direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Valkseweg XVIII, partiële herziening Buitengebied 2012
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0203.1530-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

Voor het perceel aan de Valkseweg 231 in Barneveld is een verzoek ingediend om functieverandering van de bestemmingen 'Wonen' (met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarische nevenactiviteit') en 'Agrarisch' naar de bestemming 'Bedrijf - Niet agrarisch' mogelijk te maken. Eén van de slooplocaties betreft Overhorsterweg 28. Doordat er daar nog een functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarisch nevenactiviteit' geldt, zal die daar vanaf gehaald moeten worden en maakt deze locatie ook onderdeel uit van het bestemmingsplan. Daarnaast moet er op Kerkweg 17 nog bebouwing worden gesloopt en ligt er daarom op die locatie een voorwaardelijke verplichting om hiermee zeker te stellen dat daar de bebouwing gesloopt wordt.

De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende partiële herziening van het bestemmingsplan opgesteld.

Voorliggend plan (partiële herziening van de verbeelding en de regels) bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van deze partiële herziening.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Begrenzing plangebied

Het plangebied ligt aan de Valkseweg, tussen de kernen Barneveld en Wekerom. Het plangebied wordt aan de noord- en westzijde begrensd door agrarische gronden. Ten oosten is de Puurveenseweg gelegen en ook agrarische gronden met een woning aan de Valkseweg 235. Ten westen van het plangebied is eveneens een woning gesitueerd, Valkseweg 229. Ten zuiden van het plangebied is er agrarisch gebied met eveneens een woning gesitueerd (Valkseweg 204).

Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied Valkseweg 231 weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1530-0002_0001.png"

Afbeelding: ligging plangebied Valkseweg 231

Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied Overhorsterweg 28 weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1530-0002_0002.png"

Afbeelding: ligging plangebied Overhorsterweg 28

De ligging van het gebied Kerkweg 17 is op onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied Kerkweg 17 weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1530-0002_0003.png"

Afbeelding: ligging plangebied Kerkweg 17

2.2 Geldende bestemmingen

Het plangebied Valkseweg 231, kadastraal bekend gemeente Barnveld, sectie C, nummer 5424 en 5425, ligt in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad (zie verder Bijlage 1 bij de toelichting). De gronden hebben de bestemmingen 'Wonen' en 'Agrarisch'. Er geldt de volgende functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarische nevenactiviteit'. Ook geldt er de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied'.

Daarnaast geldt er de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 1' (met de aanduiding 'specifieke vorm van archeologie 1 - hoge verwachtingswaarde', en voor een gedeelte ook de aanduiding 'specifieke vorm van archeologie 1 - middelhoge verwachtingswaarde'). De realisatie van een niet-agrarisch bedrijf is binnen het bestemmingsplan niet toegestaan. Er is een planologische procedure vereist.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1530-0002_0004.png"

Afbeelding: bestemmingsplan Buitengebied 2012 - Valkseweg 231

Overhorsterweg 28
Overhorsterweg 28 is eveneens gelegen in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" en heeft de bestemmingen 'Wonen', 'Agrarisch' en 'Natuur'. Er geldt bij de bestemming 'Wonen' de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarische nevenactiviteit'. Ook geldt er de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone: verwevingsgebied GV'. Het gaat hier om een zgn. gekoppeld bouwvlak (een bouwvlak dat hier bestaat uit twee onderling niet aaneengesloten bouwvlakken die op de verbeelding met een specifieke aanduiding aan elkaar gekoppeld zijn en samen worden aangemerkt als zijnde één bouwvlak).

Verder gelden er de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' (met een hoge verwachtingswaarde en een heel klein gedeelte heeft een middelhoge verwachtingswaarde), 'Waterstaat - Waterhuishouding', 'Waarde - Openheid en Reliëf' en 'Waarde - Beplanting en Verkaveling'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1530-0002_0005.png"

Afbeelding: bestemmingsplan Buitengebied 2012 - Overhorsterweg

Kerkweg 17
Hier gelden de bestemmingen 'Wonen' en 'Agrarisch'. Hier wordt geen bestemming gewijzigd, maar zal enkel een voorwaardelijke verplichting worden toegevoegd. Dit in het kader van de sloop van bebouwing op dat perceel. Daarnaast geldt er de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' (met een middelhoge verwachtingswaarde en een heel klein gedeelte met een lage verwachtingswaarde). Er geldt voor het gehele plangebied Kerkweg 17 de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied'. Ook geldt er de gebiedsaanduiding 'overig - kernrandzone' (gedeeltelijk).

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1530-0002_0006.png"

Afbeelding: bestemmingsplan Buitengebied 2012 - Kerkweg 17

In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een partiële herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

Hoofdstuk 3 PLANBESCHRIJVING

Het plan behelst het herzien van de bestemmingen 'Wonen' en 'Agrarisch' in de bestemming 'Bedrijf - Niet agrarisch' ten behoeve van een bouwbedrijf aan de Valkseweg 231.

Huidige situatie
Op het perceel Valkseweg 231 stond tot voor kort een woning met de nodige (voormalige) agrarische bedrijfsbebouwing. Inmiddels is deze bebouwing in zijn geheel gesloopt.

Er is op 23 juli 2019 een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een nieuwe woning op het betreffende perceel.

Nieuwe situatie
Het gaat om de verplaatsing (en uitbreiding) van de timmerwerkplaats welke nu aan de Kerkweg 17 in Kootwijkerbroek zit. Dit om een bedrijfs(vloer)oppervlakte van 850 m² met buitenruimte (in verband met manoeuvreerruimte van vrachtwagens) mogelijk te maken. De inmiddels gesloopte woning wordt vervangen en de nieuw te bouwen woning wordt de bedrijfswoning. De ontsluiting van het niet-agrarische bedrijf vindt in de nieuwe situatie plaats via de Puurveenseweg. Hiervoor wordt een nieuwe inrit gerealiseerd.

Op de onderstaande afbeelding is de inrichting van het terrein met het bedrijfspand en de nieuwe woning weergegeven. Deze tekening is ook opgenomen als Bijlage 1 bij de regels van het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1530-0002_0007.png"

Afbeelding: nieuwe terreininrichting

Bij Overhorsterweg 28 (één van de slooplocaties) geldt nu nog de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarisch nevenactiviteit'. Deze wordt verwijderd. Verder is er al bebouwing gesloopt op de Overhorsterweg. Op Kerkweg 17 moet nog wel bebouwing worden gesloopt en daarom zal er in de nieuwe situatie daarom op die locatie een voorwaardelijke verplichting over sloop worden opgenomen (om hiermee zeker te stellen dat daar de bebouwing gesloopt wordt).

In onderstaande afbeeldingen worden de nieuwe planologische situaties weergegeven naast de huidige planologische situatie voor:

Valkseweg 231: afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1530-0002_0008.png"

Afbeelding: huidige verbeelding (links) versus nieuwe verbeelding (rechts)

Overhorsterweg 28:

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1530-0002_0009.png"

Afbeelding: huidige verbeelding (links) versus nieuwe verbeelding (rechts)

Kerkweg 17: afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1530-0002_0010.png"

Afbeelding: huidige verbeelding (links) versus nieuwe verbeelding (rechts)

Aanwezige bebouwing en te slopen bebouwing
Voor de berekening van de aanwezige bebouwing op het perceel Valkseweg 231 is het 'Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016' van toepassing. Uit nameting van de bebouwing in 2018 is gebleken dat de oppervlakte van de te slopen bebouwing 479 m2 (voormalige agrarische bedrijfs)bebouwing en een woning) bedraagt. Van deze oppervlakte wordt het standaardrecht aan bijgebouwen van 80 m2 per woning afgetrokken. Daarnaast wordt er nog 34 m2 extra afgetrokken aangezien de deel van de woning 114 m2 is. Hierdoor zijn er (479 m2 - 80 m2 - 34 m2 =) 365 m2 inzetbare sloopmeters. Doordat de woning is gesloopt komt de genoemde extra 34 m2 vrij. Er is derhalve sprake van 399 m2 inzetbare sloopmeters nu de bebouwing gesloopt is. Dit is geregistreerd in het regionale sloopmeterregistratiesysteem.

Voor een bedrijfsgebouw van 850 m2 zijn in totaal 2.150 m2 aan inzetbare sloopmeters vereist. Aan de Overhorsterweg 28 is 710 m2 aan inzetbare meters aanwezig. Deze bebouwing is opgemeten. Hieruit is naar voren gekomen dat de bebouwing aanwezig op het perceel aan de Overhorsterweg, kadastraal bekend gemeente Voorthuizen, sectie D, nummer 3223, in zijn geheel gesloopt wordt en inmiddels ook al gesloopt is. Dit betreft een oppervlakte van 679 m². Op de locatie Overhorsterweg 28, kadastraal bekend gemeente Voorthuizen, sectie D, nummer 2676, wordt een oppervlakte van in totaal 30,75 m² gesloopt. In totaal wordt daar dan 710 m² ingezet voor functieverandering. Doordat er van die locatie al 12 m2 zijn ingezet in het kader van een ander plan, blijven er nu voor de onderhavige partiële herziening nog 698 m2 beschikbaar.

Ook aan de Kerkweg zijn sloopmeters inzetbaar (272 m2). Zo is uit nameting van de bebouwing op de locatie Kerkweg 17 is gebleken dat er in totaal 352 m² aan bebouwing (exclusief woning) aanwezig is. Bij de berekening van de sloopoppervlakte wordt de bestaande woning inclusief 80 m² aan bijgebouwen buiten beschouwing gelaten. Dit heeft tot gevolg dat er 272 m² inzetbaar is in het kader van de planherziening.

In de gemeente Ede zijn van de locatie Meulunterseweg 16 ook inzetbare meters beschikbaar, namelijk: 781 m2. Doordat het bestemmingsplan voor die locatie in de gemeente Ede onherroepelijk is en deze meters gesloopt zijn, zijn ook deze meters inzetbaar.

Dit voorgaande betekent het volgende:

  • 399 m2 (Valkseweg 231)
  • 272 m2 (Kerkweg 17)
  • 698 m2 (Overhorsterweg 28)
  • 781 m2 (Meulunterseweg 16, gemeente Ede)

In totaal zijn er dan daarmee 2.150 m2 inzetbare sloopmeters beschikbaar.

Beoordeling en afweging
Op een compacte wijze wordt de nieuwe bedrijfsbestemming achter de woning gesitueerd. Dit nieuwe bedrijfsgebouw wordt landschappelijk ruim omkaderd en ontsloten via de Puurveenseweg. Het gaat om een locatie midden in een gemêleerd buurtschap van woningen en bedrijfswoningen met daarachter kleine bedrijven. Vanaf de Valkseweg is het betreffende terrein al door bestaande houtstructuren nagenoeg uit het zicht ontnomen. Aan de noord- en oostzijde wordt een nieuwe ruime groenstructuur toegevoegd en blijft nog voldoende openheid resteren tussen het buurtschap en het noordelijk gelegen agrarisch bedrijf aan de Puurveenseweg. Ook aan de westzijde wordt groen toegevoegd.

De nieuwe bedrijfsbestemming is op voldoende afstand gelegen van andere functies en sluit goed aan op het verkeersnetwerk. Door rekening te houden met voldoende afstanden en een duidelijke groene afbakening is er geen negatief effect te verwachten.

In dit geval wordt de ruimtelijke kwaliteit verbeterd door middel van sloop van bebouwing, in combinatie met landschappelijke inpassing (versterking van de landschappelijke kwaliteit). Ook vindt er waterberging plaats. Hiermee wordt voldaan aan belangrijke voorwaarden van het regionale functieveranderingsbeleid. Samenvattend is bij functieverandering en inzet van sloopmeters elders er hier sprake van een positieve ontwikkeling door vermindering van overtollige bebouwing in het buitengebied en herstel van landschapsdragers door de extra landschappelijke inpassing. In deze situatie is daarnaast sprake van een verplaatsing van een bedrijf naar een betere werkomgeving.

Milieuzonering
Industrielawaai in de ruimtelijke ordening wordt in eerste instantie beoordeeld op basis van de richtafstanden uit de VNG publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. In deze publicatie zijn richtafstanden gegeven op onder andere het gebied van geluid. Voor deze afstanden wordt onderscheid gemaakt in afstanden voor een rustige woonwijk en een gemengd gebied. Een plangebied bestaande uit lintbebouwing en agrarische bedrijven kan ook beschouwd worden als gemengd gebied. Zo ook onderhavig plangebied.

Op basis van de activiteiten die de initiatiefnemer wil uitvoeren moet worden aangemerkt als een bouwbedrijf en niet als timmerwerkfabriek. Gelet op de omgeving is een bedrijf met maximaal milieucategorie 3.1 passend met daarbij de contouren van het totale bedrijfsoppervlak van < 2.000 m² met de bijbehorende SBI-2008 nr. 43.1. Bij een bouwbedrijf met een bedrijfsoppervlak groter dan 2.000 m2 bedraagt de richtafstand voor geluid (gemengd gebied) 50 meter. Binnen 50 meter van de gewenste inrichtingsgrens bevinden zich echter woningen van derden waardoor de richtafstand voor gemengd gebied wordt overschreden. Vandaar dat onderzocht is of er bij deze woningen sprake blijft van een goed woon- en leefklimaat.

