid aanwezig blijft op het perceel thans kadastraal bekend gemeente Epe en Oene, sectie E, nr 2003, plaatselijk bekend Kerkweg ong. Oene, een woning met een praktijkpand te kunnen realiseren overeenkomstig de regels uit het vigerend bestemmingsplan waar het perceel een 'Wonen - Uit te werken' bestemming heeft.