direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wencopperweg III
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0203.1249-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

De gemeente Barneveld is bezig met plannen om de kruising van de Stationsweg/Baron van Nagellstraat met de doorgaande spoorlijn Amersfoort - Apeldoorn veiliger te maken. De wens is hier door middel van een tunnelbak onder het spoor door de veiligheid en doorstroming te verbeteren.

Eén van de onveilige punten bij de huidige spoorwegovergang is de afslag richting de Wencopperweg komende vanaf het bedrijventerrein Harselaar. Hierdoor ontstaan, zeker in drukkere perioden, opstoppingen. Onoplettende automobilisten blokkeren dan ongewild het spoor waardoor gevaarlijke situaties ontstaan.

Het wordt dan ook wenselijk geacht met de afsluiting van deze afslag niet te wachten tot het moment van realisatie van de tunnel maar deze in tijd vooruit te trekken. Hiertoe is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

Daarnaast zijn het woonblok aan de Stationsweg (66-82 en Wencopperweg 4-12) en de twee bedrijfsgebouwen nog niet voorzien van een geactualiseerd planologisch regime. Met dit bestemmingsplan wordt dan ook tevens dit oude bestemmingsplan herzien. Dat wil zeggen dat de in het geldende bestemmingsplan toegekende bestemmingen waar mogelijk worden overgenomen en bestaande bouwwerken in overeenstemming worden gebracht met het huidige gebruik.

De realisatie van de nieuwe ontsluiting is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld waarin tevens de actualisatie van het woonblok en de twee bedrijven wordt meegenomen. Hierbij wordt tevens een kleine strook toegevoegd ten behoeve van parkeren, aan de achterzijde ter compensatie van de verloren gegane gronden welke benodigd zijn voor de ontsluiting.

Voorliggend plan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Begrenzing plangebied

Het plangebied ligt ingeklemd tussen de Wencopperweg aan de noordkant, Stationsweg aan de westtzijde, Barneveldse beek en agrarisch gebied aan de oost- en zuidzijde tegen de kern Harselaar aan.

Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1249-0002_0001.png"

Ligging van het plangebied

2.2 Geldende bestemmingen

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan Stationsweg 1992 en een heel klein gedeelte in bestemmingsplan Buitengebied 1983.

In het bestemmingsplan Stationsweg 1992 hebben de gronden de bestemmingen:

  • Verkeersdoeleinden
  • Tuinen
  • Wonen
  • Groen
  • Bedrijven 2

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1249-0002_0002.png"

Uitsnede bestemmingsplan 'Stationsweg 1992'

In het bestemmingsplan Buitengebied 1983 hebben de gronden de bestemmingen:

  • Agrarisch gebied
  • Weg

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1249-0002_0003.png"

Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied 1983'

De gronden uit buitengebied 1983 zijn door het bestemmingsplan buitengebied 2012 gedeeltelijk opnieuw bestemd waarbij deze gronden de bestemming 'Agrarisch' en 'Verkeer' hebben gekregen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1249-0002_0004.png"

Uitsnede bestemmingplan 'Buitengebied 2012'

Het tracé van de nieuwe ontsluiting is gelegen op gronden waaraan de bestemming 'agrarisch', 'groen' en 'bedrijf' is toegekend. Binnen deze bestemmingen is een weg niet toegestaan.

Daarnaast zal door de toekomstige ligging van de Stationsweg en de aansluiting op de nieuwe ontsluiting een gedeelte aan de voorzijde van het bedrijfsperceel Stationsweg 60 noodzakelijk zijn. Deze ruimte wordt aan de achterzijde gecompenseerd en zal de bedrijfsbestemming krijgen. De toegang tot de beide bedrijfsgebouwen blijven overigens in tact. Ook de compensatie past niet binnen de bepalingen van het bestemmingsplan.

Het overige gedeelte van het plangebied betreft een actualisering van het huidige planologisch regime. Hier worden de oude rechten van het vigerende bestemmingsplan overgenomen.

Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

Hoofdstuk 3 PLANBESCHRIJVING

3.1 Functies

De in dit bestemmingsplan betrokken gronden hebben verschillende functies. Naast de bestaande functies 'wonen' en 'bedrijven' komt er een nieuwe ontsluitingsweg.

3.2 Visie en toekomstige ontwikkelingen

Het plan is gericht op een toekomstige situatie waarin de Baron van Nagellstraat het spoor ondergronds zal kruisen. De visie is hier de veiligheid en doorstroming te verbeteren. Dit zal gebeuren door middel van een tunnelbak onder het spoor door.

Vanwege het veiligheidsaspect wordt de nieuwe ontsluiting van de Wencopperweg op de Stationsweg vooruitlopend op het plan voor de ondertunneling planologisch verankerd. Daarbij wordt het gehele gebiedje tussen de Stationsweg, Wencopperweg en het spoor voorzien van een actueel planologisch regime.

Het plan is daarmee in lijn van verdere toekomstige ontwikkelingen.

Hoofdstuk 4 BELEIDSKADER

Gezien het beheersgerichte karakter van een gedeelte van dit plan (zoals geschetst) in het voorgaande hoofdstuk zal in dit hoofdstuk met name worden ingegaan op de gronden waar de nieuwe ontsluitingsweg komt. De gronden waarvoor alleen actualisering van de bestemmingen 'bedrijf' en 'wonen' plaatsvindt, blijven grotendeels buiten beschouwing.

4.1 Rijk

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Op 13 maart 2012 is de SVIR vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Ruimte. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.

De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder ook de Nota Ruimte en geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Met de SVIR zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. De SVIR geeft invulling aan het streven van het kabinet naar deregulering en decentralisatie van de ruimtelijke ordening. Het Rijk heeft gekozen voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd.

Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De 13 nationale belangen zijn:

  • Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren (nationaal belang 1)
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie (nationaal belang 2)
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen (nationaal belang 3)
  • Efficiënt gebruik van de ondergrond (nationaal belang 4)
  • Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen (nationaal belang 5)
  • Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem (nationaal belang 6)
  • Het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen (nationaal belang 7)
  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s (nationaal belang 8)
  • Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling (nationaal belang 9)
  • Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten (nationaal belang 10)
  • Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten (nationaal belang 11)
  • Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten (nationaal belang 12)
  • Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten (nationaal belang 13)

Doorwerking in plangebied
In dit geval is er geen sprake van één van deze 13 nationale belangen.

4.1.2 Nationaal Waterplan

Eind 2009 is de structuurvisie Nationaal Waterplan (NW) in werking getreden. Het NW is een algemeen plan voor het op nationaal niveau te voeren waterhuishoudkundig beleid. Het NW zet veel van het in de voorgaande nota's waterhuishouding opgenomen beleid voort, zoals het uitgaan van integraal waterbeheer en een watersysteembenadering. Nieuw is dat het NW tevens een structuurvisie is voor de ruimtelijke aspecten. Ook wordt meer nadruk gelegd op een gebiedsgerichte en een klimaatbestendige aanpak.