SPA heeft in dat kader een milieuzoneringsrapport opgesteld alsmede ook een akoestisch onderzoek. Het niet-agrarische bedrijf kan worden aangemerkt als een milieucategorie 3.1 bedrijf. Doordat het bedrijfsoppervlak groter is dan 2.000 m2, is er sprake van een bouwbedrijf met een milieucategorie 3.2: sbi-2008: 43, nr. 0 > b.o. 2.000 m². Het bedrijfsoppervlak (b.o.) wordt immers naast het bedrijfspand van 850 m² ook bepaald door het buitenterrein waar onder meer de aan- en afrijdbewegingen en de laad-/losactiviteiten van de bus met aanhanger plaatsvinden.

Nu de activiteiten aangemerkt kunnen worden als een 3.1 bedrijf is in de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarbij is aangegeven dat het gebruik volgens de bestemming alleen is toegestaan op voorwaarde dat in de bedrijfsbebouwing uitsluitend bedrijfsactiviteiten worden uitgeoefend die naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijfsactiviteiten van milieucategorie 3.1. Hiermee is verzekerd dat de activiteiten als 3.1 worden uitgeoefend. In paragraaf 5.12 (milieuzonering) wordt hier nader op ingegaan.

Buitenopslag is niet toegestaan. De oppervlakte van het verharde buitenterrein is zo minimaal uitgevoerd om zo voldoende manoeuvreerruimte te hebben

Nu is aangetoond dat het bouwbedrijf qua milieueffecten gelijk gesteld kan worden met een bouwbedrijf met een milieucategorie 3.1, is hier het onderhavige bedrijf ruimtelijk aanvaardbaar. Het bedrijf wordt bestemd als zijnde een bouwbedrijf met een milieucategorie 3.2 welke naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijfsactiviteiten van milieucategorie 3.1.

Overhorsterweg 28
Er is een slooplocatie aan de Overhorsterweg 28 in Voorthuizen. Er stonden op deze locatie veel voormalige agrarische opstallen. Deze voormalige agrarische opstallen op het kadastrale perceel, bekend gemeente Voorthuizen, sectie D, nummer 3223, zijn inmiddels al enige tijd gesloopt.

De aanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarische nevenactiviteit' wordt verwijderd van dit perceel. Eén bestemmingsvlak wordt herzien naar de bestemming 'Agrarisch'. Daar waar de woning staat blijft de bestemming 'Wonen' behouden. Binnen het bouwvlak 'Wonen' (waar de woning is gelegen) wijzigt er niets aan de bestaande bebouwing (behoudens dat er een aanduiding verdwijnt (de agrarische nevenactiviteit).

Kerkweg 17
Bij Kerkweg 17 wordt een voorwaardelijke verplichting toegevoegd. Dit om daarmee zeker te stellen dat daar ook de bebouwing gesloopt wordt.

Hoofdstuk 4 BELEIDSKADER

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Het gaat om beleid en beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in het bestemmingsplan of invloed hebben op de bestemmingsregelingen. Van deze nota's is hierna per bestuursniveau een beknopte samenvatting gegeven.

4.2 Rijk

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze vervangt onder andere de Nota Ruimte.

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze van invloed zijn op de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling. Op 30 december 2011 zijn het Barro en de Rarro in werking getreden. In Barneveld zijn het Barro en de Rarro van toepassing in verband met de aanwezige militaire terreinen.

Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De 13 nationale belangen zijn:

  • Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren (nationaal belang 1)
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie (nationaal belang 2)
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen (nationaal belang 3)
  • Efficiënt gebruik van de ondergrond (nationaal belang 4)
  • Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen (nationaal belang 5)
  • Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem (nationaal belang 6)
  • Het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen (nationaal belang 7)
  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s (nationaal belang 8)
  • Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling (nationaal belang 9)
  • Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten (nationaal belang 10)
  • Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten (nationaal belang 11)
  • Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten (nationaal belang 12)
  • Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten (nationaal belang 13)

Doorwerking in plangebied

In dit geval is geen sprake van één van deze 13 nationale belangen. De SVIR vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan.

4.2.2 Nationaal Waterplan 2016-2021

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015. Het bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de aspecten van het ruimtelijk beleid die daartoe behoren. Het Nationaal Waterplan verankert het nieuwe beleid voor de komende 6 jaar met een vooruitblik richting 2050: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst.

In het Nationaal Waterplan staan 5 ambities centraal. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven. Deze ambitie wordt vooral ingevuld door onze veiligheidsnormen tegen overstroming te vernieuwen. Daarnaast wordt ingezet op een verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics). Dit zorgt er voor dat de Nederlandse wateren schoon en gezond zijn en er genoeg zoet water is. Verder beschrijft het Nationaal Waterplan dat Nederland klimaatbestendig en waterrobuust wordt ingericht en dat Nederland een gidsland is en blijft voor watermanagement en -innovaties. Dat is gunstig voor onze economie en ons verdienvermogen. De vijfde ambitie bestaat er uit dat Nederlanders waterbewust leven. Deze ambities moeten gezamenlijk ingevuld worden door iedereen die werkt aan de ruimtelijke inrichting van Nederland: alle overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.16).

4.2.3 Crisis- en herstelwet

Op 1 januari 2010 is de Crisis- en herstelwet (Chw) in werking getreden. Deze wet geeft regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten.

Op 25 april 2013 is de Crisis- en herstelwet via een wijzigingswet permanent gemaakt en zijn verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht doorgevoerd.

De Chw omvat twee categorieën maatregelen:

  • tijdelijke maatregelen voor afgebakende lijsten met projecten en bevoegdheden;
  • wijzigingen van bijzondere wetten.

In Bijlage I van de Chw worden onder meer de volgende ruimtelijke en infrastructurele projecten genoemd, waarop de wet van toepassing is:

  • zeer diverse projecten op het gebied van duurzame energie;
  • gebiedsontwikkeling en werken van lokaal of regionaal belang, onderverdeeld in:
  • 1. een bestemmingsplan voor de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied, of de herstructurering van woon- en werkgebieden;
  • 2. een bestemmingsplan voor de aanleg of wijziging van wegen;
  • 3. projecten ten behoeve van de inpassing in het landschap, natuurontwikkeling of recreatiedoeleinden, waar deze samenhangen met projecten ten aanzien van de in bijlage I (van de Wet) bedoelde projecten ten aanzien van wegen.

Doorwerking in plangebied

In dit geval is de Crisis- en herstelwet niet van toepassing, want het onderhavige plan betreft geen plan welke vermeld is in de Crisis- en herstelwet.

4.3 Provincie

4.3.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

De provincie Gelderland heeft een Omgevingsvisie en -verordening. Deze plannen gaan over verkeer, water, natuur, milieu en ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysiek leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn regels en bepalingen over de inrichting en beheer van de ruimtelijke omgeving vastgelegd. Met de Omgevingsvisie en -verordening loopt de provincie vooruit op de aankomende Omgevingswet, die naar verwachting in 2021 van kracht wordt. Deze wet biedt meer ruimte voor initiatieven en ontwikkelingen in het fysieke domein, in gesprek met de omgeving. Wanneer het nodig is, actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en -verordening.

Vanaf 2019 actualiseert de provincie de Omgevingsverordening opnieuw, zodat deze verder in lijn wordt gebracht met de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en anticipeert op de eisen van de Omgevingswet.

4.3.1.1 Omgevingsvisie

Provinciale staten van Gelderland hebben op 19 december 2018 de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 vervangt na publicatie de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. Anders dan de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018, geeft de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 richting op de strategische hoofdlijnen van het beleid. Beide visies integreren een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving; te weten ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer.

Gelderland werkt samen met partners aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Dit doen ze door zich bij het uitvoeren van onze taken te richten op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met hulp van zeven onderwerpen geven ze hier richting aan:

  • energietransitie
  • klimaatadaptatie
  • circulaire economie
  • biodiversiteit
  • bereikbaarheid
  • economisch vestigingsklimaat
  • woon- en leefklimaat.

Doorwerking in plangebied

De voorgestelde ontwikkeling past binnen de gestelde ambitie(s) van Regio FoodValley. Dit plan is opgesteld om daarmee het bedrijf dat nu aan de Kerkweg 17 zit te verplaatsen, in het kader van functieverandering. De nieuwe locatie ligt in het buitengebied. Er is sprake van een reeds bebouwde locatie (waarvan inmiddels al wel de bebouwing die er stond gesloopt is), waarbij functieverandering plaatsvindt. De voormalige agrarische bedrijfsbebouwing op deze locatie wordt ingezet als sloopmeters, te samen met andere slooplocaties.

4.3.1.2 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.

In de Omgevingsverordening is het onderhavige plangebied opgenomen op de kaarten:

  • Kaart 2: Regels Landbouw
  • Kaart 3: Regels Glastuinbouw

Wat betreft glastuinbouw : er geldt een tijdelijk verbod voor de hervestiging en nieuwvestiging van glastuinbouw. Ook de uitbreiding van bestaande glastuinbouw is tijdelijk verboden. Het bestemmingsplan voorziet niet in glastuinbouw. Ook vanuit landbouw zijn er geen regels die betrekking hebben op dit plan.

Doorwerking in plangebied

De regels inzake Glastuinbouw vormen geen belemmering voor onderhavig plan. Dit geldt eveneens voor de regels inzake Landbouw. Immers vanuit de kaarten worden geen regels gesteld, zodat het plan in overeenstemming met de verordening is.

4.4 Regio

4.4.1 Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016

In maart 2017 is het “Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016” vastgesteld. Dit betreft een actualisering van de regionale beleidsafspraken over hoe de betrokken gemeenten om willen gaan met het toenemende probleem van leegstand van (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen. Het beleid stelt (voormalige) agrarische bedrijven in staat om de bedrijfsvoering op een maatschappelijk en ruimtelijk verantwoorde wijze te beëindigen. Daarnaast leidt het tot kwaliteitsverbetering in het buitengebied door de sloopverplichting van overtollige bebouwing en landschappelijke inpassing bij hergebruik / nieuwbouw ten behoeve van nieuwe woonfuncties of niet- agrarische bedrijfsfuncties. Dit regionale beleid is destijds tot stand gekomen als uitwerking van het provinciale functieveranderingsbeleid vanuit het Streekplan 2005. In 2008 is hiervoor de “Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten vastgesteld met in 2012 een “Nadere invulling” daarvan.

Vanuit onder meer de praktijkervaringen van de regiogemeenten en jurisprudentie is de wens ontstaan om de beide beleidskaders uit 2008 en 2012 samen te voegen en te actualiseren. Het Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016 is dan ook primair geen nieuw beleid. Wel zijn enkele beleidsaanpassingen/-toevoegingen gedaan;

  • Vereenvoudiging van de systematiek voor afroming/korting van sloopmeters;
  • Een toekomstbestendige en flexibele basissystematiek voor functieverandering naar wonen/werken;
  • (Lichte) stijging van de benodigde compensatie van sloopmeters voor functieverandering naar wonen en werken om in te spelen op de trend en ontwikkeling dat meer agrarische bedrijven zullen stoppen en dat meer (voormalige) agrarische bebouwing vrijkomt;

Deelnemende gemeenten
Het regionale beleid voor functieverandering is opgesteld vanuit de samenwerking tussen de gemeenten in het Gelderse gedeelte van de regio Food Valley en de gemeente Putten. Het gebied waarop het regionale beleid van toepassing is omvat de gemeenten Nijkerk, Putten, Barneveld, Scherpenzeel, Ede en Wageningen.

Van sloopmeters naar inzetbare sloopmeters
Om alle sloopmeters gelijkwaardig te maken en de voorgaande systematiek van afroming te vereenvoudigen, worden sloopmeters als eerste stap in een functieveranderingsproces vóór gebruik of verkoop 'omgezet' naar een 'inzetbare sloopmeters'. Bij hergebruik van bestaande bebouwing geldt ditzelfde. De oppervlakte van de te hergebruiken bebouwing wordt eerst berekend als 'sloopmeters', waarna de omzetting plaatsvindt naar 'inzetbare sloopmeters'. Voor het omzetten van de sloopmeters naar inzetbare sloopmeters wordt een korting toegepast (voorheen was dit de afroming), afhankelijk van de grootte van de slooplocatie.

Regionale inzetbaarheid van inzetbare sloopmeters
Het slopen van (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen wordt bevorderd door een regionale inzetbaarheid van de sloopmeters. Dit betekent dat er de mogelijkheid is om salderingslocaties te benutten die in een andere regiogemeente liggen dan de locatie waar de meters worden ingezet. De markt voor aankoop en/of verkoop van inzetbare sloopmeters door marktpartijen is daarmee groter.

