Plan: | 4e partiële herziening bestemmingsplan Beschermd Stadsgezicht (Nunspeterweg 15) |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0230.PH4BESCHSTAD-VST1 |
Net buiten de historische vesting van het stadje Elburg, aan de Nunspeterweg en uitkijkend over het een prachtig landschap staat een vervallen bedrijfsgebouw. In samenwerking met de naast gelegen voormalige bakkerij en de gemeente Elburg is gezocht naar een passende invulling op deze locatie.
De initiatiefnemer is voornemens de panden te slopen en hiervoor 22 appartementen terug te bouwen voor met name senioren. Volgens het vigerende bestemmingsplan is dit niet mogelijk.
De gemeente heeft op 20 november 2017 aangegeven medewerking te willen verlenen onder de voorwaarde dat er een partiële herziening van het bestemmingsplan wordt opgesteld, zodat de bouw van 22 appartementen ter plaatse planologisch mogelijk wordt.
Het plangebied is gelegen aan de Nunspeterweg, de toegangsweg naar de Vesting Elburg.
Luchtfoto (bron: Google earth)
Het plangebied aan de Nunspeterweg is zeer dicht bij de historische Vesting van Elburg gelegen en grenst aan de achterzijde aan zorgcomplex 'Het Nieuwe Feithenhof'. Aan de voorzijde kijkt het uit over agrarische cultuurgronden en aansluitend het stedelijk lint Molendorp. Aan de noord en zuidzijde bevinden zich woningen.
Luchtfoto (bron: Google earth)
Het voor woningbouw in te zetten plangebied bestaat uit de kadastrale perceelnummers 1359, 1830, 3525, 3526 en 3477.
Uitsnede kadastrale kaart
Het geldende bestemmingsplan voor de locatie is bestemmingsplan "Beschermd Stadsgezicht" (NL.IMRO.0230.BPBESCHSTAD2010-VST2). Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 24 juni 2013. Voor het plangebied gelden de bestemmingen "Bedrijf", "Tuin" en "Wonen" en de dubbelbestemmingen "Waarde - Archeologie 2", "Waarde - Archeologie 3" en "Waarde - Beschermd stadsgezicht".
Uitsnede vigerend bestemmingsplan met globale plangrens
Het bestemmingsplan "4e partiële herziening bestemmingsplan Beschermd Stadsgezicht (Nunspeterweg 15)" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding is de bestemming van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven.
In de regels zijn bepalingen opgenomen teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin het aan het plan ten grondslag liggende onderzoek en een planbeschrijving zijn opgenomen.
Het tweede hoofdstuk van deze toelichting geeft een beschrijving van de bestaande en nieuwe situatie. In hoofdstuk drie en vier wordt het bouwplan getoetst aan respectievelijk het relevante ruimtelijke beleid en milieu- en omgevingswaarden. Hoofdstuk vijf bevat een toelichting op de regels. In hoofdstuk zes en zeven komen achtereenvolgens de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit plan aan de orde.
De locatie is in het begin van de vorige eeuw (zo rond 1916) ontwikkeld. In loop er jaren is de locatie uitgebreid totdat in 1985 de huidige omvang van de bebouwing is gerealiseerd. Tussen 1949 en 1980 zijn er diverse bouwvergunningen verleend voor het uitbreiden en aanpassen van de aanwezige woningen en bedrijfspanden. Uit het milieuarchief blijkt voorts dat er in 1958 aan de N.V. Steenkolen Handelsvereniging een vergunning is verleend voor het oprichten van een benzine- en gasolie installatie met twee ondergrondse tanks. In 1963 is de locatie uitgebreid met een derde tank en een derde pomp. Het is niet exact bekend tot wanneer de locatie in bedrijf is geweest. In de jaren ’90 is de locatie geheel gesaneerd.
Naast de bedrijfsactiviteiten omtrent de opslag en verkoop van brandstoffen is de locatie verder (deels) in gebruik geweest als banketbakkerij, handel in groente en fruit, schildersbedrijf en een timmerwerkplaats.
De locatie heeft een oppervlakte van circa 3.500 m2 en bestaat uit een drietal woningen met bijbehorende bedrijfsgebouwen. De locatie is grotendeels bebouwd. Rond de bebouwing is sprake van verharding bestaande uit beton en straatwerk. Een klein deel van de onderzoekslocatie is onverhard (gazon/tuin).
Hierna volgen een paar foto's van de bestaande situatie.
In het plangebied, aangrenzend aan het bestaande zorgcomplex, wordt een appartementengebouw gerealiseerd voor 22 woningen. Deze woningen zijn met name bestemd voor senioren. De toekomstige bewoners kunnen binnen loop afstand gebruik maken van alle voorzieningen in de Vesting.
Situering wooncomplex op de kavel
Hierna volgende de indicatieve gevelbeelden:
Voorgevel (Nunspeterweg)
Zijgevels (Respectievelijk zuid en noordgevel)
Achtergevel (zijde Feithenhof)
Kleur en materiaal gebruik:
Onderdeel | Materiaal | Kleur | |
metselwerk | baksteen | rood-paars | |
metselwerk keimwerk | baksteen | wit keimwerk | |
metselwerk tussenbouw | baksteen | oranje-rood en donker-rood | |
gevellateien | staal | verzinkt zwart | |
kozijnen en draaiende delen | hardhout | crème-wit | |
kozijnen en draaiende delen in keimwerk | hardhout | quarzgrijs | |
entreepuien | aluminium | quarzgrijs | |
dakbedekking | keramische pan OVH | antraciet en rood | |
dakkapellen, goten en boeilijsten | rockpanel, naadloos | crème-wit | |
dakbedekking platdak | baanvormige dakbedekking | n.t.b. |
Omdat de voorgestelde ontwikkeling plaats vindt binnen het gebied van het beschermde stadsgezicht is het totale plan diverse keren besproken met de monumentenbeleidscommissie van de gemeente. De monumentenbeleidscommissie heeft op 21 februari 2017 aangegeven positief in te stemmen met het plan.
Parkeren
Volgens de gemeentelijke parkeernota dient er voor dure koopappartementen per appartement 2 parkeerplaatsen voor de bewoners en 0,3 parkeerplaats voor bezoekers te worden gerealiseerd. In het plan worden 22 appartementen gebouwd. Voor 22 appartementen (22x 2,3 ) zijn 51 parkeerplaatsen op eigen terrein nodig. Initiatiefnemer heeft met WZU (eigenaar Feithenhof) overeenstemming bereikt om ook te kunnen parkeren om het perceel van de Feithenhof. Hierdoor is deels sprake van dubbelgebruik.
Het Nieuwe Feithenhof heeft (64 zorgwoningen x 0,7p) 45 parkeerplaatsen nodig. In totaal zijn dus 96 parkeerplaatsen noodzakelijk. Volgens de CROW-norm mogen in dit plan 5 parkeerplaatsen worden afgetrokken van het totaal. Dit resulteert in 91 parkeerplaatsen. Er worden 5 mindervalidenparkeerplaatsen aangelegd. Er zijn aan de overzijde van de Nunspeterweg 7 bezoekersparkeerplaatsen aanwezig die toe te kennen zijn de Nunspeterweg 15. Op het perceel Nunspeterweg en Het Nieuwe Feithenhof zijn dus (91-7) 84 gewone parkeerplaatsen nodig. Uit navolgende afbeelding blijkt dat er wordt dus voldaan aan de parkeernota van de gemeente Elburg.
