Plan: | Nieuwstadsweg 17 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0230.BPNIEUWSTADSWEG17-VST1 |
Op 27 augustus 2010 en 5 juni 2018 heeft de gemeente Elburg aangegeven in principe mee te willen werken aan de herontwikkeling van het perceel Nieuwstadsweg 17 te Elburg ten behoeve van de realisatie van drie woningen binnen het oorspronkelijke (verkleinde) bouwvlak, waarbij een deel van de bedrijfsbestemming in stand blijft. Bij de uitwerking van dit plan werd geconstateerd dat er een knelpunten aanwezig waren waardoor de uitvoering van deze plannen niet mogelijk was. Na overleg met de eigenaren van de kavels met een bedrijfsbestemming zijn nieuwe plannen gemaakt waardoor de ontstane impasse doorbroken werd. Het college heeft op 18 februari 2019 aangegeven onder voorwaarde medewerking te willen verlenen waardoor de bouw van vier woningen mogelijk wordt gemaakt, en de bestaande bedrijfswoning een reguliere woning wordt (zie Bijlage 1 Collegevoorstel).
De argumenten hiervoor zijn:
Hierdoor ontstaat voor deze locatie een totaaloplossing. De gehele bedrijfsbestemming (met bedrijfswoning) is ingeleverd in ruil voor de bouw van één extra woning. Het voordeel is nu dat de gehele bedrijfsbestemming wordt opgeheven en dat de mogelijkheid van een nieuwe bedrijfswoning wordt ingeruild voor de bouw van één reguliere woning, welke beter aansluit bij de omgeving. Doordat de vier nieuwe woningen landschappelijk worden ingepast is er sprake van een landschappelijke kwaliteitsverbetering. In plaats van tegen kassen en/of bedrijfsgebouwen aan te kijken, ontstaan er nu doorkijk mogelijklheden.
Voor de realisatie van de woningen is afgeweken van het standaard VAB-beleid. Dit is mogelijk aangezien hier sprake is van een groot voormalig kassencomplex met detailhandelsmogelijkheid (veel verkeersbewegingen) en de ligging op de overgang van het opengebied naar een zandrug uniek is. Daardoor is van precedentwerking geen sprake.
Op basis van het geldende bestemmingsplan is de voorgenomen ontwikkeling niet mogelijk. Het geldende bestemmingsplan dient hiervoor herzien te worden. Het voorliggende bestemmingsplan is de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen ontwikkeling mogelijk maakt.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Elburg, aan de westzijde van de Flevoweg.
Globale ligging van het plan (bron: openstreetmap.org)
Op de navolgende afbeelding van de luchtfoto is de globale begrenzing (in rood) weergegeven.
Uitsnede kadastrale kaart (bron: www.kadastralekaart.com)
Kadastrale gegevens
Kadastrale gemeente : Elburg
Sectie : B
Nummers : 1828, 2175, 2445 en 2447
Voor het plangebied aan de Nieuwstadsweg is het bestemmingsplan 'Buitengebied Elburg 2012, actualisatie 2018' van toepassing. Dit plan is vastgesteld door de gemeenteraad van Elburg op 28 januari 2019. Het plangebied heeft op basis van het geldende bestemmingsplan de enkel bestemmingen 'Agrarisch' en 'Bedrijf', met aanduiding specifieke vorm van bedrijf - overige bedrijvigheid. Het plangebied kent tevens de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoge verwachtingswaarde'. Bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen zijn binnen het bouwvlak toegestaan. De maximum goothoogte bedraagt 6 meter en de bouwhoogte 10 meter voor de bedrijfswoning en 12 meter voor de bedrijfsgebouwen. Daarnaast kan het plan onder voorwaarden worden gewijzigd voor bedrijven naar milieucategorie 3.1.
Op basis van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Elburg 2012, actualisatie 2018 ' zijn de woningen niet te realiseren.
Uitsnede geldend bestemmingsplan (www.ruimtelijkeplannen.nl)
Het bestemmingsplan "Nieuwstadsweg 17" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding is de bestemming van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven.
In de regels zijn bepalingen opgenomen teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin het aan het plan ten grondslag liggende onderzoek en een planbeschrijving zijn opgenomen.
De bestaande en toekomstige situatie wordt in hoofdstuk 2 beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het beleid beschreven dat relevant is voor deze ontwikkeling. In hoofdstuk 4 komen de onderzoeksaspecten aan de orde. Daarna wordt in hoofdstuk 5 een toelichting gegeven op de regels. In hoofdstuk 6 wordt nader ingegaan op de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Tot slot gaat hoofdstuk 7 in op het vooroverleg, inspraak en zienswijzen.
Hierna volgt in vogelvlucht de ontwikkelingen in en nabij het plangebied.
Kaart omstreeks 1900
Kaart omstreeks 1930
Kaart omstreeks 1990, met de eerste kassen
Kaart 1996, met het kassencomplex en kwekerij
Luchtfoto 2005 met kassencomplex
In de huidige situatie kan het college op grond van artikel 5.5.1 van de bestemmingsplanvoorschriften toestaan dat een ander bedrijf wordt gevestigd. Dit mits milieucategorie 1 of 2, voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein en geen onevenredige aantasting van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende terreinen. Aan deze randvoorwaarden is eenvoudig te voldoen. Bovendien kan het college op grond van artikel 5.6.1. de bestemming wijzigen voor bedrijven met milieucategorie 3.1 mits geen grotere aantasting van het landschap plaats vindt (geen significante effecten op de kernkwaliteiten van de Groene Ontwikkelingszone) in vergelijking met de huidige gebruiksmogelijkheden als tuincentrum met detailhandel.
Volgens bijlage 2 van het bestemmingsplan mag op de locatie Nieuwstadsweg 17 een tuincentrum worden gevestigd, inclusief 500 m2 detailhandel, waarbij bij recht 4708 m2 aan bedrijfsgebouwen mag worden opgericht (exclusief woning(en) en bijgebouwen). In totaal dus circa 5000 m2 aan bebouwing, inclusief bedrijfswoning en bijgebouwen. Waarvan de bedrijfsgebouwen een maximum hoogte mogen hebben van 12 meter.
De toevoeging van een aantal woningen is in vergelijking met deze mogelijkheden te verkiezen, zowel wat betreft de hinder voor omwonenden als voor de gevolgen voor het landschap.
Het aantal m2 bebouwing voor 5 woningen met bijgebouwen (circa 1.500 m2) is aanzienlijk minder dan de nu toegestane oppervlakte.
De eigenaren hebben aangegeven dat als er geen woningbouwmogelijkheden worden gecreëerd, zij gebruik zullen gaan maken van de huidige bestemmingsregeling, danwel de daarin opgenomen afwijkings- of wijzigingsmogelijkheden om een tuincentrum met detailhandel of andere vormen van bedrijvigheid te realiseren.
Luchtfoto nu met globale plangrens
Zoals op de luchtfoto is te zien, zijn de kassen inmiddels gesloopt en bestaat het plangebied voornamelijk uit weiland, een voormalige bedrijfswoning en deels een groente tuin.
Hierna volgen twee foto's (bron: google earth), waarop de bedrijfswoning met omliggende percelen is te zien.
Het Gelders Genootschap heeft in 2016 een erftransformatie opgesteld met daarin uitgangspunten en randvoorwaarden. Ten tijde van het opstellen hiervan had het naast gelegen perceel nog een bedrijfsbestemming, waardoor er sprake was van een zone van 30 meter waarbinnen geen huizen gebouwd mochten worden. Aangezien deze bedrijfsbestemming met dit plan wordt verwijderd, is er geen sprake meer van een zone welke een belemmering is voor de realisatie van de plannen.
Uitgangspunten en randvoorwaarden erf en gebouwen
De gebouwen op de locatie sluiten aan bij de uitstraling en bebouwing in directe omgeving. De inrichting is informeel en open. Richting het zuiden gaat het erf op de zandrug over in weiland. Er worden geen dominante tuinafscheidingen gebruikt zoals schuttingen. Met hagen en struiken van streekeigen soorten kan privacy worden gecreëerd.
Erfbeplanting: enkelzijdige windsingel (populier, els, wilg) op noord-zuidkavelgrenzen en haag (meidoorn, beuk of veldesdoorn) langs de weg/tuin. Wegbeplanting intact laten.