Basissystematiek
Vanuit het functieveranderingsbeleid zijn nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen door middel van compensatie van inzetbare sloopmeters mogelijk in twee hoofdvormen met een basissystematiek;

  • functieverandering naar wonen;
  • functieverandering naar werken: (niet-agrarische) bedrijven, maatschappelijke en recreatieve functies.

De basissystematiek is opgebouwd met een standaard 'recht' voor een nieuwe woning/wooneenheid of niet-agrarisch bedrijf, het woningrecht en het bedrijfsrecht waarvoor een compensatie van inzetbare sloopmeters nodig is. Daarnaast wordt compensatie van inzetbare sloopmeters gevraagd per 1 m³ inhoud van de woning of 1 m² vloeroppervlakte niet-agrarisch bedrijf.

Verbrede mogelijkheden (gemeentelijke keuze)
In het geactualiseerde beleid is evenals in de voorgaande beleidsdocumenten een 'gereedschapskist' aan verbrede mogelijkheden voor de inzet van inzetbare sloopmeters opgenomen. Gemeenten hebben de keuzemogelijkheid uit deze regionaal afgestemde 'gereedschapskist' die onderdelen te kiezen die hen passen. Dit in aanvulling op de hoofdopzet van het beleid. De met de actualisering toegevoegde mogelijkheden geven meer ruimte voor nieuwe (maatwerk) ontwikkelingen. Een toegevoegde mogelijkheid is functieverandering van een woning naar een woongebouw, voor onder meer mogelijk toekomstige mantelzorgsituaties of meergeneratiewoningen. Daarnaast is een maatwerkmogelijkheid toegevoegd om in nog niet uitgewerkte situaties oplossingen te bewerkstelligen die in overeenstemming zijn met de lijn en de systematiek van dit beleid.

4.4.2 Beeldkwaliteitsplan functieverandering

De beeldkwaliteitsplannen functieveranderingen Gelderse Vallei (uit 2008) en Agrarische Enclave Uddel-Elspeet (uit 2009) hebben als primaire functie om de ambities ten aanzien van de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit bij functieveranderingen weer te geven (erfbeplanting, oriëntatie en plaatsing bouwmassa’s op het erf, architectuur, materiaalgebruik en dergelijke).

Doorwerking in plangebied

Door initiatiefnemer is een inrichtingsplan, waar ook beeldkwaliteit onderdeel van uitmaakt, ingediend dat is besproken in het overleg voor verzoeken in het buitengebied.

Vanuit landschap is aangegeven dat inzichtelijk moet worden gemaakt wat er staat en wat er in de toekomstige situatie is. Ook moeten illegaal gekapte lindebomen (twee) gecompenseerd worden. De beplanting moet passen binnen het 'Kampenlandschap' en 'Broek- en heideontginningslandschap'.

Er is vervolgens een beplantingsplan/inrichtingstekening ingediend en deze is akkoord bevonden. Zie hiervoor paragraaf 5.13 van de toelichting. Vanuit landschap is het ingediende plan akkoord.

4.4.3 Landschapsontwikkelingsplan

In regionaal verband is in 2005 een Landschapsontwikkelingsplan (LOP) opgesteld, namelijk het Landschapsontwikkelingsplan Gelderse Vallei. Het belangrijkste doel van het LOP is het stimuleren van initiatieven voor landschaps- en natuurontwikkeling door particulieren, instanties en de gemeente. Hierbij staat het behouden, versterken en verbeteren van de landschappelijke identiteit en de groenblauwe structuur voorop. Het LOP dient er voor om bouwstenen te bieden voor ontwikkelingen in het buitengebied en deze actief te geleiden. Het LOP vormt de basis voor een actief landschapsbeleid. Enkele onderdelen van de visie zijn per landschapstype nader uitgewerkt:

  • de erfinrichting en kleine landschapselementen;
  • de spelregels voor nieuwe landgoederen;
  • de inrichting van de beken;
  • het soortenbeleid.

Doorwerking in plangebied
Gezien de inzet van de vereiste oppervlakte aan sloopbebouwing en de zorgvuldige terreininrichting en landschappelijke inpassing van het plan, wordt voldaan aan het regionale beleid zoals dat in paragraaf 4.4 is omschreven.

4.5 Waterschap

Waterbeheerprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Veluwe

Op 1 januari 2016 is het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Partnerschap als watermerk' van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt in het waterbeheerprogramma dat de huidige wateropgaven zo complex zijn, dat alleen een aanpak samen met partnerorganisaties en inwoners zorgt voor de gewenste resultaten en de beste oplossingen. Daarom kan en wil het waterschap niet alleen opereren in het behalen van zijn doelen en hecht daarom groot belang aan de samenwerking met zijn partners in de regio. Samen met inwoners, ondernemers en andere organisaties wil het waterschap werken aan een duurzame waterzuivering van afvalwater en toekomstgericht beheer van onze dijken en waterwegen zodat iedereen tegen aanvaardbare kosten veilig kan wonen, werken en recreëren. Daarbij wil Waterschap Vallei en Veluwe de goede waterhuishoudkundige voorwaarden scheppen voor zowel inwoners, bedrijven, natuur en landbouw.

Een belangrijke ontwikkeling waar het waterschap op anticipeert is het veranderende klimaat. Deze verandering zal leiden tot meer extreme weersituaties: perioden van veel neerslag met kans op wateroverlast en perioden van droogte met kans op watertekorten. Om goed voorbereid te zijn, wil het waterschap het watersysteem robuuster maken door meer ruimte voor wateren te reserveren, zowel binnen de bebouwde kom als in het buitengebied. Het waterschap wil de effecten van klimaatverandering beperken door het vasthouden van water, het inrichten en beheren van robuuste watersystemen en het inrichten van een beperkt aantal waterbergingsgebieden. Afkoppelen van relatief schoon hemelwater van het riool is een belangrijke maatregel om overbelasting van het riool en een te snelle afvoer te voorkomen.

Daarnaast wil het waterschap negatieve effecten op de kwaliteit van oppervlaktewater, grondwater en bodem voorkomen, evenals negatieve effecten op beschermde flora en fauna.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.16).

4.6 Gemeente

4.6.1 Structuurvisie Buitengebied Barneveld

De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De Structuurvisie Buitengebied Barneveld bouwt voort op keuzes die gemaakt zijn in de Strategische visie en de Nota van Uitgangspunten voor het buitengebied.

De visie voor het buitengebied is ruimte bieden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon- en leefmilieu.

Er doen zich belangrijke ontwikkelingen voor die bepalend zijn voor de toekomst van het buitengebied. De landbouw heeft niet stil gestaan en past zich aan, aan nieuwe ontwikkelingen. De doorgaande ontwikkeling in de agrarische sector heeft onder andere tot gevolg dat er steeds minder maar wel grotere agrarische bedrijven zijn gekomen en nog zullen komen. Een gevolg hiervan is vrijkomende agrarische erven door functieverandering naar wonen of werken. Ook is steeds vaker sprake van verbreding en verduurzaming. Tevens wordt geconstateerd dat recreatiebedrijven moderniseren en de kwaliteit verhogen. Deze ontwikkelingen zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap, cultuurhistorie en woon- en leefomgeving.

Met de visie wordt ruimte geboden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten. Dat gaat de gemeente doen door initiatieven mede te beoordelen op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon- en leefmilieu, verkeer en natuur.

De gemeente wil diverse ontwikkelingen faciliteren. Wat betreft de landbouw gaat dat om zowel schaalvergroting als verbreding en innovatie. Die verbreding verdient mogelijkheden om enerzijds extra inkomsten te bieden aan agrarische ondernemers en anderzijds om duurzame en innovatieve ontwikkelingen ruimte te geven. Verbreding is bovendien interessant voor de beleidsopgave om recreatieve mogelijkheden in het hele buitengebied te benutten en te stimuleren. Innovatie verdient kansen omdat daarmee kan worden gewerkt aan de versterking van de positie van de Regio Foodvalley, aan ondernemingszin en aan klimaatadaptatie. De schaalvergroting en de innovatieve ontwikkelingen moeten echter wel passen in het landschap van de gemeente Barneveld. Die voorwaarde geldt ook voor de locaties waar de agrarische bedrijven juist stoppen en gebruik maken van het beleid voor functieverandering waarmee woningen of (kleine) bedrijven worden gerealiseerd. Het spreekt vanzelf dat ook recreatieve functies moeten bijdragen aan een fraai en herkenbaar landschap. Een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat zo wordt ingericht dat het een aangename plek is om er te werken en te recreëren. Dat vergt een goed klimaat om passende werk- en recreatiefuncties daadwerkelijk te kunnen behouden en ontwikkelen.

Het buitengebied als een prettige omgeving om te verblijven geeft ook een meerwaarde voor de talrijke woningen die in het buitengebied aanwezig zijn en is van groot belang als positieve vestigingsfactor voor de (toekomstige) bewoners van de negen woonkernen. Die meerwaarde wil de gemeente graag verder versterken door het ontwikkelen van de relaties tussen de dorpen en het buitengebied. Daarom wil de gemeente initiatieven op het gebied van bijvoorbeeld de lokale voedselvoorziening en het beleven van veehouderij (kijk- en doemogelijkheden) en natuur (rust zoeken en onderhoud) faciliteren.

De hiervoor genoemde aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast is een onderscheid gemaakt in deelgebieden, met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie. Zie hiervoor de afbeelding 'Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld'.

De deelgebieden zijn:

  • Agrarisch bedrijvenlandschap.
  • Agrarisch bekenlandschap.
  • Agrarisch slagenlandschap.
  • Veluws natuurgebied met agrarische enclaves.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1530-0002_0011.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1530-0002_0012.png"

Afbeelding: Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld + legenda

Per deelgebied wordt de ontwikkelingsrichting beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum)eisen zijn kaderstellend voor het (bestemmings)plan. Het plangebied Valkseweg 231 ligt in het deelgebied 'Agrarische bedrijvenlandschap' en Overhorsterweg 28 ligt in het deelgebied 'Agrarisch bekenlandschap'.

4.6.1.1 Agrarisch bedrijvenlandschap

Intensieve landbouw is de belangrijkste gebruiksvorm van dit deelgebied. Het beleid is gericht op herstructurering en passende schaalvergroting, waarbij productieruimte beschikbaar komt voor de toekomstgerichte bedrijven die in staat zijn om te groeien en daarin te investeren.

Karakteristiek

Het deelgebied wordt gekarakteriseerd door afwisselend kleinschalig landschap met diverse cultuurhistorische landschapstypes (kampenlandschap, heideontginningslandschap et cetera). Deze verschillende landschapstypen zijn op veel plekken niet langer direct herkenbaar. De agrarische bedrijven zijn op de voorgrond aanwezig in dit gebied. Sommige delen van het gebied zijn dichter dan andere delen door kleinschalige landschapselementen als houtsingels en door erfbeplanting. Daarbij vormen lanen en beken belangrijke landschappelijke elementen. De lanen zijn echter niet altijd consequent doorgezet en daardoor worden routes niet geaccentueerd. De beken vallen in de kleinschaligheid van het landschap nauwelijks op. In het groeiseizoen draagt de maïsteelt bij aan het kleinschalige karakter van het gebied.

Gebruik

Intensieve landbouw is de belangrijkste gebruiksvorm van dit deelgebied. Het beleid is gericht op herstructurering en passende schaalvergroting, waarbij productieruimte beschikbaar komt voor bedrijven die in staat zijn om te investeren. Andere bedrijven zullen stoppen met hun agrarische activiteiten. In het kader van het functieveranderingsbeleid worden, in gevallen van vrijkomende en leegstaande agrarische bebouwing, planologische mogelijkheden geboden voor functiewijziging naar niet-agrarische bedrijvigheid. Vanwege het primaat van de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw, wordt in het landbouwontwikkelingsgebied (LOG) in beginsel geen medewerking verleend aan verzoeken om functiewijziging naar wonen. Voor al aanwezige niet-agrarische bedrijven is het uitgangspunt dat eventuele uitbreiding alleen onder strenge voorwaarden wordt toegestaan. Hervestiging op een bestaand of nieuw bedrijventerreinen in de gemeente Barneveld is wenselijk.

Behoudens de hiervoor genoemde mogelijkheden van functieverandering van stoppende agrarische bedrijven, worden in dit agrarische productiegebied geen nieuwe woningen of niet-agrarische bedrijven toegelaten. Deze functies horen thuis in de kernen. Het streefbeeld voor dit landschap is gericht op vernieuwing.

Bestaande waardevolle natuur- en landschappelijke waarden worden beschermd en zijn nevengeschikt aan de hoofdfunctie landbouw.

4.6.1.2 Agrarisch bekenlandschap

De functie landbouw in het gebied is richtinggevend naast het versterken van dagrecreatief medegebruik. Functieverandering naar wonen / niet-agrarische bedrijvigheid wordt vormgegeven in overeenstemming met de regionale beleidsinvulling voor functiewijziging.

