direct naar inhoud van Regels
Plan: Wildemaet 2019
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0230.BPWILDEMAET2019-VST1

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Wildemaet 2019 met identificatienummer NL.IMRO.0230.BPWILDEMAET2019-VST1 van de gemeente Elburg;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 achtererf

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.

1.7 ander bouwwerk

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.8 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.9 bebouwingspercentage

de bebouwde oppervlakte van de gebouwen uitgedrukt in procenten van de totale oppervlakte van nader aangegeven gronden;

1.10 bedrijfsmatige activiteiten in of bij een woning

het bedrijfsmatig verlenen van diensten - geen dienstverlenend bedrijf zijnde - en ambachtelijke bedrijvigheid geheel of overwegend door middel van handwerk, waarbij de aard (qua milieuplanologische hinder) en omvang van de bedrijfsactiviteiten zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon en leefmilieu in de directe omgeving;

1.11 beroepsmatige activiteiten in of bij een woning

het beroeps- of bedrijfsmatig verlenen van diensten op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch gebied of hiermee naar de aard gelijk te stellen beroep dat door zijn aard en omvang in een woning zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving;

1.12 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.13 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.14 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.15 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.16 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.17 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.18 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.19 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.20 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.21 bouwvlak

een op de verbeelding aangegeven vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waarop gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.22 bouwvlakgrens

een op de verbeelding aangegeven lijn, die de grens vormt met een bouwvlak;

1.23 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond en bedoeld om ter plaatse te functioneren;

1.24 carport

Een bijbehorend bouwwerk, dat plat is afgedekt en voorzien van maximaal 2 wanden, maximaal 30 m2 aan bebouwde oppervlakte, met een maximale hoogte van 4 m, tenzij dit anders in de bestemmingsregels is vastgelegd.

1.25 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.26 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.27 gebouw

een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op de bestemming het belangrijkste is;

1.28 halfvrijstaande woning

een woning van het type twee-aaneengebouwd;

1.29 hoofdgebouw

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.30 nadere eisen

nadere eisen als bedoeld in artikel 3.6, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening;

1.31 onderbouw

een bouwlaag die geheel is gelegen beneden peil;

1.32 onderkomens

voor verblijf geschikte - al dan niet aan hun bestemming onttrokken - voer- en vaartuigen, woonboten, toer- en stacaravans, kampeerauto's, salonwagens en woonwagens, loodsen, keten, tenten en soortgelijke verblijfsmiddelen, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken;

1.33 peil
  • a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de door burgemeester en wethouders vastgestelde hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
1.34 perceelsgrens

de scheiding tussen bouwpercelen die niet aan éénzelfde eigenaar behorend;

1.35 praktijkruimte

bedrijfsruimte ten behoeve van het beoefenen van vrije beroepen zoals artsen, tandartsen, architecten, accountant en daarmee gelijk te stellen beroepen;

1.36 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.37 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of daarmee naar aard en omvang vergelijkbare activiteiten, in de vorm van seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, seksclub of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar of in combinatie met een sekswinkel;

1.38 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welke gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.39 voorgevel
  • a. de gevel aan de voorzijde van een gebouw;

of

  • b. de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de gevel die kennelijk als zodanig wordt aangemerkt (bijvoorbeeld die welke de toegangsdeur met huisnummer bevat);
1.40 voorgevelgrens

de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een hoofdgebouw tot aan de perceelsgrenzen; op een hoekperceel wordt de zijgevellijn, die naar de weg of het openbaar groen is gekeerd, ook beschouwd als voorgevelgrens;

1.41 vrijstaand bijgebouw

een niet met het hoofdgebouw verbonden bijgebouw;

1.42 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.43 woongebouw

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.44 woonhuis

een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen;

2.7 ondergeschikte bouwonderdelen:

bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels en balkons buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor ' Tuin ' aangewezen gronden zijn bestemd voor;

  • a. tuinen;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen en water, toegangspaden en parkeervoorzieningen, met dien verstande dat parkeren niet is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein uitgesloten';
  • c. bijbehorende bouwwerken en erven.