Beeldkwaliteit Gebouwen
De nokrichting van de gebouwen volgt de dominante verkavelingsrichting. Schaal en volume sluit aan bij de gebouwen en erven in de directe omgeving. De gebouwen hebben enkelvoudige hoofdvolumes en heldere kappen. Maak gebruik van natuurlijke materialen en kleuren.
Uitgangspunten en randvoorwaarden landschap
Voor deze locatie is het belangrijk dat de bebouwing niet te ver het landschap in gaat. De belangrijkste kwaliteitswinst zit in het slopen van de kassen waardoor er meer openheid terug komt. Dat mag door de nieuwe bebouwing niet te niet worden gedaan. Uitgangspunt in daarom het concentreren van de bebouwing op de hogere zandrug. Om de openheid te kunnen ervaren moet het grootste gedeelte van de kavel open blijven. Bijvoorbeeld als weiland. Het zicht op het open landschap is waardevol. De bebouwing volgt de verkavelingsrichting, net zoals de bebouwing in de omgeving.
Inspiratiebeelden
Hierna volgen voorbeelden van landelijke woningen met een enkelvoudige hoofdvorm, één laag met gesloten kap uitgevoerd in natuurlijke materialen en kleuren.
Erfprincipes
Streekeigen beplanting Open Polderlandschap (LOP) (Geen beplanting buiten het erf zelf.)
Inrichting
In plaats van een groot kassencomplex en/of bedrijfsgebouwen aan te kijken, met een hoogte van 12 meter, ontstaat nu een gebied met in totaal 5 woningen, waarmee goed wordt ingespeeld op de wens van de provincie om een open landschap te creëren.
Op navolgende afbeelding is de situering van de vier nieuwe vrijstaande woningen (1 t/m 4) weergegeven. De woningen zijn geclusterd gesitueerd rond een centraal plein, waardoor het landschappelijk gebied open blijft. Door de inrichting van de percelen wordt de kwaliteit van het landschap versterkt en door de toepassing van lage hagen ontstaan doorzichten naar het achterland.
Duurzaamheid
Het streven is om de woningen te realiseren met aandacht voor energie en klimaat. Door te bouwen met de standaard van de toekomst zijn de woningen voorbereid op klimaatverandering en heeft het een hogere toekomstwaarde. Uitgangspunt in het plangebied is 'nul-op-de-meter' woning. De woningen zijn veel beter geïsoleerd en er wordt geen aardgas gebruikt. Zonnepanelen en/of een elektrische warmtepomp dragen bij aan een beter wooncomfort.
Vormgeving van de bebouwing
De nieuwe woningen hebben een landelijke uitstraling met enkelvoudige hoofdvorm. Eén bouwlaag met zadeldak. De kleuren en natuurlijke materialen van de bebouwing komen overeen met die in de omgeving (aardetinten). De nieuwe bebouwing heeft stijlovereenkomsten met bebouwing in de omgeving. De maximale inhoud van de reguliere woning bedraagt 750 m³ en de woning heeft een maximale goot- en bouwhoogte van 4 en 10 meter.
De gemeente is in principe vrij in de keuze van het te voeren beleid. De wetgeving in Nederland gaat er wel vanuit dat er rekening wordt gehouden met het beleid van hogere overheden, vooral daar waar het regionale belangen betreft. De gemeente is niet verplicht om dit beleid te volgen, maar een afwijking daarvan moet wel duidelijk gemotiveerd worden. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op relevant rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk beleid.
Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft een nieuwe structuurvisie opgesteld Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig". Het bijbehorende Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Barro / Amvb Ruimte) is in werking getreden op 17 december 2011. Hierna wordt kort de doelstelling van dit nieuwe beleid samengevat.
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid.
Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is nodig om die nieuwe aanpak vorm te geven. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen die onder andere ontstaan omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028. De forse bezuinigingsopgave maakt dat er scherp geprioriteerd moet worden. De financiële middelen zijn de komende jaren beperkt en private investeerders zijn terughoudender. Hierdoor vertragen projecten, worden deze heroverwogen of zelfs gestopt. Daarnaast werkt de huidige wijze van financiering van gebiedsontwikkeling niet meer. Nieuwe verdienmodellen en andere kostendragers zijn nodig om gebiedsontwikkeling weer van de grond te krijgen. Tegelijkertijd vragen grote opgaven op het gebied van concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid om rijks betrokkenheid.
De Amvb ruimte bevat algemene regels voor bestemmingsplannen. Zo bepaalt het Barro onder meer dat bestemmingsplannen de doorvaart voor schepen niet mogen belemmeren als in het plan zich een vrijwaringszone van een rijksvaarweg bevindt. Verder staat eveneens in dit besluit dat bestemmingsplannen binnen reserveringsgebieden geen plannen mogen bevatten die uitbreidingen van het spoor belemmeren. Een bestemmingsplanwijziging mag ook geen belemmering bevatten voor het gebruik en geschikt maken van elektriciteitsproductieinstallaties, kernenergiecentrales, hoogspanningsverbindingen, buisleidingen, de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), primaire waterkeringen (buiten het kustgebied) en het IJsselmeergebied.
Toetsing aan de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van de provincies en gemeenten zitten en laat verstedelijkings- en landschapsbeleid over aan de provincies en gemeenten. De SVIR gaat niet in op uitbreidingsmogelijkheden van individuele initiatieven waarvan in het onderhavige geval sprake is.
In de SVIR wordt tevens de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond.
Voorheen bestond de ladder uit drie treden die doorlopen moesten worden ter verantwoording van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, maar per 1 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen van kracht geworden. Eén van de belangrijkste is dat de drie treden worden losgelaten. Feitelijk is er nog maar één trede: "er dient gemotiveerd worden dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte." Het betreft ontwikkelingen zowel binnen als buiten stedelijk gebied. Het realiseren van een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied moet nadrukkelijk gemotiveerd worden.
Toetsing aan de Ladder van duurzame verstedelijking
Voorliggend plan betreft een plan voor woningbouw. Echter in het plangebied worden vier woningen gerealiseerd, dat uit jurisprudentie blijkt dat hier geen sprake is van een woningbouwlocatie zoals bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 onder i Bro. Hieruit blijkt dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling en dat de ladder duurzame verstedelijking op dit plan niet hoeft te worden toegepast.
Het Rijk staat de planontwikkeling, gezien het karakter van het plan, niet in de weg. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
Op 19 december 2018 is de Omgevingsvisie gaaf Gelderland vastgesteld en op 1 maart inwerking getreden.
De provincie wil Gelderland in de toekomst ‘gaaf’ houden, en vindt dat we daar nu wat voor moeten doen. De provincie staat voor stevige uitdagingen. De wereld verandert ingrijpend en snel. Er zijn grote, grensoverschrijdende ontwikkelingen die ook Gelderland raken. Het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, verdere verstedelijking in combinatie met krimp, toenemende mobiliteit op de weg en in de lucht, digitalisering, internationalisering.
Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal. Dat is het streven. Dat is waar de provincie aan willen werken. Dit doen wij door bij de uitoefening van onze taken de focus te leggen op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities geeft de provincie hier richting aan.
1. Energietransitie: van fossiel naar duurzaam.
Ambitie:
2. Klimaatadaptatie: omgaan met veranderend weer
Ambitie:
3. Circulaire economie: sluiten van kringlopen
Ambitie:
4. Biodiversiteit: werken met de natuur
Ambitie:
5. Bereikbaarheid: duurzaam verbonden
Ambitie:
6. Vestigingsklimaat: Een krachtige, duurzame topregio!
Ambitie:
7. Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam
Ambitie:
Een visie met werking: vier Gelderse DOE principes
De provincie wil ontwikkelingen stimuleren, ruimte maken voor nieuwe technologieën en werkgelegenheid, kansen pakken op het terrein van duurzaamheid, economische kracht en verbondenheid. Niet zomaar en overal, maar met oog voor de veiligheid en de kwaliteiten die Gelderland uniek maken.
Doe-principes in het kort:
Wat blijft de provincie doen
Een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving gaat sinds 2014 op in de Omgevingsvisie. Dit gaat over planfiguren voor ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. Vanuit de Omgevingsvisie 2014 vinden wij de volgende zaken van belang. Deze continueren we.