Met het NW wil het Rijk antwoorden formuleren op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie en economie en investeren in een duurzaam waterbeheer. Dit om ervoor te zorgen dat ook volgende generaties van Nederland als veilig en welvarend waterland genieten. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. Daarnaast levert water een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving en behoud van biodiversiteit.

Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Om dit te bereiken moet water bepalender dan voorheen zijn bij de besluitvorming over grotere opgaven op het terrein van onder andere verstedelijking. De mate waarin water bepalend is bij ruimtelijke ontwikkelingen hangt af van de aard, omvang en urgentie van de wateropgave in relatie tot andere opgaven en kenmerken in dat gebied.

In dit plan is voldoende rekening gehouden met het wateraspect. Dit wordt beschreven in paragraaf 5.15

4.1.3 Crisis- en herstelwet

Op 1 januari 2010 is de Crisis- en herstelwet (Chw) in werking getreden. Deze wet geeft regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten.

Op 25 april 2013 is de Crisis- en herstelwet via een wijzigingswet permanent gemaakt en zijn verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht doorgevoerd (zie kamerstukken 33.135).

De Chw omvat twee categorieën maatregelen:

  • tijdelijke maatregelen voor afgebakende lijsten met projecten en bevoegdheden;
  • wijzigingen van bijzondere wetten.

In Bijlage I van de Chw worden onder meer de volgende ruimtelijke en infrastructurele projecten genoemd, waarop de wet van toepassing is:

  • zeer diverse projecten op het gebied van duurzame energie;
  • gebiedsontwikkeling en werken van lokaal of regionaal belang, onderverdeeld in:
    • 1. een bestemmingsplan voor de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied, of de herstructurering van woon- en werkgebieden;
    • 2. een bestemmingsplan voor de aanleg of wijziging van wegen;
    • 3. projecten ten behoeve van de inpassing in het landschap, natuurontwikkeling of recreatiedoeleinden, waar deze samenhangen met projecten ten aanzien van de in bijlage I bedoelde projecten ten aanzien van wegen.

Doorwerking in plangebied
In dit geval is de Crisis- en herstelwet niet van toepassing. Het betreft weliswaar de aanleg van een weg maar dit betreft geen hoofdweg als bedoeld in artikel 8 van de Tracéwet. Het overige plangebied heeft een conserverend karakter waarvoor de Crisis- en herstelwet ook niet van toepassing is.

4.2 Provincie

4.2.1 Ruimtelijke Verordening Gelderland

Met de verordening stellen Provinciale Staten regels over de inhoud, toelichting of onderbouwing van bestemmingsplannen. Deze regels kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan afstemmen op de in de verordening opgenomen regels. De regels in de ruimtelijke verordening zijn gebaseerd op de provinciale structuurvisie (Streekplan Gelderland 2005 en uitwerkingen en herzieningen).

Deze ruimtelijke verordening is door Provinciale Staten vastgesteld d.d. 15 december 2010. Inmiddels zijn drie herzieningen door Provinciale Staten vastgesteld waarvan alleen de eerste herziening relevant is voor het plangebied. De eerste herziening is bij besluit van 27 juni 2012 door Provinciale Staten vastgesteld. Deze herziene verordening is op 11 juli 2012 in werking getreden. Deze herziening van de verordening is gelet op de overgangsbepaling van artikel 27 voor het bestemmingsplan Harselaar-Zuid Fase 1a het geldend regime. Onder vigeur van de oude ruimtelijke verordening is geconstateerd dat het plan in strijd is met artikel 2 (verstedelijking) en artikel 19 (Ecologische Hoofdstructuur).

Om die reden hebben Gedeputeerde Staten van Gelderland op 1 september 2011 in het kader van Harselaar Zuid reeds een ontheffing verleend (Bijlage 1)

Bij de eerste herziening van 27 juni 2012 hebben Provinciale Staten besloten om de diverse ontheffingsmogelijkheden met het oog op de inwerkingtreding van de Wet van 21 juni 2012 tot wijziging van de Wet ruimtelijke ordening en enige andere wetten (Staatsblad 2012, 306) in de ruimtelijke verordening te laten vervallen. De afwegingskaders van de diverse bepalingen zijn daarop aangepast. Het is aan de gemeenteraad overgelaten om aan te geven hoe het bestemmingsplan zich tot de ruimtelijke verordening verhoudt. Vanwege de eerste herziening van 27 juni 2012 komt aan de eerder verleende ontheffing van Gedeputeerde Staten d.d. 1 september 2011 geen juridische betekenis meer toe. Wel is de motivering uit deze ontheffing nog van materiële betekenis in het licht van de thans geldende ruimtelijke verordening.

Verstedelijking (artikel 2)

In artikel 2 zijn de regels voor verstedelijking opgenomen. Het plangebied is buiten de zoekzone voor wonen en werken uit de Streekplanuitwerking Zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking gesitueerd. Ook ligt het buiten bestaand stedelijk gebied.

Op grond van artikel 2.5 van de verordening kan worden afgeweken van de regels voor nieuwe bebouwing (artikel 2.2) indien in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat sprake is van een ontwikkeling die redelijkerwijs niet kan worden gerealiseerd binnen de in 2.2 genoemde gebieden en indien deze ontwikkeling bijdraagt aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.

Gelet op de motivering uit het ontheffingbesluit van Gedeputeerde Staten van 1 september 2011 wordt geconcludeerd dat met inachtneming van artikel 2.5 kan worden afgeweken van artikel 2.2 van de verordening. Over de afsluiting van de Wencopperweg en de nieuwe ontsluiting is overeenstemming tussen de provincie en de gemeente. Een nieuwe ontsluiting kan niet elders worden gerealiseerd. Dit geldt ook voor de uitbreiding van de parkeergelegenheid aan de achterzijde van het bedrijfsgebouw aan de Stationsweg 60. Het plan wordt om die reden aanvaardbaar geacht. Het plan leidt daarnaast tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Er is een integraal plan opgesteld, waarbij aandacht is voor een landschappelijke inpassing en een goede aansluiting van het bedrijventerrein op de Esvelderbeekzone.

Ecologische Hoofdstructuur (artikel 19)

Voorts is het plangebied gedeeltelijk in de EHS met de functie 'Verbindingszone' gelegen. Ontwikkeling in dit gebied is ingevolge artikel 18.4 van de Ruimtelijke Verordening Gelderland slechts toegestaan, mits in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat:

  • door deze bestemmingsherzieningen en de op basis daarvan mogelijk gemaakte ontwikkelingen wordt bijgedragen aan de realisering van natuurdoelen, waarbij de kernkwaliteiten zowel mogelijk worden ontzien;
  • de ingreep en de realisatie van de natuurdoelen worden gerealiseerd.