Uit een enquête onder de potentiele kopers van de appartementen is bovendien gebleken dat de parkeernorm van 2,3 parkeerplaatsen per appartement voor de meeste bewoners niet nodig is omdat ze slechts één auto hebben. Uit de enquête blijkt dat per appartement 1,2 parkeerplaats noodzakelijk is. Hierbij opgeteld 0,3 parkeerplaats voor bezoekers resulteert dit ( 22 x 1,5 (1,2 + 0,3) ) in 33 parkeerplaatsen.
Met de aanleg van 2,3 parkeerplaatsen per appartement wordt dus ruim tegemoet gekomen aan de geënquêteerde behoefte.
De conclusie is dat er voldoende ruimte aanwezig is om te kunnen voldoen aan de parkeernorm en de feitelijk geconstateerde parkeerbehoefte.
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het relevante ruimtelijke beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven en vindt een toetsing in het kader van de voorgenomen ontwikkeling plaats. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.
De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 in werking getreden. De Structuurvisie infrastructuur en ruimte 2040 (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Om de bestuurlijke drukte te beperken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Deze 13 nationale belangen zijn:
De visie is via regels verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Deze geeft voor het plangebied geen direct bindende regels.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) regelt de doorwerking van nationale belangen op ruimtelijk gebied in gemeentelijke bestemmingsplannen door het stellen van de juridische kaders. Het Barro is ook wel bekend als de AMvB Ruimte. Het besluit is per 17 december 2011 in werking getreden. In het Barro zijn opgenomen:
Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Elburg. Voor dit gebied gelden geen nationale belangen waarmee rekening gehouden hoeft te worden. Dit bestemmingsplan voldoet aan het Barro.
De nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) verlangt niet alleen dat verantwoordelijkheden en belangen worden benoemd, maar ook dat inzichtelijk is hoe deze belangen zullen worden verwezenlijkt. Het Rijk heeft de nationale ruimtelijke belangen opgenomen in de zogenaamde 'Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid'. Nationale ruimtelijke belangen zijn zaken waarvoor de rijksoverheid een specifieke verantwoordelijkheid neemt, hetgeen blijkt uit de inzet van diverse bevoegdheden en instrumenten om deze belangen te behartigen en te realiseren. Het overzicht van nationale belangen in de Realisatieparagraaf is gebaseerd op een zorgvuldige analyse van de Planologische Kernbeslissingen (PKB's) van het Rijk. De uitspraken in deze PKB's zijn op een beleidsneutrale wijze, dat wil zeggen inhoudelijk ongewijzigd, verwerkt in het overzicht van nationale ruimtelijke belangen, aangevuld en waar aan de orde geactualiseerd. Een beperkt aantal belangen zal worden geborgd met de (toekomstige) AMvB Ruimte.
Het Rijk geeft met deze werkwijze een transparante en scherp geselecteerde invulling aan de sturingsfilosofie 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. Het resultaat hiervan is een heldere en scherpe markering van datgene wat centraal moet. Hierdoor wordt niet alleen voor medeoverheden duidelijk wanneer afstemming moet worden gezocht met het Rijk, maar wordt ook voor burgers, maatschappelijke en andere private organisaties duidelijk waar het Rijk voor staat. De Realisatieparagraaf heeft de status van structuurvisie.
De Ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 juli 2017 gewijzigd.
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van 22 woningen mogelijk. In dit plan is daarom sprake van een woningbouwlocatie en een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro.
In november 2017 is door Stec groep voor de voorgestane realisatie van het appartementengebouw met 22 woningen de laddertoets opgesteld. Stec heeft de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan de Ladder, zoals opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 Bro zoals die sinds 1 juli 2017 van kracht is.
Daarvoor is ingegaan op:
Een stedelijke ontwikkeling wordt in artikel 1.1.1 onder i van het Bro gedefinieerd als een: ‘Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijk voorzieningen’
In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd, jurisprudentie geeft meer duidelijkheid. Bij wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf 12 woningen in beginsel sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Dit betekent dat 22 appartementen aan de Nunspeterweg zich kwalificeren als stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6. Bro.
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe bestemmingsplan meer bebouwing mogelijk maakt of bij een functiewijziging. Hier is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De vigerende bestemmingsplannen kent de bestemming bedrijf, daarmee is sprake aan een functiewijziging van zodanige aard dan om die reden sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijke gebied (BSG) is extra motivering vereist. Daarom is er gecheckt of de herontwikkeling een ontwikkeling binnen BSG betreft. In artikel 1.1.1 Bro geeft als definitie: ‘Bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.’
Dit bestemmingsplan maakt een herontwikkeling van een binnenstedelijk gebied –de Nunspeterweg– naar een plan met woningbouw mogelijk. Daarbij dragen zowel de ligging binnen het bestaand stedelijk weefsel van Elburg als het nog vigerende bestemmingsplan dat al een stedelijke functie mogelijk maakt, bij aan de conclusie dat er sprake is van een ontwikkeling binnen BSG. Dit is in lijn met de gedachte van de Ladder waardoor een extra afweging van alternatieven binnen BSG in het kader van deze Laddertoets achterwege kan blijven.
De Ladder vraagt om een beschrijving van de behoefte binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervoor moet binnen de bestemmingsplanperiode (10 jaar) voldoende vraag zijn naar de woningen die het plan mogelijk maakt. Voor Elburg wordt een vraag waargenomen van circa 650 woningen in de periode 2017-2027 waarvan 160 tot 195 koopappartementen.
Gezien de vergrijzing van huishoudens, is voor de komende tien jaar te verwachten dat de voorkeuren gemeentebreed steeds meer verschuiven naar (levensloopbestendige) nultredenwoningen waaronder appartementen. Uit het Woon Onderzoek Nederland 2015 (WoON2015) blijkt namelijk dat de sterk groeiende oudere doelgroep een overwegende voorkeur heeft voor een nultredewoning. Dit is veelal een appartement maar hoeft niet perse. Een grondgebonden nultredenwoningen of het aanpassen van bestaande woningen zodat deze geschikt zijn voor oudere huishoudens kan soms ook tegemoet komen aan deze voorkeuren (zie ook 3.4.4 onder: Kwalitatief afwegingskader woningbouw gemeente Elburg).
De 22 appartementen worden zo gemaakt dat deze levensloopbestendig zijn en geschikt voor bewoning door seniore huishoudens. Daarnaast bestaat er de mogelijkheid om een combinatie met zorg van het nabijgelegen Feithenhof te realiseren.
Onder 70 belangstellenden voor het plan aan de Nunspeterweg Elburg is een enquête gehouden. De resultaten van deze enquête laten zien dat het overgrote deel van de belangstellenden stellen zonder kinderen betreft (85%). Vrijwel alle belangstellenden zijn ouder dan 50 jaar (circa 60% is tussen de 50 en 70 jaar en bijna 40% is 70 jaar of ouder). Alle respondenten wonen op dit moment in een grondgebonden koopwoning, maar geven aan op zoek te zijn naar een appartement, liefst met drie kamers of meer. Circa 80% van de respondenten zoekt een appartement van 80m² tot 120m². En vrijwel alle respondenten zoeken in de prijsklasse boven de € 200.000,--. Dit bevestigt het beeld uit het WoON2015.
