direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Vlasbekje II
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0203.1311-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

Aan de noordkant van het dorp Voorthuizen is de woonwijk Blankensgoed in ontwikkeling. Tussen de wegen Rubensstraat, Hondsdraf en Vlasbekje is een plan opgesteld voor de ontwikkeling van 30 nieuwe woningen. In 2013 is voor deze locatie al een bestemmingsplan in procedure gebracht, voor de ontwikkeling van een supermarkt met appartementen. Dit plan is niet doorgegaan.

De locatie vormt een van de nog ontbrekende gedeelten van de woonwijk Blankensgoed in Voorthuizen. De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende een herziening van het bestemmingsplan opgesteld.

Voorliggend plan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Begrenzing plangebied

Het plangebied ligt aan de noordzijde van de kern Voorthuizen. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de weg Hondsdraf. Aan de oostzijde vormt de weg Vlasbekje de grens van het plangebied. De grens aan de zuidzijde is het openbaar groen aan de zijde van de Kerkstraat en westzijde wordt gevormd door de Rubensstraat. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1311-0002_0001.jpg"

Afbeelding 2.1 ligging plangebied (rood omcirkeld)

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1311-0002_0002.jpg"

Afbeelding 2.2 begrenzing van het plangebied

2.2 Geldende bestemmingen

Het plangebied ligt voor het gedeelte waar goedkeuring aan het bestemmingsplan "Blankensgoed" onthouden is in het bestemmingsplan "Buitengebied 2000" en heeft de bestemming 'Agrarisch gebied I'. De gronden die in dit bestemmingsplan worden meegenomen en buiten dit gedeelte zijn gelegen, liggen in het bestemmingsplan "Voorthuizen-Oost". De gronden zijn hier bestemd als "Water", "Groen" en "Verkeer". Realisatie van nieuwe woningen is binnen deze bestemmingen niet toegestaan.

In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

2.3 Ruimtelijke structuur

Het plan maakt onderdeel uit van het stedebouwkundig ontwerp voor de wijk Blankensgoed. Sterk bepalend voor de inrichting van Blankensgoed is de beek. Het is de bedoeling om de beek te vernatuurlijken. Dit houdt in dat de beek de ruimte wordt gegeven. Langs de zuidrand van Blankensgoed vormen de lange recht opgaande groenelementen een natuurlijke begrenzing. Aan de zijde van de Rubensstraat loopt langs het bestaande en karakteristieke bomenlaantje een zichtlijn het gebied in die als groene wig het gebied in tweeen deelt. Uitgaande van deze landschapskenmerken is de invulling met bebouwing opgedeeld in twee langgerekte lobben van west naar oost. De zuidelijke lob volgt daarbij de bestaande langgerekte groenstructuur en de noordelijke lob de beekloop. Als vanzelf behoudt het gebied aan de Rubensstraat daardoor zijn zichtlijn en vorm. De 'groen wiggen' leggen een fysieke relatie tussen het beekgebied en de zuidelijk gelegen groene as direct ten noorden van de sport- en recreatiestrook en hebben bovendien een functie in de waterberging en waterafvoer.

De bebouwingsstructuur in de noordelijke lob (waaronder het voorliggende plangebied van Vlasbekje) is aan de beekzijde kleinschaliger en korreliger. Daarmee wordt het beekgebied als het ware het woongebied ingetrokken en kan en gevarieerd bebouwingsgebied langs de beek ontstaan. Naast de hoofdontsluiting langs de beek kan een markant punt in functionele en fysieke zin worden gerealiseerd. Het idee van een landmark is hierbij aangepast naar een markant punt in de bebouwing. Dit draagt bij aan de vormgeving van de entree van Voorthuizen en de entree van Blankensgoed.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1311-0002_0003.jpg"

Afbeelding 2.3 Uitsnede beeldkwaliteitsplan Blankensgoed met nieuwe stedebouwkundige structuur, het plangebied in rood omcirkeld

Hoofdstuk 3 PLANBESCHRIJVING

Het plangebied Vlasbekje vormt de laatste fase in de ontwikkeling van Blankensgoed, een uitbreidingswijk aan de noordzijde van Voorthuizen. Het plangebied ligt aan de hoofdentree van de wijk Blankensgoed. De ambitie tot een landmark met een niet-woonfunctie te ontwikkelen is losgelaten. Het gebied zal net als de rest van de wijk een woonfunctie krijgen. De ambitie om een hoogwaardige ruimtelijke kwaliteit te realiseren is daarentegen niet losgelaten.

Oorspronkelijke structuur

De beekzone aan de noordzijde en de groene scheg met een laantje die wordt begeleid door oude platanen maken onderdeel uit van de oorspronkelijke structuur. Deze oorspronkelijke groene scheg wordt verder de wijk Blankensgoed ingetrokken. Daarnaast vormt de beekzone een belangrijke ruimtelijke drager van de wijk Blankensgoed. Het plangebied Vlasbekje grenst aan beide waardevolle elementen en aan de entree van de wijk. Hiermee heeft het een markante ligging binnen de wijk.

De ontwerpopgave

Voor de noordelijke beekzone is een ontwerp gemaakt dat ook al is uitgevoerd. De groene scheg met het laantje maakt wel onderdeel uit van de ontwerpopgave. Een deel van dit groen krijgt een waterbergende functie verder komen er elementen in het park die aanleiding tot spelen geven.

Concept

Randen

Het plangebied heeft een bijzondere ligging aan de entree van de wijk en het wordt omringt door groen. Alle randen van het plangebied zijn openbaar toegankelijk, het gebied is alzijdig. Vlasbekje vraagt hiermee om vier voorkanten, dit vormt een belangrijk uitgangspunt in de stedebouwkundige uitwerking.

De westrand van Vlasbekje vormt het gezicht van Blankensgoed. Om de entree van Blankensgoed te markeren is een front van woningen op deze plek gewenst.

De noordelijke rand van Vlasbekje grenst aan de wijkonstluitingsweg Hondsdraf. Deze weg vraagt om een duidelijke begeleiding van woningen. Aan de oost- en zuidrand van Vlasbekje komt een minder rigide opzet. Deze woningen grenzen aan het groen.

Ontsluiting

De ontsluiting van het plangebied vindt plaats via de hoofdentree van de wijk Blankensgoed. Via een zijweg worden de woningen bereikbaar, de ontsluiting van de woningen en het parkeren wordt intern afgewikkeld.

Het ontwerp

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1311-0002_0004.jpg"

Afbeelding 3.1 stedebouwkundige en landschappelijke inrichting Vlasbekje

Structuur

Om aan te sluiten op de licht gebogen structuur in Blankensgoed zijn er in het verkavelingsplan van Vlasbekje enkele hoekverdraaiingen aanwezig. De gebogen lijn aan de zuidrand van Vlasbekje is geïnspireerd op de meanderende loop van de beek. Deze licht gebogen structuur is op meerdere plekken in Blankensgoed terug te vinden. Hiermee sluit de structuur van Vlasbekje goed aan op de rest van de wijk Blankensgoed.

Woonerf

De voorgevels van de woningen staan aan de rand van het plangebied en de achterkanten grenzen aan een woonerf. Op dit woonerf is ruimte voor parkeren en groen.

Vanaf het erf is het zuidelijke park goed bereikbaar. Voor voetgangers zijn er tussen de woningen meerdere doorsteken aanwezig. Deze doorsteken vormen smalle paden die de verkaveling een informele sfeer geeft.

Woningbouwprogramma

Woningbouw

Het plan voorziet in 30 nieuwe grondgebonden woningen. Hiervan wordt 27% in de goedkope sfeer gebouwd (huur en koop) en ruim 50% in de middeldure sector. De overige 20% is in de duurdere sector geprogrammeerd. Het plan kent een 7-tal bouwblokken, waaruit geconcludeerd kan worden dat de bouwblokken gemiddeld niet al te lang zijn (maximaal 6 woningen).

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1311-0002_0005.jpg"

Architectuur

De architectuur van de woningen dient aan te sluiten op de architectuur die reeds is gerealiseerd in Blankensgoed.

Om het front richting de Rubensstraat extra aan te zetten moeten de twee woningen op de uiterste hoeken wat steviger worden aangezet.

Parkeren

Vanuit de parkeerbalans op deze pagina is af te lezen dat de parkeerbehoefte bij bovenstaand programma 53 parkeerplaatsen is.

Tien van de 30 kavels in het plangebied zijn voorzien van een garage op het eigen terrein. De resterende parkeerbehoefte wordt in het openbaar gebied opgelost.

Erfafscheidingen

Tuinmuren

De alzijdigheid van Vlasbekje is een belangrijk uitgangspunt voor het stedebouwkundig ontwerp. De overgang van privé naar openbaar vormt hierbij een belangrijk aandachtspunt. Met name de achterzijde van de woningen. Deze grenzen aan openbaar gebied en dienen zorgvuldig te worden vormgegeven.

In het ontwerp is ervoor gekozen om deze overgang met stenen tuinmuren, hekwerk met groen en bergingen vorm te geven. De rode lijnen en vlakken op de afbeelding op pagina 14 illustreert de tuinmuren en bijgebouwen die op de erfgrens staan. Deze tuinmuren en bijgebouwen moeten aansluiten op de architectuur van de woningen.

Overgang wonen-park

Het plangebied Vlasbekje grenst direct aan het zuidelijke park. Om de overgang tussen de woningen en het park te verzachten ligt er groen op de erfgrens van de woningen. Bij de voortuinen zal het hierbij gaan om een haag. De afbeelding op deze pagina illustreert dit groen.

Om het aantal openingen in deze haag te beperken moeten de voordeuren zoveel mogelijk worden geclusterd. Hierdoor kunnen bewoners van twee aangrenzende woningen gebruik maken van dezelfde opening in de haag, via hun eigen voortuin.

Hoofdstuk 4 BELEIDSKADER

4.1 Rijk

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Op 13 maart 2012 is de SVIR vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Ruimte. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.