In verband met de planfiguren zijn sinds de omgevingsvisie 2014 gebieden en functies aangewezen, die blijven voortbestaan onder deze omgevingsvisie. Dit gaat om de aanwijzing van functies van regionale oppervlaktewateren, van gebieden waar milieukwaliteit bijzondere bescherming behoeft, van Natura-2000 gebieden en van bijzondere natuurgebieden. Andere kaarten en functiebeschrijvingen uit de visie 2014 hebben een uitvoerend of informerend karakter en worden daarom overgeheveld naar programma’s of andere beleidsdocumenten.
Ruimtelijk beleid
Al sinds 2014 is de ruimtelijke ontwikkeling van Gelderland een maatschappelijke opgave met verantwoordelijkheden voor overheden, organisaties en partners. De provincie draagt op een toekomstbestendige manier bij, met beleid dat een duurzame economische structuur in de provincie en regio’s versterkt en dat richting geeft aan de vestigingsmogelijkheden en milieugebruiksruimte voor bedrijven. Het provinciaal belang is gelegen in het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit. Onze klimaatbestendigheid wordt vergroot, de mogelijkheden om zonne- en windenergie op te wekken zijn in kaart gebracht (zie themakaart) en onze natuur- en landschappelijke kwaliteit blijft behouden. De provincie zet zich in voor vitale steden en dorpen en voor een duurzame verstedelijking, gericht op versterking van de stedelijke netwerken, gecombineerd met aandacht voor de vitaliteit van kleine kernen en dorpen. De kwalitatieve regionale opgave voor wonen is van provinciaal belang, net als het belang dat bij locaties met een bovenlokaal ontwikkelpotentieel die potenties benut worden. Het beleid voorziet in provinciale kaders voor het terugdringen van leegstand en overcapaciteit in gemeentelijke plannen en voor zorgvuldige locatie-afwegingen op regionaal niveau, waarbij de ladder voor duurzame verstedelijking wordt ingezet. Voor wonen en werken geldt een regionale aanpak die gericht is op een gezonde en veilige woonomgeving, waarin mensen zich met elkaar verbonden voelen en die goed bereikbaar is en goede voorzieningen heeft. Voor ontwikkelingen in de niet grondgeboden landbouw hanteert de provincie het ‘plussenbeleid’. Daarmee geeft de provincie veehouders de ruimte om hun bedrijf te ontwikkelen, maar onder voorwaarden. Bij ruimtelijke ontwikkelingen en bij het beheer van terreinen wil de provincie dat aandacht wordt besteed aan onder andere het risico op natuurbranden.
Waterbeleid
De hoofdzaken van het provinciaal beleid voor water zijn gericht op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit systeem bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater en is duurzaam als het ook in de toekomst kan blijven functioneren en in stand kan worden gehouden tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De provincie onderschrijft de ambitie van de Europese Kaderrichtlijn Water dat uiterlijk in 2027 het grond- en oppervlaktewater in Europa schoon en ecologisch gezond moet zijn en dat er voldoende water is voor duurzaam gebruik en voert deze uit. De beschermde gebieden voor grondwater, waterberging, de Kaderrichtlijn Water en Natura 2000 zijn leidend bij de uitwerking van dit beleid in programma’s of in kaders in de verordening. Er worden condities gesteld voor effectief en zuinig gebruik van drinkwater, speciale waterecologie (Hoogst Ecologisch Niveau wateren en Specifiek Ecologische Doelstelling wateren), (grond)waterafhankelijke landnatuur plus de beschermingszones natte landnatuur en grondwateronttrekkingen voor drinkwater en industrie, groter dan 150.000 m3/jaar. De provincie stelt via uitvoerend beleid de doelen voor de regionale wateren voor de Kaderrichtlijn Water vast en geeft daarbij ook invulling aan de voorzieningenniveaus. Met de Gelderse waterschappen en de landbouw geeft de provincie invulling aan het vasthouden van water in de bodem, het grondwater en de haarvaten van het watersysteem. Bescherming tegen overstromingen vindt primair plaats op basis van preventie, waar nodig aangevuld met maatregelen in de ruimtelijke ordening en evacuatie. Deze bescherming gebeurt bij voorkeur in combinatie met het ontwikkelen en versterken van karakteristieke riviernatuur in Natura 2000-gebieden.
Milieubeleid
Een gezonde en veilige leefomgeving is de hoofdzaak van het milieubeleid. Dit vraagt om provinciaal beleid dat zorgt voor goede milieukwaliteit en veilige ruimtelijke keuzes. Gezondheidsschade, onacceptabele risico's en onaanvaardbare geur- en geluidhinder moeten worden voorkomen. Er wordt voldaan aan milieukwaliteitseisen. Spoedeisende bodemverontreiniging wordt gesaneerd. Ook is het van belang om op toekomstige ontwikkelingen te anticiperen, met name vanwege de energietransitie en klimaatverandering. Vooral in het stedelijk gebied kunnen de gevolgen hiervan van invloed zijn op de gezondheid. De provincie streeft naar een op gezondheid gericht benadering van de kwaliteit van de leefomgeving en het milieu.
Natuur- en landschapsbeleid
De provincie spant zich in voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap. Het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) worden beschermd tegen aantasting van de kernkwaliteiten: dat zijn de natuurwaarden, de potentiële waarden en de omgevingscondities. Het GNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Het uitgangspunt is dat in het GNN geen nieuwe initiatieven plaatsvinden, behalve ontwikkelingen van een groot algemeen of provinciaal belang of waarvoor geen alternatieven bestaan. In de GO is ruimte voor economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De ecologische verbindingszones maken deel uit van de GO, evenals de weidevogelgebieden en de rustgebieden voor winterganzen. De provincie treft maatregelen vanwege de bescherming, de instandhouding of het herstel van biotopen, leefgebieden, een gunstige staat van instandhouding en het Natuurnetwerk Nederland. De provincie beschermt de achttien Natura2000 gebieden die in het GNN liggen. Verder richt het beleid zich op behoud van de basiskwaliteit van landschappen in Gelderland. Voor de landschappen van bovenregionale waarde geldt een beschermingsregiem met kernkwaliteiten en met een juridisch vangnet in de verordening, zodat de provincie in gesprek kan komen indien het provinciaal belang in het geding raakt.
Het plangebied van Nieuwstadsweg 17 ligt in de Groene Ontwikkelingszone. Ten opzichte van de vigerende bestemming is in het geval van de ontwikkeling van 4 woningen sprake van een kleine ontwikkeling.
Verkeers- en vervoerbeleid
De provincie streeft naar een veilige, betrouwbare en duurzame mobiliteit, als hoofdzaak van het verkeers- en vervoersbeleid. Dit wordt benaderd als een systeem waarin verschillende mobiliteitsnetwerken op elkaar inwerken, ook over provinciegrenzen heen, ter ondersteuning van een sterke economie, welvaart en welzijn. Hierbij houden wij rekening met de kwaliteit van de leefomgeving, de doorstroming binnen elk netwerk en verkeersveiligheid. De provincie heeft specifiek aandacht voor de wisselwerking en knooppunten in het systeem en gaat uit van drie principes: voorkomen, benutten en bouwen. Dit gebeurt op basis van een meerjaren-investeringsagenda en met een regionale aanpak. Via die aanpak wordt het provinciaal beleid afgestemd op het beleid van het rijk en de gemeenten. Het beleid richt zich ook op een goede regionale ontsluiting over water en ontwikkelingen van de luchtvaart.
Voor de ontwikkeling van dit plan zijn vooral belangrijk artikel 2.52, 2.55 en 2.56.
Artikel 2.52 (nieuwe ontwikkelingen in bestemmingsplan Groene ontwikkelingszone)
Door de realisatie van het plan wordt voorkomen, dat er op de locatie een groot kassencomplex (mogelijk volgens het geldende bestemmingsplan) wordt gerealiseerd en wat de kwaliteiten van het gebied enorm aantasten zal.
Artikel 2.55 (ontwikkeling in Waardevol open gebied)
Het geldende bestemmingsplan maakt bestemmingen mogelijk die de openheid van het landschap extra aantasten. Doordat deze mogelijkheid ten behoeve van dit plan er af gaat, blijft de openheid bewaard.
Artikel 2.56 (ontwikkeling in Nationaal landschap)
Het alternatief wat er is, namelijk het realiseren van een kassencomplex is niet wenselijk. Door dit plan nu mogelijk te maken wordt voorkomen dat dit alsnog mogelijk kan worden gemaakt.