Er blijkt een additionele kwalitatieve vraag naar circa 160 tot 195 appartementen in de koop tot 2027 in Elburg te zijn.
Uitgangspunt voor de behoefte is de woningvraag over de periode 2017-2027 minus harde plancapaciteit. Zoals hiervoor ook al is gebleken zijn er in Elburg op dit moment vrijwel geen (0 tot 18) harde plannen voor appartementen in de koopsector. De vraag voor de periode 2017-2027 naar koopappartementen bedraagt circa 160 tot 195 stuks. Het plan aan de Nunspeterweg biedt, afgaande op het beoogde programma, ruimte aan 22 appartementen, geschikt voor bewoning door senioren. Op basis van de confrontatie van de gemeentelijke woonvoorkeuren en de kwalitatieve aspecten van de harde woningbouwplannen in gemeente Elburg, is daarmee op te maken dat het plan aan de Nunspeterweg in Elburg voorziet in een kwalitatieve behoefte.
Ook op basis van de regionale en de gemeentelijke woonvisie, en op basis van de verwachte ontwikkeling van de doelgroepen (en daarmee de veranderende voorkeuren en kwalitatieve woningvraag) voorziet het plan Nunspeterweg Elburg in een groeiende kwalitatieve vraag binnen de marktregio. De appartementen, mogelijk in combinatie met zorg, sluiten aan bij de groeiende kwalitatieve vraag naar geschikte woningen voor oudere huishoudens, of voor huishoudens die willen voorsorteren op toekomstige mobiliteitsbeperkingen.
Plan voor 22 appartementen voorziet in kwalitatieve behoefte (zie voorts 3.4.4 Woonvisie 2015-2019).:
De door STEC uitgevoerde Laddertoets voor de beoogde ontwikkeling is als Bijlage 1 Ladder voor de beoogde ontwikkeling toegevoegd aan dit plan.
Op 24 september 2014 heeft de provincie Gelderland de Omgevingsvisie vastgesteld. Deze is in juli 2015 geactualiseerd en op 11 november 2015 geconsolideerd. Het vertrekpunt bij het maken van de Omgevingsvisie zijn de maatschappelijke opgaven die in gesprekken met overheden, organisaties en particulieren zijn benoemd.
De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan de gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven.
Deze twee doelen zijn:
Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.
In de Omgevingsvisie wordt onderscheid gemaakt in verschillende deelgebieden. Het plangebied ligt in de Noord-Veluwe.
Kenmerkend voor de regio Noord-Veluwe zijn:
De regio staat voor de volgende opgaven:
Woningbouw
Een fijne plek om te wonen, voor iedereen, nu en in de toekomst; dat heeft de provincie voor ogen. Samen met bewoners, gemeenten, ontwikkelaars en andere partijen kijkt de provincie voor elk gebied wat er nodig is om dit te realiseren. De provincie ontwikkelt programma's om de leefomgeving te versterken. Zo wordt leegstand voorkomen, die ontstaat als oude woningen niet meer verkocht worden omdat er zoveel nieuwe woningen komen. Hierdoor wordt ook het risico op onrendabele investeringen verkleind. Nieuwe woonlocaties en daar te bouwen woningen passen bij de afspraken die de provincie met de andere partijen in de regio heeft gemaakt.
De provincie en haar partners streven er samen naar om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden. In de Regionale Woonagenda agenderen alle (relevante) partijen in een regio de regionale opgaven op het gebied van wonen. Zij maken afspraken over wat zij hieraan gaan doen. De provincie is een van de partijen. De agenda gaat onder meer over hoe partijen met elkaar invulling geven aan flexibiliteit, levensloopbestendigheid, betaalbaarheid, het aandeel 'huur' en andere kwaliteiten waaraan behoefte is.
De provincie maakt op regionale schaal afspraken met gemeenten en woningbouwcorporaties over de woningvoorraad op basis van een recente huishoudensprognose (Primos). De kwantitatieve regionale afspraken zijn vastgelegd in het KWP3.
Nieuwe woningen moeten inspelen op de toekomstige vraag. Meer flexibiliteit is nodig voor gebruik van woningen door verschillende doelgroepen.
Toetsing van het initiatief aan de Omgevingsvisie Gelderland
De ontwikkeling betreft woningbouw waarbij 24 woningen worden gerealiseerd. Voor deze inbreidingslocatie wordt er ingespeeld op de marktvraag. Uit onderzoek is gebleken dat er een grote vraag is naar levensloopbestendige appartementen. Gezien het vorenstaande is de ontwikkeling van de locatie in overeenstemming is met de Omgevingsvisie Gelderland.
Momenteel wordt de omgevingsvisie geactualiseerd. Dit heeft echter geen consequenties voor dit plan.
Conclusie
Het plan sluit aan op het provinciaal beleid.
In november 2009 is de toekomstvisie Elburg 2020 vastgesteld. Het toekomstbeeld van de gemeente Elburg gaat uit van de volgende kernwaarden:
In de toekomstvisie staat dat het woningbouwbeleid wordt toegesneden op de vraag. Lokaal maatwerk is daarbij essentieel. De diversiteit in woonmilieus wordt sterker. De van oudsher traditionele opbouw van de woningvoorraad krijgt hiermee een ander karakter: meer kwaliteit en meer toekomstgericht. Daarnaast wordt ingezet op bevordering van de doorstroming. In samenwerking met andere partijen worden doeltreffende acties in gang gezet om het aanbod af te stemmen op de daadwerkelijke vraag. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt de schaal en omvang van de ontwikkeling afgestemd op de locatie. Behoud of herstel van identiteit en eigenheid staat daarbij voorop.
De ruimtelijke aspecten uit de toekomstvisie zijn uitgewerkt in de Structuurvisie gemeente Elburg 2030.
Conclusie
Het voorliggende wijzigingsplan past binnen de uitgangspunten van de toekomstvisie.
De gemeenteraad heeft op 16 maart 2015 de Structuurvisie gemeente Elburg 2030 vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt de daarvoor geldende Visie Wonen en Werken.
De gemeente Elburg wil met de realisatie van enkele uitbreidingswijken, waaronder Vossenakker, een invulling geven aan de gemeentelijke woningbehoefte. Wel worden er zorgvuldig ingepaste kleinschalige projecten tot stand gebracht door inbreiding, herstructurering en via verkleuring van werklocaties naar woonfuncties.
In de structuurvisie is wat betreft de opsomming van 'Plannen realisatie 2010 - 2019' het volgende opgenomen:
"De lijst met woningbouwlocaties is gebaseerd op het woningbouwprogramma KWP3. Het is mogelijk dat binnen deze planningsruimte voor woningbouwlocaties aantallen en prioriteit onderling wijzigen. Wanneer er tussentijd andere plannen worden ingediend, kan het bovendien zijn dat de navolgende plannen in de tijd verschuiven," De locatie Nunspeterweg is daarbij opgenomen als potentiële inbreidingslocatie voor de periode na 2019.