De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder ook de Nota Ruimte en geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Met de SVIR zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. De SVIR geeft invulling aan het streven van het kabinet naar deregulering en decentralisatie van de ruimtelijke ordening. Het Rijk heeft gekozen voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd.

Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De 13 nationale belangen zijn:

  • Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren (nationaal belang 1)
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie (nationaal belang 2)
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen (nationaal belang 3)
  • Efficiënt gebruik van de ondergrond (nationaal belang 4)
  • Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen (nationaal belang 5)
  • Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem (nationaal belang 6)
  • Het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen (nationaal belang 7)
  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s (nationaal belang 8)
  • Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling (nationaal belang 9)
  • Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten (nationaal belang 10)
  • Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten (nationaal belang 11)
  • Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten (nationaal belang 12)
  • Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten (nationaal belang 13)

Doorwerking in plangebied
In dit geval is er geen sprake van één van deze 13 nationale belangen. De SVIR vormt daarom geen belemmering voor dit plan.

4.1.2 Nationaal Waterplan

Eind 2009 is de structuurvisie Nationaal Waterplan (NW) in werking getreden. Het NW is een algemeen plan voor het op nationaal niveau te voeren waterhuishoudkundig beleid. Het NW zet veel van het in de voorgaande nota's waterhuishouding opgenomen beleid voort, zoals het uitgaan van integraal waterbeheer en een watersysteembenadering. Nieuw is dat het NW tevens een structuurvisie is voor de ruimtelijke aspecten. Ook wordt meer nadruk gelegd op een gebiedsgerichte en een klimaatbestendige aanpak.

Met het NW wil het Rijk antwoorden formuleren op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie en economie en investeren in een duurzaam waterbeheer. Dit om ervoor te zorgen dat ook volgende generaties van Nederland als veilig en welvarend waterland genieten. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. Daarnaast levert water een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving en behoud van biodiversiteit.

Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Om dit te bereiken moet water bepalender dan voorheen zijn bij de besluitvorming over grotere opgaven op het terrein van onder andere verstedelijking. De mate waarin water bepalend is bij ruimtelijke ontwikkelingen hangt af van de aard, omvang en urgentie van de wateropgave in relatie tot andere opgaven en kenmerken in dat gebied.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15) .

4.2 Provincie

4.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

Algemeen

De provincie Gelderland heeft haar beleid gericht op de fysieke leefomgeving vastgelegd in de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening. Op 14 januari 2014 zijn beide documenten door gedeputeerde staten vastgesteld. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen en in de Omgevingsverordening de regels. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie.

Provinciale staten hebben de Omgevingsvisie Gelderland op 9 juli 2014 vastgesteld. De Omgevingsverordening is op 24 september vastgesteld.

Bij stedelijke gebieden ligt in de omgevingsvisie en –verordening de focus op de kwaliteit en verbetering van het bestaande. De provincie richt zich op de kwaliteit van het bestaande, omdat uitbreiding wat betreft verstedelijking steeds minder aan de orde zal zijn.

4.2.1.1 Omgevingsvisie

De opzet van de omgevingsvisie is opgehangen aan de termen dynamisch, mooi en divers. De provincie Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Dynamisch duidt op economische ontwikkelingsaspecten zoals innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid en hoe de provincie afspraken maakt over wonen en werken. Mooi staat voor de natuurdoelen en de kwaliteiten die de provincie wil borgen en verder wil ontwikkelen. Divers gaat over het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en het koesteren van de regionale identiteit.

Provincie: Divers

FoodValley

De gemeente Barneveld ligt in de regio FoodValley. Karakteristiek voor FoodValley zijn de toonaangevende innovatie en vakkennis op het gebied van agrofood, het aantrekkelijke vestigingsklimaat en de groene leefomgeving. De regio wil in een goede balans de specifieke kwaliteiten verder ontwikkelen. Deelaspecten daarbij zijn: werken, onderwijs, wonen, bereikbaarheid, vernieuwing landbouw, duurzaamheid en kwaliteit van de leefomgeving. De regio heeft deze doelen opgenomen in de (concept-)Gebiedsagenda van de regio FoodValley.

Langs zes speerpunten krijgt de ambitie van Regio FoodValley verder gestalte:

• Bedrijven en bedrijvigheid

• Onderwijs en arbeidsmarkt

• Mobiliteit en bereikbaarheid

• Wonen en woningmarkt

• Vernieuwing landbouwsector

• Kwaliteit leefomgeving en duurzaamheid.

Ten aanzien van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is met name het speerpunt 'Wonen en woningmarkt' van belang. Hierna wordt ingegaan op de binnen dit speerpunt geformuleerde thema's

Wonen en woningmarkt

De regio heeft de ambitie om een aantrekkelijke en duurzame leefomgeving te bieden om de eigen bevolking en mensen van elders blijvend te binden aan de regio. Dit ook in relatie tot de ambitie om een mondiale speler op Food gebied te worden en kenniswerkers van elders bereid te vinden om zich hier te vestigen.

De regio heeft een sterke en gezonde woningmarkt. De komende vijftien jaar heeft de Regio FoodValley nog met een sterke demografische groei te maken én er sprake is van een verdergaande huishoudensverdunning. De economische en bevolkingsontwikkelingen vragen wel om onderlinge afstemming. Regionaal woningmarkt onderzoek wijst uit dat de regio FoodValley niet één samenhangende woningmarkt is. Tussen Ede, Veenendaal en Barneveld is sprake van uitwisseling van woningzoekenden die een samenhangende benadering wenselijk maakt. In het noorden is een overloopfunctie vanuit Amersfoort te zien. Afstemming van woningaantallen is gewenst om mismatch van vraag en aanbod en ongewenste concurrentie te voorkomen.

De regio signaleert verder dat alle gemeenten te maken krijgen met de gevolgen van vergrijzing en wil hiermee rekening houden binnen het beperkte woningbouwprogramma (onder andere door het bouwen van levensloopbestendige woningen). Dit is belangrijk, maar nog belangrijker is dat de regio komt tot een gezamenlijk woonbeleid waarin ook het bestaande woningaanbod wordt betrokken. Het zal immers in de toekomst meer gaan om aanpassing en kwaliteitsverbetering van het bestaande woningaanbod dan om uitbreiding via nieuwbouw.

Ook de vraag naar tijdelijke en beperkte woonruimte (spoedzoekers, gebroken gezinnen, arbeidsmigranten), waarvoor nu vaak recreatiewoningen oneigenlijk gebruikt worden moet hierbij worden betrokken. Evenals de mogelijkheden om de kwaliteit van de woonomgeving te verbeteren door burgerparticipatie.

Kwaliteit leefomgeving en duurzaamheid

De kwaliteit van de leefomgeving vormt samen met het vestigingsklimaat de kracht van de regio. Het landschap en de cultuurhistorie bepalen in belangrijke mate de identiteit van de regio. De grote variatie in het landschap, open en meer gesloten, hoger en lager, droger en natter, bepaalt de aantrekkelijkheid van dit gebied.

Keerzijde van deze variatie is dat het gebied ook kwetsbaarheden kent die niet een, twee, drie zichtbaar zijn, maar zich manifesteren onder meer extreme weersomstandigheden, zoals hevige regenval of perioden van droogte. De klimaatverandering betekent dat extremere omstandigheden zich vaker gaan voordoen.

Dit betekent dat extra aandacht geschonken moet worden aan de effecten van extreme weersomstandigheden op de economie en veiligheid. Als het om perioden van droogte gaat, bestaat er extra kan op natuurbranden en tropische dagen. Bij hevige regenval of langdurige perioden met veel regen, bestaat het gevaar van wateroverlast of zelfs overstromingen. Hiervoor is ruimte voor waterberging nodig. Dit kan worden gecombineerd met natuurontwikkeling. Ook bij de stedelijke ontwerpen is het nodig om meer rekening te houden met water en groen in de stad in relatie tot klimaatverandering.

Het landelijk gebied in de FoodValley heeft dynamiek nodig om zijn economische waarde te behouden. Het landschap vormt als het ware de drager van nieuwe ontwikkelingen. De regio ziet het landschap als een collectief bouwwerk. Voor het collectief bouwen aan het landschap is meer kennis nodig over landschap, ondergrond, ecologie en economie, zodat gerichte ruimtelijke ordening en verantwoorde investeringen mogelijk zijn. Bouwen aan landschap is gericht op beeldkwaliteit, cultuurhistorie en biodiversiteit. Deze begrippen bepalen dan ook waar de provincie middelen en instrumenten gaat inzetten. Verder bouwen aan het landschap moet bijdragen aan duurzaamheid, versterking van de natuur, klimaatadaptatie en waar mogelijk (ja, mits) aan dynamiek en ontwikkeling. Hiervoor gaat de regio een 'menukaart' ontwikkelen. Deze is gebaseerd op een verbijzondering van de provinciale ambitiekaart en vraagt van ondernemers om bij een uitbreiding of nieuwe vestiging van hun bedrijf nader te bepalen prestaties te leveren voor landschap, milieu en dierenwelzijn.

Doorwerking in plangebied

Met de realisering van de voorgestelde 30 woningen wordt een van de laatste gebieden van de woonwijk Blankensgoed in Voorthuizen afgerond. Bij het realiseren van de woonwijk wordt rekening gehouden met waterberging en groen in het stedebouwkundige ontwerp. De voorgestelde ontwikkeling past binnen de gestelde ambitie(s) van Regio FoodValley.

Provincie: Dynamisch

Stedelijke ontwikkelingen

Voor de verwezenlijking van het bestemmingsplan is het van belang om vast te stellen dat in de nieuwe Omgevingsvisie de vastgestelde contouren van stedelijke vernieuwing zijn losgelaten. De sturing en beoordeling van plannen wordt in de nieuwe Omgevingsvisie hoofdzakelijk gebaseerd op de ladder voor duurzame verstedelijking en het woningbouwprogramma of het Regionaal Programma Bedrijventerreinen.

De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op wonen.

Wonen

De provincie en haar partners streven er naar om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden. In de Regionale Woonagenda agenderen alle betrokken partijen in een regio de regionale opgaven op het gebied van wonen. Zij maken afspraken over wat zij hieraan gaan doen.