3.2 Bouwregels

Op de tot ' Tuin ' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming.

3.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 1 m mag bedragen.

3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van onbebouwde gronden voor:

  • a. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare stoffen;
  • b. de opslag van gebruiksklare en onklare dan wel aan hun bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan;
  • c. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
  • d. prostitutiedoeleinden;

met dien verstande dat zulks niet geldt voor:

    • 1. het tijdelijk opslaan van materialen en werktuigen, welke nodig zijn voor de realisering en/of handhaving van de in het plan aangewezen bestemmingen;
    • 2. het opslaan of storten van afval- of meststoffen, voor zover noodzakelijk voor het normale onderhoud van tuinen, andere open terreinen en watergangen.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor ' Wonen ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep- of bedrijf;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen en water, wegen en paden en parkeervoorzieningen, met dien verstande dat per woning wordt voorzien in ten minste twee afzonderlijk benaderbare parkeerplaatsen op eigen terrein;

met de daarbij behorende:
c. gebouwen, bijbehorende bouwwerken, andere bouwwerken, tuinen en erven.

4.2 Bouwregels

Op de tot ' Wonen ' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.

4.2.1 Hoofdgebouwen

Voor hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. een hoofdgebouw moet binnen het bouwvlak worden opgericht, met dien verstande dat maximaal 80% van het bouwvlak mag worden bebouwd;
  • b. het aantal woningen binnen een bouwvlak mag niet meer bedragen dan 1;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' geldt dat de goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan de aangegeven hoogte;
  • d. de dakhelling bedraagt minimaal 15° en maximaal 75°.
4.2.2 Bijhorende bouwwerken

Bijbehorende bouwwerken voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. bijbehorende bouwwerken zijn alleen toegestaan binnen hetbouwvlak van de betreffende woning en binnen de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bijbehorende bouwwerken'
  • b. bijbehorende bouwwerken mogen per hoofdgebouw een gezamenlijke oppervlakte hebben die niet groter is dan 85 m², met dien verstande dat maximaal 50% van het achtererf wordt bebouwd;
  • c. bijbehorende bouwwerken mogen in de perceelgrens worden gebouwd;
  • d. vrijstaande bijbehorende bouwwerken mogen een goothoogte hebben die niet groter is dan 3,00 meter en een bouwhoogte die niet groter is dan 6,00 meter.
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. een erf- en terreinafscheiding mag:
    • 1. een bouwhoogte van maximaal 1,00 meter hebben als deze zich voor de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van een hoofdgebouw en het verlengde daarvan bevindt;
    • 2. een bouwhoogte van maximaal 2,00 meter hebben in andere gevallen;
  • b. een overig ander bouwwerk mag een bouwhoogte hebben van maximaal 3,00 meter, met dien verstande dat een ander bouwwerk in de vorm van een carport alleen is toegestaan binnen de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bijbehorende bouwwerken'.
4.3 Nadere eisen

Het is in bijzondere gevallen mogelijk om aan de plaats en afmetingen van de bebouwing nadere eisen te stellen.

Dit kan indien dit noodzakelijk is:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • c. ter waarborging van de ongestoorde ligging van kabels en leidingen;
  • d. ter waarborging van het uitzicht van woningen.
4.4 Specifieke gebruiksregels

Het gebruik van de gronden en bouwwerken met de bestemming 'Wonen' is aan een aantal beperkingen gebonden.

4.4.1 Woonfunctie

De bijbehorende bouwwerken mogen niet worden gebruikt voor de woonfunctie tenzij voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. het bijbehorend bouwwerk is aangebouwd aan het hoofdgebouw;
  • b. het bijbehorend bouwwerk is rechtstreeks via het hoofdgebouw bereikbaar;

Bij een bijbehorend bouwwerk gelegen achter de achtergevel van het hoofdgebouw:

  • c. het bijbehorend bouwwerk is gelegen binnen 4 meter achter het bouwvlak;

Bij een bijbehorend bouwwerk gelegen aan de zijgevel van het hoofdgebouw:

  • d. het bijbehorend bouwwerk is gelegen binnen 4 meter aan de zijgevel van het hoofdgebouw.
4.4.2 Aan-huis verbonden beroep of bedrijf