Klimaat en duurzaamheid vormen voor de gemeente Elburg steeds belangrijkere uitgangspunten bij de gebiedsontwikkeling. Daarnaast speelt milieuhygiëne een essentiële rol bij de beoogde ontwikkelingen.
Conclusie
Het voorliggende plan past binnen de structuurvisie.
In Elburg is het aantrekkelijk wonen, werken en recreëren. Dit komt niet alleen door de mooie cultuurhistorisch waardevolle Vesting met haven, de ligging aan de Randmeren en de zandverstuivingen van de Veluwe. Maar zeker ook door de fijne sfeer, geborgenheid en gemeenschapszin, de stedelijke voorzieningen om de hoek en de relatief goede bereikbaarheid van werkgelegenheid in de omringende grotere steden. De gemeente Elburg wil deze kansen verder benutten, voortvarend inspelen op nieuwe uitdagingen, zoals rondom de energietransitie en klimaatadaptatie en uiteraard haar (cultuurhistorische en landschappelijke) kwaliteiten en dorpse identiteit koesteren en waar mogelijk versterken.
De Omgevingsvisie Elburg is opgebouwd uit 5 integrale thema’s te weten:
De visie op hoofdlijnen kan als volgt kernachtig weergegeven worden:
Bij alle ontwikkelingen en investeringen staan de kernwaarden voorop: Geborgenheid, zorgzaamheid, veiligheid; Gastvrije en uitnodigende omgeving; Vitale kwaliteitseconomie; Herkenning in geloofsbeleving; Kwaliteit in wonen en leefomgeving; Kleinschaligheid en menselijke maat & ontplooiingsruimte voor jong en oud. Het ontwerp van de omgevingsvisie heeft van 1 november 2017 tot en met 12 december 2017 ter inzage gelegen. De locatie Nunspeterweg is daarbij aangemerkt als 'zachte' woningbouwlocatie voor maximaal 22 woningen.
Voor de gemeente Elburg is op 11 mei 2015 de Woonvisie 2015-2019 vastgesteld. In deze visie is het woonbeleid voor de periode 2015-2019 vastgelegd.
De woonvisie geeft de bouwstenen voor de activiteiten op het gebied van het wonen, en is het richtinggevend kader voor het handelen van de partners in het veld. De visie formuleert onder meer het kader voor de afweging van nut, noodzaak en locatiekeuze van nieuwe ontwikkelingen in relatie tot de bestaande woningvoorraad. Het sluit daarbij aan bij de ladder voor duurzame verstedelijking. Ook vormt deze visie het kader voor het maken van prestatieafspraken met de in de gemeente werkzame corporaties.
De thema's in de visie zijn:
Kwantitatief duiden scenario’s voor de toekomstige huishoudensontwikkeling voor de gemeente op een behoefte aan 580 tot 790 extra woningen in de periode 2013 tot 2025 (inclusief de effecten van extramuralisering). Kwalitatief zit de groei met name in categorie 1- en 2-persoonshuishoudens en de woonwensen zijn gericht op nultreden-/levensloopbestendige woningen en sociale huurwoningen (vooral senioren). Er is een beperktere behoefte aan huurwoningen in de vrije sector. Daarnaast is er een blijvende vraag naar duurdere koopwoningen, hoewel deze sector op termijn in grotere aantallen op de markt zullen komen in verband met de sterke vergrijzing van de bevolking.
Kwalitatief afwegingskader woningbouw gemeente Elburg
Projecten zijn kansrijk als zij voldoen aan een deel van onderstaande afwegingspunten:
Wil Elburg de benodigde productie halen, dan is een kritische analyse van afzetbaarheid nodig. Elburg heeft op regionaal niveau afspraken gemaakt over de kwantitatieve bandbreedte van de netto-toevoegingen in de periode 2013 - 2025. Dit komt voor de gemeente neer op een opgave van circa 630 woningen. Elburg beschikt over locaties voor circa 1.100 woningen. Een goed afgewogen prioritering van de beschikbare planvoorraad is nodig om voortgang in de productie te houden en te waken voor overcapaciteit van het aanbod op de markt.
Voor Elburg gelden de volgende accenten voor wonen en leven:
De locatie Nunspeterweg is daarin opgenomen als 'oranje' locatie met indicatieve capaciteit van 15 woningen.
Conclusie
Dit plan, nabij de Vesting Elburg met al haar voorzieningen, richt zich op woningen voor met name de senioren. Uit onderzoek is gebleken dat voor deze doelgroep onvoldoende woningen voorradig zijn.
De locatie biedt kansen voor senioren om nabij voorzieningen en openbaar-vervoershaltes te wonen. Kortom het voorliggende bestemmingsplan past uitstekend binnen de woonvisie en het gemeentelijk woonbeleid.
Door de gemeenteraad van Elburg is in oktober 2013 de Welstandsnota gemeente Elburg vastgesteld.
Het welstandsbeleid is opgesteld vanuit de overtuiging dat het belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving wordt gehandhaafd. Het aanzicht van gebouwen en andere bouwwerken vormt de dagelijkse leefomgeving van de mensen in Elburg. Wel is er (landelijk gezien) sprake van een tendens van een terugtrekkende overheid, waarbij de burger meer zelf verantwoordelijk wordt geacht. Welstandseisen klinken vaak subjectief en zijn dat ten dele ook. De “waarom” vraag kan altijd weer gesteld worden. Over smaak valt kennelijk te twisten. Wel is het van belang dat precies wordt aangegeven waarop binnen een bepaald welstandsregime wordt beoordeeld. Een deskundige commissie/stadsbouwmeester en/of een vakbekwame architect/comité moeten er vervolgens samen zien uit te komen. Daarbij gaat het niet om mooi of lelijk, maar om zaken zoals compositie, schaal, maat, ritme, verhoudingen, materialen en kleuren kortom over ontwerpen.
De gemeente kent welstandsniveau I en II, en welstandsvrij. Voor het gebied dat onderdeel is van het beschermd stadsgezicht geldt welstandsniveau I, zware toetsing.
Zware toetsing houdt in dat vergunningplichtige bouwplannen die niet onder de sneltoetscriteria vallen, altijd om advies aan de welstandscommissie/stadsbouwmeester wordt voorgelegd.
Na intensief en constructief overleg met de welstandscommissie en gemeentelijke monumentencommissie heeft de welstandscommissie op 31 oktober 2017 een positief advies gegeven.
De gemeenten Elburg, Hattem, Nunspeet en Oldebroek hebben gezamenlijk een parkeernota opgesteld. Deze nota is door de raad van de gemeente Elburg vastgesteld op 29 september 2014.
Het doel van de parkeernota is het voeren van een parkeerbeleid dat op acceptabele loopafstand sprake is van voldoende parkeergelegenheid. Hierbij worden de parkeernormen gehanteerd voortkomend uit de CROW publicatie 317. Kort gezegd houdt dit in dat de stedelijkheidsgraad de hoogte van de parkeernorm bepaald.
Uit paragraaf 2.3 blijkt dat er voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd.
Op 8 juli 2013 is het milieubeleidsplan 2010-2013 vastgesteld.
Het milieubeleidsplan is een toetsingskader voor het gemeentelijk beleid voor de milieuthema’s. Het milieubeleidsplan vormt de basis voor de verschillende milieuthema’s, welke in concrete uitvoeringsprogramma’s worden bestendigd.
