Plan: | Functieverandering Heemhoeveweg 2 Emst |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0232.BG062Heemhoevew2-VBP1 |
In 2017 is er voor de percelen Heemhoeveweg 2 en Laarstraat 27 in Emst een principe verzoek ingediend namens Maitreya Instituut voor het omzetten van de huidige maatschappelijke bestemming naar een woonbestemming. Daarbij wordt de huidige bedrijfswoning omgezet in een woonbestemming en wordt daarnaast, in ruil voor de sloop van alle overige opstallen, één nieuwe woning gerealiseerd.
Het college van de gemeente Epe heeft het initiatief beoordeeld en op 17 juli 2017 hebben besloten om hier in principe mee in te stemmen, onder een aantal voorwaarden.
Randvoorwaarden
De basis van het initiatief ligt in het gemeentelijk beleid ten aanzien van functieverandering van potentieel hinderlijke situaties in het buitengebied. Voorwaarde om hieraan mee te werken is dat er sprake is van een aanzienlijke kwaliteitsverbetering. Dit is dan ook terug te vinden in de randvoorwaarden. Daarnaast is het van belang dat de locatie ligt binnen de zogenoemde Groene Ontwikkelingszone. Hierbinnen zijn kleinschalige ontwikkelingen mogelijk, mits in het bestemmingsplan wordt aangetoond dat de kernkwaliteiten van het betreffende gebied, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo substantieel worden versterkt. Dit uitgangspunt vormt dan ook de tweede pijler van de gestelde randvoorwaarden. Samengevat zijn de randvoorwaarden:
Het plangebied is ten westen van de Eperweg gelegen, de verbindingsweg tussen Epe en Emst.
Globale ligging plangebied (bron: www.pdok.nl)
Het plangebied is een bosperceel met een grootte van 5 hectare, gelegen tussen de Laarstraat en de Heemhoeveweg te Emst. Centraal in het gebied liggen de verblijfsaccommodatie en de bedrijfswoning van het boeddhistisch centrum. Dit centrumgebied, herkenbaar als een open gebied in het omringende bos, beslaat circa 13.000 m² .
Ligging plangebied (bron: www.pdok.nl)
Kadastrale gegevens
Het plangebied is een gedeelte van het perceel, dat kadastraal bekend is:
Kadastrale gemeente : Epe en Oene
Sectie : O
Kadastrale nummer : 2496
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de gewenste ontwikkelingen mogelijk. Het bestemmingsplan heeft betrekking op het gehele kadastrale perceel.
Het bestemmingsplan Functieverandering Heemhoeveweg 2 Emst bestaat uit de volgende stukken:
Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten samen "gelezen" worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Het plangebied is gelegen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Epe', deels onherroepelijk in werking (vastgesteld 23 maart 2017).
Voor het plangebied geldt de enkelbestemming : 'Maatschappelijk' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 5' en 'Waarde - Archeologie 6'. Het maximum bebouwd oppervlak bedraagt 1.700 m2 (exclusief bedrijfswoning en de daarbij behorende bijgebouwen). De maximum goothoogte en maximum bouwhoogte bedraagt respectievelijk 3,5 meter en 12 meter. Tevens heeft het perceel de gebiedsaanduidingen 'overige zone - groene ontwikkelingszone' en 'overige zone - gelders natuurnetwerk'.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
De gewenste ontwikkelingen passen niet binnen dit vigerende bestemmingsplan.
In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op het relevante ruimtelijk beleid. De bestaande situatie en de gewenste ontwikkeling op de planlocatie wordt beschreven in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op milieu- en omgevingsaspecten die relevant zijn voor dit plan. Een beschouwing van de juridische aspecten, de economische uitvoerbaarheid, alsmede de resultaten van het gevoerde overleg zijn opgenomen in de hoofdstukken 5, 6 en 7. In de Bijlagen zijn alle onderzoeksrapporten en overige relevante bij dit plan behorende stukken opgenomen.
Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, alsmede in de verschillende structuurvisies. Een "doorzetting" van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende provinciale en gemeentelijke uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Epe is dit het geval. Het beleid zoals dat door de hogere overheden wordt voorgestaan, is veelal van een andere schaal en aard dan de schaal die noodzakelijk is voor het opstellen van een (kleinschalig) bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk wordt dan ook uitsluitend ingegaan op de voor de ontwikkeling van het plangebied relevante beleid.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. Daarmee is de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid.
Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR 3 Rijksdoelen geformuleerd:
De concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
De bereikbaarheid verbeteren;
Zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Wel zijn er 13 nationale belangen opgenomen in de SVIR, die nader zijn uitgewerkt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.
Een van deze nationale belangen betreft de ladder van duurzame verstedelijking. In paragraaf 2.1.5 is dit onderdeel van het rijksbeleid nader uitgewerkt.
De functieverandering van Heemhoeveweg 2 in Emst die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt past binnen de doelstellingen van het Rijk en doet op geen enkele wijze afbreuk aan het ruimtelijk beleid zoals beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen.
Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.
Het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 (d.d. december 2015) geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationaal waterbeleid in de planperiode 2016 – 2021 met een vooruitblik richting 2050. In het plan wordt proactief ingespeeld op de verwachte klimaatveranderingen op de lange termijn om overstromingen te voorkomen. Binnen de planperiode gaan realistische maatregelen in uitvoering die een antwoord bieden op de opgaven voor de korte termijn en voldoende mogelijkheden open te laten om op langere termijn verdere stappen te zetten. Op deze manier wordt aangesloten bij de resultaten van het Deltaprogramma.
Met dit waterplan wordt een ambitieuze stap gezet in het robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem in Nederland, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte, het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. Het is de bedoeling dat andere overheden zoals het waterschap het Nationaal Waterplan vertalen in hun beleidsplannen.
De kern van het Waterbeleid 21e eeuw is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Het water de ruimte geven betekent dat in het landschap en in de stad ruimte gemaakt wordt om water op te slaan. Daarmee worden problemen in andere, lager gelegen gebieden voorkomen.
Het Waterbeleid 21e eeuw breekt met de traditie van zoveel mogelijk pompen en zo snel mogelijk lozen. De waterbeheerders hebben samen gekozen voor een drietrapsstrategie, die uitgaat van het principe dat een overvloed aan water wordt opgevangen waar deze ontstaat. Dat betekent dat het water niet meer zo snel mogelijk afgevoerd wordt, maar dat het water zolang mogelijk wordt vastgehouden onder andere in de bodem. Is vasthouden niet meer mogelijk, dan bergen de waterbeheerders het in gebieden die daarvoor zijn uitgekozen. Door het water zo lang mogelijk vast te houden wordt tevens verdroging voorkomen De strategie vasthouden, bergen, afvoeren betekent ook dat het water meer dan nu de kans krijgt om langzaam in de grond te zakken. Zo bestrijden we het watertekort. Pas als het niet anders kan, wordt het water afgevoerd.
In het kader van het actualiseren van bestemmingsplannen betekent dit dat het aanbeveling verdient om ook in het bestaand stedelijk gebied ruimte te reserveren voor waterberging; bijvoorbeeld door deze mogelijkheid toe te voegen aan een bestemming 'Groen'.
Op 1 oktober 2012 is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder voor duurzame verstedelijking is opgezet met als primair doel het tot stand brengen van een goede ruimtelijke ordening, door middel van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Concreet houdt dit in dat de ladder als ondersteuning dient voor decentrale overheden (provincies en gemeenten) bij de vraaggerichte programmering van hun grondgebied. Hierdoor kan er een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming plaatsvinden bij ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Daarbij mogen dus enkel criteria een rol spelen die ruimtelijk relevant zijn.
De juridische grondslag van de ladder voor duurzame verstedelijking ligt in het Bro (artikel 3.1.6 lid 2), beleidsmatig is de ladder geïntroduceerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De ladder is daarmee kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden, zoals de gemeentelijke bestemmingsplannen en de provinciale inpassingsplannen. Voorheen bestond de ladder uit drie treden die doorlopen moesten worden ter verantwoording van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, maar per 1 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen van kracht geworden. Eén van de belangrijkste is dat de drie treden worden losgelaten. Feitelijk is er nog maar één trede: "er dient gemotiveerd worden dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte." Het betreft ontwikkelingen zowel binnen als buiten stedelijk gebied. Het realiseren van een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied moet nadrukkelijk gemotiveerd worden.