Dat aan deze voorwaarden wordt voldaan, wordt uiteengezet in paragraaf 5.12 van deze toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1249-0002_0005.png"

EHS-Verbindingszone

De bestaande woningen en bedrijven worden voornamelijk conserverend bestemd, los van de compensatie die plaats vindt doordat een perceelsgedeelte noodzakelijk is als weggedeelte. Dit is niet in strijd met de verordening.

4.2.2 Structuurvisie Gelderland (voormalig streekplan)

Provinciale staten hebben op 29 juni 2005 het Streekplan Gelderland 2005 vastgesteld. Het streekplan geeft de beleidskaders aan voor de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2015. Het streekplan is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Op de kaart Ruimtelijke structuur van het streekplan, is het plangebied aangewezen als EHS verbindingszone binnen het Groen Blauw Raamwerk als ook Multifunctioneel platteland binnen Multifunctioneel gebied.

EHS

Door de vergroting van natuurgebieden, de ontwikkeling van nieuwe natuurgebieden en de aanleg van ecologische verbindingszones ontstaat het beoogde samenhangende netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurrijke cultuurlandschappen.

Hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurrijke cultuurlandschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere ruimtelijke waarden en kenmerken.

Binnen de EHS geldt de 'nee, tenzij'-benadering. Dit houdt in dat bestemmingswijziging niet mogelijk is als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang.

In paragraaf 4.2.1 Ruimtelijke Verordening Gelderland is hier reeds nader op in gegaan.

Multifunctioneel gebied

Het multifunctionele gebied beslaat het grootste deel van de provincie. Dit gebied omvat de steden, dorpen, buurtschappen buiten de provinciaal ruimtelijke hoofdstructuur, waardevolle landschappen en het multifunctioneel platteland. In het provinciaal planologisch beleid wordt op deze gebieden geen expliciete provinciale sturing gericht.

Het plan zoals nu voor ligt is dan ook niet in strijd met de Structuurvisie.

4.3 Gemeente

4.3.1 Structuurvisie Buitengebied Barneveld

De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld.

De gemeente Barneveld heeft in juni 2009 de Strategische Visie vastgesteld. De Strategische Visie geeft aan welke doelen het gemeentebestuur nastreeft voor de periode tot 2030. Daaraan voorafgaand heeft de raad in januari 2009 de Structuurvisie 2009 vastgesteld waarin de stedelijke ontwikkelingen voor de komende 10 jaar zijn weergegeven. Mede op basis van de Strategische Visie is de Structuurvisie 2009 geactualiseerd door de vaststelling van de Structuurvisie Kernen 2022. De Structuurvisie Buitengebied is het derde en laatste onderdeel van deze beleidstrilogie. In de op 21 september 2011 vastgestelde Structuurvisie Buitengebied wordt specifiek ingegaan op onderwerpen als landbouw, recreatie en landschap in de periode tot 2020. De twee structuurvisies vullen elkaar hierbij inhoudelijk aan. De strategische visie geeft aan wat de overkoepelende doelen zijn.

Met deze Structuurvisie Buitengebied biedt de gemeente Barneveld ruimte voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon - en leefmilieu. Ontwikkelingen in de landbouw en bij recreatieve bedrijven zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap en woon- en leefomgeving. Deze omgevingskwaliteiten zijn ook de belangrijkste vestigingsfactoren voor het buitengebied. Initiatieven beoordeelt de gemeente daarom mede op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon en leefmilieu, verkeer en natuur. Dit moet leiden tot een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat op die manier wordt ingericht is een aangename plek om te werken en te recreëren. De structuurvisie beoogt daarbij ontwikkelingsruimte te bieden aan goede initiatieven en wil een basis zijn voor samenwerking om die te realiseren.

Bovenstaande aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast worden deelgebieden onderscheiden met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie (zie bijlage 8 Structuurvisie). Onderstaand is per deelgebied en zone een ontwikkelingsrichting met kwaliteitsbeeld beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum) eisen zijn kaderstellend voor het Bestemmingsplan

Stedelijke zone

Het concentratiebeleid voor woningbouw, ontwikkeling van bedrijventerreinen en voorzieningen in het gebied Barneveld Harselaar Voorthuizen blijft onverkort het uitgangspunt.

Landschappelijke bufferzones

De landschappelijke bufferzones houden in beginsel hun bestaande functies, maar het beleid richt zich op meer dan het handhaven van de bestaande (agrarische) situatie. Actief beleid is nodig om ongewenste ontwikkelingen tegen te gaan. Voor delen van de bufferzones zijn daarvoor (deel)gebiedsvisies opgesteld die leidend zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen.

De Esvelderbeekzone ten westen van de Stationsweg is aangeduid als deze landschappelijke buffer welke uitloopt in oostelijke richting ten zuiden van onderhavig plangebied. Deze zone zal conform de structuurvisie gebruikt worden voor waterberging, landschap en recreatie. Dit zoals ook in het inrichtingsplan beekzone (zoals opgesteld voor Harselaar-Zuid en toegevoegd als Bijlage 2 Inrichtingsplan beekzone, Harselaar-Zuid Barneveld) is opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1249-0002_0006.png"

Uitsnede uit Inrichtingsplan beekzone, Harselaar-Zuid Barneveld

Daarnaast worden de bestaande woningen en bedrijven voornamelijk conserverend bestemd. Dit is niet in strijd met de structuurvisie buitengebied. Ook het verder gedeelte van het plan sluit aan bij het gestelde in de Structuurvisie Buitengebied 2011.

4.3.2 Structuurvisie Kernen Barneveld 2022

Structuurvisie Kernen Barneveld 2022

De gemeenteraad heeft op 22 november 2011 de "Structuurvisie Kernen Barneveld 2022" vastgesteld. De structuurvisie legt de gemeentelijke visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het eigen grondgebied vast. Het bestemmingsplan zal hier binnen moeten passen. De structuurvisie bevat een uitvoeringsprogramma. Hierin laat de gemeente zien hoe het voorgenomen beleid gerealiseerd zal worden. In de structuurvisie is een groot aantal ruimtelijke projecten opgenomen, waarvoor investeringen in de openbare ruimte noodzakelijk zijn. Ook is er een groot aantal lopende en potentiële bouwmogelijkheden.

Op de kaart behorende bij de structuurvisie ligt de planlocatie in een gebied dat is aangeduid als zoekgebied voor bedrijven waarbij tevens (ten zuiden van de beek) schematisch een recreatief fietspad globaal is weergegeven. Ook is in het plangebied een mogelijk wegtracé aangegeven.