Karakteristiek

Het agrarisch bekenlandschap wordt gekarakteriseerd door een afwisseling van hogere ruggen met dichtere beplanting (onder andere lanen) en bebouwing en lagere open delen waar de beken lopen. Langs de beken is sprake van langere doorzichten. Delen van het gebied zijn zeer kleinschalig door kleinschalige landschapselementen en bosjes. In dit deelgebied zijn een aantal relatief gave relicten van het kampenlandschap.

Gebruik

In een groot deel van het gebied is de functie landbouw richtinggevend, ingepast in het streven naar behoud en versterking van de structuurbepalende natuur en landschapselementen in het gebied. In de natuurkerngebieden van de voormalige Ecologische Hoofdstructuur is de landbouwfunctie niet richtinggevend. In die gebieden wordt gestreefd naar duurzame landbouw binnen de natuurdoelstellingen. In het gemeentelijk ruimtelijk beleid wil de gemeente rekening houden met passende schaalvergroting, waardoor enerzijds bedrijven kunnen groeien en anderzijds bedrijven hun agrarische activiteiten zullen beëindigen.

Functieverandering naar wonen / niet-agrarische bedrijvigheid wordt vormgegeven in overeenstemming met de regionale beleidsinvulling voor functiewijziging.

In het agrarisch bekenlandschap wordt gestreefd naar een goede dagrecreatieve structuur. Voor versterking van die toeristisch-recreatieve functie van het gebied besteedt de gemeente aandacht aan mogelijkheden voor het realiseren en verbeteren van wandel-, fiets- en ruiterpaden. De gemeente is terughoudend ten aanzien van verblijfsrecreatie, uitgezonderd het stimuleren van recreatief medegebruik van agrarische gronden als onderdeel van het beleid met betrekking tot nevenactiviteiten en functieverandering.

Doorwerking in plangebied

Het partieel herzien van de bestemming 'Wonen' en 'Agrarisch' in een bedrijfsbestemming belemmert geen omliggende agrarische functies. Op de locatie Overhorsterweg zijn voormalige agrarische schuren gesloopt en dit is een ruimtelijke kwaliteitswinst. Het verkleinen van het bestemmingsvlak aan de Overhorsterweg 28 heeft verder eveneens geen negatieve invloed op omliggende functies. Bij de Valkseweg 231 is (voormalig) agrarische bebouwing gesloopt én zijn aan de Overhorsterweg 28 en Meuleunterseweg 16 agrarische stallen gesloopt en vindt er een beëindiging plaats van de agrarische (neven)activiteiten. Het plan is daarmee niet strijdig met de structuurvisie.

4.6.2 Energievisie gemeente Barneveld 2015-2020

De raad heeft in 2015 de Energievisie gemeente Barneveld 2015-2020 ('investeren in Barneveldse bronnen') vastgesteld. Het energievraagstuk staat de laatste jaren landelijk stevig op de (politieke) agenda. Naast het milieumotief en betaalbaarheid zijn ook maatschappelijke verantwoordelijkheid en energie-onafhankelijkheid steeds meer een argument om actie te ondernemen. De gemeente Barneveld voelt de urgentie om een bijdrage te leveren aan een schone, betrouwbare en betaalbare energievoorziening en heeft een doelstelling vastgesteld die hoger ligt dan de landelijke energiedoelstellingen.

Woningen en bedrijfspanden moeten de komende jaren fors energiezuiniger worden. Ook moet de gemeentelijke overheid in opdracht van de rijksoverheid uiterlijk in 2021 een warmteplan opstellen, dat de basis gaat vormen voor het uitfaseren van het gebruik van aardgas.

Vooruitlopend op de nieuwe energiewetgeving in 2020 en energieneutraliteit in 2050, ziet de gemeente graag dat de woningen en bedrijven aardgasloos en energieneutraal worden gebouwd. De gemeente is medio 2018 een verkenning gestart naar hoe een aardgasvrije gemeente vorm zou kunnen krijgen. Naar aanleiding van de uitkomsten hiervan kunnen keuzes voor de energievoorziening voor nieuw te bouwen woningen en/of bedrijven in de toekomst beïnvloed worden. Bijvoorbeeld waar het gaat om mogelijkheden om aan te sluiten bij een collectieve warmtevoorziening of een wijkgerichte aanpak voor het verduurzamen van woningen (Wijk van de Toekomst).


Wet Voortgang EnergieTransitie (VET) voor aardgasvrij bouwen

Per 1 juli 2018 krijgen nieuwbouwwoningen en andere gebouwen met een kleinverbruikaansluiting geen aardgasaansluiting meer. Dit staat in de Wet Voortgang Energietransitie (Wet VET). De Wet VET is een stap in de overgang van fossiele naar duurzame energie. Het gebruik van aardgas in de gebouwde omgeving wordt uitgefaseerd.

Wettelijke eisen Bijna Energie Neutrale Gebouwen (BENG)
Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat aanvragen om een omgevingsvergunning vanaf 1 juli 2020 moeten voldoen aan de eisen voor bijna energieneutrale gebouwen (BENG). Het beleid voor zeer energiezuinige bestaande gebouwen is nog in ontwikkeling.

Warmtepompen
Er zijn voorbeelden van geluidsoverlast veroorzaakt door warmtepompen, omdat er bij de plaatsing geen rekening gehouden is met het geluidsaspect of de warmtepomp verouderd is. Een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de warmtepomp is noodzakelijk en er moet voldaan worden aan een acceptabele geluidsniveau. Als het geluidniveau op 5 meter van warmtepomp hoger is dan 30 dB(A) of als dit het geval is bij een kortere afstand tot de buurwoning dan is het toepassen van een geluiddempende omkasting nodig. Hiervoor komen steeds meer innovaties op de markt (bijvoorbeeld in een dummy schoorsteen).

Zonnepanelen
Gebruik van zonne-energie kan significant bijdragen aan de benodigde duurzame energieopwekking. In dit plan zijn zonnepanelen opgenomen, die direct bij de bouw worden meegenomen. De zonnepanelen zijn geïntegreerd in het ontwerp van het gebouw.

Duurzaamheid in het openbare gebied of op eigen terrein
Er moet aandacht zijn voor energiezuinige openbare verlichting. Daarbij denken we aan een verlichtingsplan, waarbij zo weinig mogelijk lantaarnpalen worden toegepast, uitgevoerd met (dimbare) LED-lampen.

Daarnaast is het vanuit duurzaamheidsoogpunt van belang om de hoeveelheid materiaalgebruik voor wegen en de verharde oppervlakte in het plangebied zo laag mogelijk te houden. Dat kan worden bereikt door de weglengte en -breedte zoveel mogelijk te beperken en doorlatende verharding toe te passen. Bij de keuze voor het materiaalgebruik heeft de gemeente ook hier de voorkeur voor het gebruik van duurzame materialen, bij zowel productie en gebruik en die bij sloop hergebruikt kunnen worden.

Klimaat
Het klimaat verandert met extremer weer als gevolg. We zullen vaker te maken krijgen met hoosbuien / wateroverlast, langere perioden van droogte en hitte. Het veranderende klimaat vraagt om maatregelen op alle schaalniveaus om de gevolgen voor gezondheid, veiligheid, productiviteit en natuur te beperken. Klimaatbestendig handelen en waterrobuust inrichten wordt vanzelfsprekend in het gemeentebrede beleid en handelen vóór 2020. Zodat in 2050 de fysieke ruimte in 2050 waterrobuust en klimaatbestendig is. Eén van de maatregelen is het anders omgaan met het inzamelen van en verwerken van hemelwater dat op verhard oppervlak valt, bijvoorbeeld door het aanleggen van groene daken. Zie voor een verdere beschrijving de waterparagraaf (§ 5.16).

Door op een slimme manier om te gaan met (robuust) groen in de openbare ruimte in relatie tot de positionering van de woningen en de productie van zonne-energie op daken van woningen kan het microklimaat in de woningen en in een gebied op een positieve manier beïnvloed worden.

Doorwerking in plangebied
In dit plan zal er voor het bedrijfsgebouw gebruik gemaakt gaan worden van een warmtepomp in combinatie met een groot aantal zonnepanelen op het bedrijfsgebouw of voor een combinatie van zonnepanelen en een houtpalletkachel waarbij het eigen resthoutafval wordt gebruikt als brandstof om de bedrijfsruimte te veraren. Aan beide systemen zitten voor- en nadelen. Die worden nu nader uitgezocht en afgewogen. De woning zelf wordt via een warmtepomp en zonnepanelen van energie voorzien.

4.6.3 Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!'

Het Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!' richt zich op een duurzame omgang met hemelwater. Het geeft aan wat het gemeentelijk beleid is ten aanzien van afstromend hemelwater in bestaande situaties en bij nieuwe ontwikkelingen. Het plan zet in op een integrale benadering en meervoudige inrichting van de totale openbare ruimte. Barneveld gaat aan de slag met het waterbestendig inrichten van de openbare ruimte om bestand te zijn tegen klimaatverandering.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.16).

4.6.4 Overige gemeentelijke beleidsnota's en notities

Ruimte voor Mantelzorg
In de notitie Ruimte voor mantelzorg (uit 2011) is het beleidskader voor woonruimte voor mantelzorg in het buitengebied nader uitgewerkt.

De gemeente hanteert de volgende uitgangspunten:

  • 1. Bij een directe behoefte aan mantelzorg die naar redelijke verwachting niet zeer langdurig zal zijn, denkt de gemeente mee in een voor de concrete situatie geëigende oplossing. Dit gebeurt doorgaans op basis van een tijdelijke omgevingsvergunning.
  • 2. De mogelijkheid van inwoning – in zuivere zin, dus in de vorm van onzelfstandige woonruimte – past binnen de regelgeving en is en blijft daarmee dus een optie.
  • 3. Een tweede wooneenheid binnen de bouwmassa van een woning in het buitengebied wordt mogelijk gemaakt:
    • a. indien deze aantoonbaar een functie zal hebben voor (toekomstige) mantelzorg;
    • b. binnen de toegelaten inhoudsmaat van de woning, eventueel in samenhang met het vergroten van die inhoud van die woning volgens mogelijkheden die beleid en regelgeving daarvoor bieden of gaan bieden;
    • c. indien deze een ondergeschikt karakter heeft (een vloeroppervlak van maximaal 35% van dat van de woning, maar niet meer dan 65 m2);
    • d. mits daarvoor een oppervlakte van 300 m2 aan overtollig geworden opstallen wordt gesloopt die voldoet aan de criteria voor sloopmeters volgens het functieveranderingsbeleid.

Voor het bestemmingsplan betekent dit dat ruimte moet worden geboden voor onderdeel 3. In het voorliggende bestemmingsplan is, gezien de bescheiden ruimtelijke effecten, onderdeel 3 mogelijk gemaakt door middel van een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid.

Hoofdstuk 5 RANDVOORWAARDEN

5.1 Bodem

5.1.1 Bodemkwaliteit

In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.

Beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP).

Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.

Gezien het (voormalige) gebruik van deze locatie (erf) is de locatie verdacht op de mogelijke aanwezigheid van bodemverontreiniging (o.a. asbest). Het betreft een locatie met een grote kans op het aantreffen van asbest. Dit blijkt eveneens uit de asbestkansenkaart van de provincie Gelderland.

Voor de voorgenomen herontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 uitgevoerd. Dit onderzoek is gecombineerd met een verkennend asbestonderzoek in grond/puin (conform de NEN 5707/NEN 5897). Het bodem- en asbestonderzoek aan de Valkseweg 231 te Barneveld (Hunneman Milieu-Advies Raalte BV, projectnummer 190121/dh/sh, d.d. 28 maart 2019) is als Bijlage 2 bij de toelichting van dit plan gevoegd. Ook is er een nader (aanvullend) asbestonderzoek opgesteld. Dit rapport is als Bijlage 3 bij de regels van dit plan gevoegd.

De uitgevoerde bodemonderzoeken voldoen aan de richtlijnen van de NEN-protocollen. Het betreffende plan valt binnen de contouren van de uitgevoerde bodemonderzoeken.
In de zwak tot plaatselijk matig/sterk puinhoudende bovengrond is plaatselijk een licht verhoogd gehalte aan zink gemeten. In de zintuiglijk schone ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aan de onderzochte parameters aangetoond. Het grondwater ter plaatse bevat licht verhoogde concentraties aan barium, cadmium, chroom, koper, molybdeen en benzeen.

Zintuiglijk is op het maaiveld geen asbestverdacht (plaat)materiaal aangetroffen. Plaatselijk (asbestinspectiegaten 6 en 7 van het verkennend asbestonderzoek) is zintuiglijk asbesthoudend materiaal aangetroffen. Inspectiegat 7 is op een diepte van circa 0,3 m -mv gestaakt op beton.