Bij de motivering moet een goede ruimtelijke ordening het oogpunt zijn. Dit betekent concreet het tegengaan van ongewenste leegstand en het stimuleren van zorgvuldig ruimtegebruik. De behoefte moet worden onderbouwd op het niveau van het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling zelf. Bij de ene ontwikkeling is het ruimtelijk verzorgingsgebied groter dan bij de andere ontwikkeling. Bij elk plan hoort met andere woorden een bij die ontwikkeling passende onderbouwing.
Daarbij moet opgemerkt worden dat als de stedelijke ontwikkeling ziet op de vestiging van een dienstenactiviteit, het onderzoek naar de actuele regionale behoefte geen betrekking mag hebben op de economische behoefte, de marktvraag, de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen of een beoordeling in relatie tot de door de gemeenteraad vastgestelde doelen van economische planning. Het onderzoek heeft slechts tot doel om na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor wonen is daarmee de lijn, dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van één extra woning mogelijk. In dit plan is daarom geen sprake van een woningbouwlocatie en een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro.
In het voorliggende bestemmingsplan is de ladder dan ook niet verder doorlopen.
De voorgestane ontwikkeling is niet in strijd met het rijksbeleid.
Op 19 december 2018 heeft Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. Provincie Gelderland streeft naar een duurzaam, dynamische en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers een sterke aantrekkingskracht van uitgaat:
“Gelderland heeft sterke troeven: Health, Energy, Tech, Food, Logistiek, een sterk midden- en kleinbedrijf. Nationaal en internationaal werkende Gelderse bedrijven die in volle verbinding staan met gebieden buiten Gelderland. Daar zit veel innovatieve kracht. Die willen we volop de ruimte geven, maar wel op voorwaarde dat ook bijgedragen wordt aan het duurzaamheidsvraagstuk. Want schoon en groen is ons uitgangspunt. We denken mee met deze bedrijven en helpen ze bij de toegang tot kennis, middelen, markten, netwerken, locaties en het onderwijs. Omdat wij vinden dat iedereen die in Gelderland mee wil doen, dat ook moet kunnen, stimuleren wij dat het onderwijs optimaal is afgestemd op de arbeidsmarkt. Dit doen we om tekorten op de arbeidsmarkt te voorkomen en kansen te pakken naar de toekomst toe, zoals bijvoorbeeld op het terrein van energietransitie.”
De provincie beschikt over een palet van instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De Omgevingsverordening is er een van. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem.
De Omgevingsverordening heeft de status van ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1 Wet ruimtelijke ordening, milieuverordening in de zin van artikel 1.2 Wet Milieubeheer, waterverordening in de zin van de Waterwet en verkeersverordening in de zin van artikel 57 van de Wegenwet en artikel 2 A van de Wegenverkeerswet.
Indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken zijn Provinciale Staten bevoegd om bij of krachtens verordening regels te stellen omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.
Nationaal landschap
Het Rijk heeft twintig karakteristieke gebieden in Nederland aangewezen als Nationaal Landschap, waaronder de Veluwe, waar het onderhavige plangebied deel van uitmaakt.
De Nationale Landschappen zijn de symbolen bij uitstek van het Gelderse cultuurlandschap. Ze geven op (inter)nationale schaal een afspiegeling van de landschappelijke diversiteit en hebben daarom onze speciale aandacht. Het ruimtelijk beleid is er op gericht om de kernkwaliteiten van deze gebieden te behouden en verder te ontwikkelen. Behoud wordt bereikt middels een regel in de verordening die bepaalt dat alleen activiteiten zijn toegestaan die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap niet aantasten of versterken.
Ingrepen die de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap aantasten, zijn alleen mogelijk wanneer er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang, zoals de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid, werkgelegenheid, het ontstaan van voor het milieu wezenlijk gunstigere effecten of andere grote maatschappelijke opgaven. Daar staat tegenover dat voor de ontplooiing van die activiteiten een bijdrage moet worden geleverd aan de landschapskwaliteit. Hierbij kan sprake zijn van compensatie op gebiedsniveau.
Het plangebied maakt onderdeel uit van het nationaal landschap Veluwe. De indicatoren voor kernkwaliteiten die mede sturend zijn voor de gebiedsontwikkeling van de Veluwe zijn historische landschapselementen (groot, aaneengesloten bosgebied en actieve stuifzanden) en schaalcontrasten (van zeer open naar besloten).
Algemeen
De gemeente Epe heeft samen de gemeenten Heerde en Voorst het landschapsontwikkelingsplan (LOP) Van Veluwe tot IJssel opgesteld. Met het LOP willen de gemeenten in de autonome ontwikkeling van het landschap sturen op behoud en op ontwikkeling van landschappelijke samenhang. Onder autonome ontwikkeling wordt in dit LOP de geleidelijke verandering van het landschap verstaan. Het landschap reageert vaak traag op veranderingen in gebruik. Deze veranderingen in gebruik zijn uiteindelijk wel de motor achter veranderingen in het landschap. Tevens willen de drie gemeenten verdere 'verstening' beperken en de karakteristieke kenmerken van het landschap verder ontwikkelen. Het LOP beoogt zo het inbrengen van het landschapsbelang in alle ruimtelijke veranderingsprojecten.
Dekzandruggen en oude bouwlanden
Het plangebied is gelegen in een gebied aangeduid als 'Dekzandruggen en oude bouwlanden'.
Op de flank van de Veluwe liggen hogere zandgronden, met daarop veel kernen en oude bouwlanden. Het betreft hier de onderzijde van de helling van de stuwwal en de dekzandruggen. De dekzandruggen liggen over het algemeen in een dwarsrichting (oost-west) op de Veluwe en zijn tamelijk langgerekt. De oude gronden van de Veluweflank bestaan uit relatief grote eenheden, die al vroeg bewoond zijn geraakt.
Voor dit landschapstype gelden de volgende doelstellingen:
De voorgenomen ontwikkeling doet geen afbreuk aan de kenmerken en kwaliteit van dit landschapstype. De gewenste ontwikkeling wordt namelijk op een landschappelijke manier ingepast, waarbij rekening wordt gehouden met de cultuurhistorisch aanwezige waarden.
Algemeen
De 'Toekomstvisie Epe 2030' is een koersdocument en geeft richting aan de keuzes die de gemeente Epe in de komende jaren gaat maken bij tal van maatschappelijke opgaven. De visie geeft een ambitie weer, geeft richting aan, maar geen concrete stappen. De visie gaat uit van de opgaven waar de gemeente nu voor staat, de kansen die er liggen, de ambities die de gemeente het heeft en de unieke kwaliteiten die Epe in huis heeft.
De toekomstvisie nodigt uit tot herijking of vernieuwing van beleid of bevestigt de al ingezette koers. Het is zeker geen blauwdruk voor de komende twintig jaar, daarvoor is de toekomst te onzeker. Periodieke actualisering is daarom wenselijk.
Met betrekking tot dit initiatief is met name het beleid omtrent ruimte en nieuwe mogelijkheden voor wonen van belang.
Wonen
De gemeente Epe zet richting de toekomst in op de volgende punten:
Met het voorliggend initiatief wordt er bijgedragen aan een kwaliteitsimpuls in het buitengebied. De oude bebouwing wordt verwijderd en een nieuwe woning gerealiseerd, welke in het landschap wordt ingepast. Geconcludeerd wordt dat voorliggend initiatief in overeenstemming is met de Toekomstvisie Epe 2030.
De gemeente zet in de structuurvisie Veluweflank (2010) in op een geleidelijke en zorgvuldige gebiedsontwikkeling. Daarom voorziet de structuurvisie in een zonering in ontwikkelingsgebieden” en “conserveringsgebieden”. In de conserveringsgebieden streeft de gemeente naar behoud en versterking van landschap, natuur en cultuurhistorische waarden. In de ontwikkelingsgebieden is -beperkte- groei van bebouwing mogelijk in de vorm van landgoederen, groen wonen en recreatieve ondernemingen.
Visiekaart Veluweflank Epe (plangebied: gele cirkel)
De Veluweflank kent grote kwaliteiten op het gebied van natuur, cultuurhistorie en landschap. De combinatie van economische dragers (landbouw, recreatie en wonen) is op dit moment echter niet robuust te noemen. Het ontbreekt de sectoren landbouw en recreatie aan ontwikkelingsruimte waardoor economische en kwalitatieve verbetering uitblijven. Alle drie de dragers zijn en blijven van belang voor het gebied maar er moet een nieuw evenwicht gezocht worden, om achteruitgang door verrommeling en verstening tegen te gaan.
De gemeente wil een duidelijker profiel voor de Veluweflank als natuurrijk vrijetijdslandschap met een divers en hoogwaardig aanbod aan voorzieningen. De grondgebonden landbouw is en blijft een belangrijke economische drager en drager van het landschap in het plangebied.