Het ingekomen verzoek is voor wat betreft de ontwikkeling in overeenstemming met deze structuurvisie. Voor wat betreft het conserverende gedeelte is het ook niet in strijd met de ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1249-0002_0007.png"

Uitsnede Structuurvisie Kernen Barneveld 2022 en legenda

Hoofdstuk 5 RANDVOORWAARDEN

5.1 Bodem

In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.

Beoordeling van de milieuhygienische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP).

Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald en voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.

Op basis daarvan zijn er voor onderhavige locatie geen risico's te verwachten voor de beoogde bestemming en het gebruik.

NGE

Het gebied is verdacht gebied voor wat betreft niet gesprongen explosieven (NGE).

Er is nog geen risicokaart beschikbaar voor niet gesprongen explosieven. Omdat de strook grond achter de huizen onbewerkt lijkt te zijn is deze, gezien de ligging dichtbij het spoor, wel als verdacht voor NGE te beschouwen. Er zijn bij ons geen gegevens bekend over eventueel reeds uitgevoerde onderzoeken naar het voorkomen van NGE of het eventueel bewerken van de grond. Voorafgaand aan grondroerende werkzaamheden zal hiernaar onderzoek gedaan worden, eventueel gevolgd door detectie-onderzoek. De eventuele aanwezigheid van explosieven is geen belemmering voor de uitvoering van het plan omdat er voor de aanleg geïnventariseerd zal worden en waar nodig zullen explosieven geruimd worden.

5.2 Cultuurhistorie

Sinds januari 2012 hebben gemeenten op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de opdracht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is gaat het dus ook gelden voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie. Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Archeologie middelmatige verwachting

De locatie ligt in een zone met een middelhoge archeologische verwachting. Conform het gemeentelijk archeologische beleid geldt hier een ondergrens van 1000 m². Op basis van nieuwe inzichten en uitgevoerd onderzoek kan hiervan echter worden afgeweken.

Volgens de bodemkaart betreft het hier een veldpodzol (gwt V/VI) en een vaaggrond in samenhang met het beekdal. In het laatste geval gaat het waarschijnlijk om beekafzettingen. Op de geomorfologische kaart is het gebied niet gekarteerd vanwege de ligging in de bebouwde kom. Het AHN laat echter zien dat behalve een hoger deel onder de huidige bebouwing, die samenhangt met het bouwrijp maken van het gebied, er sprake is van een laagte.

Het historisch grondgebruik laat zien dat er sprake is van een heide in de noordelijke helft die pas rond 1900 is ontgonnen. Dit is in het algemeen een teken dat het gebied niet geschikt was voor landbouw.

Er is bovendien geen sprake van historische bebouwing.

Op basis van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het plangebied te nat is geweest voor bewoning gedurende de late prehistorie tot en met de vroege middeleeuwen. Het ontbreken van een gradiënt en de laag gelegen landschappelijke situatie betekent ook dat de kans op het aantreffen van archeologische resten uit de vroege prehistorie laag is. Er zijn geen aanwijzingen voor historische erven of andere relevante infrastructuur in het plangebied.

Conclusie

Verder archeologisch onderzoek heeft geen toegevoegde waarde en door de uitvoering van de plannen wordt het archeologisch belang niet onevenredig geschaad. Indien bij de werkzaamheden vondsten (scherven, vuursteen, metaal, oude funderingen, opvallende donkere verkleuringen in het gele zand etc.) worden aangetroffen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze van archeologische betekenis zijn, dient hiervan onmiddellijk melding te worden gemaakt (art. 53 Monumentenwet).

5.2.2 Historische (steden)bouwkundige waarden

Bij historische (steden)bouwkundige waarden gaat het om gebouwde elementen met bijzondere betekenis, zoals molens, bruggen, kastelen of hele dorpen en binnensteden. Deze komen in het plangebied niet voor. Ook zijn er rond het plangebied geen monumenten aanwezig.

5.2.3 Historisch-geografische waarden

Historisch-geografische waarden verwijzen naar de ontstaanswijze en bijzondere plekken van onze cultuurlandschappen, zoals polders, kavelstructuren, terpen en het landschap van de Nieuwe Hollandse Waterlinie.

In of in de nabijheid van het plangebied zijn geen historisch-geografische waarden aanwezig.

5.3 Ecologie

De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.

5.3.1 Natuurbeschermingswet 1998

De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet 1998 bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden.

Het plangebied ligt niet in (de nabijheid van) een Natura 2000-gebied.

5.3.2 Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden én daarbuiten. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet. Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, is een natuurtoets uitgevoerd. Deze is toegevoegd in de bijlage 3 van deze toelichting (Quickscan flora en fauna, Eelerwoude, 19 mei 2014).

In de natuurtoets is gekeken naar Planten, zoogdieren, vogels, amfibieën, reptielen, vissen en beschermde soorten ongewervelden.

Met de voorgenomen werkzaamheden worden geen negatieve effecten op beschermde flora, grondgebonden zoogdieren, vogels, amfibieën, vissen en ongewervelden verwacht. Nader onderzoek of een ontheffing Flora- en faunawet is niet noodzakelijk.

Voor wat betreft de reptielen zijn in de omgeving van het plangebied waarnemingen bekend van de levendbarende hagedis (waarneming.nl). Tijdens het veldbezoek is de soort niet waargenomen. Levendbarende hagedis leeft bij voorkeur op enigszins vochtige heide of heide met vennen en in structuurrijke weg- en spoorbermen en ruigten (bron: Ravon). Met name het terrein tussen station Barneveld noord en het Roekenbos is zeer geschikt als leefgebied voor de levendbarende hagedis. Omdat de soort ook gebruik maakt van wegbermen is het mogelijk dat de soort verspreid over het plangebied voorkomt. Het plangebied Wencopperweg III wordt door een weg, woningen en bedrijven gescheiden van dit mogelijke leefgebied. Nader onderzoek in het kader van de Flora- en faunawet is niet noodzakelijk. Overigens zal onderzoek in het kader van de ondertunneling wel plaatsvinden nabij het Roekenbos.

Op basis van deze quickscan wordt wel nader onderzoek naar vleermuizen geadviseerd. Nader onderzoek dient uit te wijzen of verblijfplaatsen aanwezig zijn. Dit onderzoek is noodzakelijk alvorens bomen gerooid kunnen worden. Het onderzoek zal plaats vinden volgens het landelijk geldende vleermuisprotocol.

Afhankelijk van wat wordt aangetroffen bij het nader onderzoek kan dit consequenties hebben voor de planning en wijze van de uitvoering van werkzaamheden. Daarnaast kunnen zogenaamde compenserende en mitigerende maatregelen nodig zijn.