In de geroerde actuele contactzone, ter plaatse van de “voormalige drupzone” binnen RE-02 en RE-05, is respectievelijk 2.295,9 en 160 mg/kg d.s. aan gewogen asbest aangetoond. De gewogen gehalten overschrijden de interventiewaarde voor asbest in grond (100 mg/kg d.s.). Op het overige terrein is in de samengestelde mengmonsters van de geroerde bovengrond voor analyse op asbest geen asbest gemeten boven de interventiewaarde voor asbest in grond.

Opgemerkt dient te worden dat plaatselijk in de geroerde bovengrond van het overige terrein mogelijk sprake kan zijn van gehalten aan asbest boven de interventiewaarde voor asbest in grond. Dit omdat door de sloopwerkzaamheden asbest in de bovengrond terecht is gekomen.

De aangetoonde sterke verontreiniging met asbest ter plaatse van de “voormalige drupzone” binnen RE-02 en RE-05, dient in kader van de functieverandering/herinrichtsingswerkzaamheden onder milieukundige begeleiding te worden gesaneerd. De provincie is bevoegd gezag met betrekking tot de sanering van ernstige gevallen van bodemverontreiniging. De omgevingsdienst Regio Arnhem (ODRA) draagt zorg voor de handhaving hiervan. Allereerst is er goedkeuring van het saneringsplan nodig en/of moet de BUS (Besluit Uniforme Sanering) melding worden geaccepteerd.

De conclusie is gebaseerd op de hierboven genoemde bodemonderzoeken. Een bodemonderzoek kan nooit volledige zekerheid geven over de kwaliteit van de onderzochte bodem of het grondwater en is een momentopname. De gemeente is daarom niet aansprakelijk voor een eventuele toekomstige bodemverontreiniging op de locatie. Wanneer de initiatiefnemer gaat bouwen en toch nog verdachte stoffen in de bodem aantreft, dan moet dit gemeld worden.

Er wordt een voorwaardelijke verplichting opgenomen, zodat het gebruik van de gronden mag pas plaatsvinden nadat er gesaneerd is. Dit betreft de voorwaardelijke verplichting:

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting 4' geldt - in afwijking van de daar geldende bestemming(en) - dat het gebruik volgens de bestemming(en) alleen is toegestaan op voorwaarde dat de “voormalige drupzone” binnen RE-02 en RE-05 (zoals op de tekening op pagina 42 van het rapport 'Nader asbestonderzoek' d.d. 27 juni 2019 is weergegeven, opgenomen in Bijlage 3) onder milieukundige begeleiding is gesaneerd.

Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor onderhavig plan mits er gesaneerd is.

5.1.2 Niet gesprongen explosieven

Op de gemeentebrede Conventionele Explosieven (CE) kaart is het plangebied niet als risicogebied aangegeven.

5.2 Cultuurhistorie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. De gemeente heeft daarom een proces opgestart om bestaande kennisdocumenten te actualiseren en waar nodig nieuwe kennis op te bouwen. De gemeente beschikt over volgende vastgestelde kaarten:

  • Archeologische waarden- en verwachtingenkaart;
  • Cultuurlandschappelijke waardenkaart;
  • Historische stedenbouwkundige waardenkaarten.

Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Archeologie lage verwachting

Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Voor de gehele gemeente is een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, welke gezien kan worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'Archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat binnen het plangebied een lage archeologische verwachting geldt. De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 10.000 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.

De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 voor een zone met een middelmatige veerwachting besloten dat nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 1.00-m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm. Gaat het om een gebied met een hoge verwachting dan is nader archeologisch onderzoek noodzakelijk bij een oppervlakte van 250 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.

De nieuwe archeologische waarden- en verwachtingenkaart van Barneveld (zie onderstaande afbeelding) geeft binnen het plangebied (blauwe contour) het volgende aan:

  • groen: dekzandvlakte en beekdal of overstromingsvlakte met een lage verwachting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1530-0002_0013.png"

Afbeelding: uitsnede uit de archeologische waarden- en verwachtingskaart

Het betreft hier een functieverandering van een agrarische (neven)activiteit naar een bouwbedrijf. Er zal een bedrijfsgebouw van 850 m2 worden gebouwd.

Geadviseerd is om voor het plangebied een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' met een specifieke aanduiding voor een 'lage verwachtingswaarde op te nemen, waardoor vrijstellingsgrenzen van 10.000 m2 en 0,3 m -Mv gaan gelden. Weliswaar bevindt zich in de noordwest hoek een stuk met een hogere verwachting, maar geadviseerd wordt om voor het gehele plangebied dezelfde lage verwachting aan te houden. Gezien het feit dat de vrijstellingsgrenzen niet zullen worden overschreden, is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. Wel geldt altijd de meldingsplicht.

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.

Overhorsterweg 28 (hoge en middelhoge verwachting)

Voor wat betreft de locatie Overhorsterweg 28 Voorthuizen geldt dat deze (deels) in een gebied met een hoge archeologische verwachting ligt. Daar geldt een ondergrens van 250 m². In principe zou hier vanwege de ligging op een dekzandrug met daarop een esdek sloopbegeleiding op zijn plaats zijn. De aanwezigheid van een afdekkend esdek betekent dat eventuele archeologische waarden hier op meer dan 50 cm diepte liggen. Aangezien de te slopen bebouwing op strokenfundering is gebouwd, wordt er bij de sloop niet dieper gegaan dan 50 cm min maaiveld. Archeologisch onderzoek is daarom op deze locatie niet noodzakelijk. Indien men wel dieper gaat is alsnog archeologisch onderzoek verplicht.

Wanneer bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.

5.2.2 Historische stedenbouwkundige waarden

De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'stedebouwkundige waardevolle gebieden' als weergegeven in de 'Historische stedebouwkundige waardenkaart' en de aangegeven 'vast te leggen kenmerken' in de bijbehorende Tabel, en deze te hanteren als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plangebied heeft volgens deze kaart geen bijzondere waarden.

Historische stedenbouwkundige waarden vormen dan ook geen belemmering voor dit plan.

5.2.3 Cultuurlandschappelijke waarden

De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Cultuurlandschappelijke waardenkaart' als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Valkseweg 231 ligt in een gebied dat op de cultuurlandschappelijke waardenkaart Barneveld wordt aangeduid met jonge vochtige landbouwontginningen met een lage waarde.

Valkseweg 231 is gelegen in een vochtige kampontginning met de hoogste waardering. De sloop van de bebouwing heeft een positief effect op het cultuurlandschap gehad.

Conclusie
Dit plan is niet strijdig met de cultuurlandschappelijke waarde.

5.3 Duurzaamheid en energiebeleid

De raad heeft in 2015 de Energievisie gemeente Barneveld 2015-2020 ('investeren in Barneveldse bronnen') vastgesteld. Het energievraagstuk staat de laatste jaren landelijk stevig op de (politieke) agenda. Naast het milieumotief en betaalbaarheid zijn ook maatschappelijke verantwoordelijkheid en energie-onafhankelijkheid steeds meer een argument om actie te ondernemen. De gemeente Barneveld voelt de urgentie om een bijdrage te leveren aan een schone, betrouwbare en betaalbare energievoorziening en heeft een doelstelling vastgesteld die hoger ligt dan de landelijke energiedoelstellingen.

Woningen en bedrijfspanden moeten de komende jaren fors energiezuiniger worden. Ook moet de gemeentelijke overheid in opdracht van de rijksoverheid uiterlijk in 2021 een warmteplan opstellen, dat de basis gaat vormen voor het uitfaseren van het gebruik van aardgas.

Vooruitlopend op de nieuwe energiewetgeving in 2020 en energieneutraliteit in 2050, ziet de gemeente graag dat de woningen en bedrijven aardgasloos en energieneutraal worden gebouwd. De gemeente is medio 2018 een verkenning gestart naar hoe een aardgasvrije gemeente vorm zou kunnen krijgen. Naar aanleiding van de uitkomsten hiervan (begin 2019) kunnen keuzes voor de energievoorziening voor nieuw te bouwen woningen en/of bedrijven in de toekomst beïnvloed worden. Bijvoorbeeld waar het gaat om mogelijkheden om aan te sluiten bij een collectieve warmtevoorziening of een wijkgerichte aanpak voor het verduurzamen van woningen (Wijk van de Toekomst).

5.4 Ecologie

De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet.

De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.

5.4.1 Wet natuurbescherming
5.4.1.1 Gebiedsbescherming

Hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van speciale beschermingszones ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Zo'n speciale beschermingszone wordt aangeduid als “Natura 2000-gebied”.

De Wet natuurbescherming bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in zo'n Natura 2000-gebied. Ook zijn er bijzondere nationale natuurgebieden.

Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.

Het plangebied ligt niet in (de nabijheid van) een Natura 2000-gebied. De ontwikkeling is lokaal van aard en heeft geen externe effecten die reiken tot GNN/GO of de Natura 2000-gebieden. Ook qua stikstof is er geen belemmering. Zo is is er op 28 oktober 2019 een memo opgesteld over stikstofdepositie, waarbij er een AERIUS stikstofdepositie-berekening heeft plaatsgevonden. Hiermee kan gesteld worden dat, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden, deze activiteiten de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in dit gebied niet kunnen verslechteren of geen significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen.

Uit de berekening blijkt dat op alle rekenpunten het projecteffect ten hoogte 0,00 mol/ha/jaar bedraagt. Er zijn bij die projectbijdrage geen significant negatief effecten op binnen de omliggende Natura 2000-gebieden. Een vergunning in het kader van gebiedsbescherming onder de Wet natuurbescherming is voor het plan niet noodzakelijk. Dit rapport is als Bijlage 6 bij de toelichting van het bestemmingsplan gevoegd. Uit het rapport blijkt dat er geen belemmeringen zijn.

5.4.1.2 Soortenbescherming

Hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming beschermt bepaalde plant- en diersoorten in Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden én daarbuiten. Er gelden drie beschermingsregimes, te weten voor vogels (Vogelrichtlijn), soorten onder de Habitatrichtlijn (bijlage IV, onderdeel a Habitatrichtlijn, dan wel bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn) en andere (nationale) soorten.  

Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, is de locatie bezocht door een flora- en faunacontroleur. Op dat moment was alle bebouwing al verdwenen en lagen er alleen nog puinhopen op de locatie.

Op het terrein is een bomenrij aanwezig, haaks op de Puurveensweg en is gelegen aan de zuidzijde van de toerit vanaf de Puurveenseweg tot het nieuwe bedrijf. In deze bomenrij hangen twee steenuilnestkasten. Bij de nieuw aan te leggen inrit vanaf de Puurveensweg mogen er geen bomen worden aangetast. Ook bij het gebruiken van de toerit mogen de bomen niet aangetast worden. De inrit is op een zodanige afstand gelegen dat er van een aantasting van de bomen geen sprake is.

De plaatsen waar de nieuwbouw gepland is, is reeds verhard en /of bestaat uit intensief agrarisch gras-/bouwland. Hier zijn geen jaarrond beschermde soorten te verwachten.

Voor het maken van een nieuwe inrit zal een klein gedeelte sloot overkluisd moeten worden. Ook dit heeft geen negatief effect op eventueel aanwezige flora- en/of faunawaarden.

De toepassing van meer en nieuw groen, zoals aangegeven op de inrichtingstekening, is voor faunasoorten positief te noemen.

Algemene zorgplicht
Voor de uitvoering van werkzaamheden geldt de algemene zorgplicht. Alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. Het verwijderen van bomen en struiken dient gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dient buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden. Verstorende werkzaamheden dienen niet tijdens de broedperiode (grofweg maart - augustus) uitgevoerd te worden, tenzij geconstateerd is dat er geen vogelbroedgeval aanwezig is.

Een ieder is verplicht om voldoende zorg in acht te nemen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.

5.4.1.3 Houtopstanden

De bescherming van houtopstanden conform hoofdstuk 4 van de Wet natuurbescherming heeft als doel om het aanwezige areaal bossen en beplantingen in Nederland te behouden. Daarmee wordt de functie van bossen en beplantingen gegarandeerd als habitat voor dieren en planten, als recreatiegebied en als groene long.

Onder houtopstanden vallen alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend van een oppervlakte van tien are of meer of rijbeplanting die twintig (of meer) bomen omvat, gerekend over het totaal aantal rijen.

Een herplantplicht is niet aan de orde. Hoewel er drie leilinden zijn gekapt door de eigenaar, geldt hier ingevolge de Wet natuurbescherming geen herplantplicht voor.

Geconcludeerd kan worden dat de Wet natuurbescherming uitvoering van het onderhavige plan niet in de weg staat.

5.4.2 Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszones

Het plangebied ligt wel/niet binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.

In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.

Voor de EHS zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO.)