Door de realisatie van het plan wordt voorkomen, dat er op de locatie een groot kassencomplex danwel andere bedrijvigheid, met een hoogte van 12 meter (mogelijk volgens het geldende bestemmingsplan) wordt gerealiseerd, met milieucategorie 3.1, wat de kwaliteiten van het gebied enorm aantasten zal.
Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie Gelderland (2014) vervangt het Streekplan en enkele andere structuurvisies. Deze visie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar kijkt ook naar de langere termijn. Veel maatschappelijke vraagstukken zijn zo complex dat alleen een gezamenlijke inzet succesvol kan zijn. In de omgevingsvisie worden de opgaven voor Gelderland daarom in nauwe samenwerking met partners uitgedacht.
Daarbij kijken de provincie en partners vanuit een integraal en internationaal perspectief naar Gelderland. Met deze bestuurlijke strategie kunnen voor Gelderland toekomstbestendige keuzes gemaakt worden.
De provincie heeft in de Omgevingsvisie twee doelen gedefinieerd. Het zijn doelen die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken:
1. Een duurzame economische structuurversterking.
2. Het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.
Om deze doelen in beleid te vertalen, hanteert de provincie drie aandachtsgebieden: Dynamisch, Mooi en Divers Gelderland. Ontwikkelingen in Gelderland wil de provincie benaderen vanuit elk van deze drie perspectieven, die elkaar aanvullen:
Dynamisc h: de (ruimtelijk-economische) ontwikkelingen en de geleiding daarvan op provinciaal niveau.
Mooi: de Gelderse kwaliteiten die bescherming nodig hebben en ruimte voor behoud door ontwikkeling.
Divers : het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten.
Het plan wordt niet als zodanig beschreven in de Omgevingsvisie. Dit laat onverlet dat gekeken moet worden naar de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het plangebied en de gevolgen hiervoor vanwege het plan.
De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De omgevingsverordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
Voor de planontwikkeling is het thema Wonen van belang.
Wonen
In artikel 2.2.1.1 (Wonen) is bepaald dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio en het Regionaal Programma Wonen. Het gaat om alle nieuwe woningen die in een bestemmingsplan worden opgenomen, dus ook woningen die ontstaan door woningsplitsing, vrijkomende agrarische bebouwing etc.
Toetsing
Eén van de doelstellingen uit de Omgevingsvisie betreft het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving. Daarbij is het van belang om te ontwikkelen met kwaliteit en recht te doen aan de kwaliteiten van het gebied. Onderhavig plan betreft een functiewijziging van de bestemmingen bedrijf en agrarisch naar de bestemming wonen, die zorgvuldig is ingepast in de omgeving. De ontwikkeling past daarmee binnen de kaders van de Omgevingsvisie Gelderland.
In dit plan spelen provinciale belangen een rol. Het gaat met name om de inpassing in het landschap en de Groene Ontwikkelingszone.
Landschap
Waardevol open gebied en Nationaal landschap
Het plangebied grenst aan een Waardevol open gebied. De provincie streeft ernaar om de openheid van karakteristieke landschappen te behouden. Openheid is een kernkwaliteit in deze gebieden. Nieuwe bestemmingen mogen de openheid niet aantasten.
Het plangebied grenst ook aan Nationaal landschap Veluwe. De Nationale landschappen zijn sterke symbolen in het Gelders Landschap. Ze zijn nationaal en internationaal een afspiegeling van de landschappelijke diversiteit. Nieuwe bestemmingen zijn alleen mogelijk als die de kernkwaliteiten van de Nationale landschappen behouden of versterken.
Afwegingen en advies
Op de huidige locatie stonden kassen. Deze zijn inmiddels gesloopt. De bouw van vier woningen is landschappelijk een duidelijke verbetering ten opzichte van de voormalige situatie. De openheid wordt verbeterd.
Voor het plan is een zorgvuldig landschappelijk inpassingsplan opgesteld om de openheid te behouden. Dit landschappelijk inpassingsplan is als een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan. Tevens is er een aanduiding op de verbeelding weergegeven, daar waar geen bebouwing mag komen. Door deze maatregelen blijft de openheid behouden.
Gelders natuurbeleid
In het provinciaal ruimtelijk beleid onderscheiden we het Gelders Natuumetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO). Van deze gebieden zijn wezenlijke kenmerken of waarden vastgesteld. Het plangebied ligt in de GO.
Groene Ontwikkelingszone
Kleinschalige nieuwe ontwikkelingen in de GO zijn alleen mogelijk als ze de kernkwaliteiten van het gebied substantieel versterken. Voor nieuwe grootschalige ontwikkelingen gelden dezelfde eisen als in het GNN. Van een grootschalige ontwikkeling is sprake, als de nieuwe ontwikkeling van een zodanig aard en schaal is dan wel qua effecten zodanig is, dat het karakter van het betreffende gebied verandert.
Afwegingen en advies
Op de locatie stond een bedrijf met kassen. Op basis van bet vigerende bestemmingsplan zou dit opnieuw kunnen worden gerealiseerd. De beoogde nieuwe situatie is qua omvang en verschijningsvorm veel bescheidener. Er is sprake van een kleinschalige ontwikkeling. De kernkwaliteiten van bet gebied waarin het initiatief is gelegen worden versterkt. Voor het plan is een zorgvuldig landschappelijk inpassingsplan opgesteld om de openheid te behouden. Dit landschappelijk inpassingsplan is als een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan. Tevens is er een aanduiding op de verbeelding weergegeven, daar waar geen bebouwing mag komen. Door deze maatregelen blijft de openheid behouden.
In het landschappelijke inpassingsplan is er rekening mee gehouden dat het landschap vooral open blijft. Doordat de hagen niet verder toegepast worden dan noodzakelijk om de bebouwing in te passen, blijft het gebied open. Het resterende deel van de achterste kavels loopt over in het open landschap. Door een knip in de haag bij woning nummer één behoudt ook deze woning de verbinding met het landschap.
Landschappelijke inpassing (bureau Ruiter)
Wat ook de openheid waarborgd is de hoogte van de hagen. Het betreffen namelijk lage hagen, waardoor de kavelstructuur zichtbaar wordt, maar het landschap open blijft. Daarnaast zijn er enkele solitiaire bomen ingetekend. Dit zodat de massa van de bebouwing gebroken wordt, en niet prominent aanwezig is in het landschap. De solitaire bomen zullen tevens in een grote maat aangeplant worden, waardoor de bebouwing direct ingepast is.
De Regio Noord-Veluwe, waar de gemeente Elburg onderdeel van uitmaakt, heeft de "Streekplanuitwerking Functieverandering Regio Noord-Veluwe" opgesteld. De streekplanuitwerking is geaccordeerd door Gedeputeerde Staten. In de streekplanuitwerking worden spelregels gegeven voor functieveranderingsgevallen. Afhankelijk van het gebied waarin een perceel ligt, de omvang van de te slopen bebouwing en de gewenste vervolgfunctie worden regels gegeven waaraan de functieverandering moet voldoen.
Bij functieverandering naar wonen geldt dat minimaal 500 m² aan voormalige bedrijfsgebouwen dient te worden gesloopt. Maximaal 50% van de gesloopte oppervlakte mag worden teruggebouwd. Het aantal wooneenheden dat kan worden gerealiseerd is maatwerk.
Toetsing aan de Streekplanuitwerking functieverandering Noord-Veluwe
De voorgenomen ontwikkelingen voldoen niet volledig aan de voorwaarden voor functieverandering. Door de uitvoering van de plannen op de eerder voorgestelde wijze bleek niet mogelijk te zijn, vanwege een aantal knelpunten vanwege de aanwezigheid van twee kavels met bedrijfsbestemming. .
In overleg met de twee eigenaren van de kavels met bedrijfsbestemming zijn daarom nieuwe schetsplannen gemaakt, waardoor de ontstane impasse kon worden doorbroken. het college van de gemeente Elburg heeft besloten om in principe medewerking te willen verlenen aan de realisatie van de vier woningen.
Door de sanering van een oude bedrijfsbestemming en de bouw van vier nieuwe, landschappelijk goed ingepaste woningen is sprake van een landschappelijke kwaliteitsverbetering. Daarnaast ontstaat er nakoming van oude eerder gemaakte afspraken.