De volgende milieuthema's komen aan de orde:
Voor het thema afval, wordt gebruik gemaakt van de bestaande voorzieningen bij Nieuw Feithenhof.
De voorgenomen ontwikkeling is getoetst en afgewogen in relatie tot het relevante ruimtelijke beleid. Het beleid vormt geen belemmering voor de uitvoering van de voorgenomen ontwikkelingen.
Ruimtelijke plannen kunnen van invloed zijn op de omgeving. Anderzijds kan ook de zichtbare en soms niet zichtbare omgeving van invloed zijn op de uitvoerbaarheid van de voorgenomen plannen. In dit hoofdstuk worden de omgevingsfactoren beschreven.
Daarnaast wordt per omgevingsfactor beoordeeld wat de invloed op het plan kan zijn.
De toenemende bedreiging van het archeologische erfgoed in heel Europa, niet alleen door natuurlijke processen of ondeskundig gebruik van het bodemarchief, maar ook door ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening, gaf aanleiding voor het in 1992 door de Europese lidstaten ondertekende Verdrag van Valletta of ook wel Verdrag van Malta genoemd.
Doel van het archeologisch (voor)onderzoek is het waar nodig beschermen van archeologische waarden en het streven naar behoud van de waarden in de bodem (in situ). De essentie van het archeologisch (voor)onderzoek is het verkrijgen van gegevens over de archeologische resten in de bodem teneinde in een vroeg stadium een goede afweging te kunnen maken van alle bij een ruimtelijk besluit betrokken belangen.
Het plangebied is gelegen in een gebied met Waarde Archeologie 2 en Waarde Archeologie 3. Hiervoor geldt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een ruimtelijke ingreep respectievelijk groter dan 120 m2 /500 m2 en dieper dan 0,30 meter.
Het plangebied Nunspeterweg 15 is momenteel bebouwd. Twee woonhuizen zijn geschakeld aan grote schuren. Het woonhuis nummer 15 dateert uit de jaren '50 van de vorige eeuw en nummer 15-A uit de jaren '30.
Volgens de verwachtingskaart van de gemeente Elburg ligt het plangebied in een zone met een hoge archeologische verwachting. Deze hoge verwachting is gebaseerd op het voorkomen van twee historische huisplaatsen, zoals die op de kadastrale minuutplan van 1832 staan afgebeeld. Bij historische boerderijen die in 1832 staan afgebeeld, bestaat een kans dat die nog middeleeuwse voorgangers kent. De beide huizen staan ook afgebeeld op de kaart van De Man (1806).
De geomorfologische ondergrond bestaat uit een dekzandvlakte (dekzandvlakte of -laagte afgedekt door klei- en/of veenpakket (> 50 cm)). Deze bodems hebben een middelmatige archeologische verwachting. De aanwezigheid van veen geeft aan dat het van oorsprong een nat gebied is geweest. Niet gek als je bedenkt dat de voormalige Zuiderzee op nog geen 400 meter afstand lag.
Het gebied rond het plangebied bestond in 1832 vooral uit weiland. Ter plaatse van het plangebied aan de toenmalige Steenweg waren wat tuintjes en tuinhuisjes. De Steenweg is later opgenomen in de Zuiderzeestraatweg.
Kadastrale minuutplan 1832
Op nog geen 150 meter afstand (Wildemaetstraat) is in 2006 een aantal boringen gezet. Hier werd inderdaad een klei op veendek vastgesteld, Ook hier werd geen aanvullend onderzoek geadviseerd.
Binnen het plangebied heeft vooruitlopend op de huidige bebouwing meer bebouwing gestaan. De bouw, sloop en herbouw op dezelfde locatie hebben de bodem ter plaatse flink geroerd.
De diverse bebouwing uit verschillende perioden, alsmede de middelmatige verwachting op het aantreffen van archeologische waarden maken de kans op het aantreffen van archeologische waarden klein. Er worden geen archeologische sporen of vondsten verwacht. Daarom wordt voor de beoogde ontwikkeling geen archeologisch onderzoek aanbevolen.
1931 vanaf 1918
1961
1966
1985
Op navolgende luchtfoto is nummer 15-A duidelijk te zien.
Luchtfoto 1949 .
Door de diverse bebouwing uit verschillende perioden wordt de kans op het aantreffen van archeologische waarden klein geacht. Er is daarom contact gezocht met de regio-archeoloog. Hij bevestigt dat er geen archeologische sporen of vondsten worden verwacht en heeft voorgaande afbeeldingen en informatie toegezonden. Daarom wordt voor de beoogde ontwikkeling geen archeologisch onderzoek aanbevolen.
Ook voor vrijgegeven plangebieden bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016, dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de gemeente, provincie of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Door de wijziging van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Om die reden is een korte analyse verricht van de cultuurhistorische waarden in het projectgebied.
Bebouwing
Omdat de voorgestelde ontwikkeling plaats vindt binnen het gebied van het beschermde stadsgezicht is het totale plan besproken met de monumentenbeleidscommissie van de gemeente Elburg. De monumentenbeleidscommissie kan instemmen met het plan.
Geen van beide aspecten is een belemmering voor de realisatie van de appartementen.
Wettelijk kader
Om te bepalen welke toetsing relevant is bij het uitvoeren van ruimtelijke ingrepen, zijn de ligging van het onderzoeksgebied ten opzichte van (beschermde) natuurgebieden, de verwachting van beschermde soorten en de aanwezigheid van bomen van belang.
Wet natuurbescherming
De natuurwetgeving voor Nederland is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Binnen de wet zijn de beschermingsregimes voor Natura 2000-gebieden, soortbescherming en houtopstanden opgenomen als afzonderlijke hoofdstukken, waardoor de wet via duidelijke en eenvoudige regels voorziet in een heldere implementatie van de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen.
Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken. Het vormt een robuust netwerk van natuurgebieden en tussen-liggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen deze gebieden. Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot het NNN. De planologische verankering van het NNN vindt plaats in (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Wanneer bij ruimtelijke ontwikkelingen een bestemmingsplan wijziging moet worden doorgevoerd dient altijd een ‘Nee, tenzij’-toets te worden uitgevoerd. Hierin wordt beoordeeld of er als gevolg van de voorgenomen maatregelen significante effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het netwerk optreden.
Natura 2000
De wetgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden is vastgelegd in Hoofdstuk 2 van de Wet Natuurbescherming. Natura 2000-is de overkoepelende naam voor gebieden die op Europees niveau worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Vanuit deze richtlijnen worden specifieke diersoorten en hun habitat beschermd om de biodiversiteit te behouden, te herstellen of uit te breiden.
Het ondernemen van projecten, plannen of activiteiten in en in de omgeving van een Natura 2000-gebied kan mogelijkerwijs leiden tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Indien het niet mogelijk is om negatieve effecten op voorhand uit te sluiten, dan is er sprake van een vergunningsplicht en moet een habitattoets uitgevoerd worden. In een habitattoets worden de projecten, plannen of activiteiten getoetst op hun invloed op de instandhoudingsdoelstellingen en of (onder bepaalde voorwaarden) toestemming voor de uitvoering kan worden verleend.