Doorwerking in plangebied

1. Past de ontwikkeling binnen de afspraken die zijn gemaakt in de Regionale Woonagenda?

Het plan Vlasbekje als onderdeel van Blankensgoed is exclusief opgenomen in het vastgestelde Meerjaren Woningbouw Programma (MWP) 2011-2020. In het MWP 2011-2020 is rekening gehouden met de kaders van de Provincie Gelderland (KWP III).

2. Toepassen Ladder voor duurzame verstedelijking bij nieuwe stedelijke ontwikkeling. In paragraaf 5.7 Ladder voor duurzame verstedelijking is nader ingegaan op de toepassing van de ladder voor duurzaam ruimtegebruik bij de ontwikkeling van 30 woningen in het plangebied Vlasbekje.

Provincie: Mooi

Natuur

Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie zich in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO)

Gelders Natuurnetwerk
Om de biodiversiteit nu en voor toekomstige generaties Gelderlanders veilig te stellen, beschermt de provincie het GNN. Het GNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Dit GNN bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en bevat tevens een zoekgebied voor nieuwe natuur van 7.300 hectare, voor 5.300 hectare nog te realiseren nieuwe natuur.

De provincie wil de natuur van het GNN beschermen tegen aantasting en heeft daarom regels opgenomen in de Verordening. Centraal staat de bescherming van de kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten bestaan uit bestaande natuurwaarden, uit nog te ontwikkelen potentiële waarden en de omgevingscondities zoals stilte. De (nog te ontwikkelen) natuurwaarden zijn beschreven en als bijlage bij de Visie en de Verordening opgenomen. De omgevingscondities zijn in de bijlage bij de Verordening wel benoemd, maar er heeft geen provinciedekkende inventarisatie plaatsgevonden. Bij projecten kan op maat een effectbeschrijving worden gemaakt voor de relevante omgevingscondities.

Nieuwvestiging en grootschalige ingrepen zijn alleen mogelijk wanneer:

  • er geen reële alternatieven zijn;
  • een groot maatschappelijk belang in het geding is.

Per saldo moet elke ontwikkeling een verbetering van de kernkwaliteiten in het GNN opleveren. In dat saldo zijn vergroting van de oppervlakte natuur en versterking van de ecologische samenhang belangrijke randvoorwaarden.

Doorwerking in plangebied
Het plangebied ligt niet in GNN en is niet in strijd met de Omgevingsvisie.

Groene Ontwikkelingszone
De GO heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden.

De GO bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het GNN. Het gaat vooral om landbouwgrond, maar ook om terreinen voor verblijfs- en dagrecreatie, infrastructuur, woningen en bedrijven.

In de GO heeft de provincie onder andere de volgende doelstellingen:

de samenhang tussen de natuurgebieden bevorderen en daarmee het GNN versterken en overgangen tussen natuurbestemmingen en andere functies zoneren;

ruimte bieden voor de verdere ontwikkeling van functies die hier aanwezig zijn en passen, in het bijzonder de grondgebonden landbouw, het landgoedbedijf en extensieve openluchtrecreatie;

kansen bieden voor creatieve functiecombinaties ter versterking van het natuurlijke systeem door een versterking van de kernkwaliteiten van natuur en landschap in combinatie met stedelijke functies waaronder verblijfsrecreatie;

beschermen van bos.

Vanwege de dubbele doelstelling is er in de GO ruimte voor nieuwe ontwikkelingen en voor een uitbreiding van bestaande bedrijven, woningen en bouwwerken en andere functies. Voor landbouw, het landgoedbedrijf en extensieve openluchtrecreatie ligt hier ontwikkelingsruimte, waarbij de kernkwaliteiten per saldo niet significant worden aangetast.

Bij een uitbreiding voor de overige functies gaat het om het 'per saldo' niet significant aantasten (bij een beperkte uitbreiding) dan wel om het substantieel versterken (bij een grote uitbreiding) van de kernkwaliteiten. In dat saldo zijn een vergroting van de oppervlakte natuur en versterking van de ecologische samenhang een belangrijke randvoorwaarde.

De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik legt de focus op het toevoegen van stedelijke functies binnen bestaand stedelijk gebied. Dit betekent in dit geval dat er ook in de GO ruimte is voor stedelijke functies maar dan in combinatie met een substantiële versterking van de kernkwaliteiten van de GO.

De kernkwaliteiten zijn:

  • de samenhang met aangrenzende natuurgebieden;
  • de aanwezige en nog te ontwikkelen natuurwaarden (in het bijzonder de ecologische verbindingszones);
  • de landschappelijke, cultuurhistorische, geomorfologische en archeologische waarden;
  • de abiotische kwaliteiten stilte, donkerte, openheid en 'rust' (omgevingscondities).

Ter bescherming en versterking van de aanwezige natuur- en landschapswaarden zijn

regels opgenomen in de Omgevingsverordening waaraan gemeentelijke

bestemmingsplannen moeten voldoen. Nieuwe natuurelementen die gerealiseerd zijn,

worden toegevoegd aan het Gelders Natuurnetwerk.

Doorwerking in plangebied
Het plangebied ligt niet in GO en is niet in strijd met de Omgevingsvisie.

4.2.1.2 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.

De Omgevingsverordening is met ingang van 17 oktober in werking getreden. In deze verordening is bepaald dat het tijdstip waarop een bestemmingsplan in elk geval in overeenstemming met deze Omgevingsverordening moet zijn vastgesteld, wordt gesteld op de dag nadat de verordening twee jaar geldt. Inmiddels is de provincie bezig met een actualisering van de Omgevingsverordening. Het ontwerp Actualisatieplan Omgevingsverordening heeft van 6 januari tot en met 17 februari 2015 ter inzage gelegen. Op dit moment kan niet aangegeven worden wanneer provinciale staten het Actualisatieplan Omgevingsverordening vaststellen.

In de Omgevingsverordening is het plangebied niet opgenomen op een van de kaarten, maar is aangemerkt als bestaand stedelijk gebied.

Doorwerking in plangebied
Het plan is niet in strijd met de verordening.

4.3 Waterschap

Waterbeheersplan 2010-2015 Waterschap Vallei & Eem

In het plan heeft het waterschap zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd. De plannen zijn gebundeld in de drie programma's Veilige dijken, Voldoende en schoon water en Zuivering afvalwater.

  • 1. Het programma Veilige dijken richt zich op de bescherming tegen overstroming en daardoor op veiligheid voor de bewoners en gebruikers.
  • 2. Het programma Voldoende en schoon water gaat over het oppervlakte- en grondwater. De doelstelling is dat het beschikbaar is waar er behoefte aan is, dat het van goede kwaliteit is en dat het geen overlast veroorzaakt. In dat kader bestrijdt het waterschap de verdroging van natuurgebieden en zorgt zij voor het dagelijks beheer van watergangen.
  • 3. Het programma Zuivering afvalwater behandelt de inzameling (riolering), het transport en het zuiveren van afvalwater. Het waterschap wil door een intensieve samenwerking met gemeenten het beheer van de verschillende schakels beter op elkaar afstemmen. Enerzijds om kosten te besparen, anderzijds om het zuiveringsrendement te verhogen.

De klimaatontwikkelingen worden intensief gevolgd. Er worden maatregelen genomen om ook op de lange termijn het beheersgebied te beschermen tegen hoog water, wateroverlast en droogte, en om de capaciteit van de rioolwaterzuiveringen op peil te houden.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15) .

4.4 Gemeente

4.4.1 Structuurvisie Kernen Barneveld 2022

Structuurvisie Kernen Barneveld 2022

De gemeenteraad heeft op 22 november 2011 de "Structuurvisie Kernen Barneveld 2022" vastgesteld. De structuurvisie legt de gemeentelijke visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het eigen grondgebied vast. Het bestemmingsplan zal hier binnen moeten passen. De structuurvisie bevat een uitvoeringsprogramma. Hierin laat de gemeente zien hoe het voorgenomen beleid gerealiseerd zal worden. In de structuurvisie is een groot aantal ruimtelijke projecten opgenomen, waarvoor investeringen in de openbare ruimte noodzakelijk zijn. Ook is er een groot aantal lopende en potentiële bouwmogelijkheden.

Uit de kaart behorende bij de structuurvisie blijkt dat de planlocatie in de zoekzone voor voorzieningen ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1311-0002_0006.jpg"

Afbeelding 4.1 Structuurvisie Kernen 2022

Doorwerking in plangebied

Langs de Rubensstraat (N303) is een strook aangewezen als zoekgebied voor voorzieningen. Aangezien de gemeente streeft naar concentratie van (enige) perifere detailhandel aan de Verbindingsweg ligt de ontwikkeling ervan langs de Rubensstraat niet in de rede. Via een nieuwe visie zal de invulling van het gebied later worden bepaald.

In 2013 is voor deze locatie al een bestemmingsplan in procedure gebracht, maar destijds voor de ontwikkeling van een supermarkt met appartementen. Dit plan is niet doorgegaan.

De locatie vormt een van de nog ontbrekende gedeelten van de woonwijk Blankensgoed in Voorthuizen. Om deze locatie verder te ontwikkelen is het voorliggende plan opgesteld. Om invulling te geven aan het gebied wordt met het voorliggende plan de ontwikkeling van woningbouw mogelijk gemaakt.

Het ingekomen verzoek vormt een andere invulling van de zoekzone voorzieningen dan is aangegeven in de structuurvisie, omdat het plan voor de bouw van voorzieningen in 2013 geen wenselijke ontwikkeling was.

4.4.2 Meerjaren Woningbouw Programma 2011-2020

Meerjaren Woningbouw Programma 2011-2020

Op 28 juni 2011 heeft de raad het Meerjaren Woningbouw Programma (MWP) 2011-2020 vastgesteld. Het MWP geeft een actueel beeld van de woningbouwplannen voor de periode 2011 t/m 2020. Het MWP wordt driejaarlijks geactualiseerd, daarbij wordt dan tevens de looptijd met drie jaar verlengd. Het MWP geeft een inzicht in de aantallen op te leveren woningen per kern, en schetst ook een beeld van de differentiatie van deze nieuwbouw in termen van prijsklassen, eigendomsverhouding (huur, koop, Koopgarant) en bouwvorm (gestapeld of grondgebonden). Ook wordt een beeld geschetst van de mate waarin voor bepaalde doelgroepen wordt gebouwd (zoals starters, ouderen of mensen met een beperking).