De gemeente zet in op een geleidelijke en zorgvuldige gebiedsontwikkeling. Daarom voorziet de structuurvisie in een zonering in “ontwikkelingsgebieden” en “conserveringsgebieden”. In de conserveringsgebieden streeft de gemeente naar behoud en versterking van landschap, natuur en cultuurhistorische waarden. In de ontwikkelingsgebieden is -beperkte- groei van bebouwing mogelijk in de vorm van landgoederen, groen wonen en recreatieve ondernemingen. Twee concentratiepunten voor recreatie vormen daarnaast de basis voor verdere ontwikkeling van diversiteit en kwaliteit in de recreatiesector en daarmee als economische drager voor het plangebied .
Al deze ontwikkelingen moeten bijdragen aan het behouden en versterken van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden in het gebied. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om het versterken van het contrast tussen lage, natte en hoge, droge delen en het behouden en accentueren van cultuurhistorische ensembles (sprengen en molens, bouwlanden en hooilanden).
Realisatie van deze visie is een zaak van lange adem en (relatief) kleine projecten; de gemeente heeft hierin een regierol. Met de ontwikkeling van dit plan wordt een positieve impuls gegeven aan de doelstellingen van de gemeente Epe.
De gemeente heeft ten aanzien van cultuurhistorie op 11 februari 2010 een beleidsnota vastgesteld; 'Epe, historisch centrum van de Veluwe'. In deze nota wordt beschreven hoe de gemeente om gaat met haar ambities en welk beleid daarvoor gevoerd wordt.
De gemeente Epe wil haar hoge cultuurhistorische waarden inzetten, versterken en behouden door middel van een effectief en samenhangend beleid.
Er zijn 4 ambities, te weten:
De gemeente Epe wil archeologische vondsten als inspiratiebron gebruiken bij de invulling of ontwikkeling van locaties, eventueel door de archeologische relicten zichtbaar te maken.
Grafheuvelopgraving in Vaassen (1909)
Aan de noord- en zuidzijde wordt het plangebied omsloten door een tweetal oude wegen. Noordelijk ligt de Laarstraat, lopende en vernoemd naar de buurtschap Laarstraat. Aan de zuidzijde ligt de Heemhoeveweg waaraan het plan haar naam ontleent. De aanwezigheid van een grafheuvel langs de Laarstraat geeft aan dat het gebied al in de periode Laat Neolithicum – Bronstijd (ca. 2400 tot 1200 v. Chr.) bewoond werd.
De grafheuvel aan de Laarstraat verkeerde in het midden van de 20e eeuw in een deplorabele toestand, verwaarloosd en zwaar beschadigd. In 1972 is door de faculteit Archeologie van Universiteit Leiden onderzoek uitgevoerd. Aansluitend is de grafheuvel in 1980 gerestaureerd door de toenmalige Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek.
Bij de ontwikkeling van het plangebied wordt extra aandacht gevestigd op de aanwezigheid van de grafheuvel, zijn positie in de grafheuvelrij en de betekenis van deze rij.
Met dit plan wordt invulling gegeven aan de beleidsdoelen. Grafheuvel en gebied worden zichtbaar en beleefbaar. Er wordt voldaan aan de wettelijke verplichtingen en cultuurhistorie maakt deel uit van de afwegingen die ten grondslag liggen aan de plan en de inrichting van het plangebied.
De gemeenteraad heeft op 20 juni 2019 de “Woonagenda gemeente Epe 2019-2023, MIJN THUIS” vastgesteld. Aangegeven wordt op welke wijze de gemeente Epe richting geeft aan de woningbouwopgave en ook wordt het nieuwe kader voor woningbouwinitiatieven vastgesteld.
In de regionale agenda is richting gegeven aan het aantal te bouwen woningen in de periode 2018-2027. Voor Epe zijn dat 755 nieuw te realiseren woningen. Daarnaast vormt het Woonbehoefteonderzoek uit 2017 dat samen met de gemeenten Hattem, Heerde en Woonstichting Triada is opgesteld, de onderlegger van deze nieuwe woonagenda.
Aan het woonbeleid liggen zes uitgangspunten ten grondslag, te weten:
Voor dit plan is van toepassing: Kwaliteitsimpuls buitengebied
Kwaliteitsimpuls buitengebied
De diversiteit aan landschappen met cultuurhistorische waarden is één van de krachten van de gemeente Epe en draagt bij aan het woonklimaat van de gemeente Epe. Het is zaak dit groene karakter te behouden en daarin te blijven investeren en onderscheidend te blijven. Het platteland staat onder druk. Er is sprake van leegstand en ook de vergrijzing raakt het platteland. Deze tendensen zijn niet te keren, maar het is wel belangrijk deze goed te begeleiden en maatregelen te nemen om het woonklimaat aantrekkelijk te houden. De relatie vitaal platteland en wonen betekent dat lokaal beleid gericht op landgoederen en vrijkomende agrarische bebouwing, met name op de Veluweflank, nodig blijft. Bij landgoederen en vrijkomende agrarische bebouwing staat het landschap en het behoud en de versterking daarvan voorop. Om dit te bewerkstelligen zijn er regels voor functieverandering opgenomen in de woonagenda.
De gemeenteraad van Epe heeft op 11 oktober 2012 de Welstandsnota gemeente Epe vastgesteld. In de Welstandsnota wordt vastgelegd hoe het welstandstoezicht in de gemeente Epe is geregeld. Tevens geeft deze nota uitgangspunten en criteria voor het welstandsoordeel. Het gemeentebestuur wil met deze nota een belangrijke stap zetten naar modernisering en vermaatschappelijking van het welstandstoezicht.
De Welstandsnota wil duidelijk maken welk welstandsniveau in de verschillende (deel)gebieden in de gemeente gevoerd wordt en welke criteria er bij het beoordelen van de bouwplannen door de welstandscommissie gelden. De nota beschrijft de ruimtelijke, architectonische en cultuurhistorische kwaliteiten die de gemeente aan de verschillende gebieden toekent of die in de toekomst in een bepaald gebied gewenst worden. Vanuit deze kwaliteiten zijn criteria ontwikkeld aan de hand waarvan kan worden getoetst of bouwplannen die kwaliteiten niet belemmeren. Bij de welstandscriteria wordt een onderscheid gemaakt tussen algemene welstandscriteria en gebiedsgerichte welstandscriteria. Deze criteria worden toegepast om te beoordelen of een bouwwerk niet in strijd is met redelijke eisen van welstand. Voor nieuwe ontwikkelingen gelden criteria ten aanzien van vormgeving, materialen, kleur en details.
Het bouwplan is gelegen in het Dekzandlandschap en wordt getoetst aan specifieke welstandscriteria.
Vormgeving
In de situering, de structuur, de opbouw, de breedte van de bebouwing en de relatie tot de omgevende bebouwing is het oorspronkelijke ruimtelijke karakter, met als uitgangspunt de historische opzet, afleesbaar.
Materiaal en kleur
Bij nieuwbouw bestaan de gevels in hoofdzaak uit baksteen, afgestemd qua kleur op de oorspronkelijke kleurschakeringen. Voor de daken worden oorspronkelijke materialen of donkere dakpannen toegepast.
Voor het plangebied geldt welstandsniveau 3.
Het welstandsbeleid is gericht op het handhaven van de basiskwaliteit van het gebied. De basiskwaliteiten worden per gebiedstype genoemd en vertaald in welstandcriteria. Bij de welstandstoets wordt vooral gekeken of het bouwplan zijn omgeving niet verstoort. Een beoordeling van het bouwplan op zichzelf staand vindt in principe alleen plaats indien dit van belang wordt geacht voor behoud van de bestaande kwaliteit cq. basiskwaliteit van het gebied. Alleen in uitzonderlijke, en te motiveren gevallen zullen kozijnindelingen en detailleringen meegenomen worden in de beoordeling.
Bij deze beoordeling gelden de volgende aandachtsvelden:
Het bouwplan van de nieuw te bouwen woning wordt t.z.t. voorgelegd aan de welstandscommissie.
De gemeente Epe geeft in haar GVVP invulling aan de doelstellingen door zich te richten op het bevorderen van de verkeersleefbaarheid en -veiligheid en Duurzaam Veilig. Dit betekent het verkeersveiliger maken van de kern Epe en het weren van ongewenst verkeer. Het creëren van een verkeersluw centrum in Epe is daarbij één van de speerpunten. Door ongewenst (vracht)verkeer te weren verwacht men de verkeersveiligheid en leefbaarheid in de betreffende wijken te verhogen. Een alternatieve route mag geen afbreuk doen aan de bereikbaarheid en mag op andere plaatsen niet leiden tot problemen op het gebied van veiligheid en geluidhinder.