Soortbescherming
De Wet natuurbescherming kent naast het beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden drie beschermingscategorieën onder het hoofdstuk ‘soort-bescherming’:
Ter plaatse zijn geen waardevolle houtopstanden aanwezig.
In september 2017 is door Ecogroen een quickscan natuurtoets uitgevoerd om te beoordelen of de plannen conflicteren met de wettelijke bescherming van natuurwaarden.
Gebiedsbescherming
Soortbescherming
Advies
Werkzaamheden die broedbiotopen van alle aanwezige vogels beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering in elk geval op te starten in de periode voor half maart en na eind juli of het onderzoeksgebied te controleren op broedende vogels en nesten binnen de invloedsfeer van de plannen. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd, maar is het van belang of nesten of eieren van broedvogels worden beschadigd of vernield, ongeacht de datum.
Het aspect ecologie is geen belemmering voor de realisatie van de appartementen.
Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 2 Quickscan natuurtoets toegevoegd aan dit plan.
In de loop van de tijd hebben ruimtelijke ontwikkelingen in Nederland veel ruimte aan water en/of waterbergingslocaties onttrokken. Aan het begin van deze eeuw is geconstateerd dat ruimtelijke ontwikkelingen de ruimte voor water niet verder zouden mogen beperken. Juist meer ruimte voor water is nodig om klimaatveranderingen, zeespiegelrijzing en bodemdaling op te vangen. Eén van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is de watertoets.
Het doel van deze watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De meerwaarde van de watertoets is dat zij zorgt voor een vroegtijdige systematische aandacht voor het meewegen van wateraspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.
De wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) regelt een verplichte waterparagraaf in de toelichting bij de genoemde ruimtelijke plannen en een uitbreiding van het vooroverleg met de waterschappen. De verplichting geldt formeel niet voor de structuurvisie. De ruimtelijke structuurvisie is een belangrijk instrument, omdat hierin de strategische ruimtelijke keuzen (locatiekeuzen) voor water en ruimtelijke ontwikkelingen worden gemaakt. Het instrument is vorm- en procedurevrij. Gezien het belang van het instrument is het wel noodzakelijk de waterbeheerder hier goed bij te betrekken.
In oktober 2017 is via de digitale watertoets het online instrument via www.dewatertoets.nl de watertoets uitgevoerd. Op basis hiervan blijkt dat het plangebied zich bevindt binnen het beheersgebied van het Waterschap Vallei en Veluwe.
Beoordeling
In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
Algemene aandachtspunten
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap. Het regenwater wordt aangesloten op het regenwaterstelsel op de het terrein van Nieuw Feithenhof. Vuilwater wordt in overleg met de gemeente, indien de capaciteit voldoende is, aangesloten op het bestaande rioolstelsel. Ook zal bij de bouwaanvraag, worden aangegeven hoe wordt omgegaan met 'tertiaire bluswatervoorzieningen'.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen.
Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Het waterschap raad de initiatiefnemer aan, de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van het waterschap toe te passen. Deze beslisboom is te vinden op de website: www.dewatertoets.nl.
"De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen conform de Handreiking Watertoets III. Waterschap Vallei en Veluwe geeft een positief wateradvies".
De watertoets en de samenvatting zijn als Bijlage 3 Watertoets en Bijlage 4 Samenvatting watertoets toegevoegd aan dit plan.
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van het bestemmingsplan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect "geluid". In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een bestemmingsplan geldt niet indien in dat bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.
Aangezien er woningen (geluidgevoelige object) in het plangebied wordt gerealiseerd, dient er akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De breedte van deze zone is afhankelijk van:
In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:
De planlocatie is gelegen binnen de wettelijk vastgestelde zone van de Nunspeterweg en de Gregorystraat.
In juli 2017 is door MilieuCoördinator een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer uitgevoerd in verband met de realisatie van het appartementencomplex..
In verband met de realisatie van het appartementencomplex wordt een ruimtelijke procedure doorlopen. In het kader van deze procedure is conform het gestelde in de Wet geluidhinder (Wgh) een onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting ten gevolge van de zoneringsplichtige geluidbronnen waarvan de zone het plangebied overlapt. De planlocatie is gelegen binnen de wettelijk vastgestelde zone van de Nunspeterweg en de Gregorystraat. De geluidbelasting is getoetst aan het stelsel van voorkeurswaarde en maximale ontheffingswaarden uit de Wet geluidhinder.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn ook de relevante 30 km/uur-wegen beschouwd. Het betreft de Nunspeterweg, de Wildemeatstraat en het Bagijnendijkje.
Het onderzoek is uitgevoerd volgens de regels van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012.
De geluidbelastingen ten gevolge van het wegverkeer op de Nunspeterweg en de Gregorystraat voldoen aan de voorkeurswaarde van 48 dB overeenkomstig de Wet geluidhinder. Er is geen sprake van cumulatie in de zin van de Wet geluidhinder gezien het feit dat de voorkeurswaarde wordt gerespecteerd en er geen sprake is van andere geluidbronnen. Gezien het feit dat wordt voldaan aan de voorkeurswaarde is het niet noodzakelijk om maatregelen te onderzoeken teneinde de geluidbelasting ter plaatse van de woning te reduceren.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de gecumuleerde geluidbelasting (exclusief de aftrek overeenkomstig artikel 110g van de Wet geluidhinder) vanwege alle relevante omliggende wegen (zoneplichtig en niet-zoneplichtig) berekend. De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt ten hoogste 56 dB. De cumulatieve geluidbelasting blijkt overeenkomstig de Lden classificering volgens ‘methode Miedema’ te classificeren als “Redelijk”. Er is derhalve sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.
Het aspect geluid is geen belemmering voor de realisatie van de woningen.
Het gewenste maximale binnenniveau voor woningen is 33 dB Het bouwbesluit gaat uit van een minimale geluidwering van 20 dB. Vanwege de gecumuleerde geluidbelasting van 56 dB, moet de karakteristieke geluidwering minimaal 23 dB bedragen, zodat wordt voldaan aan het maximale binnenniveau van 33 dB.
Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 5 Akoestisch onderzoek toegevoegd aan dit plan.
Nieuwe functies kunnen milieuhinderlijk zijn voor omringende woningen dan wel bedrijven. Er dient een beoordeling plaats te vinden of de nieuwe functie wel milieuhygiënisch inpasbaar is. Er dient daarom beoordeeld te worden of in de omgeving van het plangebied functies voorkomen die gehinderd kunnen worden door onderhavig project of waarvan het project juist hinder ondervindt.
De (indicatieve) lijst “Bedrijven en Milieuzonering 2009”, uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse gemeenten, geeft weer wat de richtafstanden zijn voor milieubelastende activiteiten. In deze publicatie worden de indicatieve richtafstanden gegeven voor de vier ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.
Bij het bepalen van de richtafstanden wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten:
Relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype
De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn.
Bij de ontwikkeling van gebieden wordt met behulp van de systematiek uit de VNG uitgave "Bedrijven en milieuzonering" (uitgave 2009), bepaald binnen welke straal bedrijven invloed hebben op de omgeving en met welke milieuaspecten (zoals geluid, gevaar, e.d.) rekening gehouden dient te worden.
Het plangebied is niet gelegen in een milieuzone.