Conclusie
Het regionaal beleid staat de planontwikkeling niet in de weg. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Streekplanuitwerking Functieverandering Regio Noord-Veluwe.
Het gemeentelijke beleid dat van belang is voor deze locatie, is de Structuurvisie Elburg 2030, Woonvisie en het VAB-beleid.
Met de structuurvisie gemeente Elburg 2030 (vastgesteld d.d. 24 september 2012) geeft de gemeente Elburg haar visie op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling voor het gehele gemeentelijk grondgebied voor de periode tot 2020, met een doorkijk naar 2030. De ambities van de gemeente Elburg rondom de functies wonen, economie, mobiliteit, welzijn, groen en water, milieu en duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit zijn hierin in samenhang gebracht voor zover deze betrekking hebben op de ruimtelijke structuur van de kernen en het buitengebied. De visie biedt hiermee één actueel ruimtelijk kader voor de verschillende beleidsterreinen. Het doel van deze structuurvisie is enerzijds het aangeven van de kaders waarbinnen ontwikkelingen en projecten kunnen plaatsvinden en anderzijds het communiceren van de ambities van de gemeente Elburg aan derden.
Samenvattend zet de gemeente in op het bieden van rust en ruimte in een fraaie omgeving. Naast het behoud en versterking van cultureel erfgoed, zoals de Vesting Elburg, wordt hiertoe de ontwikkeling van bijzondere natuur- en cultuurlandschappen gestimuleerd. In het buitengebied wordt belang gehecht aan versterking van het landschap en herstel van oude landschapselementen. De van oorsprong aanwezige sterke afwisseling in het landschap moet beter zichtbaar worden. De ontwikkeling van passende recreatieve voorzieningen en routestructuren zorgen voor een versterking van de recreatieve potenties van het prachtige Elburgse landschap. Nieuwe ontwikkelingen in de agrarische sector worden opgepakt en zorgvuldig in het landschap ingepast. Ook mogelijkheden voor agrariërs om kleine nevenactiviteiten te ontplooien blijven bestaan. Bij functieverandering van vrijkomende agrarische bebouwing vraagt het tegengaan van verrommeling nadrukkelijk aandacht.
De vitaliteit en kwaliteit van het landelijk gebied staan onder druk. Het aantal agrarische bedrijven neemt sterk af. Agrarische bedrijfsgebouwen komen leeg te staan. In de Omgevingsverordening Gelderland is de mogelijkheid opgenomen om niet agrarische functies in vrijkomende agrarische bebouwing toe te staan. Dit is het zogenaamde VAB-beleid. Het toestaan van extra woningen in het buitengebied na sloop van bedrijfsbebouwing vraag om maatwerk. De gemeente kiest er dan ook voor om dit alleen mogelijk te maken door middel van een partiële herziening van het bestemmingsplan. Dit maakt het mogelijk om per geval binnen de vastgestelde beleidskaders maatwerk te leveren. Daarbij wordt nadrukkelijk ook een relatie gelegd met de lokale woningbehoefte en het woningbouwprogramma binnen de kernen.
Uitsnede Structuurvisie Elburg 2030
Toetsing aan de Structuurvisie Elburg 2030
De ontwikkelingen in het plangebied sluiten aan op deze Structuurvisie. In de Structuurvisie wordt de problematiek in het buitengebied benadrukt. De functieverandering aan de Nieuwstadsweg draagt bij aan de verbetering van de kwaliteit van het buitengebied.
De omgevingsvisie vloeit voort uit de Omgevingswet welke naar verwachting in 2021 in werking zal treden. De gemeenteraad van Elburg heeft de omgevingsvisie Elburg 2018 op 30 januari 2019 vastgesteld. Het is een lange termijn visie die gaat over alle terreinen van de fysieke leefomgeving. De volgende vijf hoofdthema's staan hierin centraal:
De omgevingsvisie vormt de kapstok voor verdere uitwerkingen per gebied of per onderwerp. Verschillende onderwerpen in de visie staan met elkaar in verband, om zodoende de balans tussen 'people, planet, profit' te creëren en te bewaken. De omgevingsvisie stelt daarbij kaders waaraan plannen moeten voldoen. Het plangebied ligt binnen het deelgebied Grootschalig open landschap/Randmeerzone.
Ambitie
Behoud openheid. Meer balans tussen de functies landbouw, natuur en recreatie. De landbouw is de hoofdgrondgebruiker, maar heeft ook een belangrijke landschapsbeherende functie. Voor een toekomstbestendige landbouw en veelal tevens ook ter versterking van de recreatiefunctie is verbreding en verdieping van de agrarische bedrijven mogelijk (bijvoorbeeld met kleinschalige recreatie, horeca, zorg en streekproductenwinkel, maar ook biologisch-dynamische landbouw, natuurinclusieve landbouw en regeneratieve landbouw). Gedacht kan worden aan: verbrede landbouw, kleinschalige ambachtelijke bedrijvigheid onder voorwaarden in VAB’s, dag- en routegerichte recreatievoorzieningen, kleinschalige verblijfsrecreatie, recreatielandjes. Wenselijk is het ontstaan van aantrekkelijke routes langs de landerijen en de Randmeren, met bijbehorende voorzieningen. Op locaties waar dat niet tot aantasting van functies en waarden leidt is gekoppeld aan de Randmeerzone danwel Zuiderzeeweg toevoeging van recreatiefuncties afweegbaar. Gedacht kan worden aan openstellen van de dijk voor recreatie of voor energievoorziening. Daarnaast is het gebied kansrijk voor initiatieven op het gebied van duurzame energievoorziening.
Uitgangspunten kwaliteit:
Toetsing aan de Omgevingsvisie Elburg 2018
De ontwikkelingen in het plangebied sluiten aan op deze Omgevingsvisie. De functieverandering aan de Nieuwstadsweg draagt bij aan de verbetering van de kwaliteit van het buitengebied.
Als aanvulling op het regionale beleid voor functieverandering, heeft de gemeente Elburg op 23 mei 2016 gemeentelijk VAB-beleid vastgesteld. Hierin is het beleid weergegeven voor vrijkomende agrarische bebouwing. In het beleid zijn specifieke gemeentelijke criteria en uitgangspunten opgenomen ten aanzien van functieverandering naar wonen. Dit geldt niet alleen voor voormalige agrarische bedrijven, maar ook voor overige (voormalige) bedrijfsbestemmingen.
Het VAB-beleid is van toepassing op fysiek bestaande, legale vrijgekomen en/of vrijkomende bedrijfsgebouwen in het buitengebied. Het gaat om gebouwen die als agrarisch gebouw zijn opgericht met een agrarische bestemming en ook agrarisch in gebruik zijn geweest.
Toetsing VAB-beleid
De voormalige bestemmingen 'Agrarisch' en 'Bedrijf', met aanduiding specifieke vorm van bedrijf - overige bedrijvigheid worden gewijzigd naar een woonbestemming en worden de bedrijfswoningen gewijzigd naar reguliere woningen. Een andere belangrijke aanvullende voorwaarde is de landschappelijke inpassing van de bebouwing in de omgeving. Hiertoe is een erftransformatie-advies en een beplantingsplan aangeleverd waaruit duidelijk blijkt hoe de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse toeneemt. Het erftransformatie-advies is als Bijlage 2 Erftransformatie opgenomen in dit bestemmingsplan.
Conclusie
Het gemeentelijk beleid staat de planontwikkeling niet in de weg. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten zoals verwoord in de structuurvisie Elburg 2030, omgevingsvisie en sluit aan bij het doel van VAB-beleid.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en de ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, water, ecologie, archeologie en verkeer en vervoer.
Wettelijk kader
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s). Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar zijn.
Onderzoek
In december 2018 is door Eco Reest BV een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Doel van het onderzoek is een indruk te verkrijgen omtrent de eventuele aanwezigheid van verontreinigingen in de grond en in het grondwater van het onderzoeksterrein. Dit gebeurt teneinde te bepalen of er vanuit milieuhygiënisch oogpunt belemmeringen bestaan voor het toekomstige gebruik van de locatie (wonen met tuin). Het onderzoek is uitgevoerd conform de geldende NEN normen en protocollen. De veldwerkzaamheden en laboratorium werkzaamheden zijn uitgevoerd volgens de actuele beoordelingsrichtlijn en accreditatieschema.