Elk bouwplan dient te passen in het MWP zoals door de raad is vastgesteld. Om een zekere gewenste programmering in de nieuwbouw na te streven, in lijn van de vastgestelde gemeentelijke Visie op Wonen en om er verzekerd van te zijn dat de woningbouwplannen een zekere basiskwaliteit meekrijgen is er een toetsingskader opgesteld. Dit 'Toetsingskader woningbouwplannen gemeente Barneveld' geldt zowel voor plannen op inbreidings- en uitleglocaties. Hierin wordt onder andere bewaakt dat er voldoende goedkope woningen worden gebouwd (mede in verband met afspraken in het provinciaal Kwalitatief Woonprogramma, KWP) en dat er sprake is van een afdoende prijs-/kwaliteitsverhouding. In het MWP zijn voor plannen op inbreidingslocaties ook woningen opgenomen.

Het toetsingskader is een volkshuisvestelijk sturingsinstrument. Er kunnen naast volkshuisvestelijke aspecten ook andere belangen spelen die een woningbouwontwikkeling op een bepaalde locatie noodzakelijk of wenselijk maken. Om te voorkomen dat het toetsingskader dergelijke ontwikkelingen frustreert is een zogenaamde hardheidsclausule opgenomen. Op basis hiervan kan het college gemotiveerd afwijken van het toetsingskader.   

Indien afgeweken wordt van het aantal woningen op een perceel dan dient initiatiefnemer aan te tonen dat de woningen passen binnen de gemeentelijke woningbouwprogrammering.

Doorwerking in plangebied

Het plan Vlasbekje als onderdeel van Blankensgoed is opgenomen in het vastgestelde Meerjaren Woningbouw Programma (MWP) 2011-2020. In het MWP 2011-2020 is rekening gehouden met de kaders van de Provincie Gelderland (KWP III).

In verband met de veranderingen op de woningmarkt is gemeente Barneveld in 2012 gestart met het faseren en doseren van haar woningbouwprogramma, ook in regio Foodvalley verband afgestemd, door goed te kijken hoe vraag en aanbod op het niveau van de kernen op elkaar kan worden afgestemd. Naar aanleiding hiervan heeft de gemeente een aantal maatregelen getroffen om vraag en aanbod in de gemeente Barneveld beter op elkaar af te stemmen. Dit is een continue proces.

In de kern Voorthuizen is thans de ontwikkeling van de locatie aan de Apeldoornsestraat en Van den Berglaan met beide voornamelijk sociale huurappartementen en de herontwikkeling van de Gerard Doustraat (met 9 grondgebonden woningen) actueel. Het nieuwbouwaanbod van grondgebonden woningen in de goedkope en middeldure sector is de afgelopen vijf jaar in Voorthuizen zeer beperkte geweest.

Gezien de demografische groei van Voorthuizen met gemiddeld circa 65 huishoudens per jaar tot 2020 en de te geringe woningbouwproductie in de afgelopen vijf jaar (gemiddeld slechts 24 per jaar opgeleverd) is de ontwikkeling van Vlasbekje zowel kwantitatief als kwalitatief mogelijk.

4.4.3 Bestemmingsplannen globaal en flexibel

Op 6 mei 2014 heeft de raad de kaderstellende notitie 'Bestemmingsplannen globaal en flexibel' vastgesteld. Met deze notitie geeft de raad voor met name grote(re) uitleggebieden kaders aan om bestemmingsplannen globaal en flexibel te maken, om adequaat te kunnen inspelen op maatschappelijke en marktontwikkelingen.  Daarmee ontstaat enige ruimte om een plan te kunnen wijzigen, maar zonder significant  verlies van kwaliteit in de openbare ruimte, beeldkwaliteit en rechtszekerheid.

Globaal en flexibel zijn twee naast elkaar staande begrippen. Een globaal bestemmingsplan is een bestemmingsplan waarbij de belangrijkste uitgangspunten voor een gebied zijn vastgelegd. In een globaal bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden niet vastgelegd of gebonden aan een concreet perceel. Het tegenovergestelde van globaal bestemmen is gedetailleerd bestemmen, want een gedetailleerd bestemmingsplan legt juist wel een eindbeeld vast.

Naast het begrip globaal, kennen we ook nog de begrippen star en flexibel. We spreken van een star bestemmingsplan als het niet of nauwelijks mogelijk is om van een bestemmingsplan af te wijken. Flexibel bestemmen is het tegenovergestelde. Flexibel bestemmen laat meer ruimte om in te spelen op initiatieven die niet direct zijn geregeld. Flexibiliteit is in het bestemmingsplan in te bouwen door te werken met afwijkingsregels, wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsplichten.

De notitie richt zich op toekomstige ontwikkelingen in de kernen, waarbij met name is gekeken naar de bestemmingen voor wonen en bedrijven.

Doorwerking in plangebied
In voorliggend bestemmingsplan zijn de volgende kaders uit de notitie toegepast:

  • binnenplanse afwijkingen, wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsplichten in te bouwen;
  • de hoofdstructuur van wegen, water en groen vast te leggen;
  • ruimere bouwvlakken in te tekenen op de verbeelding;
  • de vrije situering van woningen binnen het bouwvlak toe te laten ;

4.4.4 Waterplan Barneveld (2005) en Hemelwaterbeleidsplan (2011)

Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevings-waarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:

  • 4. Vasthouden en/of vertraagd afvoeren van hemelwater.
  • 5. Het scheiden van vuil en schoon water. Bij nieuwbouw het hemelwater van schone opper-vlakken niet op de riolering lozen en bij voorkeur lokaal gebruiken, infiltreren of lozen op oppervlaktewater. In bestaand gebied hemelwater afkoppelen van het gemengd riool indien technisch en financieel haalbaar.
  • 6. De afvoer van schoon hemelwater vindt bovengronds plaats.
  • 7. Rioolwateroverstorten beperken om de doelstellingen voor waterkwaliteit te bereiken.

In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15) .

4.4.5 Beeldkwaliteitsplan Blankensgoed

Het plangebied maakt onderdeel uit van de woonwijk Blankensgoed. Voor de opzet van deze woonwijk is in 2006 een Beeldkwaliteitsplan opgesteld. Het plangebied is hierin aangemerkt als 'wonen' en de 'groene wig' met daarin een landmark bij de entree van het dorp. Het gedeelte dat aan de Rubensstraat is gelegen, is bedoeld voor de bouw van een 'landmark'. De hoekpunten daarvan zullen een markante uitstraling hebben. Tussen de Rubensstraat en het gebouw komt een gracht en alle bebouwing krijgt een verticale geleding. In het woongedeelte daarnaast is het de bedoeling om vrijstaande en halfvrijstaande woningen te realiseren. Gedacht wordt aan een statig lint van gevarieerde bebouwing.

De groene wig tussen de woonbebouwing dient voor de aanleg van een parkstructuur die als het ware een zichtlijn vormt de wijk in.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1311-0002_0007.jpg"

Afbeelding 4.2 Beeldkwaliteitsplan Blankensgoed

Doorwerking in plangebied

Het plan voor de realisering van een supermarkt met daarboven appartementen als landmark voor de entree van het dorp en de wijk is in 2013 niet door gegaan. Met de nu voorgestelde invulling van het gebied met woningbouw wordt een andersoortige entree gerealiseerd. Zoals al in hoofdstuk 3 Planbeschrijving vermeld vormt de westrand van Vlasbekje het gezicht van Blankensgoed. Om de entree van Blankensgoed te markeren is een front van woningen op deze plek gewenst.

De noordelijke rand van Vlasbekje grenst aan de wijkonstluitingsweg Hondsdraf. Deze weg vraagt om een duidelijke begeleiding van woningen. Aan de oost- en zuidrand van Vlasbekje komt een minder rigide opzet, deze woningen grenzen aan het groen.

Om invulling te geven aan de 'groene wig' wordt dit gebied aangelegd als parkzone met daarin ruimte voor spelen, recreatie en groen.

Het voorliggende plan voldoet daarmee aan de randvoorwaarden uit het Beeldkwaliteitsplan Blankensgoed.

Hoofdstuk 5 RANDVOORWAARDEN

5.1 Bodem

In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.

Beoordeling van de milieuhygienische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP).

Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.

Op basis daarvan zijn er geen risico's te verwachten voor de beoogde bestemming en het gebruik.

Bodemonderzoeken

Het betreffend perceel is al eerder onderzocht. In 2003 is door Midden Nederland Milieu op de locatie Kerkstraat 72 in Voorthuizen een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd in het kader van verkoop van een perceel dat onderdeel is van de locatie (projectnr. vo/vdb/2003/014, d.d. 14 februari 2003).

In 2005 is door Midden Nederland Milieu op de nog niet onderzochte locaties van het plangebied Voorthuizen Noord in Voorthuizen een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd in het kader van bestemmingswijziging en de aanvraag van bouwvergunningen (projectnr. vo/vdb/2005/024, d.d. 14 april 2005).

Uit deze uitgevoerde onderzoeken kan worden geconcludeerd dat destijds in de bovengrond alleen een licht verhoogd kopergehalte is geconstateerd. In het grondwater is arseen, zink, chroom en xyleen licht verhoogd aangetoond.

De aanwezigheid van deze stoffen zijn van natuurlijke en/of antropogene oorsprong en leveren verder geen beperkingen of belemmeringen op voor bestemming wen gebruik.

Ter actualisatie van de bodemkwaliteit is de bovengrond (actuele contactzone) opnieuw onderzocht (PJ Milieu, kenmerk 1131001A dd. 7 juli 2011). Zie Bijlage 1 Actualiserend bodemonderzoek Daarbij zijn geen verhoogde gehalten aangetoond.