Conclusie aanvullend onderzoek vleermuizen

Zoals gesteld is er een nader onderzoek uitgevoerd naar vleermuizen. Dit onderzoek toont aan dat er geen vaste verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn in het plangebied.

Langs de Wencopperweg is een vliegroute van enkele gewone dwergvleermuizen aanwezig. Deze structuur blijft bij de geplande ruimtelijke ontwikkeling intact. Bij de bouw zal lichtverstoring door bijvoorbeeld bouwverlichting op de Wencopperweg voorkomen worden waardoor negatieve effecten op vleermuizen kunnen worden uitgesloten. Zie ook Bijlage 4.

5.3.3 Ecologische hoofdstructuur

De natuur in Nederland is behoorlijk versnipperd. Om daar verandering in aan te brengen, leggen het Rijk en de provincies sinds 1990 een samenhangend netwerk van grote en kleine natuurgebieden en natuurrijke cultuurlandschappen aan: de ecologische hoofdstructuur (EHS).

Het doel van de ecologische hoofdstructuur is om te komen tot duurzame populaties van kwetsbare planten en diersoorten. Om de planten- en diersoorten gezond en veerkrachtig te houden, moeten ze in verschillende leefgebieden kunnen voorkomen. Dit is belangrijk voor de voortplanting; het bevordert de genetische variatie binnen een soort. Soorten hebben zo meer overlevingskansen en meer uitwisselingsmogelijkheden.

De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de ecologische hoofdstructuur is geregeld in het Streekplan Gelderland. De begrenzing van de EHS is op 1 juli 2009 door Provinciale Staten gewijzigd. Binnen de ecologische hoofdstructuur geldt de 'nee, tenzij'-benadering. Dit houdt in dat bestemmingswijziging niet mogelijk is, als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied worden aangetast. Afwijken van deze regel is alleen mogelijk als het maatschappelijk belang groot is en er geen reële alternatieven zijn.

Toch zijn er in de verschillende onderdelen van de EHS nog wel ontwikkelingen mogelijk. Zo ook in de EHS-verbindingszone, op plaatsen waarvoor geen specifieke natuurdoelen zijn. Deze ontwikkelingen moeten dan wel de kernkwaliteiten van de EHS versterken en bijdragen aan het realiseren van de EHS.

De met het bestemmingsplan Wencopperweg III mogelijk gemaakte ontsluiting en veranderde ligging van de bedrijfskavel aan de Stationsweg 60 (en het beheersgericht bestemmen van de rest van het plangebied) zullen geen significant negatieve effecten hebben op de wezenlijke kenmerken en waarden van dit gebied.

De aanwezige bomen in het plangebied zijn geïnventariseerd en zullen ten behoeve van de weg gekapt worden. Zie hiervoor ook 5.12.

Daarnaast is het plan in overeenstemming met het inrichtingsplan beekzone zoals opgesteld voor Harselaar-Zuid.(Bijlage 2 Inrichtingsplan beekzone, Harselaar-Zuid Barneveld) en in overeenstemming met de verleende ontheffing van de Ruimtelijke Verordening Gelderland

.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1249-0002_0008.png"

Afstand tot ecologische hoofdstructuur

Op bovenstaande afbeelding is te zien dat de afstand tussen het plangebied en de EHS-natuur circa 150 meter bedraagt.

Een significante aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken van het EHS is niet toegestaan tenzij:

  • 1.
    -er sprake is van redenen van groot openbaar belang;
    -er geen alternatieven zijn;
    -de resterende schade (na mitigatie) wordt gecompenseerd.


Voor relatief kleinschalige ontwikkelingen is een ontheffing van dit verbod mogelijk, mits
wordt aangetoond en verzekerd dat deze wijziging:


  • -De wezenlijke kenmerken en waarden slechts in beperkte mate aantast.
    -De kwaliteit en kwantiteit van de EHS op het betreffende gebiedsniveau tenminste behoudt.
    -Plaatsvindt na een zorgvuldige afweging van alternatieve locaties
    -Maatregelen bevat die resulteren in een goede landschappelijke en natuurlijke inpassing.

Het plan wordt gezien als een kleinschalige ontwikkeling in de EHS.

Bij aanleg van de nieuwe ontsluiting ontstaat er aantasting van de natuurwaarden. Om inzichtelijk te krijgen welke gevolgen dit zal hebben op de EHS is nader onderzoek uitgevoerd voor een effectenbeoordeling m.b.t. de EHS. Bij de effectenbeoordeling bepaald of er sprake is van een significant negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS.

Hiertoe is een nader onderzoek uitgevoerd door bureau Eelerwoude (Bijlage 5). Dit onderzoek geeft inzicht in de effecten op de kenmerken en waarden van de EHS door het pakket van voorgenomen ingrepen in het gebied. De omlegging van de Wencopperweg is hier maar een klein onderdeel van.

Voor wat betreft onderhavig plan kan gesteld worden dat er sprake is van oppervlakteverlies, versnippering en verstoring. Ook kan er sprake zijn van verontreiniging van het oppervlaktewater van de Esvelderbeek.

Met de beoordeling van effecten op de Ecologische Hoofdstructuur is het van belang dat er wordt gestreefd naar het voorkomen of beperken van negatieve effecten. Effecten die niet of slechts gedeeltelijk gemitigeerd kunnen worden, dienen te worden gecompenseerd.

Mitigerende maatregelen

Het plan voor de omlegging van de Wencopperweg is een onderdeel van een groter geheel, namelijk de aanleg van een tunnel onder het spoor door. Mitigerende maatregelen moeten dan ook in dat licht worden gezien.

Beperken versnippering

De verbindingszone voor vissen en kleine grondgebonden dieren zal worden hersteld door het vervangen van de huidige duiker onder de Stationsweg door een faunapassage. Dit conform het inrichtingsplan Harselaar-Zuid(zie Bijlage 2).

  • De brug overspant een natte zone, oeverzone en droge zone;
  • De droge zone bedraagt minimaal 0,5 meter aan beide zijden van de brug;
  • Onder de brug is voldoende lichtval om plantengroei mogelijk te maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1249-0002_0009.png"

Dwarsdoorsnede van een geschikte faunapassage.

Aanleg kleine ecologische stapstenen

Langs de Esvelderbeek bevindt zich plaatselijk ruimte voor het inrichten van oeverhoekjes. Deze worden ingericht als stapsteen voor kleine grondgebonden zoogdieren, zoals hagedissen en salamanders.

Beperken van optische verstoring

De uitstraling van de weg in oostelijke richting (licht-, geluids- en optische verstoring) kan worden beperkt dor een goede landschappelijke inpassing. In de huidige situatie is al een houtsingel aanwezig ten oosten van het nieuwe wegtracé. Als maatregel kan deze singel verbreed worden of kan ter hoogte van de Esvelderbeek beplanting worden aangelegd in de bocht van de weg.