Uit § 4.3.1.2 'Omgevingsverordening' blijkt dat het plangebied niet in het GNN of de GO ligt. Uit de onderstaande afbeeldingen blijkt dat het plangebied (Valkseweg 231 en Overhorsterweg 28) niet in GNN/GO ligt. Wel ligt ten noorden van het Overhorsterweg 28 het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone. Ook Kerkweg 17 is niet in GNN of GO gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1530-0002_0014.png"

Afbeelding: fragment Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone - Valkseweg 231 (rood omcirkeld)

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1530-0002_0015.png"

Afbeelding: fragment Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone - Kerkweg 17

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1530-0002_0016.png"

Afbeelding: fragment Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone - Overhorsterweg 28

Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

5.5 Externe veiligheid

Doel
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt zonodig het groepsrisico verantwoord.

Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt: april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.

Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jaar) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jaar) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten'.

Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.

Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 is het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen van kracht geworden. Dit Basisnet geeft aan over welke routes (spoor, water en weg) gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het Basisnet spoor heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over het hoofdspoorwegennet. Op basis van de wet- en regelgeving omtrent het Basisnet worden, rekening houdend met te verwachten groei van vervoer van gevaarlijke stoffen door Nederland en verdichting van de ruimte naast het spoor (binnen een afstand van 200 m van het spoor) in met name stedelijke kernen, afspraken gemaakt over de risicoruimte.

Beleidsvisie externe veiligheid
In 2009 heeft de gemeente Barneveld de 'Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. In deze visie is onder meer vastgelegd hoe in Barneveld nabij risicobronnen zal worden omgegaan met het veiligstellen van een acceptabel niveau van risico's externe veiligheid en beheersbaarheid.

Beoordeling risicobronnen
Op basis van de risicokaart van de provincie Gelderland is een beoordeling gemaakt van de EV- situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1530-0002_0017.png"

Afbeelding: risicokaart provincie en blauw is locatie Valkseweg 231

In onderstaande tabel is een analyse van het aspect externe veiligheid opgenomen. Rondom het plangebied Valkseweg 231 zijn de volgende externe veiligheidsrisicobronnen relevant:

Risicobron    
Hogedruk aardgasleidingen (Bevb)   N.v.t., geen invloedsgebied over het plangebied.  
Inrichtingen (Bevi)   N.v.t., geen invloedsgebied over het plangebied.  
Transport gevaarlijke stoffen over de weg (Bevt)   N.v.t., geen invloedsgebied over het plangebied  
Transport gevaarlijke stoffen over het water (Bevt)   N.v.t., geen invloedsgebied over het plangebied.  
Transport gevaarlijke stoffen over het spoor (Bevt)   N.v.t., geen invloedsgebied over het plangebied.  

De beoordeling van externe veiligheid wordt uitgevoerd voor twee risiconormen, namelijk het plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Plaatsgebonden risico
Het plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van een Bevi inrichting, transportroute en hogedruk aardgastransportleiding. Dit vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.

Groepsrisico
Het Groepsrisico (GR): geeft de kans per jaar aan dat een groep personen tegelijk slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico bestaat uit een invloed gebied waarbinnen het risico verantwoordt moet worden.
De afstand tussen het plangebied en de risicobronnen is zodanig dat het plangebied niet in een maatwerkzone ligt van een risicobron. Dit houdt in dat het groepsrisico niet onderzocht of verantwoord hoeft te gaan worden.

Conclusie
Het plangebied heeft geen effect op de externe veiligheid. Het plan brengt zelf geen risico met zich mee als wel dat het plangebied niet in een PR-contour ligt dan wel dat er een groepsrisico verantwoording noodzakelijk is.

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

5.6 Geluid

De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Bij het vaststellen van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van deze wet aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen en herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.

De Wet geluidhinder gaat uit van zones langs (spoor-)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen en bestemmingsplannen, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. Hierbij mag de geluidbelasting de uiterste grenswaarde niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per geluidsbron. In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen of spoorwegen, of binnen de zone van een industrieterrein, is akoestisch onderzoek vereist.

Er wordt geen nieuwe geluidgevoelige bestemming mogelijk gemaakt.

Wel is er een akoestisch onderzoek uitgevoerd in het kader van de nieuwe bedrijfshal. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 5.12 (milieuzonering) van de toelichting van dit plan.

5.7 Geur

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.

Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.

Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.

Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

In de omgeving van het plangebied ligt een veehouderij aan de Puurveenseweg 1. Op Puurveenseweg zijn 2.508 vleesvarkens, 14 zoogkoeien en 9 jongvee vergund. Een bedrijfshal zoals gewenst op Valkseweg 231 moet als geurgevoelig worden aangemerkt. Het gaat bij Valkseweg 231 om een zgn. rood-voor-rood object, waardoor vanuit de Wet geurhinder en veehouderij een afstand van 50 meter naar het agrarische bedrijf aan de Puurveenseweg 1 afdoende is. Dat is hier het geval.

Conclusie
Het aspect geur vormt derhalve geen belemmering.

5.8 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt per 1 juli 2017 als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).

Beoordeling
De voorliggende ontwikkeling maakt functieverandering mogelijk op het perceel Valkseweg 231 in het buitengebied. Functieverandering maakt geen extra stedelijke ontwikkeling mogelijk, maar reduceert bebouwing. Er wordt op verschillende locaties bebouwing gesloopt om dit plan mogelijk te maken.

Geconcludeerd wordt dat in onderhavige situatie geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

5.9 Leidingen

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.

Conclusie
Het aspect leidingen vormt derhalve geen belemmering voor uitvoering van het plan.

5.10 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De realisatie van een bedrijfspand valt niet onder een aangewezen categorie in de regeling niet in betekenende mate (NIBM). Wel kan gesteld worden dat de luchtkwaliteit enkel en alleen wordt beïnvloed door de verkeersaantrekkende werking van het plan. Door het invullen van de NIBM-tool met de verkeersaantrekkende werking kan bewezen worden dat de bijdrage van het plan niet in betekende mate bijdraagt.

Uit NIBM-tool blijkt dat de bijdrage van het plan niet in betekenende mate bijdraagt. Zie Bijlage 3 van de toelichting voor deze tool.

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen heeft betrekking op de vraag of de gevolgen van een plan voor de luchtkwaliteit dienen te worden onderzocht. In het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) dient de luchtkwaliteit ter plaatse van nieuwe gevoelige bestemming die gelegen zijn op een afstand van minder dan 300 m vanaf de rand van een rijksweg of minder dan 50 m vanaf de rand van een provinciale weg te worden beoordeeld. In dit geval is er geen sprake van een plan waar een gevoelige bestemming in de zin van het Besluit gevoelige bestemmingen mogelijk wordt gemaakt. Toetsing aan dit besluit behoeft derhalve niet plaats te vinden.

Conclusie
Op basis van het voorgaande vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor uitvoering van onderhavige plan.

5.11 Milieueffectrapportage

Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.

De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.

Er zijn drie sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:

  • 1. Plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht: als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit milieueffectrapportage;
  • 2. Plan-m.e.r.-plicht: als voor het plan een zogeheten passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming gemaakt moet worden. Dat is het geval als het plan significante negatieve gevolgen kan hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied;
  • 3. Toetsing aan de provinciale milieuverordening.

Besluit milieueffectrapportage
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.

Wettelijk kader

Voor de vraag of een bestemmingplan besluit-m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een bestemmingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het bestemmingsplan in kolom 4 wordt genoemd.

Voor de vraag of een bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.

Als een bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat bestemmingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.

Voor zowel de plan-m.e.r.- als besluit-m.e.r.-plicht geldt dat als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, met een vormvrije m.e.r. beoordeeld moet worden of alsnog een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Daarbij moet in ieder geval worden getoetst aan de criteria die opgenomen zijn in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Als dergelijke milieugevolgen kunnen optreden, geldt alsnog de betreffende plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht.

Toetsing

In dit geval is de activiteit niet via dit spoor m.e.r.-plichtig want de activiteit komt niet voor op de lijst in onderdeel C of D van het Besluit milieueffectrapportage. In het Besluit m.e.r. zijn een tweetal activiteiten opgenomen die van toepassing kunnen zijn voor het voornemen. Deze zijn in de onderstaande tabel weergegeven.

  Activiteit   Gevallen   Plannen   Besluiten  
D9   Een landinrichtingsproject dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan.   In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op

1°. een functiewijziging met een oppervlakte van 125 hectare of meer van water, natuur, recreatie of landbouw of

2°. vestiging van een glastuinbouwgebied of bloembollenteeltgebied van 50 hectare of meer.  
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van die wet, de vaststelling van het inrichtingsplan, bedoeld in artikel 17 van de Wet inrichting landelijk gebied, het plan, bedoeld in artikel 11 van de Reconstructiewet concentratiegebieden en het plan bedoeld in artikel 18 van de Reconstructiewet concentratiegebieden.   De vaststelling van het inrichtingsplan, bedoeld in artikel 17 van de Wet inrichting landelijk gebied dan wel een plan bedoeld in artikel 18 van de Reconstructiewet concentratiegebieden dan wel bij het ontbreken daarvan het plan bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.  
D11.3   De aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein.   In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 75 hectare of meer.   De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening, en het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet   De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.  

D9: Een landinrichtingsproject dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan
Er is sprake van een functieverandering in een landbouwgebied. De omvang is echter dermate klein dat niet gesproken kan worden van een landinrichtingsproject. Deze activiteit uit het Besluit m.e.r. is daarom niet van toepassing op het voornemen.

D11.3 De aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein
Er is sprake van de aanleg van een bedrijf. De aard en omvang van het voornemen is echter niet dermate groot dat hier sprake is van een 'bedrijventerrein' of 'industrieterrein'. Ook deze activiteit is daarom niet van toepassing op het voornemen.

Daarnaast heeft toetsing aan de in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn opgenomen criteria uitgewezen dat er geen sprake zal zijn van belangrijke milieugevolgen, zodat een m.e.r. achterwege kan blijven.

Op basis van de toetsing aan het Besluit m.e.r. is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.

Passende beoordeling via de Wet natuurbescherming
Voor het vaststellen van plannen die significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben, dient een passende beoordeling gemaakt te worden (artikel 7.2a Wet milieubeheer juncto artikel 2.8, eerste lid Wet natuurbescherming). De plan-m.e.r-plicht op grond van de noodzaak van een passende beoordeling voor de Wet natuurbescherming is hier niet aanwezig.

Het plangebied ligt op ruime afstand (>3 km) van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied. Op deze afstand is alleen de invloed van stikstofdepositie mogelijk nog relevent als verstoringseffect. Gezien de aard en omvang van de voorgenomen activiteit zijn significant negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie (naar verwachting) uit te sluiten.

Een passende beoordeling is niet van toepassing voor de voorgenomen activiteit. Hierdoor hoeft er op basis van de toetsing langs dit spoor geen m.e.r.(beoordeling) te worden uitgevoerd.

Provinciale milieuverordening 
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn (artikel 7.6 Wet milieubeheer). Dit is dus aanvullend op de m.e.r.-plicht op basis van onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (en dus ook aanvullend op de verplichting vanuit de Europese richtlijnen) én conform dezelfde systematiek.

Provinciale staten van Gelderland hebben geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en zo m.e.r.-plichtig zijn).

Conclusie

Het aspect m.e.r. vormt geen belemmering voor uitvoering van het plan.

5.12 Milieuzonering

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.

In dit kader zijn voor het onderhavige plan de volgende aspecten van belang:

- woningen aan de Valkseweg 204, 229 en 235;

- agrarisch bedrijf aan de Puurveenseweg 1.

Op 7 mei 2019 heeft SPA WNP ingenieurs een 'Onderzoek milieuzonering Valkseweg 231 in Barneveld' plaatsgevonden (rapportnr. 219000172 R02). Het rapport is als Bijlage 4 bij de toelichting bij deze partiële herziening gevoegd. De bedrijfsactiviteiten zijn te vergelijken met een bouwbedrijf met een bruto vloeroppervlak groter dan 2.000 m2 (SBI-2008: 43). Een dergelijk bouwbedrijf heeft milieucategorie 3.2. De grootste richtafstand die hier dan bijhoort is in een gemengd gebied dan 50 meter voor wat betreft het aspect geluid.

In het rapport is aangegeven dat het plan de verwezenlijking van een werkplaats met opslagcapaciteit betreft voor het bewerken van hout, ter grootte van een bruto vloeroppervlak van 850 m2. De werkplaats wordt aangemerkt als een milieubelastende bestemming waarbij het aspect geluid maatgevend is. De werkplaats zelf is beoordeeld als minder gevoelig voor geur in dit rapport.

Het plangebied ligt in een omgeving die gelet op het karakter is aan te merken als 'gemengd gebied'. Er is namelijk sprake van lintbebouwing in het buitengebied, waarbij het plan aan de hoofdinfrastructuur Valkseweg (N801) is gelegen. De richtafstanden voor milieubelastende bestemming uit de VNG handreiking "Bedrijven en Milieuzonering (2009)" zijn om die reden met een afstandstap te verlagen.

Uit de beoordeling van de uitwaartse milieuzonering blijkt dat niet alle milieugevoelige bestemmingen in de omgeving op voldoende afstand liggen, waardoor hinder van de voorgenomen activiteiten op basis van dit onderzoek niet uit te sluiten is. Het betreft de locaties Valkseweg 204, 229 en 235.