Conclusie

Er bestaat dan ook geen aanleiding om te veronderstellen dat de bodem van het betreffend perceel van een zodanige kwaliteit is dat sprake is van reële risico's voor de volksgezondheid en het milieu. In dit kader zijn er geen belemmeringen aanwezig voor de transactie, het vastleggen van een nieuwe bestemming of de afgifte van omgevingsvergunningen.

Actualiteitswaarde

Overigens bedraagt de actualiteitswaarde van bodemonderzoeksgegevens vijf jaar. Dat houdt in dat binnen een termijn van vijf jaar, gerekend vanaf de datum van uitvoering van het bodemonderzoek, de nieuwe bestemming moet zijn vastgelegd. Na deze termijn dient, in overleg met het bevoegd gezag, een herijking plaats te vinden.

Hergebruik

Met het uitgevoerde onderzoek is in redelijkheid inzicht verkregen in de aanwezigheid van mogelijke verontreinigingen in de bodem. Er kan echter geen uitspraak worden gedaan over de kwaliteit van een afgebakende hoeveelheid grond of verhardingsmateriaal. Hiervoor is onder andere de bemonsteringsgraad (hoeveelheid monsters om een representatieve bodemkwaliteit te kunnen vaststellen) te laag. Indien bij graafwerkzaamheden ten behoeve van bijvoorbeeld bouwactiviteiten grond vrijkomt, mag deze binnen het plangebied worden verwerkt. Als toch grond van het plangebied wordt afgevoerd moet de samenstellingwaarde ervan op het moment van hergebruik zijn vastgesteld. Afhankelijk daarvan mag de grond, met of zonder beperkingen, elders worden toegepast. Op het elders hergebruik van grond zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing. Afvoer van grond mag ook plaatsvinden naar een daarvoor bestemde milieuvergunninghoudende inrichting.

5.2 Cultuurhistorie

Sinds januari 2012 hebben gemeenten op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de opdracht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is gaat het dus ook gelden voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie. Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Archeologie lage verwachting

Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Voor de gehele gemeente is een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, welke gezien kan worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat voor het perceel aan de adres een lage archeologische verwachting geldt. De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 10.000 m² of groter voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1311-0002_0008.jpg"

Afbeelding 5.1 met ligging plangebied op de archeologische waardenkaart.

Het project valt onder deze vrijstelling zodat geen nader onderzoek noodzakelijk is.

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988 melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.

5.2.2 Historische (steden)bouwkundige waarden

In het plangebied bevinden zich geen historische (steden)bouwkundige waarden zoals molens, bruggen, kastelen of hele dorpen en binnensteden.

5.2.3 Historisch-geografische waarden

Historisch-geografische waarden verwijzen naar de ontstaanswijze en bijzondere plekken van onze cultuurlandschappen, zoals polders, kavelstructuren, terpen en het landschap van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Op onderhavige locatie bevinden zich geen waardevolle historisch geografische waarden.

5.3 Ecologie

De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.

5.3.1 Natuurbeschermingswet 1998

De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet 1998 bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden.

Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.

Het plangebied ligt niet in Natura 2000-gebied. Gezien de aard van de ontwikkeling, de beperkte invloedssfeer van een uitbreiding van 30 woningen en de afstanden tot Natura 2000-gebied (de Veluwe ligt op ruim 3km afstand) worden effecten op deze gebieden op voorhand uitgesloten.

5.3.2 Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden én daarbuiten. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet. Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, wordt een natuurtoets uitgevoerd.

Door Tauw is in mei 2015 een onderzoek uitgevoerd. Zie Bijlage 2 Ecologisch onderzoek. Toetsing van de beoogde ontwikkeling aan door de Flora en faunawet beschermde natuurwaarden laat zien dat voor geen van de beschermde soorten een negatief efffect verwacht wordt, mits de opgaande begroeiing rond de Hoevelakense Beek en de Platanen langs de Kerkstraat behouden blijven. Tevens dient een toename van lichtsterkte (lux) door kunstmatige verlichting op en nabij deze elementen te worden voorkomen. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met algemene broedvogels. Er zijn diverse algemene broedvogels waargenomen. Bij het verwijderen van de opgaande begroeiing en werkzaamheden in (oevers van) watergangen kunnen nesten van algemene broedvogels worden aangetast. Om negatieve effecten te voorkomen dient het verwijderen van opgaande begroeiing en werkzamheden aan (oevers van) watergangen buiten het broedseizoen plaats te vinden. Het broedseizoen loopt globaal gezien van 15 maart tot en met 15 juli. Ook buiten deze periode zijn broedende vogels beschermd. Nader onderzoek naar de aanwezigheid van en het gebruik van het plangebied door beschermde soorten is niet nodig. Een ontheffing van de Flora en faunawet is evenmin nodig. Vanuit de Flora en faunawet gelden daarom, met uitzondering van de zorgplicht en het bovengenoemde, geen beperkingen voor de beoogde ontwikkeling.

 

5.3.3 Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszones

Het plangebied ligt niet binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.

In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.

Voor de EHS uit de Structuurvisie Gelderland zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het GNN en de GO. Uit § 4.2.1.1 Omgevingsvisie en § 4.2.1.2 Omgevingsverordening blijkt dat het plangebied niet in Gelders Natuurnetwerk (GNN) of Groene Ontwikkelingszone (GO) ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1311-0002_0009.jpg"

Afbeelding 5.2 ligging plangebied ten opzichte van GNN en GO

5.4 Externe veiligheid

Doel

Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:

- het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);

- het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, wegen, waterwegen en spoorwegen);

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico, het groepsrisico en het plasbrandaandachtsgebied gehanteerd.

Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.

De norm voor het plaatsgebonden risico ligt in principe op 10-6 per jaar, oftewel een kans van één op een miljoen. Voor nieuwe situaties geldt deze norm als grenswaarde voor kwetsbare bestemmingen en als richtwaarde voor beperkt kwetsbare bestemmingen.

Groepsrisico (GR)
Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

Het groepsrisico wordt getoetst aan een oriëntatiewaarde per kilometer per jaar:

10-4 voor een ongeval met ten minste 10 dodelijke slachtoffers

10-6 voor een ongeval met ten minste 100 slachtoffers

10-8 voor een ongeval met ten minste 1000 slachtoffers

enzovoorts (een lijn door deze punten bepaalt de oriëntatiewaarde)

Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.

Wettelijk kader
Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving:

Inrichtingen waar risicovolle activiteiten plaatsvinden
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transportroutes van gevaarlijke stoffen
De normen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, ook wel risicoplafonds, worden vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling Basisnet.

Buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedruk aardgasleidingen wettelijk vastgelegd.

Verantwoordingsplicht
In voornoemde Besluiten is de verantwoordingsplicht groepsrisico opgenomen. Bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico óf een toename van het groepsrisico moet het bevoegd gezag een verantwoording van het groepsrisico opstellen. Hierin moeten naast de aspecten zelfredzaamheid en hulpverlening worden aangegeven hoe de diverse factoren bij de totstandkoming van het besluit zijn beoordeeld en eventuele maatregelen zijn afgewogen. Ook het bestuur van de veiligheidsregio moet in de gelegenheid worden gesteld om ten aanzien van het groepsrisico een advies uit te brengen.

Onderzoeksresultaten
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid geldt dat er geen risicobronnen in de directe nabijheid aanwezig zijn. Externe veiligheid is derhalve geen relevant milieuaspect.

5.5 Geluid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in het bestemmingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen, moet worden nagegaan of voor deze gronden een geluidszone van kracht is. Alle wegen met uitzondering van 30km/h zones en woonerven hebben een zone. De zonebreedte is afhankelijk van de situatie binnen- of buitenstedelijk en het aantal rijstroken. Ook alle spoorwegen hebben een zone met een breedte die afhankelijk is van de bezetting. Binnen een zone moet akoestisch onderzoek worden verricht, waaruit blijkt of aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan. Als deze wordt overschreden kan onder bepaalde voorwaarden - onder andere uit het gemeentelijk geluidbeleid - een hogere waarde / hogere waarden worden vastgesteld.

Door SPA ingenieurs is in februari 2015 een akoestisch onderzoek uitgevoerd en is de situatie beoordeeld aan de hand van de Wet geluidhinder, de Wet ruimtelijke ordening en het gemeentelijke geluidbeleid. Zie Bijlage 3 Akoestisch onderzoek

De nieuwe woningen liggen binnen de bebouwde kom, in de geluidzone van de Rubensstraat en de nog aan te leggen Noordelijke Rondweg. Voor de Hondsdraf geldt een maximale rijsnelheid van 30 km/uur. Ondanks het feit dat er geen sprake is van een geluidzone langs deze weg, is in het voorliggende onderzoek de geluidbelasting van deze weg toch berekend. Dit omdat de gemeente in het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing de belangen van het realiseren van het bouwplan moet afwegen tegen de mogelijke hinder door de geluidbelasting. Daarnaast kan bij het realiseren van de woningen deze geluidbelasting meegenomen worden bij de beoordeling van de geluidwering het kader van het Bouwbesluit. Hiermee wordt het woonklimaat verbeterd.

De overige wegen liggen op grotere afstand van het plangebied en/of de verkeersintensiteit is er dusdanig gering, dat deze wegen niet relevant zijn met betrekking tot de geluidbelasting.

Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de;

- Rubensstraat maximaal 53dB bedraagt. Bij 12 eerstelijns woningen is de geluidbelasting hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 63 dB wordt niet overschreden.

- Noordelijke Rondweg maximaal 42 dB bedraagt. Dit is ruim lager dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Gezien de situatie en de berekende waarden zijn er binnen het bouwplan geen reele maatregelen mogelijk om de geluidbelasting bij de nieuwe eerstelijns woningen te reduceren tot maximaal 48 dB (de voorkeurswaarde). Om deze woningen te kunnen realiseren moet een hogere waarde van 52 dB tot 53 dB, ten gevolge van het wegverkeerslawaai worden vastgesteld en vastgelegd in het het Kadaster. Hierbij wordt opgemerkt dat voldaan wordt aan alle voorwaarden die de gemeente stelt aan de verlening van hogere waarden voor nieuwbouw.