Beperken van lichtverstoring 

Langs het nieuwe wegtracé is een toename van lichtverstoring onwenselijk. Door de lichtverstoring te beperken zal de verbindingszone in de toekomst functioneel worden voor nachtactieve soorten zoals vleermuizen.

Compensatie

Door de geplande ontwikkeling verdwijnt circa 400 m2 bossage ten oosten van de Stationsweg. De boswet is hier niet van toepassing omdat deze pas van toepassing is bij de kap van (delen van) boseenheden groter dan 1.000 m2 of laanbeplantingen vanaf 20 bomen. Vanuit het EHS-compensatiebeleid gelden wel compensatierichtlijnen.

Daarbij geldt normaliter een compensatietoeslag van 2/3 (0,667) vanwege de leeftijd en ontwikkeltijd van de bestaande houtopstanden. De oppervlakte daadwerkelijk te verwijderen bos dient als bos terug gebracht te worden. De compensatietoeslag kan ook in de vorm van andere natuurtypes worden gerealiseerd.

Te compenseren bos (m2)   Te compenseren bos of natuur (m2) (= 2/ 3 compensatietoeslag)   Totale compensatieopgave (m2)  
400   267   667  

De compensatieopgave wordt in principe zodanig ingevuld dat deze bijdraagt aan het functioneren van de ecologische verbindingszone. Getracht wordt om met de compensatieopgave meerdere doelen te realiseren. Hierbij wordt gedacht aan hydrologische, landschappelijke of recreatieve doelen.

Zie hiervoor ook de relevante passages uit Bijlage 5.

Vanwege de kleinschaligheid heeft de provincie aangegeven dat de kap via de APV geregeld kan worden. De compensatie is dan ook niet verplicht vanuit de boswet. Wij hanteren vanwege een goede ruimtelijke ordening en het EHS-compensatiebeleid wel deze richtlijnen voor compensatie en zullen voorzien in een compensatie zoals hierboven aangegeven.

Door zowel de mitigerende maatregelen als ook de compensatie zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van dit plan.

5.4 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. De risico's moeten aanvaardbaar zijn. Met het oog daarop heeft de rijksoverheid risiconormen vastgesteld waarmee bedrijven, wegbeheerders en vervoerders, maar ook gemeenten en provincies, rekening dienen te houden. Voor situaties waarbij het ontwikkelingsgebied binnen het invloedsgebied van een risicobron ligt, moet het resultaat van een risicoanalyse getoetst worden aan de gestelde risiconormen.

In onderhavig bestemmingsplan betreft het de aanleg van een weggedeelte (nieuwe ontsluiting) en daarbij de compensatie van de gronden van het bedrijf Stationsweg 60 aan de achterzijde, alsmede het beheersgericht bestemmen van de twee bedrijven en de wooncluster aan de Stationsweg.

Over het spoor Amersfoort - Apeldoorn vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats, door realisatie van de nieuwe ontsluiting neemt de kans op een ongeval af. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor voorliggend plan.

5.5 Geluid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in het bestemmingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen, moet worden nagegaan of voor deze gronden een geluidszone van kracht is. Alle wegen met uitzondering van 30km/h zones en woonerven hebben een zone. De zonebreedte is afhankelijk van de situatie binnen- of buitenstedelijk en het aantal rijstroken. Wencopperweg betreft o.a. de aanleg van een nieuwe ontsluitingsweg. Binnen een zone moet akoestisch onderzoek worden verricht, waaruit blijkt of aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan. Als deze wordt overschreden kan onder bepaalde voorwaarden - onder andere uit het gemeentelijk geluidbeleid - een hogere waarde / hogere waarden worden vastgesteld. Overigens wordt aan de voorkeursgrenswaarde voldaan en is het geluidbeleid dan ook niet relevant.

Uit de resultaten van het onderzoek welke is toegevoegd in Bijlage 6 van deze toelichting (Akoestisch onderzoek Wencopperweg III, Arcadis, mei 2014) blijkt dat de geluidsbelasting afkomstig van het nieuw aan te leggen gedeelte van de Wencopperweg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschrijdt bij de dichtst op de weg liggende geluidgevoelige bestemmingen. De geluidsbelasting bedraagt maximaal 46 dB. Het equivalente geluidsniveau in de dagperiode voor de twee kantoorgebouwen bedraagt maximaal 43 dB. Kantoorgebouwen zijn echter geen geluidgevoelige bestemmingen. Omdat de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden zijn de effecten en toepasbaarheid van maatregelen ook niet onderzocht.

Vanuit het aspect geluid zijn er dus geen belemmeringen/bezwaren voor vaststelling van het bestemmingsplan Wencopperweg III.

5.6 Geur

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.

Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.

Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.

Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

In het plan Wencopperweg III betreft het een veranderde wegstructuur, veranderde ligging van een bedrijfskavel en actualisering van het huidige planologische regime. Agrarische geurhinder is niet van belang.

5.7 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.


De 'stappen van de ladder' worden is artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

  • 1. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
  • 2. kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).


Het plan betreft de aanleg van een weg, compensatie van een bedrijfskavel aan de Stationsweg 60 en actualisering van huidig planologisch regime van de woon en bedrijfscluster. Met name de aanleg van de weg betreft een stedelijke voorziening waarmee het plan een stedelijke ontwikkeling betreft.

Daarna is de stap gezet of het plan voorziet in een actuele regionale behoefte. De regio kan in dit geval heel 'eng' gedefinieerd worden en betreft de wooncluster aan de Stationsweg. Gezien het aspect veiligheid is het zeer wenselijk de bestaande afslag Wencopperweg af te sluiten en hier een nieuwe ontsluiting voor te realiseren. Hiertoe is de enige mogelijkheid, deze ontsluiting te situeren tegenover de bestaande afslag Binnenveld, ten zuiden van het perceel Stationsweg 60. Op deze wijze ontstaat een passende ontsluiting voor zowel de bebouwingscluster aan de Stationsweg als ook voor ander vervoer in oostelijke richting.

Geconcludeerd wordt dat in onderhavige situatie sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling.

5.8 Leidingen

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.

5.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht. Zie ook Bijlage 7 Memo luchtkwaliteit, Arcadis, mei 2014.

5.10 Milieueffectrapportage

Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r. -procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.

De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.

Er zijn twee sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:

  • 1. Plan- en/of besluit m.e.r.-plicht: als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit milieueffectrapportage;
  • 2. plan-m.e.r.-plicht: als voor het plan een zogeheten passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 gemaakt moet worden. Dat is het geval als het plan significante negatieve gevolgen kan hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied.