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in de bovengrond en in het grondwater overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden uit de Wet bodembescherming zijn aangetoond. De onderzoekshypothese, zijnde een onverdachte locatie, is hiermee derhalve verworpen. Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de bestemming van het terrein, concluderen wij dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de woonbestemming van het terrein.
Toepassing van eventueel vrijkomende de grond op het terrein zelf achten wij milieuhygiënisch verantwoord. Toepassing van eventueel vrijkomende grond elders kan eventueel plaats vinden binnen een gemeentelijke bodemkwaliteitskaart of met een aanvullend grondonderzoek conform het Besluit Bodemkwaliteit. De gemeente waar de grond eventueel wordt toegepast is hierbij het bevoegd gezag.
Conclusie
Het aspect bodem is geen belemmering voor de realisatie van de woningen. Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek toegevoegd aan dit plan.
Wettelijk kader
Bij de ontwikkeling van gebieden wordt met behulp van de systematiek uit de VNG uitgave “Bedrijven en milieuzonering” (uitgave 2009) bepaald binnen welke straal bedrijven invloed hebben op de omgeving en met welke milieuaspecten (zoals geluid, gevaar, e.d.) rekening gehouden dient te worden. In de VNG uitgave zijn voor de diverse SBI-codes deze zogenoemde milieuzones bepaald ten opzichte van gevoelige functies zoals woningen.
Aan de ene kant wordt hiermee bepaald of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat bij omliggende gevoelige objecten. Aan de andere kant wordt bekeken of eventuele nieuwe gevoelige objecten de omliggende bedrijven niet beperken.
Naast de geadviseerde milieuzonering op basis van de VNG uitgave kunnen er ook afstandscriteria uit specifieke milieuwetgeving gelden.
Uitgangspunten
De VNG uitgave gaat uit van twee omgevingstypen: een rustige woonwijk / buitengebied of een gemengd gebied. In een gemengd gebied is sprake van matige tot sterke functiemenging, waar bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies aanwezig zijn. Voor een gemengd gebied zijn de milieuzones kleiner dan voor een rustige woonwijk of buitengebied. In dit advies is voor het zoekgebied uitgegaan van buitengebied.
Onderzoek plangebied
Binnen het onderzoeksgebied liggen de volgende bedrijven:
Adres | Milieuvergunning / melding | Planologische bestemming | Milieuzone | Afstand tot initiatief | belemmering |
Nieuwstadsweg 21 | Rundveehouderij | Agrarisch | 50 m | > 50 m | nee |
Nieuwstadsweg 23 | Loonbedrijf / mestopslag | Loonbedrijf | 50 m | > 600 m | nee |
Nieuwstadspad 6 | Rundveehouderij | Agrarisch | 50 m | > 50 m | nee |
Parallelweg 7 | Detailhandel (tuincentrum / vuurwerkverkoop) | Bedrijf / tuincentrum met detailhandel en verkoop vuurwerk | 30 m | > 30 m | nee |
In navolgende afbeelding zijn de milieucontouren om deze bedrijven inzichtelijk gemaakt.
De milieucontouren van de agrarische bedrijven en het tuincentrum aan de Parallelweg 7 liggen niet over het plangebied.
Conclusie
Vanuit bedrijven zijn er dus geen belemmeringen voor de realisatie van de woningen.
Wettelijk kader
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van het bestemmingsplan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect "geluid". In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een bestemmingsplan geldt niet indien in dat bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.
Aangezien er woningen (geluidgevoelige object) in het plangebied wordt gerealiseerd, dient er akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De breedte van deze zone is afhankelijk van:
In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:
Onderzoek
In mei 2019 is door Kragten een akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer uitgevoerd. Het plangebied is gelegen binnen de wettelijk vastgestelde zone van de Nieuwstadsweg, het Nieuwstadspad, de Parallelweg en de Flevoweg. De geluidbelasting is getoetst aan het stelsel van voorkeurswaarden en maximale ontheffingswaarden uit de Wet geluidhinder. Het onderzoek is uitgevoerd volgens de regels van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012.
Gezoneerde wegen
In het kader van de Wet geluidhinder is de geluidbelasting ten gevolge van de Nieuwstadsweg, de Nieuwstadspad, de Parallelweg en de Flevoweg inzichtelijk gemaakt. De berekende geluidbelasting ten gevolge van de Nieuwstadspad en de Parallelweg respecteert de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder.
Overzicht nieuwe woningen 1 t/m 4
De geluidbelasting vanwege het verkeer op de Nieuwstadsweg respecteert ter plaatse de noordgevel van woning 1 de voorkeurswaarde niet. Echter, de maximale ontheffingswaarde van 53 dB wordt wel gerespecteerd. Maatregelen ten einde het verlagen van de geluidbelasting zijn onderzocht en stuiten op overwegende bezwaren.
De geluidbelasting vanwege het verkeer op de Flevoweg respecteert ter plaatse de oostgevel van woning 1 en 2 de voorkeurswaarde niet. Echter, de maximale ontheffingswaarde van 53 dB wordt wel gerespecteerd. Maatregelen ten einde het verlagen van de geluidbelasting zijn onderzocht en stuiten op overwegende bezwaren.
Cumulatie
In het kader van de Wet geluidhinder dient vastgesteld te worden of van een relevante blootstelling door meerdere bronnen sprake is. Dit is alleen het geval indien de zogenaamde voorkeurswaarde van die te onderscheiden bronnen wordt overschreden. In onderhavige situatie wordt door de Nieuwstadsweg en de Flevoweg de voorkeurswaarde overschreden. Echter aangezien dit per weg verschillende gevels betreft (noord- of oostgevel) is geen sprake van cumulatie in de zin van de Wet geluidhinder.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de gecumuleerde geluidbelasting (zonder aftrek overeenkomstig artikel 110g van de Wet geluidhinder) berekend vanwege alle relevante omliggende wegen. De cumulatieve geluidbelasting bedraagt ten hoogste 56 dB en wordt bepaald door de Nieuwstadsweg. Er zijn geen wettelijke normen voorhanden waaraan de gecumuleerde geluidbelasting getoetst kan worden.
Gemeentelijk geluidbeleid
In onderhavige situatie wordt voldaan aan de voorwaarden uit het gemeentelijk beleid (geluidsluwe gevel en buitenruimte). Voor woning 1 dient een hogere waarde van 50 dB te worden aangevraagd en voor woning 2 een hogere waarde van 49 dB.
Na het verlenen van een hogere waarde voor de van toepassing zijnde woning vormt het aspect geluid vormt vanwege de omliggende wegen geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect geluid, nader onderzoek op het gebied van geluid is daarom ook niet nodig. Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 4 Akoestisch onderzoek toegevoegd aan dit plan.
Wettelijk kader
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 Rg/m3, NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Onderzoek
Het bestemmingsplan beoogt de bouw van 4 extra woningen. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging en is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.
Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect luchtkwaliteit, nader onderzoek op het gebied van luchtkwaliteit is daarom ook niet nodig.
Wettelijk kader
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Beleidsvisie externe veiligheid
In mei 2015 is de Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is de toepassing van verschillende restrictieniveaus voor het al dan niet toestaan van risicovolle bedrijven op bedrijventerreinen. Elk bedrijventerrein is gekoppeld aan een restrictieniveau. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen worden dus niet per definitie uitgesloten, maar dit is wel als restrictieniveau opgenomen. Het oprichten van nieuwe risicovolle bedrijven buiten bedrijventerreinen wordt tevens niet per definitie uitgesloten, al moet wel rekening worden gehouden met een optimale ruimtelijke ordening en veiligheid.
Onderzoek
Uitsnede risicokaart
Transport over water
De risico’s als gevolg van transporten van gevaarlijke stoffen over waterwegen vormen geen aandachtspunt voor het plan.
Transport over de weg
Er bevindt zich in de directe omgeving van het plangebied één transportroute voor gevaarlijke stoffen en wel de N309. De N309 loopt op ruim 200 meter langs het plangebied. Deze weg is niet opgenomen in het Basisnet. Aangezien de ruimtelijke ontwikkeling op meer dan 200 meter afstand van deze weg is gesitueerd, is het plaatsgebonden risico en het PAG van deze weg geen aandachtspunt voor de planvorming. Gelet op de ruimtelijke scheiding van meer dan 200 meter, is het niet noodzakelijk om de invloed van de planvorming op de hoogte van het groepsrisico kwantitatief inzichtelijk te maken.