Volgens het gemeentelijk geluidbeleid is er geen sprake van ontoelaatbare geluidhinder als er voldaan wordt aan 3 voorwaarden. Aan de eerste voorwaarde, te weten de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting per geluidbrond mag niet overschreden worden, wordt voldaan. Aan de tweede voorwaarde zal voldaan moeten worden bij de toetsing aan het Bouwbesluit. De derde voorwaarde betreft dat er minimaal 1 geluidluwe gevel moet zijn ten gevolge van alle geluidbronnen. Reken houdend met alle geluidbronnen blijkt dat alle woningen over minimaal 1 geluidluwe gevel beschikken.

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

5.6 Geur

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.

Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.

Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.

Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

In de omgeving van het plangebied zijn geen agrarische bedrijven gelegen welke met hun geurcontour

invloed in dit gebied hebben.

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.7 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.


De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

  • 1. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
  • 2. kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).

Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).


De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de uitgangspunten van de 'ladder voor duurzame verstedelijking':

1. Project Vlasbekje voldoet aan de stappen zoals die omschreven worden in art. 3.1.6. lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het programma voorziet in een regionaal afgestemde behoefte aan wonen.

Het plan Vlasbekje als onderdeel van Blankensgoed is exclusief opgenomen in het vastgestelde Meerjaren Woningbouw Programma (MWP) 2011-2020. In het MWP 2011-2020 is rekening gehouden met de kaders van de Provincie Gelderland (KWP III).

In verband met de veranderingen op de woningmarkt is gemeente Barneveld in 2012 gestart met het faseren en doseren van haar woningbouwprogramma, ook in regio Foodvalley verband afgestemd, door goed te kijken hoe vraag en aanbod op het niveau van de kernen op elkaar kan worden geoptimaliseerd. Naar aanleiding hiervan heeft de gemeente een aantal maatregelen getroffen om vraag en aanbod in de gemeente Barneveld beter op elkaar af te stemmen. Dit is een continue proces.

In de kern Voorthuizen is thans de ontwikkeling van de locatie aan de Apeldoornsestraat en Van den Berglaan met beide appartementenontwikkelingen en de herontwikkeling van de Gerard Doustraat (met 9 grondgebonden woningen) actueel. Het nieuwbouwaanbod van grondgebonden woningen in de goedkope en middeldure sector is de afgelopen vijf jaar in Voorthuizen zeer beperkte geweest.

De laatste jaren zijn er in Voorthuizen met name nieuwbouwwoningen op de locaties Blankensgoed en Kromme Akker gerealiseerd. Beide uitleglocaties zijn nagenoeg gereed. Het plan Vlasbekje vormt de laatste invulling van Blankensgoed.

Tot de ontwikkeling van Holzenbosch zijn er geen grotere projecten meer op handen. Tot en met 2015 zijn er ontwikkelingen aan o.a. de Apeldoornsestraat en de Van den Berglaan, in de vorm van ouderenappartementen, vooral ook in de sociale huursector. Dit zijn inbreidingslocaties in de kern Voorthuizen.

Behoudens het plan aan de Gerard Doustraat met 9 grondgebonden woningen (bibliotheeklocatie) zijn er tot de ontwikkeling van Holzenbosch geen grondgebonden woningen gebouwd.

In de afgelopen vier jaar zijn er jaarlijks te weinig (grondgebonden) woningen in Voorthuizen opgeleverd. Dit terwijl er wel een duidelijke vraag naar woningen in Voorthuizen is (huur en koop, gestapeld en grondgebonden, in verschillende prijsklassen).

Gezien de demografische groei van Voorthuizen met gemiddeld circa 65 huishoudens per jaar tot 2020 en de te geringe woningbouwproductie in de afgelopen vijf jaar (gemiddeld slechts 24 per jaar opgeleverd) is de ontwikkeling van Vlasbekje zowel kwantitatief als kwalitatief verdedigbaar.

2. In Foodvalley-verband zijn er woningafspraken gemaakt (KWP3), onder andere over de verdeling van de programma's (kwantitatief en kwalitatief) over de verschillende regiogemeenten. De gemeente Barneveld heeft de komende decennia nog te maken met groei van het aantal inwoners en huishoudens in haar gemeente. Het plan voldoet daarmee aan de eerste trede.

Gemeente Barneveld telt negen kernen, waarvan Voorthuizen er één is. Deze kern kent een eigen, dorps karakter. De behoefte aan woningen vertaalt zich deels ook op het niveau van deze kernen. Bovendien versterkt het de leefbaarheid in deze kernen, doordat bijvoorbeeld starters niet noodgedwongen hun gemeenschap moeten verlaten. Daarmee blijft het verenigingsleven in deze kernen actief en komen basisvoorzieningen zoals basisonderwijs niet onnodig onder druk te staan.

Derhalve is er de komende jaren nog sprake van een behoefte aan uitbreiding van de woningvoorraad met 60 tot 70 woningen per jaar in de kern Voorthuizen.

3. De locatie grenst aan de bestaande bebouwing van Voorthuizen. De locatie is de afronding van de inmiddels grotendeels gerealiseerde nieuwe woonwijk Blankensgoed in Voorthuizen - Noord. De ontwikkeling van woningbouw vult als het ware het laatste gebied op tussen de nieuwbouwwijk en de bestaande bebouwde kom en kan daarmee als aanvulling op bestaand stedelijk gebied worden beschouwd. De bereikbaarheid van de locatie is uitstekend, het is gelegen aan de Rubensstraat, de provinciale weg tussen Voorthuizen en Putten. Daarnaast is de locatie gelegen ten noorden van het centrum van Voorthuizen op zo'n 400 - 500m (loop)afstand.

Geconcludeerd wordt dat in deze situatie sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling.

5.8 Leidingen

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van dit bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.

5.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen heeft betrekking op de vraag of de gevolgen van een plan voor de luchtkwaliteit dienen te worden onderzocht. In het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) dient de luchtkwaliteit ter plaatse van nieuwe gevoelige bestemming die gelegen zijn op een afstand van minder dan 300 m vanaf de rand van een rijksweg of minder dan 50 m vanaf de rand van een provinciale weg te worden beoordeeld. In dit geval is er geen sprake van een plan waar een gevoelige bestemming in de zin van het Besluit gevoelige bestemmingen mogelijk wordt gemaakt. Toetsing aan dit besluit behoeft derhalve niet plaats te vinden.

Bestudering van nabij het plan liggende weg op www.nsl-monitoring.nl toont aan dat er geen knelpunten zijn met de luchtkwaliteit. Dit geldt zowel voor stikstofdioxide (NO2) als voor fijnstof (PM10).

Op basis van het voorgaande vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor uitvoering van onderhavige plan.

5.10 Milieueffectrapportage

Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r. -procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.

De wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.

Er zijn twee sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:

  • 1. Plan- en/of besluit m.e.r.-plicht: als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit milieueffectrapportage;
  • 2. plan-m.e.r.-plicht: als voor het plan een zogeheten passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 gemaakt moet worden. Dat is het geval als het plan significante negatieve gevolgen kan hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied.

De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-( beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.

Voor de vraag of een bestemmingplan besluit m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een bestemmingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het bestemmingsplan in kolom 4 wordt genoemd.

Als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, geldt dat moet worden beoordeeld of een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Als dat het geval is, geldt alsnog een m.e.r.-plicht.

Voor de vraag of een bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.

Als een bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat bestemmingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.

Doorwerking in plangebied

In dit geval is de activiteit niet m.e.r.-plichtig want er is voor het plan geen passende beoordeling nodig en de activiteit komt weliswaar voor op de lijst in onderdeel D van het Besluit milieueffectrapportage, maar de omvang van de activiteit ligt onder de drempelwaarden zoals genoemd in onderdeel D [11.2] (categorie invullen) en het plan is geen project dat vanwege aard, omvang of ligging een aanzienlijk milieueffect zal hebben.

5.11 Milieuzonering

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.

In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig die van invloed zijn op het plangebied.

Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.

5.12 Natuur en landschap

Inleiding

Ten noorden van Voorthuizen, tussen de Rubensstraat, Kerkstraat, Hondsdraf, Vlasbekje, komt een woongebied. Dit woongebied is gelegen in een parkzone. Het ontwerp van deze parkzone is afgestemd op de omliggende omgeving, keuze van de materialisatie en de beplantingen. In de parkzone zal de afvoer van het hemelwater volledig worden geïntegreerd en sluit aan op de bestaande wadistructuur van de wijk. De parkzone vervult zijn functie voor recreatieve doeleinden als wandelen, zonnen en biedt speelmogelijkheden voor kinderen op het gebied van stapstenen en voetballen.

 

Inrichtingsplan parkzone

Het inrichtingsplan is afgestemd op de uitgangspunten van het beeldkwaliteitplan Blankensgoed en sluit aan op de omgeving. Op basis hiervan wordt een logische en uniforme aansluiting verkregen. De parkzone fungeert als een groene Scheg, die ontstaat door het versterken van de bomenlaan langs de Kerkstraat en de hagen/ bomen langs de woningen. In verband met de riolering (3,00m uit het hart van de riolering) is het niet mogelijk om bomen te planten tussen de wadi en het trottoir. In deze groene scheg zijn incidenteel enkele bomen in de open ruimte gestrooid. Er zal het gehele jaar door een aantrekkelijk beeld ontstaan met diversiteit in elk seizoen.

De wadi is vormgegeven op basis van de bergingscapaciteit van het hemelwater. Het doortrekken van de wadi in het plangebied biedt speelmogelijkheden voor kinderen. Grenzend aan het wandelpad worden stapstenen aangebracht die zowel bij droog en regenachtig interessant zijn voor kinderen. De padenstructuur sluit qua materialisatie aan op de padenstructuur langs de Hoevelakense beek. Verder zijn de soorten langs deze beek incidenteel herhaald langs de Hondsdraf, waardoor een geleidelijke overgang van natuurlijk (Hoevenlakense beek) naar cultuurlijk (woonwijk) ontstaat.