De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-( beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.

Voor de vraag of een bestemmingplan besluit m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een bestemmingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het bestemmingsplan in kolom 4 wordt genoemd.

Als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, geldt dat moet worden beoordeeld of een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Als dat het geval is, geldt alsnog een m.e.r.-plicht.

Voor de vraag of een bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.

Als een bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat bestemmingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.

In dit geval is de activiteit niet m.e.r.-plichtig want er is voor het plan geen passende beoordeling nodig en de activiteit komt niet voor op de lijst in onderdeel C of D van het Besluit milieueffectrapportage.

5.11 Milieuzonering

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.

Voor de aanleg van wegen behoeft geen beoordeling op grond van het begrip milieuzonering plaats te vinden.

Verder is het zo, dat het overige plangebied waar zich bedrijven en woningen bevinden consoliderend wordt bestemd. De compensatie van het bedrijfskavels ten behoeve van met name parkeren komt niet dichter bij de bestaande woningen waarmee dit geen belemmering is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1249-0002_0010.png"

Luchtfoto afstand bedrijven tot woningen

5.12 Natuur en landschap

Het voorgestelde tracé heeft consequenties voor een aantal elementen bij de Esvelderbeek en de aansluiting op de Wencopperweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1249-0002_0011.png"

Positie te kappen elementen gezien in zuidelijke richting

Nabij de kruising met de Stationsweg staat een landschappelijke beplanting, een beplanting die i.c.m. de Esvelderbeek zeer waardevol is. De realisatie van de ontsluitingsweg is afgestemd op het eerder door Bosch Slabbers landschapsarchitecten uitgewerkt plan 'Esvelderbeek, inrichtingsplan beekzone, Harselaar-Zuid Barneveld' (zie Bijlage 2).

Voor de aanleg van de nieuwe kruising met de Wencopperweg is het nodig een landschappelijk element te doorbreken.

Vanwege de kleinschaligheid is op de verwijdering van het groen de Boswet niet van toepassing. De kap zal geregeld worden via een aanvraag omgevingsvergunning kap op grond van de APV (Algemene Plaatselijke Verordening).

Overigens zijn de bomen die in het kader van dit plan verwijderd zullen worden ingemeten. Deze zullen gekapt worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1249-0002_0012.png"

Te kappen bomen Wencopperweg

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1249-0002_0013.png"

Te kappen bomen Stationsweg

Voor het overige is het mogelijk de ontsluitingsweg te realiseren zonder consequenties voor waardevolle elementen.

5.13 Veiligheid

Om een veilige omgeving te creëren of te behouden zijn er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.


Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.

Situatie

Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.

Bereikbaarheid

Iedere woning moet tot op 40 meter van de hoofdingang te benaderen zijn voor brandweervoertuigen. Gezien de wegenstructuur is er sprake van een doodlopende weg zonder lus aan het einde. Deze weg moet dan een minimale breedte hebben van 5 meter. De bochtenstraal in deze weg moet aan de binnen zijde 5 en aan de buiten zijde 10 meter zijn.

De nieuwe aansluiting van de Wencopperweg op de Stationsweg en de aansluiting van de nieuwe weg op de bestaande Wencopperweg voldoen. Ook de overige weggedeelten voldoen.

Conclusie

Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

5.14 Verkeer

De huidige Wencopperweg, welke nu direct evenwijdig aan het spoor is gelegen zal vanwege het veiligheidsaspect afgesloten worden (Overigens is dit ook in de toekomstige situatie noodzakelijk als het spoor ondertunneld gaat worden en het fysiek onmogelijk gaat worden). De nieuwe aansluiting van de Wencopperweg zal in zuidelijke richting verplaatst worden, net ten zuiden van het pand Stationsweg 60. Dit zoals op onderstaande afbeelding is weergegeven. Op deze manier ontstaat er een toekomstbestendige, veilige aansluiting. Voor fietsers blijft het mogelijk de huidige Wencopperweg langs het spoor in te rijden. Tevens wordt de nieuwe ontsluiting in het begingedeelte, aan de oostzijde voorzien van een fietspad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1249-0002_0014.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1249-0002_0015.png"

Nieuwe ontsluiting en eigendommen

Daarnaast zal een gedeelte van het perceel Stationsweg 60 benodigd zijn om de ontsluiting te realiseren. De zuidelijke punt als ook een aan de voorkant(westelijk) gelegen strook (rood gearceerd op bovenstaande afbeelding rechts) zal geruild kunnen worden met een aan de oost- achterkant gelegen gedeelte. Het parkeren zal dan aan de oost- achterzijde plaats kunnen vinden. Indicatief is dit op onderstaande inrichtingstekening aangegeven. Er zullen 14 parkeerplaatsen vervallen. Hier kunnen 28 nieuwe plekken voor terug komen. Daarnaast zal in de zuidwesthoek een herinrichting wenselijk zijn. Dit is verkeerskundig een goede oplossing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1249-0002_0016.png"

Indicatieve invulling Stationsweg 60

5.15 Water

De planontwikkeling voor aanleg van een weg is getoetst aan het beleid van het Waterschap Vallei en Veluwe met betrekking tot omgang met water in nieuwbouwplannen. Het algemene uitgangspunt is dat met de ontwikkeling geen afwenteling van de waterafvoer op de omgeving (en in de tijd) plaatsvindt. De gemeente sluit met haar beleid hierop aan.

De aanleg van de weg heeft beperkte gevolgen voor de waterhuishouding in het plangebied. Als gevolg van een toename aan verhard oppervlak (wegverharding van maximaal 1.250 m²) treedt er bij neerslag een snellere afstroming van het hemelwater op.

Hemelwater

Het hemelwater dat op de weg valt, mag niet op de gemengde riolering in de Wencopperweg of de Stationsweg worden aangesloten. Het hemelwater zal oppervlakkig af stromen naar een zaksloot (greppel) aan de oostzijde van de weg. De greppel zorgt daarnaast ook voor voldoende ontwatering van de weg. Deze greppel infiltreert in eerste instantie het regenwater in de bodem. Bij hevige neerslag zal het water afvoeren richting de Esvelderbeek.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE ASPECTEN

6.1 Juridische aspecten

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.

De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.

Bevoegdheid

Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.

Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.

Inleidende regels

Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

De omschrijving van het begrip 'bouwperceel' staat in artikel 1. Een voorbeeld van een bouwperceel is een stuk grond waarop een woning staat met een tuin. De bestemmingen 'Wonen-1' en 'Tuin' horen beiden bij het bouwperceel.

Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten. De bepalingen uit hoofdstuk 6.5 van SVBP2012 zijn overgenomen in de standaardregels van gemeente Barneveld.