De planlocatie is gelegen buiten de milieuzones van bedrijven, waardoor tevens sprake is van een goed woon- en leefklimaat in de appartementen. Door de komst van de appartementen worden er geen bedrijven belemmerd in hun uitbreidingsmogelijkheden.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze ‘gevoelige bestemmingen’ zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen / klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van ‘gevoelige bestemmingen’ binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van 22 extra woningen. Dit aantal woningen valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden. De ontwikkeling draagt dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving, en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor uitvoering van het plan. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.
De bodem wordt op vele manieren gebruikt, voor bijvoorbeeld woningbouw, landbouw, aanleg van wegen en winning van grondstoffen. Om te zorgen dat dit nu en in de toekomst mogelijk blijft, is een duurzaam beheer van de bodem belangrijk. Doordat mensen al vele eeuwen gebruik maken van de bodem heeft zij overal sporen achtergelaten. Deze sporen zijn terug te zien in het landschap en te vinden op en in de bodem. Door bodemsanering worden de ernstige chemische verontreiniging van de bodem aangepakt. Bescherming van de bodem betekent bovendien het voorkomen dat schone grond verontreinigd raakt en het rekening houden met de eigenschappen van de bodem.
Het doel van de bodemtoets bij ruimtelijke plannen is de bescherming van de bodem. Een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd om te kunnen beoordelen of de bodem geschikt is voor de geplande functie en of sprake is van een eventuele saneringsnoodzaak.
In artikel 9 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het wijzigen of opstellen van een bestemmingsplan.
In oktober 2017 is door Eco Reest BV een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerdmet als doel een indruk te verkrijgen omtrent de eventuele aanwezigheid van verontreinigingen in de grond en in het grondwater van het onderzoeksterrein. Dit gebeurt teneinde te bepalen of er vanuit milieuhygiënisch oogpunt belemmeringen bestaan voor het toekomstige gebruik van de locatie (wonen).
Uit het onderzoek blijkt dat er in de grond overschrijdingen van de achtergrondwaarden aan verdachte parameters uit de Wet bodembescherming zijn aangetoond.
In het grondwater is een licht verhoogd gehalte aan barium gemeten. Dit gehalte wordt echter beschouwd als een van nature verhoogde concentratie. De onderzoekshypothese, zijnde een verdachte locatie ter plaatse van deellocatie A (voormalige ondergrondse tank), is gelet op de achtergrondwaarde overschrijding aan minerale olie in de grond bevestigd.
De onderzoekshypothese, zijnde een verdachte locatie ter plaatse van deellocatie B (overig terrein), is gelet op de achtergrondwaarde overschrijdingen aan zware metalen, PAK en minerale olie in de grond bevestigd.
Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de bestemming van het terrein, wordt geconcludeerd dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde chemische milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. De resultaten van het chemisch onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de woonbestemming van het terrein.
De puinlaag ter plaatse van boringen 11 en 12 is aangemerkt als verdacht voor het voorkomen van asbest. Geadviseerd is ter plaatse een verkennend onderzoek conform NEN5897:2015 naar asbest uit te voeren.
Het aspect bodem is geen belemmering voor realisatie van de plannen. Er wordt een verkennend onderzoek uitgevoerd naar asbest. Dit wordt t.z.t. toegevoegd aan dit plan.
Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 6 Verkennend bodemonderzoek toegevoegd aan dit plan.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Gezamenlijke beleidsvisie externe veiligheid gemeenten in de regio Veluwe-Noord.
In mei 2015 is de Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. In deze beleidsvisie is aan de hand van drie thema's beschreven hoe de gemeenten in de regio Noord-Veluwe, waar onder Elburg, omgaan met externe veiligheid.
De beleidsvisie biedt de gemeenten de mogelijkheid om op gestructureerde wijze keuzes te maken over externe veiligheid en met name in de samenhang tussen ruimtelijke ordening en externe veiligheid. Daarnaast biedt de beleidsvisie ook een platform voor een samenwerking tussen de afdelingen van de gemeenten en bijvoorbeeld de hulpdiensten. Een belangrijk nevendoel van de beleidsvisie is om de beschikbare gemeentelijke middelen efficiënt in te zetten. Vanuit de externe veiligheidswetgeving gelden verplichtingen waarvan de invulling een inspanning vraagt van het gemeentelijk apparaat. En waar deze inspanning nabij risicobronnen tot duidelijke veiligheidswinst kan leiden, neemt deze 'winst' op grotere afstand van de bron zeer nadrukkelijk af. De systematiek in deze beleidsvisie externe veiligheid voorziet in het concentreren van de aandacht op gebieden waar deze 'winst' is te realiseren en in het volstaan met algemene beleidsregels voor gebieden op grotere afstand. Geld en kennis worden daarmee ingezet op plaatsen waar deze nodig zijn. Veel externe veiligheidsbeleid is vastgelegd in landelijke wet- en regelgeving, maar gemeenten zijn grotendeels verantwoordelijk voor de invulling en uitvoering daarvan. Gemeenten dienen een antwoord te hebben op nieuwe technische en juridische inzichten, alsook ontwikkeling van nieuwe risicobronnen.
Bij het invullen en uitvoeren van externe veiligheidsbeleid zijn drie thema's te onderscheiden: 1. inzicht verkrijgen in de externe veiligheidssituatie; 2. keuzes maken; 3. Samenwerken.
Uitsnede risicokaart
Risicobronnen.
Er is geen sprake van relevante stationaire en/of mobiele risicobronnen binnen of nabij het plangebied. Een verantwoording van het groepsrisico is daarom niet aan de orde.
De Veiligheidsregio heeft in zijn algemeenheid een adviesrol omtrent rampbestrijding en zelfredzaamheid. Het plan zal daarom ter advisering naar de Veiligheidsregio gezonden worden.
Conclusie
In feite is er nagenoeg geen sprake van veranderde omstandigheden, er worden 22 woningen toegevoegd in een bestaand bebouwd gebied. Aangezien het perceel zich bevindt tussen twee straten, zijn er bij een eventuele calamiteit, twee vluchtroutes aanwezig.
Op basis van de hierboven genoemde overwegingen wordt geconcludeerd dat er voldoende mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid zijn. Dit betekent dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de realisatie van de woningen.
Op 1 april 2011 is het (gewijzigde) Besluit m.e.r. in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit m.e.r.
Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in lijst D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'. Daarbij zijn in het bijzonder de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EU-richtlijn van belang. Deze omstandigheden betreffen onder andere de kenmerken van de potentiële effecten en cumulatie.
Op grond van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht moet het bevoegd gezag zijn eventuele keuze om géén m.e.r.-beoordeling uit te voeren voor een activiteit die beneden de drempelwaarde valt, motiveren in de overwegingen van het moederbesluit. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Op basis van de vormvrije m.e.r. blijkt of al dan niet een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.
In 2014 is een aantal aspecten van de Europese m.e.r.-richtlijn gewijzigd. Deze wijzigingen zijn in 2017 verwerkt in de Nederlandse wetgeving. De Wijzigingswet Wet milieubeheer is in werking getreden op 16 mei 2017 en op 7 juli 2017 is een wijziging van het Besluit milieueffectrapportage in werking getreden.