Toetsing initiatief aan GVVP
De te bouwen woning sluit net als de bestaande woning aan op de Heemhoeve. De extra woning zal geen effect hebben op de verkeersintensiteit van deze weg. Ook zijn er geen problemen te verwachten voor de andere omliggende wegen.
De ontsluiting van het plangebied leidt niet tot negatieve gevolgen voor de bereikbaarheid en verkeersveiligheid Ook word voldaan aan de parkeernormen zie paragraaf 4.11. De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met het beleid zoals opgenomen in het gemeentelijk Verkeer en Vervoer Plan.
De gemeenteraad van Epe heeft in 2009 het parkeerbeleidsplan voor de gemeente Epe vastgesteld. In dit plan is de visie en het beleid opgenomen over het parkeren in de volle breedte binnen de gemeente Epe. De Nota Parkeernormen is een nadere uitwerking en actualisatie van het onderdeel over de parkeernormen. In de nota zijn de parkeereisen opgenomen die gelden bij ruimtelijke ontwikkelingen. In de nota is tevens een stappenplan opgenomen op grond waarvan de aanvrager van een ruimtelijk plan met gegronde argumenten kan afwijken van de parkeereis. De Nota Parkeernormen is opgenomen als bijlage in het gemeentelijke Parapluplan Parkeren.
Toetsing initiatief aan de Nota Parkeernormen 2018 Epe
In paragraaf 4.11 is op basis van de Nota Parkeernormen de parkeerbehoefte van het plan berekend. In de planregels zijn verder de regels van het paraplubestemmingsplan opgenomen. Het aspect parkeergelegenheid is hiermee voldoende onderzocht en geborgd in dit bestemmingsplan.
Het plangebied van de Heemhoeve ligt op de hogere zandgronden aan de noordzijde van de Emster enk. In tegenstelling tot de lagere, rijkere gronden aan de oostzijde richting IJsselvallei werden deze gronden pas relatief laat in ontwikkeling gebracht. De Markewetten van 1847 en 1886 gaven in veel gevallen de aanzet tot ontwikkeling van de woeste gronden die tot dan in gezamenlijk eigendom en beheer waren van een Buurtschap of Marke.
Aan de noord- en zuidzijde wordt het gebied omsloten door een tweetal oude wegen. Noordelijk ligt de Laarstraat, lopende en vernoemd naar de buurtschap Laarstraat. Aan de zuidzijde ligt de Heemhoeveweg waaraan het plan haar naam ontleent. De aanwezigheid van een grafheuvel langs de Laarstraat geeft aan dat het gebied al in de periode Laat Neolithicum – Bronstijd (ca. 2400 tot 1200 v. Chr.) bewoond werd.
Op de eerst bekende kaarten, de Kadastrale kaart van 1815, zijn deze beide wegen niet aangegeven. De Heemhoeveweg lijkt echter onderdeel van de weg van Schaveren naar Zuuk, die oostelijk van de Eperweg wel ingetekend staat. Bekend is echter dat de bevolking voor lokaal vervoer tussen Schaveren, Laarstraat, Epe en Zuuk niet enkel gebruik maakte van de straatwegen via Westendorp maar ook van kleinere en onverharde wegen over de woeste gronden. Deze gronden zijn dan nog onontgonnen en bestaan voornamelijk uit heide en zand met benoorden de enk een enkele bosopstand.
Kadastrale kaart 1815 (bron: www.topotijdreis.nl)
Op de kaart van 1850 zijn beide wegen herkenbaar, evenals een groot scala aan andere wegen. Het is slecht denkbaar dat deze allemaal in de achterliggende 30 jaar zijn ontstaan; waarschijnlijk zijn op de kaart van 1850 alleen de verharde, bestrate wegen aangegeven die van belang waren voor (ondermeer) militair transport in de Franse tijd waarin deze opmetingen zijn gedaan.
Kadastrale kaart 1815 (bron: www.topotijdreis.nl)
Ook op de kaart van 1850 staat het gebied nog weergegeven als woeste gronden. De kaarten van 1872 en 1886 brengen daar weinig verandering in, zij het dat op die laatstgenoemde het perceel aan de oostzijde begrensd is door een nieuwe verbindingsweg tussen de Laarstraat en de Heemhoeveweg; het plangebied heeft daar de definitieve vorm gekregen.
Kadastrale kaart 1886 (bron: www.topotijdreis.nl)
In 1917 zijn er wijzigingen in het gebied. Liet de kaart uit 1912 weinig verschil zien met de situatie van 1886, in 1912 is een deel van het gebied bebost en voorzien van een lanenstelsel. De westzijde van de houtopstand lijkt overeen te komen met wat ook nu nog de westzijde van het bosgebied is, en daarmee de westzijde van het perceel.
Kadastrale kaart 1917(bron: www.topotijdreis.nl)
In 1933 zijn er ingrijpende wijzigingen doorgevoerd. De eerdere bebossing is gewijzigd in een omkadering van houtsingels met daarbinnen kleine houtopstanden in plaats van aaneengesloten bos.
Kadastrale kaart 1933 (bron: www.topotijdreis.nl)
Een grotere verandering ligt in het centrum van het gebied: daar is een cirkelvormige plek met bebouwing te zien. Het blijkt de huidige bedrijfswoning te zijn met een bijgebouw, sinds 1922 in gebruik als jeugdherberg “Heemhoeve”. De bouw zal tussen 1917 en 1922 plaatsgevonden hebben. Ook op de plaats van de huidige verblijfsaccommodatie is bebouwing zichtbaar.
Op de kaart van 1957 is de open ruimte tussen de (huidige) bedrijfswoning en verblijfsaccommodatie vergroot; het nu nog bestaande beeld van een open centraal deel, omringd door houtopstanden is daar reeds herkenbaar.
De kaarten uit 1966 en 1975 bestendigen dit beeld. Wel lijkt het gebied meer en meer bebost te raken, en verdwijnt de heide van de kaart. Op de laatstgenoemde kaart is overigens goed herkenbaar dat de verblijfsaccommodatie inmiddels fors is uitgebreid. De jeugdherberg is te groot geworden voor het bestaande gebouw en aan de zuidzijde van het perceel is extra ruimte (bij-)gebouwd. Nadat de jeugdherberg is opgeheven, vestigt het Maitreya Instituut zich hier als boeddhistisch centrum.
Kadastrale kaart 1975 (bron: www.topotijdreis.nl)
De kaarten uit 1985, 1993, 1996 en 2003 geven geen grote wijzigingen weer. Lanen verschijnen en verdwijnen, hetzelfde geldt voor een enkele open plaats in het bosgedeelte. Opvallend is dat de grafheuvel pas in 2003 op de kaart benoemd wordt. In 2018 staat aan de oostzijde van het perceel zelfs al het (niet publiek toegankelijke) pad aangegeven dat aanwonende een korte route biedt tussen de Laarstraat en de Heemhoeveweg.
Kadastrale kaart 2018 (bron: www.topotijdreis.nl)
Gedurende de afgelopen jaren zijn diverse werkzaamheden verricht om de karakteristieken van het gebied te versterken. Zo zijn paden hersteld, zichtlijnen weer opengemaakt en de grafheuvel vrijgemaakt van begroeiing. De bestaande houtopstanden zijn gedund zodat het bos kan verjongen. Het pad aan de oostzijde van het gebied kan, hoewel geen openbaar gebied, door omwonenden gebruikt worden.
Heemhoeve
De naam ‘Heemhoeve’ verwijst naar een besloten erf rond een boerenwoning. Heem, verwant aan het woord Heim, betekent niet alleen woonplaats of boerderij maar meer – het betekent een thuis. Het woord hoeve verwijst naar een wat grotere boerderij – een hoeve was normaal gesproken een vrij bezit, niet horig aan een landheer, met voldoende eigen grond om met een gezin van te kunnen leven. Een ‘hoeve’ grond bedroeg circa 16 morgen, afhankelijk van de gebruikte roedemaat komt dat op zo’n 12 tot 14 hectare. Rond de boerderij, het hoofdgebouw van de hoeve, bevonden zich op het erf de overige bedrijfsgebouwen zoals stallen, schuren, een bakhuis, bergen en –bij een groter complex- eventuele woningen voor de vaste knechten. Het type van een dergelijk besloten erf is een van de uitgangspunten voor de inrichting van het centrale gedeelte van het plangebied.