Gezien de activiteiten wordt een akoestisch onderzoek geadviseerd. Middels dit onderzoek kan onderzocht worden of de daadwerkelijke milieuhinder gelijk te stellen is aan een lagere milieucategorie. Uit de inwaartse zonering blijkt dat het aspect geur geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

Gelet hierop heeft er eveneens een akoestisch onderzoek plaatsgevonden.

Uit het akoestische onderzoek d.d. 7 mei 2019 blijkt dat aan de gehanteerde toetswaarden voor de langrijdgemiddelde beoordelingsniveaus en de maximale geluidniveaus wordt voldaan. Ook wordt in de onderzochte situatie vanwege de indirecte hinder ruim voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde. Dit rapport, opgesteld door eveneens SPA WNP ingenieurs is als Bijlage 5 bij de toelichting van deze partiële herziening gevoegd.

De Omgevingsdienst de Vallei heeft beide rapporten beoordeeld en akkoord bevonden. Zoals in hoofdstuk 3 van de planbeschrijving (toelichting) is aangegeven kan het bedrijf qua aard en invloed op de omgeving gelijk gesteld worden met bedrijfsactiviteiten van milieucategorie 3.1.

Doordat het bedrijfsoppervlak groter is dan 2.000 m2, is er sprake van een bouwbedrijf met een milieucategorie 3.2: sbi-2008: 43, nr. 0 > b.o. 2.000 m². Het bedrijfsoppervlak (b.o.) wordt immers naast het bedrijfspand van 850 m² ook bepaald door het buitenterrein waar onder meer de aan- en afrijdbewegingen en de laad-/losactiviteiten van de bus met aanhanger plaatsvinden.

Nu de activiteiten aangemerkt kunnen worden als een 3.1 bedrijf is in de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarbij is aangegeven dat het gebruik volgens de bestemming alleen is toegestaan op voorwaarde dat in de bedrijfsbebouwing uitsluitend bedrijfsactiviteiten worden uitgeoefend die naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijfsactiviteiten van milieucategorie 3.1. Hiermee is verzekerd dat de activteiten als 3.1 worden uitgeoefend.

Veiligheidszone - Activiteitenbesluit
Binnen de grenzen van het bestemmingsplan is geen gasdrukmeet- en regelstation aanwezig. In het Activiteitenbesluit zijn veiligheidsafstanden opgenomen die moeten worden aangehouden tussen kwetsbare respectievelijk beperkt kwetsbare objecten en (onder andere) een gasdrukmeet- en regelstation (4-6 meter). Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten volgens het Activiteitenbesluit zijn dezelfde objecten als die genoemd zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Het gaat dan om onder andere woningen, ziekenhuizen en bedrijven.

Het onderhavige plan voldoet aan de voorgeschreven afstand. Binnen de veiligheidsafstand kunnen eveneens geen beperkt kwetsbare objecten worden opgericht.

Liander heeft op 12 juli 2019 aangegeven geen belangen in het gebied te hebben, daarom hoeven er in deze partiële herziening geen veiligheidsafstanden opgenomen te worden.

Conclusie
Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.

5.13 Natuur en landschap

Valkseweg 231
Er is een inrichtings-/beplantingsplan met een bijbehorende beplantingslijst ingediend (als Bijlage 1 toegevoegd bij de regels van het plan). Aan de west- en noordzijde van de bedrijfsbebouwing moet landschappelijke inpassing worden gerealiseerd. Dit in de vorm van een houtwal, waarbij de noordelijke houtwal 8 meter bedraagt. Hier zal bosplantsoen (gemixt) gaan komen, bestaande uit Gelderse roos, kardinaalshoed, vogelkers, meidoorn, hazelaar, veldesdoorn, sleedoorn en vuilboom. Dit zal de bestemming 'Groen' gaan krijgen.

De waardevolle elementen zijn in beeld gebracht en kunnen in belangrijke mate worden gehandhaafd en ingepast. Op het terrein is haaks op de Puurveenseweg een bestaande bomenwal (waar twee nestkasten van steenuilen hangen). Deze blijft gehandhaafd. Echter zijn helaas drie leilinden illegaal gekapt. Voor de woning zullen twee rode beuken geplant gaan worden. Dit ter compensatie van de illegale kap. Daarnaast vindt er een verplaatsing van een esdoorn van het erf van de bedrijfswoning naar het bedrijfsterrein (naast de ingang) plaats.

Het beplantingsplan (met beplantingslijst) is door de gemeente akkoord bevonden. Om de aanleg en de instandhouding van de terreininrichting zeker te stellen is er een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Ook is er ter meerdere zekerheid een verklaring ondertekend (met een waarborgsom).

Overhorsterweg 28 en Kerkweg 17
Aan de Overhorsterweg 28 behoeft er geen landschappelijke inpassing plaats te vinden.

Ook aan de Kerkweg 17 is dit niet aan de orde.

5.14 Veiligheid

Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.

Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.

Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.

Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor deze partiële herziening van het bestemmingsplan.

5.15 Verkeer

Locatie Valkseweg 231
Er is een positieve parkeerbalans. Voor een bedrijfsgebouw van 850 m² zijn 10 parkeerplaatsen benodigd (1,1 parkeerplaats per 100 m² bvo). Er zijn er 19 ingetekend, welke goed bereikbaar zijn.

Een goede ontsluiting is er doordat er een uitrit op de Puurveenseweg voor het bedrijfspand wordt gerealiseerde. De bestaande uitrit op de Valkseweg voor de (bedrijfs)woning blijft intact. Daar wijzigt niets.

De verkeersgeneratie zal naar verwachting toenemen, maar die toename is vanuit verkeer aanvaardbaar.

Vanuit het aspect verkeer zijn er geen belemmeringen aanwezig.

Locatie Overhorsterweg 28
Er is vanuit bereikbaarheid/verkeersveiligheid geen bezwaar om daar de agrarische nevenactiviteit van het perceel te verwijderen.

Locatie Kerkweg 17
Op de Kerkweg zullen de bedrijfsactiviteiten beëindigd worden. Vanuit verkeer zijn er geen belemmeringen.

5.16 Water

Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.

De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterpara-graaf beschrijft het relevante waterbeleid, de betrokkenheid en het advies van de waterbeheerder en de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.

Waterbeleid
Europese Kaderrichtlijn Water (2003)
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) geeft aan dat water een erfgoed is, dat moet worden beschermd. De KRW geeft het kader voor de bescherming van oppervlaktewater en grondwater. Aquatische ecosystemen en daarvan afhankelijke gebieden dienen voor verdere achteruitgang te worden behoed. De waterkwaliteit dient verbeterd te worden door emissies van schadelijke stoffen terug te dringen. Het duurzaam gebruik van water bevorderen op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen.

Nationaal Waterplan 2016 - 2021
Het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 (NWP2) is de voortzetting van het eerste Nationaal Waterplan uit 2009 (NW). Het NWP2 is een algemeen plan voor het op nationaal te niveau te voeren waterhuishoudkundig beleid. Veel elementen uit het NW komen terug in het NWP2, zoals de watersysteembenadering en de structuurvisie voor ruimtelijke aspecten. Het beleid met betrekking tot waterveiligheid en zoetwater is met de vastgestelde deltabeslissing fundamenteel veranderd ten opzichte van het vorige Nationaal Waterplan.

Met het NWP2 wil het Rijk antwoorden formuleren op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie en economie en investeren in een duurzaam waterbeheer. Dit om ervoor te zorgen dat ook volgende generaties van Nederland als veilig en welvarend waterland genieten. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. Daarnaast levert water een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving en behoud van biodiversiteit.

Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Om dit te bereiken moet water bepalender dan voorheen zijn bij de besluitvorming over grotere opgaven op het terrein van onder andere verstedelijking. De mate waarin water bepalend is bij ruimtelijke ontwikkelingen hangt af van de aard, omvang en urgentie van de wateropgave in relatie tot andere opgaven en kenmerken in dat gebied.

Waterplan Gelderland 2010-2015
Het Waterplan zet het vorige beleid van het derde Waterhuishoudingplan (WHP3) voort. In het Waterplan staat beschreven hoe de provincie Gelderland wil zorgen voor voldoende schoon water én droge voeten.

Het plan geeft richtingen aan voor de bescherming, instandhouding en verbetering van de waterhuishouding voor alle maatschappelijke functies zoals landbouw, natuur en stedelijk gebied. De hoofddoelstelling is dat het water in 2027 volledig op orde moet zijn voor de maatschappelijke functies. In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren.

Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 waterschap Vallei en Veluwe
In dit programma heeft waterschap Vallei en Veluwe haar huidige koers en ambities voor de toekomst vastgelegd. Het waterbeheerprogramma bestaat uit 3 deelprogramma's:

- Waterveiligheid; richt zich op het voldoende beschermen van het gebied tegen overstromingen
- Watersysteem; onderverdeeld in landelijke, stedelijke en KRW systemen, waarbij gericht wordt gestuurd op de juiste hoeveelheid water, de juiste kwaliteit van het water en (in het stedelijk watersysteem) het zo veel mogelijk gescheiden houden van schone en vuile waterstromen,
- Waterketen; dit programma richt zich op goede oppervlaktewaterkwaliteit, het zo veel mogelijk gescheiden houden van schone en vuile waterstromen en de hoogst haalbare waarde uit het water halen.

Ondanks de losse programma's voor het watersysteem en de waterketen worden deze wel heel nadrukkelijk als één systeem behandeld, en komen de ambities binnen deze programma's dus ook voor een groot deel overeen. In de programma's spelen het anticiperen van en reageren op klimaatontwikkelingen en het terugwinnen van grondstoffen een belangrijke rol.

Waterplan Barneveld 2005 - 2025 en Hemelwaterplan 2017 - 2020
Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:

  • Vasthouden en/of vertraagd afvoeren van hemelwater.
  • Het scheiden van vuil en schoon water. Bij nieuwbouw het hemelwater van schone oppervlakken niet op de riolering lozen en bij voorkeur lokaal gebruiken, infiltreren of lozen op oppervlaktewater. In bestaand gebied hemelwater afkoppelen van het gemengd riool indien technisch en financieel haalbaar.
  • De afvoer van schoon hemelwater vindt bovengronds plaats.
  • Rioolwateroverstorten beperken om de doelstellingen voor waterkwaliteit te bereiken.

Huidige en toekomstige situatie Valkseweg 231
In de huidige situatie is er geen bebouwing op de planlocatie aanwezig (voorheen was 300 m3 aan schuren aanwezig op dit terrein - deze zijn inmiddels gesloopt). Er ligt drukriolering langs de Puurveenseweg. Langs de zuidzijde (Valkseweg), oostzijde (Puurveenseweg) en westzijde van de planlocatie liggen C-watergangen. Hemelwater infiltreert in de bodem waar het valt of stroomt over maaiveld af richting de watergangen. De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) zit grofweg rond <40 cm onder maaiveld.

In de toekomstige situatie wordt het (huishoudelijk) afvalwater aangesloten op de drukriolering langs de Puurveenseweg. Het is ter beoordeling aan de (milieu)collega's van de OddV of voor het bedrijfsmatige afvalwater een omgevingsvergunning met voorschriften over de behandeling van vrijkomend bedrijfsmatig afvalwater vereist is.

Er is een totale toename van verhard terrein van ongeveer 3800 m2. Hiervoor wordt waterberging gerealiseerd met een capaciteit van 110 m3. Het verhard terrein wordt onder afschot aangelegd. Hierdoor wordt afstromend hemelwater van het dakoppervlak en het verhard terrein naar de waterberging op eigen terrein gebracht. Deze waterberging bevindt zich tussen het verhard terrein en de Puurveenseweg, noordelijk van de inrit naar het terrein. Het water uit deze berging kan als noodoverloop over het maaiveld naar de C-watergang langs de Puurveenseweg stromen.

In het kader van duurzaam bouwen en vanwege de beoogde grond- en oppervlaktewaterkwaliteit mogen in principe geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, koper, lood en PAK-houdende materialen) worden toegepast. Indien vanwege zwaarwegende argumenten toch uitlogende materialen worden voorgesteld, is de voorwaarde dat ze jaarlijks gecoat worden om diffuse waterverontreinigingen te voorkomen.

Situatie Overhorsterweg 28
Het perceel aan de Overhorsterweg 28 in het buitengebied van Voorthuizen omvatte naast een woning diverse schuren. Er is sprake van drukriolering.

Diverse schuren zijn inmiddels gesloopt. Het verhard oppervlak is afgenomen. Bij neerslag treedt een langzamere afstroming van het hemelwater naar de omliggende watergangen op. Dit is een positieve ontwikkeling.

De waterhuishoudkundige doelen van de gemeente en het waterschap komen niet in het gedrang door de partiële herziening van het bestemmingsplan voor de locatie Overhorsterweg 28.