Langs de Rubensstraat is de hoofdstructuur versterkt met platanen, waarbij het fietspad ingepast wordt in de parkzone. De bomenlaan langs de Kerkstraat wordt aangevuld met platanen, waardoor de prominente bomenlaan wordt versterkt. De kroonprojectie van de bestaande bomen zijn volgens de inmeting weergegeven op het inrichtingsplan. De bomen langs de beekzone worden incidenteel herhaald langs Hondsdraf. De zuilvormige bomen langs het Vlasbekje zijn doorgezet langs de wadi om een eenheid te creëren (Ulmus 'Columnella').

Inrichtingsplan woongroen

Voor het verkrijgen van een eenheid tussen de woonwijk en de parkzone zijn enkele soorten herhaald in het woongebied. De seizoen beleving wordt gecreëerd door de bomen, tezamen met de heesters volgens de bloei/belevingskalender. In het kader van het beheer zijn kleine vakken voorkomen en grotere groepen beplanting samengesteld die het onkruid hoofdzakelijk onderdrukken. De bomen in de het vlasbekje behoren tot bomen van de 2e grootte, oftewel de eindhoogte bedraagt maximaal 15m.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1311-0002_0010.jpg"

Afbeelding 5.3 beplantingsplan Vlasbekje

5.13 Veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico, het groepsrisico en het plasbrandaandachtsgebied gehanteerd.

Plaatsgebonden risico (PR)

Het plaatsgebonden risico is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. De norm voor het plaatsgebonden risico ligt in principe op 10-6 per jaar, oftewel een kans van één op een miljoen. Voor nieuwe situaties geldt deze norm als grenswaarde voor kwetsbare bestemmingen en als richtwaarde voor beperkt kwetsbare bestemmingen.

Groepsrisico (GR)

Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

Het groepsrisico wordt getoetst aan een oriëntatiewaarde per kilometer per jaar:

10-4 voor een ongeval met ten minste 10 dodelijke slachtoffers

10-6 voor een ongeval met ten minste 100 slachtoffers

10-8 voor een ongeval met ten minste 1000 slachtoffers

enzovoorts (een lijn door deze punten bepaalt de oriëntatiewaarde)

Plasbrandaandachtsgebied (PAG)

Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.

Wettelijk kader

Inrichtingen waar risicovolle activiteiten plaatsvinden

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transportroutes van gevaarlijke stoffen

De normen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, ook wel risicoplafonds, worden vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling Basisnet.

Buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedruk aardgasleidingen wettelijk vastgelegd.

Onderzoeksresultaten

Het plan ligt in het invloedsgebied van de noordelijke/westelijke rondweg Voorthuizen hierover zullen de gevaarlijke stoffen die nu nog door het centrum van Voorthuizen gaan worden vervoerd.

Uit een berekening met RBMII blijkt de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 op de transportroute te liggen. Het groepsrisico ligt meer dan 10% onder de oriënterende waarde, en neemt niet meer dan 10% toe ten opzichte van de huidige situatie.Deze transportroute heeft geen plasbrandaandachtsgebied

Er zijn voldoende vluchtwegen die het gebied uit leiden en van de transport route zijn afgericht. De wet- en regelgeving betreffende externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.

5.14 Verkeer

Plangebied Vlasbekje

Het plangebied Vlasbekje maakt onderdeel uit van de wijk Blankensgoed. Deze wijk is ingericht als verblijfsgebied en bestaat uit een 30 km/uur zone. De straatprofielen zijn afgestemd op een woonstraat waar gemengd verkeer gebruik van kan maken. De ontsluiting van het woongebied Vlasbekje is aangesloten op de Hondsdraf. De Hondsdraf vormt de verbindingsweg tussen de wijk Blankensgoed en de Rubenstraat.

Het parkeren is voornamelijk gesitueerd in het binnengebied van het woongebied. In de openbare ruimte worden 43 parkeerplaatsen gerealiseerd ten behoeve van de woningen. Een aantal kavels wordt voorzien van een garage, waarbij parkeren op eigen terrein zal plaatsvinden. Op deze wijze wordt voorzien in de parkeerbehoefte.

Ontsluiting Rubensstraat

De ontsluiting van de wijk vindt nu en in de toekomst plaats op de Rubensstraat via de Hondsdraf. De
Rubensstraat maakt in de huidige situatie onderdeel uit van de provinciale route (N303) voor het verkeer
tussen Putten en Voorthuizen. Deze functie zal na de realisatie van de rondweg om Voorthuizen voor de
Rubensstraat komen te vervallen. Het inrichtingsplan voorziet in een bredere middenstrook, waardoor verkeer beter kan voorsorteren en de oversteekbaarheid wordt verbeterd.


Het fietspad langs de Rubensstraat wordt ter hoogte van het kruispunt met de Hondsdraf iets verlegt, zodateen opstelruimte van minimaal 5,00 meter ontstaat in de tussenberm. Hierdoor ondervindt het fietsverkeer minder hinder van het gemotoriseerd verkeer dat zich in de tussenberm opstelt om de hoofdrijbaan op te kunnen rijden. Hierdoor wordt ook de totale oversteeklengte voor het gemotoriseerd verkeer verkleind.

Fietsroute Rubensstraat

Het fietspad wat op dit moment langs de Rubensstraat ligt heeft een beperkte breedte ter hoogte van het plangebied. Vooruitlopend op het opwaarderen van de fietsroute tot snelfietsroute tussen Voorthuizen en Putten wordt het fietspad ter hoogte van het plangebied verbreed en verlegd.

5.15 Water

Beleid

Het huidige beleid van de gemeente Barneveld en het waterschap Vallei en Veluwe is gericht op het maximaal scheiden van hemelwater en afvalwater (Hemelwaterbeleidsplan 2011-2015 en Normering en uitgangspunten voor stedelijk gebied). Het hemelwater afkomstig van verharde oppervlakken in uitgeefbaar gebied dienen bij voorkeur ter plaatse te worden geïnfiltreerd. Een eventueel overschot aan regenwater mag oppervlakkig aan het openbaar gebied worden aangeboden. De gemeente zamelt het hemelwater dat valt op de verharde oppervlakken oppervlakkig in en voert dit bij voorkeur in goten af naar retentievoorzieningen. De retentievoorzieningen krijgen een afvoer naar oppervlaktewater. De structuur is vastgelegd in het Waterstructuurplan Voorthuizen Noord. Het verharde oppervlak mag niet toenemen ten opzicht van het waterstructuurplan beschreven verharde oppervlak.

Bij het verwerken van de neerslag van verharde oppervlakken gaat de voorkeur evenwel uit naar het hergebruiken van de neerslag. Als dit niet of niet volledig mogelijk is dan mag de neerslag afkomstig van zogenaamde schone oppervlakken direct in de bodem worden geïnfiltreerd. Neerslag afkomstig van licht verontreinigde verharde oppervlakken, zoals woonstraten en parkeerplaatsen wordt via een bodempassage in de bodem geïnfiltreerd. Het afvalwater wordt gescheiden ingezameld en afgevoerd naar een rwzi.

In nieuwbouwgebieden wordt een ontwateringsituatie geëist waarbij de grondwaterstanden zich gemiddeld 1 – 1,2 m beneden maaiveld bevinden. Ter plaatse van wegen wordt een ontwateringdiepte van 0,9 m gehanteerd. Als deze ontwateringdiepte niet wordt gehaald dan kan besloten worden het bestaande maaiveld te verhogen. Het aanbrengen van drainage ter verbetering van de ontwateringsituatie wordt niet toegestaan.

Bij de inrichting het watersysteem dient rekening te worden gehouden met beheer en onderhoud. Dit leidt tot minimale eisen met betrekking tot taluds en breedtes van waterpartijen. Voor de inrichting van wadi's zijn eisen geformuleerd. De gemeente Barneveld heeft eisen gesteld aan civiele werken. Deze zijn opgenomen in de Standaard ontwerp- en uitvoeringseisen van civiel en cultuurtechnische werken.

Bestaande situatie en onderzoek

De bestaande situatie is onderzocht. De resultaten zijn vastgelegd in het Waterstructuurplan Voorthuizen Noord. Uit het onderzoek blijkt dat het plangebied ligt in een gebied met grondwatertrap III. Deze voorwoningbouw te natte situatie is geverifieerd door middel van onderzoek. Dit leidt de conclusie dat het maaiveld dient te worden verhoogd teneinde een voldoende ontwateringsituatie te kunnen garanderen. Het uiteindelijke maaiveld dient ten minste +0,10 m hoger te zijn dan het omliggende bestaande wegennet. Bouwpeilen liggen ten minste 0,10 m hoger dan het omliggende maaiveld.

Als gevolg van de beschreven ontwateringsituatie wordt er niet op ondergronds geïnfiltreerd. Dat betekent dat neerslag afkomstig van particuliere verhardingen oppervlakkig aan het openbaar gebied dient te worden aangeboden. Het openbaar gebied wordt zodanig ingericht dat het dit water oppervlakkig transporteert afvoert naar bovengrondse retentievoorzieningen (wadi's). De wadi's krijgen een overloop op de Hoevelakensebeek. Om een goede leegloop van de wadi's te kunnen garanderen worden ze aangelegd in een grondverbetering. De grondverbetering wordt uitgevoerd met drainage die loost op de Hoevelakensebeek. Het verharde oppervlak mag niet toenemen ten opzicht van het waterstructuurplan beschreven verharde oppervlak.

Het afvalwater wordt apart ingezameld en afgevoerd naar de rwzi. Het afvalwatersysteem wordt daartoe aangesloten op het bestaande afvalwaterstelsel.