Aan Heemhoeveweg 2 en Laarstraat 27 te Emst was tot enkele jaren geleden het boeddhistische Maitreya Instituut gevestigd, als opvolger van een vroegere jeugdherberg. De locatie heeft een maatschappelijke bestemming en voor dat doel bevinden zich een verblijfsgebouw en een bedrijfswoning op het perceel.
Op navolgende afbeelding is het perceel te zien met de bedrijfswoning en de verblijfsruimte.
Hierna volgt een foto van de bedrijfswoning en de verblijfsruimte.
Foto van de bedrijfswoning (bron: google earth)
Foto van de verblijfsruimte (bron: google earth)
De gemeente Epe heeft beleid ontwikkeld om (potentieel) hinderlijke functies in kwetsbare gebieden om te vormen naar woonfuncties. Kort samengevat komt dit er op neer dat bestaande, legale bebouwing daarbij ingewisseld kan worden tegen bijvoorbeeld een woonbestemming en de mogelijkheid om een of meerdere woningen te realiseren, in of buiten het plangebied. In de Woonagenda gemeente Epe 2019 – 2023 MIJN THUIS wordt aangegeven dat hergebruik en/of functieverandering van vrijkomende (agrarische) bedrijven en bedrijfsgebouwen de leefbaarheid in het landelijk gebied verhogen. Het is vanuit de kwaliteit van het buitengebied bezien van belang om ruimte te blijven bieden voor functieverandering.
Na onderzoek en afweging van de diverse opties is besloten de maatschappelijke bestemming om te zetten in een woonbestemming, in ruil voor sloop van de bestaande verblijfsaccommodatie een nieuwe woning te mogen bouwen en de bestemming van de bestaande bedrijfswoning te wijzigen in een (burger-)woning.
Met de herontwikkeling van de locatie naar een tweetal woonpercelen en natuurgebied worden de karakteristieken van het gebied versterkt door niet enkel een goede en prettige woonomgeving te creëren voor de toekomstige bewoners, maar ook voor omwonenden en bezoekers van het gebied.
Ontsluiting, recreatieve routes, beleving
Het gebied wordt open gesteld voor de buitenwereld door het pad aan de westzijde, evenals een ten oosten van het gebied gelegen wandelpad, open te stellen voor voetgangers.
Met de Stichting Landschapsbeheer Gelderland wordt contact opgenomen om de route van het Schaverensepad aan te passen zodat deze aan de noordzijde (vanaf punt 1 op onderstaande kaart) via de Laarstraat langs het gebied gaat, over het eerder genoemde wandelpad zuidwaarts naar de Heemhoeveweg en daar aansluit op het oorspronkelijke tracé van dit klompenpad. Op deze wijze komt de bezoeker ook langs degrafheuvel (bij punt 2 op de kaart), het belangrijkste cultuurhistorische element in het plangebied. Deze grafheuvel zal met hulp van de vrijwillige archeologiewacht beter zichtbaar gemaakt en gehouden worden. Een informatiepaneel met toelichting, eventueel voorzien van een QR-code, vertelt de voorbijganger het verhaal van de grafheuvel en de eeuwenoude rij van Niersen naar Epe.
In blauw de huidige route, in paars de mogelijke aanpassing van de route langs het plangebied. De nieuwe route leidt dan tevens langs de grafheuvel (punt 2 op de kaart).
Uitsnede uit de routekaart van het Schaverensepad (bron: www.klompenpaden.nl).
Via bewust aangelegde zichtlijnen krijgen voorbijgangers zicht op de woningen, zonder daarbij de privacy van de bewoners te zeer te schaden. Logische punten daarvoor zijn de bestaande entree van de beheerderswoning aan de Laarstraat en de oude entree aan de Heemhoeveweg. Deze laatste krijgt meer cachet door de aanplant van laanbomen, onderdeel van de landschappelijke inpassing van het plan. Ook langs de Heemhoeveweg worden houtsingels hersteld en versterkt, wat de aantrekkelijkheid van de weg voor lokaal en toeristisch verkeer ten goede komt.
Op diverse, subtiele wijzen wordt bezoekers en voorbijgangers duidelijk gemaakt dat het plangebied meer is dan slechts een bosopstand; het is een kleinschalig landgoed. Zware houten palen op hoekpunten en bij entrees, met in basreliëf het woord “Heemhoeve”, vertellen opmerkzame passanten dat voorbij die paal iets bijzonders ligt. Bij een zichtlijn vanaf het westelijke wandelpad kan een informatiepaneel, gecombineerd met een bankje of picknickbank, in korte trekken de bezoekers inzicht geven in de geschiedenis en ontwikkeling van het gebied. Uitzicht oostwaarts naar het bos en westwaarts naar de bouwgronden ondersteunen het verhaal op het paneel.
Bij de herontwikkeling van het gebied vervalt de huidige maatschappelijke bestemming voor het centrumgebied. In plaats daarvan komt er een woonbestemming die een tweetal woningen mogelijk maakt. Per woning wordt een bestemmingsvlak aangewezen van 2.500 m². De overige gronden, tezamen circa 8.000 m², krijgen de bestemming Bos of Natuur.
In het hart van het plangebied worden een tweetal woningen gerealiseerd. De eerste daarvan ontstaat door het wijzigen van de bestemming van de huidige bedrijfswoning in een woonbestemming. Daarnaast mag in het centrumgebied een tweede, nieuwe woning gebouwd worden met een inhoud van 1.100 m³. Voor de bouw van deze woning is een beeldkwaliteitsplan opgesteld.
De bestaande en de nieuwe woning worden ingepast in de groene omgeving door gebruik te maken van de circa 8.000 m² gronden die een bos- of natuurbestemming krijgen. Door Bosgroep Midden Nederland is een groene visie geschreven, waarin de landschappelijke inpassing van de woonpercelen uitgewerkt is (zie Bijlage 1 Landschappelijk inpassingsplan). Met gebruikmaking van het aanwezige bos en het lanenstelsel in het plangebied en rekening houdend met de hier voorkomende natuur- en cultuurhistorische waarden, wordt een overgangsgebied gecreëerd tussen de woningen en hun omgeving. De woningen worden door bosschages van elkaar gescheiden, waarbij zichtlijnen leiden tot verrassende doorkijkjes zonder de privacy van de bewoners aan te tasten.
De voorgestelde maatregelen zijn verwerkt in een schetsontwerp, welk als voorwaardelijke verplichting wordt opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan.
Schetsontwerp (bron: Bosgroep Midden Nederland)
Beeldkwaliteitplan
In februari 2018 is door Frank van Unen een beeldkwaliteitplan opgesteld. Op basis van de voorwaarden uit het principebesluit en het bestemmingsplan zijn voor de nieuwe bebouwing kaders gesteld.
Uit het gemeentelijke kader, de kwaliteiten van de bestaande villa en de eisen ten aanzien van de situering zijn de volgende conclusies getrokken:
Referentiebeelden nieuwe woning
Het beeldkwaliteitplan is als Bijlage 2 Beeldkwaliteitplan toegevoegd aan dit plan.
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.
Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De resultaten daarvan zijn beschreven in de paragrafen 4.2 tot en met 4.10 Daaruit kan worden geconcludeerd dat kan worden uitgesloten dat het bestemmingsplan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
Nieuwe functies kunnen milieuhinderlijk zijn voor omringende woningen dan wel bedrijven. Er dient een beoordeling plaats te vinden of de nieuwe functie wel milieuhygiënisch inpasbaar is. Er dient daarom beoordeeld te worden of in de omgeving van het plangebied functies voorkomen die gehinderd kunnen worden door onderhavig project of waarvan het project juist hinder ondervindt.
De (indicatieve) lijst “Bedrijven en Milieuzonering 2009”, uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse gemeenten, geeft weer wat de richtafstanden zijn voor milieubelastende activiteiten. In deze publicatie worden de indicatieve richtafstanden gegeven voor de vier ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.
Bij het bepalen van de richtafstanden wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten:
Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.
Een rustig buitengebied is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.
Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor bijvoorbeeld geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype
De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn.
Het plangebied is aan te merken als rustige buitengebied. In de omgeving van de toekomstige woningen zijn geen bedrijven gelegen die een belemmering zijn voor de realisatie, ook worden er geen bedrijven belemmerd in hun bedrijfsvoering.
Dit aspect is geen belemmering voor de realisering van de plannen.
Voor alle ruimtelijke ontwikkelingen gelden de algemene uitgangspunten die in het waterbeleid zijn beschreven. Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen, een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin staat de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan op de waterhuishouding. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan gevolgen heeft voor de waterhuishouding (waaronder grondwater en waterveiligheid). Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.