De hoofdgebouwen en aangebouwde bijbehorende bouwwerken mogen worden gebruikt voor een aan-huis verbonden beroep of bedrijf als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de grondoppervlakte bedraagt maximaal 30% van de vloeroppervlakte van de woning, met een maximum van 50 m²;
  • b. er bestaat een rechtstreekse relatie tussen de bedrijfsmatige activiteiten en de bewoner van het hoofdgebouw;
  • c. er vindt geen gebruik plaats dat vergunning- of meldingsplichtig is op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht respectievelijk de Wet milieubeheer;
  • d. er mag geen detailhandel of horeca plaatsvinden;
  • e. er mag geen sprake zijn van een seksinrichting;
  • f. geen verkeersaantrekkende werking optreedt waardoor extra parkeervoorzieningen noodzakelijk zijn of een verkeersonveilige situatie ontstaat;
  • g. geen reclameuitingen worden aangebracht.

Artikel 5 Waarde - Beschermd stadsgezicht

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Waarde - Beschermd stadsgezicht ' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming, het herstel en de uitbouw van cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied van het beschermd stadsgezicht en zijn bebouwing.

5.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.2.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het (aan)planten van bomen en ander opgaand groen voor zo ver dat een hoogte van 1 m te boven gaat;
  • b. het aanleggen en/of verharden van parkeerplaatsen, wegen en paden;
  • c. het ontgronden, bodem verlagen of afgraven en egaliseren van gronden;
  • d. het graven en/of dempen van waterlopen en waterpartijen.
5.2.2 Toelaatbaarheid

Een in 5.2.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de bestaande cultuurhistorische waarden van het terrein c.q. van de omliggende gronden niet worden aangetast en/of deze cultuurhistorische waarden worden hersteld, hetgeen kan blijken uit een inrichtingsplan van het terrein.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen mogen, in afwijking van dit bestemmingsplan, uitsluitend worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, serres, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,50 m;
  • b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,00 m.
7.2 Meetverschil

Bij toepassing van het bepaalde in het plan ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken, worden afwijkingen ten gevolge van meetverschillen buiten beschouwing gelaten, mits dat meetverschil, mede gelet op de aard en omvang van hierdoor toegelaten of toe te laten (bouw)werken of werkzaamheden, als van zeer beperkte betekenis moet worden aangemerkt.

 

7.3 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken geldt dat deze uitsluitend mogen worden gebouwd binnen de contouren van het hoofdgebouw of buiten deze contouren voorzover de oppervlakte niet groter is dan de toegestane oppervlakte bijgebouwen tot een maximum van 100 m2, met dien verstande dat de ondergrondse bouwdiepte tot peil maximaal 3 m mag bedragen.

7.4 Parkeer-, laad- en losruimte
7.4.1 Parkeerruimte
  • a. Indien het beoogde gebruik van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het parkeren of stallen van auto's, wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen uitsluitend verleend indien in of op het bouwwerk dan wel op het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk hoort, wordt voorzien in die behoefte.
  • b. Bij de toepassing van het bepaalde onder a worden de beleidsregels in acht genomen zoals opgenomen in Bijlage 1 Parkeernota waarbij geldt dat indien gedurende de planperiode een nieuwe versie van de parkeernota wordt vastgesteld, deze nieuwe versie in acht wordt genomen.
  • c. Bij het bepaalde onder a wordt bij beoordeling van de vraag of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid alleen gelet op de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het bouwplan.
7.4.2 Laad- en losruimte

Indien het beoogde gebruik van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen uitsluitend verleend indien aan of in dat bouwwerk dan wel op het onbebouwde terrein bij het bouwwerk wordt voorzien in die behoefte. Deze bepaling geldt niet voor bestaande situaties, waarbij de herbouw van een gebouw zonder functiewijziging wordt beschouwd als een bestaande situatie.