Met de aanpassing van het Besluit m.e.r., zoals deze op 7 juli 2017 in werking is getreden, gelden de procedurele en inhoudsvereisten ook voor activiteiten onder de drempelwaarden, dus in het geval van een vormvrije m.e.r. -beoordeling. Het belangrijkste verschil met een m.e.r.-beoordeling voor gevallen boven de drempelwaarde is dat het bevoegd gezag geen mededeling hoeft te doen van zijn beslissing omtrent de vraag of een MER moet worden gemaakt door een kennisgeving en ter inzage legging niet nodig is. De beslissing dat er (g)een MER moet worden gemaakt, maakt uiteindelijk deel uit van een m.e.r.-(beoordelings)-plichtige besluit (omgevingsplan of bestemmingsplan).
Voor stedelijke ontwikkelinsprojecten moet een m.e.r.-beoordelingsbeslissing worden gemaakt voor een aantal activiteiten die in kolom 1 vallen. Een belangrijk voorbeeld is categorie D 11.2 uit de bijlage van het Besluit m.e.r., stedelijke ontwikkelingsprojecten: De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkengsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.
Aangezien er nog geen duidelijke definitie van stedelijke ontwikkellingsprojecten is opgenomen, is er nog veel onduidelijk of er sprake is van wel of geen stedelijk ontwikkelingsproject.
Uit de door Ecogroen uitgevoerde natuurtoets blijkt dat:
Uit de verrichte milieuonderzoeken blijkt voorts dat het planvoornemen geen (significante) negatieve effecten op de omgeving legt.
Voor het planvoornemen hoeft op basis van bovenstaande (4.10.2) derhalve geen m.e.r.-(beoordelings)procedure te worden doorlopen.
In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de voorkomende functies in het plan worden geregeld. De planopzet is in overeenstemming met de RO-standaarden.
Het plan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening, het Besluit ruimtelijke ordening en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Het voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.
Het wijzigingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
De regels
De regels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemming. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Het aantal regels is beperkt mogelijk gehouden.
De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:
In hoofdstuk 1 worden de in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen moeten worden gemeten.
In hoofdstuk 2 zijn specifieke regels opgenomen voor de op de verbeelding gegeven bestemming. De artikelen bestaan uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels, en zo nodig uit afwijkingregels, specifieke gebruiksregels of vergunningsregels voor aanleggen. De bestemmingsomschrijving is bepalend voor het gebruik van de grond.
De hoofdstukken 3 en 4 bevatten regels die algemeen van toepassing zijn.
Doel
Het doel van de bestemming 'Wonen' is vastlegging van de woonfunctie en daarbij aan het wonen verbonden functies mogelijk te maken.
Functionele mogelijkheden
De hoofdfunctie van de bestemming is wonen. Daarnaast worden aan-huis-verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten mogelijk gemaakt. Deze moeten echter voldoen aan de in de specifieke gebruiksregels opgenomen voorwaarden.
Doel
De bestemming 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3' hebben tot doel bij een verwachting van archeologische waarden in de gronden, deze bij een vergunningaanvraag te onderzoeken. Hierdoor kunnen mogelijk aanwezige waarden behouden, beschermd en/of hersteld worden.
Functionele mogelijkheden
De gronden waarop deze bestemming ligt zijn, naast de gebruiksmogelijkheden van onderliggende bestemmingen, ook bedoeld voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de archeologische waarden van de gronden. Dit betekent dat bij het gebruik van de gronden altijd rekening gehouden moet worden met de mogelijke aanwezigheid archeologische waarden.
Bouwmogelijkheden
Er geldt een archeologische onderzoeksverplichting voor een bouwwerk groter dan respectievelijk 120 en 500m² en dieper dan 0,30 m onder het maaiveld vóór verlening van een omgevingsvergunning. Hiervoor gelden verplichtingen, die opgenomen zijn in de bouwregels bij deze bestemming.
Omgevingsvergunning
Werken (geen bouwwerken) en werkzaamheden mogen alleen uitgevoerd worden na het verkrijgen van een omgevingsvergunning. Dit geldt onder andere voor ontgronden van gronden, het aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting en het aanleggen van kabels en leidingen. Hieraan zijn toetsingscriteria gekoppeld. Door een omgevingsvergunning op te nemen worden werken en werkzaamheden toegestaan. Door de criteria op te nemen kan getoetst worden of archeologische waarden aanwezig zijn en hoe deze behouden kunnen blijven na de ingreep. De omgevingsvergunning is niet nodig voor normaal onderhoud van geringe omvang en al in uitvoering zijnde werken en werkzaamheden. Dit geldt op het moment van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.
Doel
Het doel van de bestemming 'Waarde - Beschermd stadsgezicht' is gericht op het behoud, de bescherming en het herstel van cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het als 'beschermd stadsgezicht' aangewezen gebied en de bebouwing. De cultuurhistorische en ruimtelijke waarden zijn bepaald in het aanwijzingsbesluit dat opgenomen is in de bijlagen.
In dit geval is sprake van nieuwbouw van een appartementengebouw. In het kader van de planvorming vindt intensief overleg plaats met de gemeentelijke monumentencommissie.
Omgevingsvergunning
Werken (geen bouwwerken) en werkzaamheden mogen alleen uitgevoerd worden na het verkrijgen van een omgevingsvergunning. Dit geldt onder andere voor aanleggen en verharden van wegen en paden, het graven van waterlopen en het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen. Hieraan zijn toetsingscriteria gekoppeld.
Naast de genoemde bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn in het bestemmingsplan ook algemene regels opgenomen. Het gaat daarbij om algemene bouwregels, gebruiksregels en afwijkingsregels.
In dit hoofdstuk worden de exploitatie van het plan en de eventueel daaruit voortvloeiende planschade besproken.
De Grondexploitatiewet (afdeling 6.4 Wet ruimtelijke ordening) gaat ervan uit dat bij het bestemmingsplan een exploitatieplan wordt vastgesteld tenzij het kostenverhaal anders verzekerd is. Het plan is een particulier initiatief. De voor dit bouwplan en bestemmingsplan te maken kosten, en eventuele tegemoetkoming in planschade, zijn voor rekening van de betrokken grondeigenaar en initiatiefnemer. Met het oog op de economische uitvoerbaarheid is een planschade-overeenkomst aangegaan, waarin is overeengekomen dat eventueel toe te kennen planschade aan derden door de initiatiefnemer aan de gemeente zal worden vergoed.
Gelet hierop is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is het vaststellen van een exploitatieplan niet nodig.
Het bezien van de maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat de voorgenomen wijziging maatschappelijk draagvlak heeft. De initiatiefnemer gaat bij de bewoners van de omliggende woningen aan zodra de bouwplannen voldoende zijn uitgewerkt. Hiervan wordt een verslag gemaakt en toegevoegd aan dit plan.
In het kader van het overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het plan verzonden aan de provincie Gelderland. De opmerkingen vanuit de provincie zijn verwerkt in dit plan. De reactie van de provincie is als Bijlage 7 Overlegreactie provincie Gelderland toegevoegd aan dit plan.
Het ontwerp van dit plan is voor een periode van zes weken, ter inzage gelegd. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Het plan is op 17 december 2018 vastgesteld door de raad van de gemeente Elburg.