In het kader van het bestemmingsplan is de Watertoets doorlopen. Bij de Watertoets worden de waterbeheerders geïnformeerd over en betrokken bij de planvorming. Waterbelangen worden op een goede manier verweven in de inrichting van het gebied.
In het kader van de Watertoets is in oktober 2019 door EDOK-RO de watertoets uitgevoerd.
In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
Aandachtspunten
Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.
Algemene aandachtspunten
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Hemelwater wordt geïnfiltreerd in de bodem maar kan niet worden vastgehouden.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar. Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer om duurzame bouwmaterialen te gebruiken.
Tot slot
Eventueel benodigde vergunningen worden niet binnen de watertoets procedure of met deze Digitale Watertoets geregeld en zullen via daarvoor bedoelde procedures verkregen moeten worden. Een watervergunning van het waterschap is bijvoorbeeld nodig voor het dempen en/of vergraven van watergangen, het lozen van water op oppervlaktewater en het onttrekken van grondwater.
Het aspect water is geen belemmering voor de realisatie van de woning. De watertoets is respectievelijk als Bijlage 3 Watertoets en Bijlage 4 Samenvatting watertoets toegevoegd aan dit plan.
Wettelijk kader
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Circulaire effectafstanden LPG-tankstations
In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Beleidsvisie gemeente Epe
Met deze Beleidsvisie Externe Veiligheid zet de gemeente in op een duurzame en veilige ontwikkeling van de gemeente Epe. Enerzijds moeten ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk blijven, terwijl tegelijkertijd de gemeente zorg draagt voor een veilige woon-, werk- en leefomgeving. Deze visie gaat in op de samenhang tussen ruimtelijke ordening enerzijds en beheersing en verantwoording van risico's anderzijds.
Doel van het externe veiligheidsbeleid is om een toetsingskader te hebben dat duidelijk maakt welke externe veiligheidsrisico's in de gemeente Epe aanwezig zijn en hoe met deze en toekomstige risico's dient te worden omgegaan.
Het toetsingskader voorkomt afwegingen en besluiten op ad hoc basis en brengt consistentie door heldere uitgangspunten en reële ambities. De gemeente neemt bij besluiten in het kader van vergunningverlening en ruimtelijke ordening het in dit document weergegeven externe veiligheidsbeleid in acht. De uitgangspunten uit deze visie worden verder toegepast bij alle gemeentelijke activiteiten en ontwikkelingen waarbinnen externe veiligheid een rol speelt (o.a. vergunningverlening en handhaving, routering gevaarlijke stoffen, ruimtelijk beleid, rampenbestrijding en risicocommunicatie).
Het plan betreft het toevoegen van een woning en een bestaande bedrijfswoning bestemmen tot wonen. Deze woningen zijn kwetsbare objecten (conform artikel 1, lid 1 sub b van het Besluit externe veiligheid inrichtingen). Er is geen sprake van groepsrisico.
Op basis van de risicokaart blijkt dat er geen Bevi inrichtingen, transporten van gevaarlijke stoffen over de weg, water of spoor en door buisleidingen in de directe omgeving plaatsvinden.
Overzichtstekening Heemhoeveweg 2 te Emst en risicobronnen
Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A50 en de dorpenroute
Het invloedsgebied van de Rijksweg A50 bedraagt 880 meter. De afstand tot de planlocatie is ongeveer 2.900 meter. Het invloedsgebied van de dorpenroute is 355 meter. De afstand tot de planlocatie is ongeveer 1100 meter.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de 'Dorpenroute/ Eperweg'
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de 'Dorpenroute/ Eperweg' is beperkt tot lokale bevoorrading. De gemeente Epe kent geen routering voor het transport van gevaarlijke stoffen.
Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Eperweg is dermate beperkt dat er geen significante EV risico's zijn rond deze weg, zo blijkt uit de milieunota externe veiligheid gemeente Epe. De Eperweg heeft geen plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6). Toetsing van het plaatsgebonden risico kan dus achterwege gelaten worden.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de Rijksweg A50
De planlocatie ligt buiten het invloedsgebied van de A50, er wordt voldaan aan de norm.
Het aspect externe veiligheid is geen belemmering voor de realisatie van de woning.
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van het bestemmingsplan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect "geluid". In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een bestemmingsplan geldt niet indien in dat bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.
Aangezien er woningen (geluidgevoelige object) in het plangebied worden gerealiseerd, dient er akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De breedte van deze zone is afhankelijk van:
In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:
De Heemhoeveweg en de Laarweg zijn zandpaden. De Woesterweg is een 60-km weg. de minimale afstand tot een weg is circa 60 meter. De verkeersintensiteiten op deze wegen zijn dusdanig laag dat een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk is.
Het aspect geluid is geen belemmering voor de realisatie van de woning.
Door ondertekening van het verdrag van Malta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Monumentenwet 1988 is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het plan te betrekken. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.
Door de wijziging van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in de ontwikkelingslocatie en moeten aangeven welke conclusies ze daar aan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het bestemmingsplan.
In het kader van dit bestemmingsplan is relevant dat in het beleidskader is vastgelegd dat bij het vaststellen van nieuwe bestemmingsplannen aan moet worden gegeven welke archeologische waarden in het geding zijn en op welke wijze daarmee om wordt gegaan. Deze zijn vastgelegd in de Nota Invulling Archeologie Beleid.
In de Nota Invulling Archeologie Beleid is vastgelegd op welke wijze de gemeente invulling geeft aan een verantwoorde omgang met het bodemarchief. De Erfgoedwet 2016 gaat uit van de noodzaak van archeologisch onderzoek bij ingrepen groter dan 100 m² en dieper dan 0,3 m onder het maaiveld. Gemeenten kunnen van die norm afwijken (zowel naar boven als naar beneden) als daarvoor een deugdelijke motivering wordt aangevoerd. Om hiervoor een grens te bepalen, heeft de gemeente Epe een archeologische verwachtingskaart opgesteld.
Hieruit blijkt dat het plangebied is gelegen in een gebied waarvoor een middelhoge archeologische verwachting geldt.
Voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2500 m2 en dieper dan 50 centimeter, moet een rapport worden overlegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.
Aan de noordzijde van het plangebied, pal naast de Laarstraat, bevindt zich een grafheuvel uit de periode Laat Neolithicum – Bronstijd (ca. 2800 tot 2000 v. Chr.). Deze heuvel –een gemeentelijk archeologisch monument, monumentnummer 3122- maakt deel uit van een rij van circa 50 grafheuvels die op een rechte lijn liggen tussen Niersen en het centrum van Epe. De grafheuvels waren al vanaf grote afstand zichtbaar en markeerden waarschijnlijk de positie van een oude weg. Deze prehistorische weg is niet meer in het terrein terug te vinden, maar via de grafheuvels is het tracé in het terrein nog herkenbaar.
Grafheuvels op de lijn Niersen – Epe.(bron: Monuments on the Horizon. The development of the barrow landscape. Universiteit Leiden)
De grafheuvel aan de Laarstraat verkeerde in het midden van de 20e eeuw in een deplorabele toestand, verwaarloosd en zwaar beschadigd. In 1972 is door de faculteit Archeologie van Universiteit Leiden onderzoek uitgevoerd. Aansluitend is de grafheuvel in 1980 gerestaureerd door de toenmalige Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek.
Het Maitreya Instituut (voormalige eigenaren) heeft in de periode dat zij het centrum in gebruik had, de grafheuvel regulier onderhouden: de heuvel is vrijgehouden van opslag, gaten zijn opgevuld en de omgeving van de grafheuvel werd open gehouden. Momenteel rukt de begroeiing rondom de grafheuvel weer op. Stichting De Ginkel heeft echter contact met de vrijwillige archeologiewacht om het onderhoud te intensiveren. Bij de ontwikkeling van het gebied wordt extra aandacht gevestigd op de aanwezigheid van deze heuvel, zijn positie in de grafheuvelrij en de betekenis van deze rij.
Aangezien nu de exacte locatie van de woning nog niet bekend is, wordt zodra de locatie definitief is, wordt alvorens te starten met bouwwerkzaamheden, een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Dit is in de regels van dit plan als voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Aangezien het archeologisch onderzoek als voorwaardelijke verplichting is opgenomen in de regels van dit plan, alvorens te kunnen starten met de bouw, is dit aspect geen belemmering.
Dit plan wordt met respect voor de historie uitgevoerd (zie ook hoofdstuk 3), en vormt daarom geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
Wet natuurbescherming
De natuurwetgeving voor Nederland is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Binnen de wet zijn de beschermingsregimes voor Natura 2000-gebieden, soortbescherming en houtopstanden opgenomen als afzonderlijke hoofdstukken, waardoor de wet via duidelijke en eenvoudige regels voorziet in een heldere implementatie van de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen.
Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken.
Natura 2000
De wetgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden is vastgelegd in Hoofdstuk 2 van de Wet Natuurbescherming. Natura 2000-is de overkoepelende naam voor gebieden die op Europees niveau worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn.
Vanuit deze richtlijnen worden specifieke diersoorten en hun habitat beschermd om de biodiversiteit te behouden, te herstellen of uit te breiden.
Het ondernemen van projecten, plannen of activiteiten in en in de omgeving van een Natura 2000-gebied kan mogelijkerwijs leiden tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Indien het niet mogelijk is om negatieve effecten op voorhand uit te sluiten, dan is er sprake van een vergunningsplicht en moet een habitattoets uitgevoerd worden. In een habitattoets worden de projecten, plannen of activiteiten getoetst op hun invloed op de instandhoudingsdoelstellingen en of (onder bepaalde voorwaarden) toestemming voor de uitvoering kan worden verleend.
Soortbescherming
De Wet natuurbescherming kent naast het beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden drie beschermingscategorieën onder het hoofdstuk ‘soortbescherming’:
De Soortbescherming is alleen (met uitzondering van de zorgplicht) van toepassing op soorten genoemd onder deze drie beschermingscategorieën.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken. Het NNN is ruimtelijk in de Provinciale Structuurvisie vastgelegd. Het vormt een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen deze gebieden.
Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot het NNN. De planologische verankering van het NNN vindt plaats in (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Wanneer bij ruimtelijke ontwikkelingen een bestemmingsplan wijziging moet worden doorgevoerd dient altijd een ‘Nee, tenzij’- toets te worden uitgevoerd. Hierin wordt beoordeeld of er als gevolg van de voorgenomen maatregelen significante effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het netwerk optreden.
Voor onderhavig project is het uitvoeren van een ‘Nee, Tenzij’- toets niet nodig omdat er geen wijziging in de bestemmingsplannen plaatsvindt en het plangebied buiten de begrenzing van het NNN ligt.
In januari 2019 is door bu/RO- Betuwe een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd ter plaatse van het plangebied met als doel een beeld te krijgen van de aanwezige habitats en de voorkomende beschermde dier- en plantensoorten ter plaatse van het plangebied. Hierna worden de resultaten vermeld van dit onderzoek.
Beschermde gebieden (Natura 2000 en NNN)
De ingreep leidt niet tot een verslechtering van de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in Natura 2000-gebieden en heeft ook geen significant verstorend effect op de soorten waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen.
De ingreep vindt plaats binnen het NNN. Hierdoor is het afwegingskader Ecologische Hoofdstructuur van toepassing.
Beschermde soorten
Beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn
Er worden geen jaarrond beschermde nesten verwacht. Tijdens het veldbezoek zijn ook geen jaarrond beschermde nesten waargenomen.
Voor de andere mogelijk aanwezige soorten broedvogels geldt dat de werkzaamheden buiten het broedseizoen uitgevoerd dienen te worden. Werkzaamheden die uitgevoerd worden tijdens het broedseizoen kunnen leiden tot het verlaten van nesten met eieren of jongen en brengen de functionaliteit van de nesten in gevaar en zijn een overtreding van de Wet natuurbescherming, artikel 3.1, lid 1 en 2. Voor het broedseizoen stelt de wet geen vaste begin- of einddatum. Normaal gesproken loopt het broedseizoen voor de meeste vogelsoorten van 15 maart tot 15 juli.
Wanneer niet buiten het broedseizoen gewerkt kan worden, moet het plangebied voorafgaande aan de werkzaamheden door een deskundige op het gebied van beschermde soorten onderzocht worden op de aanwezigheid van broedgevallen. Ook is het dan aan te raden het aanwezige snoeiafval en de vegetatie binnen het werkterrein (ruim) voor het broedseizoen te verwijderen, om de kans op broedgevallen binnen het plangebied te beperken.
Het is niet mogelijk ontheffing te verkrijgen voor het verstoren van broedende vogels.
Beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn
Enkele gebouw bewonende vleermuissoorten hebben mogelijk hun vaste rust- en/of verblijfplaats in het gebouw. Daarom is het noodzakelijk aanvullend onderzoek naar het voorkomen van deze vleermuissoorten in het plangebied te verrichten.
In juli 2020 is door FF advies een vleermuisonderzoek uitgevoerd om te onderzoeken of er vleermuizen aanwezig zijn en zo ja, welke vervolgstappen nodig zijn in het kader van de Wet natuurbescherming.
Te slopen pand 1
Door de sloop van pand 1 gaan actuele en potentiële verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis verloren. Het onderzoek heeft aangetoond dat er rond beide panden een klein aantal vleermuizen foerageren. Ook al zijn verblijfplaatsen niet door visuele waarnemingen (in- of uitvliegende dieren) waargenomen, het onderzoek toonde wel aan dat er in pand 1 een zomerverblijfplaats is – al dan niet permanent in gebruik – en er is sprake van een paarplaats. Het gaat daarbij om slechts een enkel individu, wellicht een solitair mannetje van de gewone dwergvleermuis. Gelet op het algemene voorkomen van de gewone dwergvleermuis is het verlies van een enkele zomer- en paarverblijfplaats niet aan te merken als een significant negatief effect op de gunstige staat van instandhouding van de soort. In de directe omgeving (binnen een paar honderd meter) staan meerdere woningen, zodat er ook voldoende alternatieven beschikbaar lijken te zijn. Indien in de nieuwe op te richten woning voor vleermuizen kunstmatige vleermuisverblijven worden aangebracht, kunnen negatieve effecten volledig worden uitgesloten.
In verband met de aanwezigheid van een zomerverblijfplaats en paarverblijf van de gewone dwergvleermuis, is voor het slopen van pand 1 een ontheffing nodig ingevolge de Wet natuurbescherming. Omdat negatieve gevolgen relatief eenvoudig zijn te mitigeren en te compenseren, zal een dergelijke ontheffing verleend kunnen worden. Mogelijk zal het vleermuisonderzoek herhaald moeten worden, wanneer te zijner tijd een sloopvergunning moet worden aangevraagd en er meer dan twee jaar verstreken is na het onderhavige onderzoek. Het is dan raadzaam met minimaal twee onderzoekers de gebouwen te onderzoeken om het exacte aantal verblijfplaatsen te kunnen bepalen, omdat beide panden niet volledig van alle zijden vanuit een punt in beeld is te krijgen.
In de ontheffing zullen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van de wijze van slopen en het treffen van compenserende maatregelen, bijvoorbeeld dat slopen in de periode tussen 15 november en 15 maart dient plaats te vinden onder ecologische begeleiding, namelijk nadat door een ter zake deskundige is vastgesteld dat er geen vleermuizen in het gebouw aanwezig zijn. Verder dienen in de nieuwbouw vleermuisvoorzieningen te worden aangebracht.
Uit het onderzoek blijkt dat indien bovenstaande maatregelen worden genomen, de aanwezige beschermde soorten voldoende worden gemitigeerd. Het bestemmingsplan is hiermee uitvoerbaar. Bij de sloop van gebouw 1 wordt een nieuw vleermuisonderzoek uitgevoerd.
De uitgevoerde natuurtoets is als Bijlage 5 Quickscan flora en fauna en het aanvullende onderzoek als Bijlage 6 Vleermuisonderzoek toegevoegd aan dit plan.
Kader huidige wet- en regelgeving
De wetgeving inzake stikstofdepositie in relatie tot Natura 2000 is gedeeltelijk gesneuveld. Het kader wordt nu gevormd door de overgebleven wetgeving (Wet natuurbescherming), jurisprudentie, de tussentijds (en haastig) uitgebrachte beslisboom1 van het BZK en de provinciale beleidsregels die door de provincies zijn uitgebracht. Daarnaast wordt rekening gehouden met de Spoedwet Aanpak Stikstof die per 1 januari 2020 in werking is getreden. De regels zijn echter volop in beweging. Veranderingen daarin kunnen invloed oefenen op dit onderzoek.
Welke berekeningen die moeten worden uitgevoerd
Bij nieuwe ontwikkelingen moet altijd een beoordeling worden gemaakt tussen de huidige c.q. bestaande situatie en de beoogde situatie. In het geval van stikstofberekeningen in relatie tot Natura 2000-gebieden worden de volgende berekeningen uitgevoerd:
In oktober 2020 is door Lycens een stikstofdepositie berekening in relatie tot Natura 2000 uitgevoerd.