Situatie Kerkweg 17
Op het perceel zal bebouwing gesloopt gaan worden. Hiermee neemt het verhard opperval af. Ook dit is, evenals Overhorsterweg 28, een positieve ontwikkeling. De waterhuishoudkundige doelen van de gemeente en het waterschap komen niet in het gedrang door de partiële herziening van het bestemmingsplan voor de locatie Overhorsterweg 28.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE ASPECTEN

6.1 Inleiding

Deze partiële herziening is gebaseerd op het moederplan "Buitengebied 2012" (met identificatienummer NL.IMRO.0203.1056-0004), vastgesteld op 28 mei 2013 en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels.
  • Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijking- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels.
  • Hoofdstuk 4 betreft het overgangsrecht en de slotbepaling.

De regels zijn opgesteld op basis van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP). Dit is een landelijke norm die onderdeel uitmaakt van de 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.

Bevoegdheid
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk of de provincie het bevoegd gezag is. Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.

6.2 Inleidende regels

Begrippen
In artikel 1 van de partiële herziening zijn de begrippen plan en bestemmingsplan Buitengebied 2012 gedefinieerd. Het kan bij een partiële herziening voorkomen dat er een begrip wordt toegevoegd.

Er wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

6.3 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 van de partiële herziening zijn de bestemmingsregels opgenomen. In dit hoofdstuk en de daarin opgenomen bepalingen over de bestemmingen 'Agrarisch', 'Groen' en 'Wonen' worden de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" niet herzien. De regels van Hoofdstuk 2 van de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" worden bij de bestemming 'Bedrijf - Niet agrarisch' herzien. Zie ook hieronder en zie verder de toelichting bij het bestemmingsplan "Buitengebied 2012". Hieronder volgt een nadere uiteenzetting van enkele specifieke onderdelen van de partiële herziening.

In de regels wordt aan de tabel van artikel 6.2.2 onder d het adres 'Valkseweg 231' met het getal '850' (ten behoeve van het bouwbedrijf) toegevoegd. Doordat in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" al de aanduiding voor een bouwbedrijf is opgenomen, hoeft deze niet meer in de regels toegevoegd te worden.

Daarnaast zijn er voorwaardelijke verplichtingen opgenomen in dit plan. Dit om daarmee te regelen dat bij het betreffende bouwbedrijf uitsluitend bedrijfsactiviteiten mogen worden uitgeoefend die naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijfsactiviteiten van milieucategorie 3.1. Ook is er een voorwaardelijke verplichting opgenomen in verband met de sanering van de bodem én de inrichting van het terrein zelf (beplanting en wadi). De aan te leggen houtwal/groenstrook ten westen, noorden en oosten van het bedrijfspand zal de bestemming 'Groen' krijgen. Verder is er een voorwaardelijke verplichting opgenomen om de sloop van bebouwing aan de Kerkweg 17 zeker te stellen.

De partiële herziening leidt er toe dat er op de verbeelding van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" de bestemmingen 'Wonen' en 'Agrarisch' op het perceel Valkseweg 231 worden gewijzigd naar de bestemmingen 'Bedrijf - Niet agrarisch', 'Groen' en 'Agrarisch'. De aanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarische nevenactiviteit' komt te vervallen.

Ook komen er de volgende aanduidingen op de Valkseweg 231:

  • maximum goothoogte (m). Dit ten behoeve van de goothoogte van het bedrijfspand dat 6 meter gaat worden. Dit is noodzakelijk in verband met een kabelbaan in het bedrijfspand.
  • maximum volume (m3). Dit ten behoeve van de inhoud van de bedrijfswoning. Deze mag 660 m3 bedragen.
  • (sb-4), 'specifieke vorm van bedrijf - bouwbedrijf: b.o. > 2.000 m2', milieucategorie 3.2). Dit ten behoeve van het bouwbedrijf.

Wat betreft Overhorsterweg 28 verdwijnt daar de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarische nevenactiviteit'. Voor Kerkweg 17 komt er een voorwaardelijke verplichting inzake de sloop van de bebouwing.

6.4 Algemene regels

In hoofdstuk 3 is aangegeven dat de algemene regels zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012", en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad, niet zijn gewijzigd.

Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de voorgeschreven Anti-dubbeltelregeling opgenomen.

6.4.1 Algemene aanduidingsregels

De algemene aanduidingsregels bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. De volgende gebiedsaanduiding is toegepast:

  • 'overige zone - voorwaardelijke verplichting'.
6.4.1.1 Voorwaardelijke verplichting

Bij wijzigingen van het bestemmingsplan is het veelal noodzakelijk afspraken met betrekking tot het slopen van gebouwen of het realiseren van inrichtingsmaatregelen dan wel andere voorwaarden vast te leggen. Om dit te waarborgen zijn in het bestemmingsplan een aantal voorwaardelijke verplichtingen opgenomen. Hierbij worden aan het bestemmingsplan specifieke regels toegevoegd die de verzoeker verplichten om bij gebruikmaking van de toegestane ontwikkeling ook de inrichtingsmaatregelen te realiseren of bebouwing te slopen.

In onderhavige partiële herziening zijn vier voorwaardelijke verplichtingen opgenomen. Eén voorwaardelijke verplichting houdt verband met de inrichting van het terrein (beplantings-/erfinrichtingsplan, Bijlage 1 bij de regels van het plan). Verder is er een voorwaardelijke verplichting opgenomen om de sloop van bepaalde bebouwing op die locatie Kerkweg 17 zeker te stellen. Dit betreft Bijlage 2 bij de regels van het plan. Een andere voorwaardelijke verplichting heeft betrekking op een uit te voeren sanering op het terrein Valkseweg 231 én een andere ziet op de activiteiten die op Valkseweg 231 mogen plaatsvinden (qua aard en invloed gelijk te stellen met een 3.1 milieucategorie).

6.5 Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn de regels ten aanzien van het overgangsrecht opgenomen. Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van voorliggende partiële herziening.

6.6 Handhaving

De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:

  • De regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving.
  • Handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren.
  • Niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (zoals in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijking van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

In 2016 heeft de gemeente de Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving, VTH-beleid vastgesteld. In dit VTH-beleid staat beschreven hoe het college van burgemeester en wethouders op hoofdlijnen omgaat met de uitvoering van VTH-taken en welke prioriteiten hieraan zijn toegekend. Het college is verantwoordelijk voor de uitvoering van de VTH-taken en heeft de uitvoering van deze taken met ingang van 1 april 2013 grotendeels belegd bij de Omgevingsdienst de Vallei.

Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.

Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:

  • De regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels.
  • Het beleid voor afwijkingen.

In het moederplan (bestemmingsplan "Buitengebied 2012"), en daarmee ook in deze partiële herziening, is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.

Verder zijn aan de in het moederplan (bestemmingsplan "Buitengebied 2012") opgenomen afwijkingsmogelijkheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.

Hoofdstuk 7 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het plan de bouw van een bedrijfspand mogelijk maakt (ander hoofdgebouw), is dit aan de orde.

Doordat er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Bro, behoeft er op grond van artikel 6.2.1a, onder b Bro in dit geval geen exploitatieplan vastgesteld te worden.

De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. De inhoud voldoet aan die van een anterieure overeenkomst in de zin van artikel 6.24 Wro. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.

Hoofdstuk 8 OVERLEG EN MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

De procedure voor het gedeeltelijk herzien van een bestemmingsplan is door de wetgever geregeld. Conform artikel 1.3.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft het college op 6 juni 2019 in de Barneveldse Krant en Barneveld Huis-aan-Huis en langs elektronische weg kennis gegeven van het voornemen om de voorliggende partiële herziening van het geldende bestemmingsplan voor te bereiden. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van de partiële herziening opgestart.

8.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Dit plan is gebaseerd op het Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016 en voldoet daar ook aan.

Verder is er geen sprake van provinciale belangen, zodat ook is afgezien van vooroverleg met de provincie Gelderland. Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan derhalve worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen.

Het Waterschap Vallei & Veluwe heeft aangegeven dat geen vooroverleg nodig is indien de toename van de verharding kleiner is dan 4.000 m² en de waterhuishoudkundige doelen van het waterschap niet in het geding komen door een bestemmingsplan. Hier is sprake van zo een geval. Om die reden heeft geen vooroverleg met het waterschap plaatsgevonden.

Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.

8.2 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

Op 15 december 2009 heeft het college besloten dat bij bestemmingsplannen alleen inspraak wordt gevoerd bij plannen waarbij maatschappelijke belangen een rol spelen, die politiek gevoelig liggen of waarbij inspraak een bijdrage kan leveren aan de kwaliteit en/of snellere doorlooptijd van het plan.

In dit geval zal inspraak geen meerwaarde bieden.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerp voor de partiële herziening ligt van 6 december tot en met 16 januari 2020 ter inzage. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn er twee reacties ingediend.

Deze reacties hebben niet geleid tot aanpassing van de regels en verbeelding van het plan. Wel is de toelichting in hoofdstuk 3 (onder milieuzonering), paragrafen 5.4.1.3 en 5.13 aangepast, omdat drie leilindes zijn gekapt en één esdoorn wordt gekapt én er hier sprake is van een bouwbedrijf (en niet van een aannemersbedrijf). Dat stond foutief in het ontwerpbestemmingsplan.

In de bijlage (van de toelichting) bij deze partiële herziening is de Nota Zienswijzen bijgevoegd (Bijlage Nota zienswijzen).

Bijlagen bij de toelichting

Bijlage 1 Lijst intrekkingsbesluit, wijzigingen en herzieningen bestemmingsplan Buitengebied 2012

Het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" (IMRO-idn. NL.IMRO.0203.1056-0004), welk bestemmingsplan is vastgesteld op 28 mei 2013 (en onherroepelijk geworden op 16 september 2015), is inmiddels gewijzigd door het college, herzien door de raad en gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad. In eerste instantie is een tweetal uitspraken verwerkt:

Daarnaast is het intrekkingsbesluit "Wijziging van het bestemmingsplan Buitengebied 2012 door het intrekken van enkele onderdelen" (IMRO-idn. NL.IMRO.0203.IB1056-0001), vastgesteld op 11 november 2014, verwerkt, waardoor enkele onderdelen (diverse locaties) van het moederplan "Buitengebied 2012" zijn ingetrokken. Daarnaast is het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" inmiddels vervangen door een aantal bestemmingsplannen (met op zichzelf staande bestemmingsplanregelingen, de zogenaamde postzegelplannen) en tevens een provinciaal inpassingsplan "Rondweg Voorthuizen N303" (met IMRO-idn. NL.IMRO.9925.IPN303Voorthuizen-VST1). Deze plannen zijn niet relevant, in die zin dat ze geen planologische gevolgen hebben, voor onderhavig plan.

Verder is een aantal uiteenlopende wijzigingsplannen door het college - met toepassing van de binnen het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" opgenomen wijzigingsbevoegdheden - en partiële herzieningen door de raad vastgesteld en verwerkt. De wijzigingsplannen en een deel van de partiële herzieningen zijn op perceelsniveau doorgevoerd en hebben geen directe invloed op (op het gehele grondgebied van) onderhavig plan. De volgende partiele herzieningen zijn doorgevoerd, waarbij ook de regels van het moederplan c.q. het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" zijn gewijzigd en daarmee wel van invloed zijn op onderhavig plan:

Naam partiële herziening   IMRO-identificatie-
nummer  
Datum vastgesteld  
4e partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1268-0002   13-4-2016  
Apeldoornsestraat-Kieftveen, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1368-0002   14-12-2016  
Elzenkamperweg I, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1467-0002   4-7-2018  
Esvelderweg IV, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1397-0002   30-1-2019  
Esvelderweg-Vinkekampweg, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1484-0002   22-5-2019  
Garderbroekerweg-Harskamperweg, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1371-0002   24-5-2017  
Grote Muntweg I, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1414-0002   31-1-2018  
Harremaatweg I, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1366-0002   1-2-2017  
Kerkendelweg IV, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1440-0002   25-4-2018  
Kerkweg III, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1510-0002   9-10-2019  
Lange Zuiderweg V, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1475-0002   14-11-2018  
Meentweg-Valkseweg, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1439-0002   7-3-2018  
Parapluherziening De Puurveense Molen   NL.IMRO.0203.1248-0002   30-9-2014  
Parapluherziening functieveranderingsbeleid 2016 en woninginhoud   NL.IMRO.0203.1391-0002   5-7-2017  
partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1241-0001   25-2-2014  
Plaggenweg I, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1370-0002   1-2-2017  
Tweede partiele herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1253-0003   8-7-2014  
Vergroten inhoud woningen, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1376-0002   1-2-2017  
Verzamelherziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1349-0002   8-11-2017  
Vinkelaar II, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1421-0002   7-3-2018  
Vrouwenweg I, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1501-0002   10-7-2019  
Welgelegenweg III, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1503-0002   10-7-2019  
Zeumerseweg I, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1529-0002   11-12-2019