Ontwikkelingskaders / gewenste inrichting

Samengevat kunnen ten aanzien van de gewenste inrichting de volgende randvoorwaarden worden geformuleerd:

  • Ophogen maaiveld
  • Neerslag gescheiden en bovengronds aanbieden aan openbaar gebied
  • Neerslag bovengronds afvoer naar retentievoorzieningen
  • Retentievoorziening uitvoeren in grondverbetering en met drainage t.b.v. leegloop
  • Overloop naar Hoevelakensebeek
  • Wegen onder verhang aanleggen in verband met voldoende afstroming van neerslag

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE ASPECTEN

6.1 Juridische aspecten

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.

De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.

Bevoegdheid

Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.

Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.

6.1.1 Inleidende regels
6.1.1.1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

De omschrijving van het begrip 'bouwperceel' staat in artikel 1. Een voorbeeld van een bouwperceel is een stuk grond waarop een woning staat met een tuin. De bestemmingen 'Wonen-1' en 'Tuin' horen beiden bij het bouwperceel.

6.1.1.2 Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten. De bepalingen uit hoofdstuk 6.5 van SVBP2012 zijn overgenomen in de standaardregels van gemeente Barneveld.

6.1.2 Bestemmingsregels
6.1.2.1 Bestemming 'Groen'

Het structureel groen krijgt de bestemming 'Groen'. Onder structureel groen worden wijkparken, grotere groenelementen op buurt- of blokniveau, groen om wegen en waterlopen en wadi's verstaan. Binnen deze bestemming zijn ook speelvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen en paden toegestaan. De bestemming 'Groen' wordt alleen toegepast op openbare gronden, niet op particuliere terreinen.

In de omschrijving van de bestemming 'Groen' staat dat de gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen (et cetera) 'met daaraan ondergeschikt parkeervoorzieningen'. Het is de bedoeling van de raad dat een relatief klein gedeelte van de gronden kan worden gebruikt als parkeervoorziening: om en nabij 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak. De raad beschouwt de parkeervoorzieningen dan als ondergeschikt. Die 10% is geen harde norm. De regeling is bewust flexibel geformuleerd. Als de parkeervoorzieningen meer dan de helft van de oppervlakte van het bestemmingsvlak beslaan, dan is in elk geval geen sprake van ondergeschiktheid.

Het is mogelijk om met een omgevingsvergunning af te wijken van de regels voor de aanleg van in- en uitritten.

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming 'Groen' in 'Tuin' te wijzigen. Deze wijzigingsbevoegdheid kan toegepast worden wanneer de gemeente grond verkoopt aan particulieren ter uitbreiding van tuinen.

Doorgaande fietsroutes die onderdeel uitmaken van het fietsnetwerk uit het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP 2010) "Barneveld bereikbaar voor de toekomst" krijgen de bestemming 'Verkeer'.

6.1.2.2 Bestemming 'Tuin'

De bestemming 'Tuin' is gelegen bij andere bestemmingen zoals 'Wonen-1'. De bestemming wordt alleen toegepast op terreinen van particulier eigendom. Dit deel van het perceel mag beperkt bebouwd worden.

In een tuinbestemming mag verharding worden gerealiseerd. Het is ook mogelijk om binnen een tuinbestemming te parkeren.

De grens tussen de bestemming 'Wonen-1' en de bestemming 'Tuin' verspringt. Buiten het bouwvlak is tot 1 meter achter de voorgevelrooilijn geen bebouwing toegestaan. Zo is gewaarborgd dat hoofdgebouwen hun prominente positie behouden. Dit is wenselijk vanuit stedenbouwkundig oogpunt. Bebouwing buiten het bouwvlak is ondergeschikt.

6.1.2.3 Bestemming 'Verkeer'

De bestemming 'Verkeer' wordt opgenomen voor wegen, straten en paden, voet- en rijwielpaden. Daarnaast zijn parkeer-, groen- en speelvoorzieningen mogelijk. Evenals waterhuishoudkundige doeleinden en bermen.

6.1.2.4 Bestemming 'Wonen-1'

De bestemming 'Wonen-1' wordt opgenomen voor het woonperceel (met eventuele uitbreidingsmogelijkheden van het hoofdgebouw en aan- en uitbouwen). Het gedeelte van het perceel tussen de woning en de weg krijgt de bestemming 'Tuin'.

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, overkappingen en overige bijgebouwen is een regeling opgenomen waarbij de omvang van het bouwwerk is gekoppeld aan de omvang van het perceel. De oppervlakte van aan- en uitbouwen en overige bijgebouwen wordt berekend per bouwperceel. In principe mag de totale oppervlakte van aan- en uitbouwen en overige bijgebouwen niet meer bedragen dan 20% van het bouwperceel. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bebouwingspercentage en toestaan dat de totale oppervlakte van aan- en uitbouwen en overige bijgebouwen maximaal 30% bedraagt. Voor de goede orde: de bepaling waarin de maximale oppervlakte van bijgebouwen / aan- en uitbouwen is genoemd, geldt onverminderd.

De totale oppervlakte van bijgebouwen mag niet meer dan 60 m2 bedragen. De totale oppervlakte van aan- en uitbouwen mag niet meer dan de helft van de oppervlakte van het bouwvlak bedragen.

Omdat aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden (bedrijfs-)activiteiten zowel in de woning als in de aan- en uitbouwen onder voorwaarden zijn toegestaan, is gekozen voor een algemene gebruiksbepaling in een apart artikel. In de specifieke gebruiksregels staat dat er geen detailhandel mag plaatsvinden. Internetwinkels zonder fysieke bezoekmogelijkheid beschouwt de raad niet als detailhandel. Dergelijke internetwinkels zijn wel toelaatbaar onder de daar genoemde voorwaarden. Het gaat om internetwinkels waarbij de klant op geen enkele manier fysiek in contact staat met de internetwinkel. Alle klantcontacten en verzending van goederen gebeurt uitsluitend digitaal of per post. Van enige consument aantrekkende werking is geen sprake. Deze internetwinkels passen als ondergeschikte functie in de woonbestemming. Als de opslag, logistiek en/of administratie de hoofdfunctie is, is een bestemming als bedrijf of kantoor van toepassing.

6.1.3 Algemene regels
6.1.3.1 Anti-dubbeltelregel

Het doel van de anti-dubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

6.1.3.2 Algemene gebruiksregels

In artikel 3.1, eerste lid van de Wro is vastgelegd dat de gemeenteraad de bestemming van de in het bestemmingsplan begrepen grond aanwijst en met het oog op de bestemming regels geeft. De regels kunnen strekken ten behoeve van de uitvoerbaarheid van in het plan opgenomen bestemmingen, met dien verstande dat deze regels ten aanzien van woningbouwcategorieën uitsluitend betrekking hebben op percentages gerelateerd aan het plangebied. Op basis van de genoemde bepaling is in de regels opgenomen welk aandeel van het totale aantal woningen in het plangebied sociale huurwoningen, sociale koopwoningen dan wel door particulier opdrachtgeverschap te verwezenlijken woningen dient te zijn.

6.1.3.3 Algemene afwijkingsregels

Er is een algemene afwijkingsregel opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.

Het is niet de bedoeling dat deze algemene bevoegdheid wordt toegepast in combinatie met het afwijken zoals dat bij een specifieke bestemming is genoemd. Met andere woorden: cumulatie van deze bevoegdheden is uitgesloten. Een voorbeeld: de maximale bouwhoogte voor een woning is 12 meter. Bij de bestemming 'Wonen-1' is de bevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels en die bouwhoogte te vergroten met maximaal 3 meter. Het is niet de bedoeling dat dan nog eens toepassing wordt gegeven aan de algemene afwijkingsbevoegdheid met een vergroting van nog eens 10% tot gevolg.

6.1.3.4 Algemene wijzigingsregels

In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven. De bevoegdheid is bedoeld voor aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein.

6.1.3.5 Algemene procedureregels

Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.

Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 "Algemene regels" van dit bestemmingsplan.

6.1.4 Overgangs- en slotregels
6.1.4.1 Overgangsregels

Onderscheid is gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. De overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken gelden vanaf terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan, de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik vanaf het van kracht worden (inwerkingtreding) van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties.

De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

6.1.4.2 Slotregel

Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.

6.2 Handhaving

De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:

  • de regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving;
  • handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren;
  • niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

In 2007 heeft de gemeente de Nota handhaving ruimtelijke en bouwregelgeving gemeente Barneveld opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren (repressieve handhaving).

Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.

Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:

  • de regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels;
  • het afwijkingenbeleid.

In dit bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.

Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.

Hoofdstuk 7 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

7.1 Grondexploitatie

Doordat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is, behoeft de raad op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro in dit geval geen exploitatieplan vast te stellen. Met bouwonderneming Van de Kolk is een koopovereenkomst voor de grond gesloten waarin is opgenomen welke woningbouwcategorieen en prijzen van toepassing zijn. Over de kosten voor aanleg, beheer en onderhoud zijn afspraken gemaakt in de koopovereenkomst. Hierdoor behoeft de raad op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro in dit geval geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 8 OVERLEG EN MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Conform artikel 1.3.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft het college op 4 juni 2015 in de Barneveldse Krant en langs elektronische weg kennis gegeven van het voornemen om het voorliggende bestemmingsplan voor te bereiden. Aangegeven is verder dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

8.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.


In het kader hiervan wordt het bestemmingsplan voor overleg aan onderstaande instanties toegezonden:

- Waterschap Vallei en Veluwe;

Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang.

Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.

Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen. Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over een voorontwerp betreffende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Nu er sprake is van een gemeentelijk ruimtelijk plan, waarbij er geen nationale rijksbelangen aan de orde zijn en de betrokken rijksdiensten niet als direct belanghebbende zijn aan te merken, behoeft het plan niet voor vooroverleg naar de ILT opgestuurd te worden.

Aangezien er geen sprake is van een provinciaal belang, is er geen vooroverleg gevoerd met de provincie.

8.2 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

In het voorliggende geval is afgezien van het houden van inspraak. In het kader van het terinzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan is op 30 juni 2015 een bewonersavond georganiseerd. Daarnaast zijn er in de aanloop van het ontwerpbestemmingsplan gesprekken gevoerd met het wijkplatform en Plaatselijk Belang.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 19 juni tot en met 30 juli 2015 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn er géén reacties ingediend.