7.4.3 Afwijken

Bij een omgevingsvergunning kan met inachtneming van Bijlage 1 Parkeernota worden afgeweken van het bepaalde in 7.4.1 en 7.4.2:

  • a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of
  • b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
7.4.4 Parkeerfonds

Bij gebruikmaking van de bevoegdheid als bedoeld in 7.4.3 kan het bevoegd gezag een financiële voorwaarde verbinden aan de omgevingsvergunning overeenkomstig Bijlage 1 Parkeernota. Het bevoegd gezag legt in een nadere regel de bepalingen omtrent het parkeerfonds en de hoogte van de financiële voorwaarde vast.

7.4.5 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan het aantal parkeerplaatsen, de situering van de parkeerplaatsen en de situering van de laad- en losruimte ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

Het is verboden om gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken strijdig met de daarvoor geldende bestemming.

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden voor de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
  • b. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin voor het storten van vuil, anders dan ten behoeve van de uitvoering krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van prostitutiedoeleinden respectievelijk een seksinrichting;
  • d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • e. het stallen van één of meerdere kampeermiddelen, zoals een caravan of een camper voor de voorgevel van het hoofdgebouw.
8.1 Strijdig gebruik - functiewijziging met grotere parkeerbehoefte
8.1.1 Parkeerruimte
  • a. Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend een functiewijziging van bouwwerken of onbebouwde gronden in een functie met een grotere parkeerbehoefte, zonder dat in voldoende mate ruimte aanwezig is ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's.
  • b. Bij de toepassing van het bepaalde onder a worden de beleidsregels in acht genomen zoals opgenomen in Bijlage 1 Parkeernota waarbij geldt dat indien gedurende de planperiode een nieuwe versie van de parkeernota wordt vastgesteld, deze nieuwe versie in acht wordt genomen.
  • c. Bij het bepaalde onder a wordt bij beoordeling van de vraag of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid alleen gelet op de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de functiewijziging.
  • d. Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt tevens gerekend het niet in stand houden van gerealiseerde parkeerruimte, voor zover die met toepassing van de beleidsregels zoals opgenomen in Bijlage 1 Parkeernota nodig wordt geacht.
8.1.2 Afwijken

Bij een omgevingsvergunning kan met inachtneming van Bijlage 1 Parkeernota worden afgeweken van het bepaalde in 8.1.1:

  • a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of
  • b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
8.1.3 Parkeerfonds

Bij gebruikmaking van de bevoegdheid als bedoeld in 8.1.2 kan het bevoegd gezag een financiële voorwaarde verbinden aan de omgevingsvergunning overeenkomstig Bijlage 1 Parkeernota. Het bevoegd gezag legt in een nadere regel de bepalingen omtrent het parkeerfonds en de hoogte van de financiële voorwaarde vast.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

9.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de bij recht in de voorschriften gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • c. de bestemmingsbepalingen met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de vrijstelling gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  • d. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van andere bouwwerken en toestaan dat de bouwhoogte van de andere-bouwwerken, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen en pergola's wordt vergroot tot niet meer dan 5 m;
  • e. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
    • 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
    • 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
    • 3. (hoek)erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen,

mits de bouwvlakgrens met niet meer dan 1,50 m wordt overschreden;

  • f. het bepaalde over de afstand van uitbouwen tot aan de voorgevel en het verlengde daarvan voor het bouwen van (hoek)erkers, mits de diepte van de (hoek-)erker, gemeten uit de zijgevel, niet meer bedraagt dan 1,50 m;
  • g. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen.

9.2 Uitbreiden woonruimte

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning een afwijking toestaan van de bepalingen van het plan ten behoeve van het uitbreiden van woonruimte met ten hoogste 50 m2, indien zulks in verband met sociale en/of medische indicatie redelijk gewenst geacht wordt, met dien verstande dat:

  • a. de goothoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning;
  • b. op een bij een woning behorend erf slechts gebouwen mogen worden opgericht indien het gedeelte van dat bijbehorend erf voor tenminste 60% van de oppervlakte onbebouwd en onoverdekt zal blijven, zulks met een minimum van 35 m2.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht bouwwerken

  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a met maximaal 10%.
  • c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 11 Overgangsrecht gebruik

  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Wildemaet 2019.

16 september 2019.

Bijlagen bij regels