De risico’s als gevolg van transport van gevaarlijke stoffen over de N309 vormen derhalve geen aandachtspunt voor het planvoornemen.
Transport over het spoor
De risico’s als gevolg van transport van gevaarlijke stoffen over spoorwegen vormen geen aandachtspunt voor het planvoornemen.
Transport door buisleidingen
Het plangebied ligt op ruim 200 meter afstand van een buisleidingen. In de onderstaande tabel zijn de eigenschappen van deze leiding samengevat.
Tabel Leidinggegevens
Buisleiding | Diameter | Druk | 100 % letaliteitsafstand | 1 % letaliteitsafstand | Afstand tot plangebied |
A-570-01 | 12,76 inch | 66,2 bar | 80 m | 170 m | ruim 200 m |
Uit bovenstaande tabel blijkt dat het plangebied niet binnen de 1% letaliteitsafstand van de buisleiding ligt. De risico’s als gevolg van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen vormen derhalve geen aandachtspunt voor het planvoornemen.
Inrichtingen
Het plangebied bevindt zich niet binnen de PR 10-6 risicocontouren en invloedsgebieden/effectafstanden 1% letaliteit van de inrichtingen in de omgeving van het plangebied. De risico’s als gevolg van inrichtingen vormen derhalve geen aandachtspunt voor het planvoornemen.
Conclusie
Het milieuaspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de realisatie van de plannen.
In geval van een calamiteit moeten personen kunnen schuilen. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij met name parameter. Uitgangspunt is dat bij nieuwbouw voldoende aandacht besteed wordt aan de luchtdichtheid van gebouwen.
Daarnaast dient in geval van een calamiteit tijdig gewaarschuwd te worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het Waarschuwing en Alarmering Systeem (WAS) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding. De gemeente zal de toekomstige bewoners er op wijzen dat zij er voor moeten zorgdragen dat ze via hun mobiele telefoon zijn aangesloten op NL-alert.
Er worden voldoende bluswatervoorzieningen getroffen.
Wettelijk kader
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen, een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin staat de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan op de waterhuishouding. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan gevolgen heeft voor de waterhuishouding (waaronder grondwater en waterveiligheid). Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.
De belangrijkste beleidsdocumenten waarin de waterhuishoudkundige doelstellingen zijn beschreven zijn 4e Nota Waterhuishouding, Anders omgaan met water: Waterbeleid 21e eeuw, de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), Beleidslijn Grote Rivieren en de Nota Ruimte.
Uitgangspunten ruimtelijke ontwikkeling
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken/ draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoonhouden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. De initiatiefnemer wordt gevraagd om de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van het waterschap toe te passen. Deze beslisboom is te vinden op de website www.vallei-veluwe.nl.
Onderzoek
Het initiatief betreft een wijziging van een bedrijfsbestemming naar de woonbestemming. De aanwezige voormalige kassen zijn gesloopt, hiervoor in plaats komen vier nieuwe vrijstaande woningen. Er is sprake van een afname van het verhard oppervlak.
In augustus 2019 is door EDOK-RO de watertoets uitgevoerd via www.dewatertoets.nl. Hieruit blijkt dat er in het plangebied geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden zijn die aangewezen zijn de voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan heeft het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect water, nader onderzoek op het gebied van water is daarom ook niet nodig. De watertoets en de samenvatting watertoets zijn respectievelijk als Bijlage 5 en Bijlage 6 toegevoegd aan dit plan.
Wettelijk kader
De nieuwe Wet natuurbescherming vervangt per 1 januari 2017 de Boswet, de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden en/of flora en fauna.
Gebiedsbescherming
De Wet natuurbescherming biedt de grondslag voor de aanwijzing van de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden. Deze gebieden worden tezamen Natura2000-gebieden genoemd. Ter bescherming van deze Natura2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura2000-gebied kunnen aantasten.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming voorziet in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt van de wet is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor o.a. reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen, zoals de bouw van woningen, geldt de volgende vrijstellingsregeling:
Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd bij de provincie. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.
Onderzoek
In augustus 2019 is door Eco Reest BV een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd om een beeld te krijgen van de aanwezige habitats en de voorkomende beschermde dier- en plantensoorten ter plaatse van het plangebied.
Soortenbescherming
Binnen de onderzoekslocatie zijn geen jaarrond beschermde nesten van vogels als beschreven in de Wet natuurbescherming aangetroffen. Daarnaast zijn er geen beschermde soorten of potentiële nest – of verblijfplaatsen voor beschermde soorten aangetroffen.
De te verwachten diersoorten zijn aangemerkt als vrijgestelde soorten waarvoor in het kader van bestendig beheer, bestendig gebruik, onderhoud aan infrastructuur of ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling geldt. Dit houdt in dat in het kader van de Wet natuurbescherming geen ontheffing noodzakelijk is voor het uitvoeren van de voorgenomen werkzaamheden. Daarnaast worden populaties van bovengenoemde soorten niet in gevaar gebracht. Het zal voornamelijk gaan om verstoring van individuen.
In de omgeving kunnen algemene vogelsoorten tot broeden komen. Alle in gebruik zijnde vogelnesten zijn beschermd. Voor het broedseizoen wordt geen standaard periode gehanteerd, van belang is of er een broedgeval aanwezig is. Globaal loopt het broedseizoen van vogels van 1 maart tot 1 september. Dit is afhankelijk van de soort en van de klimatologische omstandigheden.
Gebiedsbescherming
De onderzoekslocatie is gelegen ten oosten van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Veluwerandmeren. De afstand tussen de onderzoekslocatie en dit Natura 2000-gebied bedraagt circa een halve kilometer. Gelet op de afstand tot het gebied, de kernopgave van het gebied en de aard van de geplande ingreep is er geen onderzoek in het kader van gebiedsbescherming binnen de Wet natuurbescherming uitgevoerd.
Het plangebied is gesitueerd binnen het Gelders Natuurnetwerk. Het gebied is aangewezen als Groene Ontwikkelingszone. Binnen de Groene Ontwikkelingszone liggen mogelijkheden voor nieuwe ontwikkelingen onder voorwaarde dat daarbij nieuwe natuur tot stand komt. Het onderzoeksterrein was tot recent deels een kassencomplex en verder moestuin. Het terrein is thans in gebruik als weiland en moestuin. In overleg met het bevoegd gezag moet bepaald worden in welke mate het creëren van natuur noodzakelijk is in het kader van de geplande ontwikkeling van de woningen.
Stikstof
in het kader van de Wet natuurbescherming onderdeel gebiedsbescherming, is in november 2019 door Eco Reest een voortoets inclusief stikstofberekeningen uitgevoerd. Hierin is beoordeeld of negatieve effecten op de beschermde natuurwaarden – de zogenoemde instandhoudingsdoelen – van Natura 2000-gebieden zijn te verwachten.
Uit de notitie blijkt dat het beoogde plan géén negatief verstorend effect heeft op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden. Ten aanzien van het aspect stikstof blijkt uit de AERIUS-berekeningen dat, zowel de aanleg- als gebruiksfase, geen stikstofdepositie boven de 0,00 mol/ha/jr op Natura 2000-gebieden veroorzaakt. Overige effecten zijn niet aan de orde.
Conclusie
Er is geen aanleiding tot het uitvoeren van nader onderzoek, en dit aspect is geen belemmering voor de realisatie van de vier woningen. Voor het plan is door het Gelders Genootschap een erftransformatie rapport opgesteld, waardoor er landschappelijke kwaliteitsverbetering plaats vindt. Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 7 Natuurtoets toegevoegd aan dit plan.
Geconcludeerd wordt dat de Wet natuurbescherming onderdeel gebiedsbescherming, vaststelling (en uitvoering) van het bestemmingsplan niet in de weg staat. Voor de uitvoering van het plan geldt geen vergunningplicht in het kader van de Wet natuurbescherming. De notitie is als Bijlage 8 Notitie voortoets toegevoegd aan dit plan.
Wettelijk kader
De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.