Rekenresultaat beoogde situatie gebruiksfase
Uit de rekenresultaten blijkt dat in de ‘beoogde situatie, gebruiksfase’ geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j op omliggende Natura 2000-gebieden zijn berekend. Dat betekent dat het onderhavige plan in de permanente gebruiksfase geen significant negatieve invloed uitoefent op de instandhoudingsdoelstellingen van omliggende Natura 2000-gebieden. Ten aanzien van de gebruiksfase zijn geen nadere stappen noodzakelijk.
Rekenresultaat beoogde situatie realisatiefase
Uit de rekenresultaten blijkt dat ook in de ‘beoogde situatie, realisatiefase’ geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j op omliggende Natura 2000-gebieden zijn berekend. Dat betekent dat het onderhavige plan ook in de tijdelijke realisatiefase geen significant negatieve invloed uitoefent op de instandhoudingsdoelstellingen van omliggende natura 2000-gebieden. Ten aanzien van de realisatiefase zijn geen nadere stappen noodzakelijk.
Uit de rekenresultaten van Aerius-calculator is gebleken dat als gevolg van onderhavig project zowel in de gebruiksfase als in de realisatiefase geen sprake is van stikstofdeposities op de omliggende Natura 2000-gebieden hoger dan 0,00 mol/ha/j. Stikstofemissie afkomstig van onderhavig project heeft geen significant negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van de betreffende Natura 2000-gebieden.
Het aspect stikstof in relatie tot Natura 2000 vormt geen belemmering voor de realisatie en de vergunningverlening van de ‘omgevingsvergunning, activiteit bouwen’. Daarnaast is geen (natuur)vergunning op grond van de Wet natuurbescherming noodzakelijk omdat geen sprake is van een depositie hoger dan 0,00 mol/ha/j.
De uitgevoerde berekening is als Bijlage 7 Stikstofberekening toegevoegd aan dit plan.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze ‘gevoelige bestemmingen’ zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen / klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van ‘gevoelige bestemmingen’ binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
De voorgenomen ontwikkeling betreft een ontwikkeling van één vrijstaande woning en dus van veel geringere omvang dan wat hiervoor is aangegeven. De luchtkwaliteit zal dus 'in niet betekenende mate' verslechteren. Daarom hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.
Het aspect luchtkwaliteit is geen belemmering voor de realisatie van het plan.
De bodem wordt op vele manieren gebruikt, voor bijvoorbeeld woningbouw, landbouw, aanleg van wegen en winning van grondstoffen. Om te zorgen dat dit nu en in de toekomst mogelijk blijft, is een duurzaam beheer van de bodem belangrijk. Doordat mensen al vele eeuwen gebruik maakt van de bodem heeft zij overal sporen achtergelaten. Deze sporen zijn terug te zien in het landschap en te vinden op en in de bodem. Door bodemsanering worden de ernstige chemische verontreiniging van de bodem aangepakt. Bescherming van de bodem betekent bovendien het voorkomen dat schone grond verontreinigd raakt en het rekening houden met de eigenschappen van de bodem.
Het doel van de bodemtoets bij ruimtelijke plannen is de bescherming van de bodem. Een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd om te kunnen beoordelen of de bodem geschikt is voor de geplande functie en of sprake is van een eventuele saneringsnoodzaak.
In artikel 9 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het wijzigen of opstellen van een bestemmingsplan.
In september 2017 is door De Klinker Milieu een bodemonderzoek uitgevoerd conform de NEN 5740, met als doel het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en na te gaan of er mogelijke gebruiksbeperkingen bestaan in relatie tot het beoogde gebruik.
Uit het onderzoek blijkt:
De locatie is op basis van de milieuhygiënische kwaliteit geschikt voor wonen.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de realisatie van de vrijstaande woning. Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 8 Verkennend bodemonderzoek toegevoegd aan dit plan.
Op basis van de CROW publicatie-317 is voor het voornemen de verkeersgeneratie bepaald. In het plangebied vindt de realisatie van één woning plaats. Voor dit bouwplan geldt:
Verkeersgeneratie van maximaal 7,8 motorvoertuigbewegingen per etmaal per woning.
De realisatie van één nieuwe woning draagt dan ook bij aan een verkeersgeneratie van 8 mvt/etmaal. Uitgaande van 10% tijdens de spits resulteert dit in 1 auto per uur. Dit is voor de verkeersintensiteit van de omliggende wegen geen enkel probleem.
Toetsing op basis van parapluplan Parkeren Op het plangebied is het Parapluplan Parkeren (vastgesteld 8-11-2018) van toepassing. Hierin is voorgeschreven dat bij bouwplannen de parkeernormen dienen te worden gevolgd uit de Nota Parkeernormen 2018 van de gemeente Epe. Voor dit plan geldt volgens de Nota Parkeernormen 2018, een parkeernorm van 2,4 parkeerplaatsen. Er worden drie parkeerplaatsen per woning aangelegd. Hiervoor is op eigen terrein voldoende mogelijkheid.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. Ook de Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008) is vanaf deze datum verplicht. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012. Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
Begrippen
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
Wijze van meten
Dit artikel geeft onder meer bepalingen hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen;
Nadere eisen: eisen die burgemeester en wethouders kunnen stellen aan de bestemming, ten behoeve van het algemeen belang;
Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig zijn of onder welke voorwaarden toegestaan zijn.
Afwijken van de bouwregels/ gebruiksregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bouw- en/of gebruiksregels.
Anti-dubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
Algemene gebruiksregels
In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze regel bevatten bepalingen omtrent functies die in ieder geval in strijd zijn met het bestemmingsplan.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
Algemene procedureregels
In dit artikel wordt de voorbereidingsprocedure tot het stellen van een nadere eis gegeven.
Overige regels
In dit artikel worden regels omtrent parkeren en laad- en losmogelijkheden gegeven.
In Hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er wordt uitgegaan van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.
Bos
Het bestaande bosperceel, waarin tevens het parkeerterrein en een bijeenkomstgebouw zijn gelegen, worden conform de huidige situatie bestemd tot 'Bos'. De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn met name bestemd voor de aanleg, instandhouding en ontwikkeling van bosbeplanting. Op deze gronden zijn enkel bouwwerken, geen gebouw zijnde, toegestaan.
Wonen - 1
De gronden met de bestemming wonen zijn bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep. Daarnaast zijn de hierbij behorende waterhuishouding en gebouwen bouwwerken, geen gebouwen zijnde en andere werken, tuinen en erven toegestaan.
Binnen de bestemming wonen mag per bestemmingsvlak 1 grondgebonden vrijstaande woning worden gebouwd. In de bouwregels is vastgelegd dat bij het oprichten van bebouwing de ontwerprichtlijnen voor beeldkwaliteit zoals aangeven in de beeldkwaliteitsparagraaf (3.3) zoals opgenomen in Bijlage 2 van de regels dienen te worden gehanteerd.
Waarde - Archeologie
Deze dubbelbestemming is van toepassing vanwege de archeologische verwachtingswaarde in het plangebied. De regeling bevat een bouwverbod waarvan ontheffing kan worden verleend indien aan het behoud van de archeologische waarden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan. Uitgangspunt is dat met een rapportage inzichtelijk wordt gemaakt of al dan niet sprake is van de aanwezigheid van archeologische waarden.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
Met betrekking tot het verhaal van de kosten van de bestemmingsplanprocedure en de uitvoering van het bestemmingsplan, is met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten. Verhaal van eventuele planschadekosten is onderdeel van de anterieure overeenkomst. Het verhaal van kosten is hiermee "anderszins verzekerd", zodat het vaststellen van een exploitatieplan niet nodig is.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke plannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Het plan wordt in het kader van vooroverleg naar de provincie Gelderland gezonden.
Het Waterschap Vallei en Veluwe is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat het waterschap een positief wateradvies heeft gegeven. Het overleg met het waterschap is hiermee afgerond.
Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het voorliggende geval wordt vanwege de kleinschaligheid van het voornemen geen voorontwerpbestemmingsplan voor inspraak ter inzage gelegd.
Initiatiefnemer heeft de bewoners van de nabij gelegen woningen op de hoogte gesteld van zijn plannen.
Hiervan is een verslag gemaakt en als Bijlage 9 toegevoegd aan dit plan.
Het bestemmingsplan Functieverandering Heemhoeveweg 2 Emst heeft met ingang van 25 maart 2021 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode kon een ieder zienswijzen tegen het plan indienen. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt. Er zijn geen zienswijzen ingediend die leiden tot nieuwe inzichten over de eerder gemaakte afweging. Het bestemmingsplan is mede op basis hiervan ongewijzigd vastgesteld.