In 1992 is het Europese Verdrag van Valletta/Verdrag van Malta gesloten. Bedoeling van het verdrag is om de archeologische waarden in de bodem zoveel mogelijk te beschermen door ze in de bodem (in situ) te behouden. Het verdrag heeft in Nederland geleid tot de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) die in 2007 van kracht is geworden. De wet verplicht gemeenten om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met belangrijke archeologische waarden die zich in de bodem kunnen bevinden. De belangrijkste uitgangspunten van de wet zijn:
Onderzoek
In september 2011 heeft de regio-archeoloog een memo opgesteld voor het grootste deel van het huidige plangebied.
Uitsnede archeologische verwachtingskaart Elburg
De archeologische verwachtingskaart van de gemeente Elburg (RAAP 2011) laat voor het plangebied een tweetal verwachtingen zien. Het noordelijke deel heeft een hoge archeologische verwachting en het zuidelijke deel een middelmatige waarde.
Uit de memo blijkt dat er geen aanvullend archeologisch onderzoek wordt aanbevolen.
In augustus 2019 heeft Salisbury Archeologie b.v. een Inventariserend Veld Onderzoek (IVO-O, verkennende fase) uitgevoerd met betrekking tot het westelijk deel van het nieuwe plangebied (zie navolgende afbeelding).
Archeologisch onderzocht gebied (groene belijning)
Op basis van de resultaten van het onderzoek in het plangebied blijkt dat er geen vervolgstappen nodig zijn. Het archeologisch relevante niveau, namelijk de top van het dekzand, is opgenomen in het bovenliggende cultuurdek, waarin recent materiaal (glas, puin) is aangetroffen. De kans wordt dan ook klein geacht dat een intacte archeologische vindplaats in het plangebied aanwezig is. Het verkennend booronderzoek heeft niet uitgewezen dat er sprake is van een archeologisch relevant niveau in het plangebied. Het plangebied wordt daarom vrijgegeven ten behoeve van de geplande werkzaamheden. Met betrekking tot de bevindingen en aanbevelingen uit dit onderzoek dient contact opgenomen te worden met het bevoegd gezag, in dit geval de gemeente Elburg.
Conclusie
het aspect archeologie is geen belemmering voor de plannen. De memo en het archeologisch onderzoek zijn respectievelijk als Bijlage 9 en Bijlage 10 toegevoegd aan dit plan.
Ook voor het vrijgegeven plangebied bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016, dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de gemeente, provincie of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Verkeer
Op basis van de CROW publicatie-317 is voor het voornemen de verkeersgeneratie bepaald. In het plangebied vindt de realisatie van 4 nieuwe vrijstaande woningen plaats. Uitgaande van een verkeersgeneratie van maximaal 8 motorvoertuigbewegingen per etmaal per woning resulteert dit in een verkeersgeneratie van 32 mvt/etmaal. Uitgaande van 10% tijdens de spits resulteert dit in 1 auto per 18 minuten. Dit is voor de verkeersintensiteit van de omliggende wegen geen enkel probleem.
Parkeren
Ten behoeve van de 4 nieuwe woningen geldt volgens de Parkeernota 2014 een norm van 2,5 parkeerplaatsen per woning. In totaal zijn dus 10 parkeerplaatsen nodig. Op elke kavel is voldoende ruimte voor de realisatie van 3 parkeerplaatsen. Bij de bouwaanvraag van de woning(en) zal dit op tekening worden weergegeven.
Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect verkeer en parkeren.
Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.- procedure is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Dit is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Er zijn drie onafhankelijke sporen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht:
Plangebied
Dit bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in deze paragraaf 4.1. Daaruit volgt geen aanleiding om tot een vormvrije m.e.r.--beoordeling over te gaan.
In dit hoofdstuk wordt toegelicht hoe het beleid en ook de ruimtelijke en milieutechnische randvoorwaarden zijn doorvertaald naar de verbeelding en regels. De verbeelding en regels vormen het juridische deel van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels met betrekking tot het gebruik gekoppeld. De toelichting geeft daarbij een weergave van de beweegredenen, onderzoeksresultaten en beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Voor dit plan is bij het opstellen van de regels zoveel mogelijk aangesloten bij de regels van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2012' van de gemeente Elburg en het thans in procedure zijnde bestemmingsplan Buitengebied 2012, actualisatie 2018.
De regels bestaan uit de volgende onderdelen:
De inleidende regels bevatten begripsomschrijvingen en de wijze van meten.
In de bestemmingsregels zijn de regels bij de in het plan voorkomende bestemmingen opgenomen. De algemene regels zijn op alle onderdelen van het plan van toepassing.
Tot slot bevat het plan overgangsregels en een slotregel die de naam van het plan vastlegt.
In dit bestemmingsplan komen zowel enkelbestemmingen voor als dubbelbestemmingen. Hierna is een korte toelichting op de bestemmingen weergegeven.
Agrarisch (Artikel 3)
De bestemming ‘Agrarisch’ bevat alleen een gebiedsbestemming. Er is geen bouwvlak opgenomen. Dit betekent dat de gronden enkel agrarisch gebruikt mogen worden, zonder dat er gebouwen mogen worden opgericht.
Wonen (Artikel 4)
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen en aan huis verbonden beroepen. Hier mogen de woningen en de bijbehorende bouwwerken worden gebouwd. Voor de maatvoering van de woningen wordt aangesloten bij de regels van het geldende bestemmingsplan Buitengebied. De goot- en bouwhoogte is nader geregeld in bouwregels.
Algemene regels
Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en het overgangsrecht. Deze min of meer standaard regels in bestemmingsplannen worden verder niet toegelicht.
Het plan wordt op eigen grond door en voor rekening en risico ontwikkeld van de initiatiefnemer. De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan heeft naast de onderzoeksaspecten echter ook betrekking op economische aspecten zoals planschade en grondexploitatiekosten. De ontwikkeling bevat bouwplannen in de zin van artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening.
Op grond van artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening kan de gemeenteraad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien het kostenverhaal, de locatie-eisen en de fasering is vastgelegd in een overeenkomst die voor vaststelling van het bestemmingsplan is gesloten. Hiermee zijn de gemeentelijke kosten en belangen op een andere wijze verzekerd.
De gemeente Elburg is met de initiatiefnemers een anterieure exploitatieovereenkomst aangegaan. Hierin is een planschade-overeenkomst opgenomen, wordt het kostenverhaal geregeld en worden eisen gesteld aan de locatie en fasering. Het plan is daarmee dan ook economisch uitvoerbaar.
De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Met betrekking tot de inspraak bevat de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geen procedureregels en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld.
Het betreft een ontwikkeling op slechts vier vrijstaande woning en een functiewijziging van bedrijfswoning naar een reguliere woning, die passend is binnen het provinciaal en gemeentelijk beleid. Het onderhavig plangebied is gering van omvang en de ruimtelijke consequenties zijn beperkt.
Besloten is om het bestemmingsplan als ontwerp ter inzage te leggen, uiteraard wel met behoud van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen.
Ook wordt het plan voorgelegd aan de overlegpartners in het kader van art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Het onderhavige plan voldoet aan het gemeentelijk beleid en is gering van omvang. Er is dan ook besloten om van een voorontwerp af te zien en het ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen, uiteraard wel met behoud van de mogelijkheid tot het eventueel indienen van zienswijzen.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Het Rijk
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Gelderland
Er is reactie ontvangen van de provincie Gelderland (zie Bijlage 11 Provinciaal advies). Dit advies is verwerkt in de toelichting van dit bestemmingsplan.
Waterschap Vallei en Veluwe
De watertoets heeft plaatsgevonden op de website www.dewatertoets.nl. Verwezen wordt naar de watertoetsprocedure, die opgenomen is in paragraaf 4.2. In augustus 2019 is de Watertoets ingevuld. Op basis van de watertoets wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven. De watertoets en het advies is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Nieuwstadsweg 17' heeft van 18 maart 2020 tot en met 28 aoril 2020 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen tegen het bestemmingsplan kenbaar te maken (artikel 3.8 Wro). Gedurende deze periode zijn drie zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen zijn samengevat en van commentaar voorzien. De zienswijze hebben geleid tot enkele aanpassingen. Voor een uitgebreide beschrijving van de zienswijze en de beantwoording wordt kortheidshalve verwezen naar de Bijlage 12 Zienswijzennota.
De raad van de gemeente Elburg heeft op 28 september 2020 het bestemmingsplan (on)gewijzigd vastgesteld.