Bestemmingsregels

Bestemmingen 'Bedrijf'

De bestemming 'Bedrijf' wordt gebruikt in gebieden met een variatie aan functies, bijvoorbeeld het centrum of een woongebied met bedrijven. Binnen deze bestemming zijn bedrijven toegestaan die in de Staat van Bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging bestaan uit de categorieën A en B1. Met een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken voor de vestiging van bedrijven met activiteiten uit categorie C. Bij het bepalen van het bouwvlak is het geldende bestemmingsplan het uitgangspunt. Met een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken voor een beperkte verruiming van de bouwmogelijkheden, met het oog op de levensvatbaarheid van bedrijven.

In twee situaties zijn specifieke bedrijven met een aanduiding op de verbeelding weergegeven. In de eerste situatie is alleen het specifieke bedrijf toegestaan. Hiervoor is gekozen in situaties waarin andere (zwaardere) bedrijven op de locatie niet wenselijk zijn. Bijvoorbeeld bij nutsvoorzieningen en opslag.

In de tweede situatie is een aanduiding op de verbeelding opgenomen voor bestaande zware bedrijven, naast bedrijven uit categorie A of B. Dergelijke zware bedrijven horen in beginsel thuis op een bedrijventerrein en niet in een gebied van functiemenging, laat staan in vrij homogene woonwijken. De regeling laat toe dat na het vertrek van zo'n zwaar bedrijf daarvoor bedrijven met activiteiten uit categorie A dan wel B in de plaats komen. Deze bedrijven zitten vaak al jaren op het perceel. Het is niet wenselijk dat hiervoor alsnog met een omgevingsvergunning wordt afgeweken van de regels.

In verband met de bereikbaarheid van objecten voor de hulpdiensten (met name de brandweer) is bepaald dat de onderlinge afstand van een bedrijfsgebouw tot een zijdelingse perceelsgrens en tussen bedrijfsgebouwen onderling niet minder dan 5 meter mag bedragen (Notitie Proactie Gemeentebrandweer Barneveld).

De maximale hoogte voor overige bouwwerken is drie meter, tenzij op de verbeelding anders is aangegeven. Bij 'Bedrijf' en 'Bedrijventerrein' kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van de bouwregels voor een hoogte van 4 meter.

Bestemming 'Groen'

Het structureel groen krijgt de bestemming 'Groen'. Onder structureel groen worden wijkparken, grotere groenelementen op buurt- of blokniveau, groen om wegen en waterlopen en wadi's verstaan. Binnen deze bestemming zijn ook speelvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen en paden toegestaan. De bestemming 'Groen' wordt alleen toegepast op openbare gronden, niet op particuliere terreinen.

In de omschrijving van de bestemming 'Groen' staat dat de gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen (et cetera) 'met daaraan ondergeschikt parkeervoorzieningen'. Het is de bedoeling van de raad dat een relatief klein gedeelte van de gronden kan worden gebruikt als parkeervoorziening: om en nabij 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak. De raad beschouwt de parkeervoorzieningen dan als ondergeschikt. Die 10% is geen harde norm. De regeling is bewust flexibel geformuleerd. Als de parkeervoorzieningen meer dan de helft van de oppervlakte van het bestemmingsvlak beslaan, dan is in elk geval geen sprake van ondergeschiktheid.

Wanneer sprake is van landschappelijke waarden wordt aan de hand van de geldende bestemming en de eigendomssituatie bepaald welke bestemming wordt toegekend. Bij gemeentelijk eigendom kan het hierbij gaan om diverse bestemmingen, zoals 'Groen' en 'Verkeer' in combinatie met de dubbelbestemming 'Waarde-Landschap. Bij particulier eigendom kan het gaan om de bestemming 'Tuin', met de aanduiding 'groen'.

Het is mogelijk om met een omgevingsvergunning af te wijken van de regels voor de aanleg van in- en uitritten.

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming 'Groen' in 'Tuin' te wijzigen. Deze wijzigingsbevoegdheid kan toegepast worden wanneer de gemeente grond verkoopt aan particulieren ter uitbreiding van tuinen. Daarnaast is er een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om 'Groen' in 'Verkeer' te wijzigen. Dit kan toegepast worden indien de ondertunneling van het spoor Amersfoort -Apeldoorn zal plaatsvinden. Dit om de bereikbaarheid en ontsluiting van de bedrijven daar waarborgen.

Bestemming 'Tuin'

De bestemming 'Tuin' is gelegen bij andere bestemmingen zoals 'Wonen-1' en 'Bedrijf'. De bestemming wordt alleen toegepast op terreinen van particulier eigendom. Dit deel van het perceel mag beperkt bebouwd worden.

De bedrijvenbestemming wordt toegepast bij bedrijven in een woonomgeving. Omdat de woonfunctie dominant is, dienen andere functies hierbij aan te sluiten. Bij bedrijven is, net als bij woningen, sprake van een tuinbestemming tussen het bedrijf en de weg.

In een tuinbestemming mag verharding worden gerealiseerd. Het is ook mogelijk om binnen een tuinbestemming te parkeren.

De grens tussen de bestemming 'Wonen-1' en de bestemming 'Tuin' verspringt. Buiten het bouwvlak is tot 1 meter achter de voorgevelrooilijn geen bebouwing toegestaan. Zo is gewaarborgd dat hoofdgebouwen hun prominente positie behouden. Dit is wenselijk vanuit stedenbouwkundig oogpunt. Bebouwing buiten het bouwvlak is ondergeschikt.

Wanneer de aanduiding 'groen' is aangegeven, is de grond alleen bestemd voor groen. Bouwwerken en verharding zijn niet toegestaan.

Bestemming 'Verkeer'

De bestemming 'Verkeer' wordt opgenomen voor wegen, straten en paden, voet- en rijwielpaden. Daarnaast zijn parkeer-, groen- en speelvoorzieningen mogelijk. Evenals waterhuishoudkundige doeleinden en bermen.

Wanneer de aanduiding 'geluidsscherm' is aangegeven, is de grond tevens bestemd voor geluidsscherm. De maximale bouwhoogte van het geluidsscherm staat op de verbeelding.

Wanneer de aanduiding 'pad' is aangegeven, is de grond alleen voor pad bestemd. Hiermee wordt voorkomen dat auto's gebruik kunnen maken van het pad. Dit is van belang als het fiets- of voetpad twee wijken verbindt.

Wanneer de aanduiding 'spoorweg' is aangegeven, is de grond tevens bestemd voor spoorweg. Hiermee wordt bereikt dat het overige verkeer gebruik kan blijven maken van de gronden, maar dat een spoorweg ook is bestemd.

Bestemming 'Wonen-1'

De bestemming 'Wonen-1' wordt opgenomen voor het woonperceel (met eventuele uitbreidingsmogelijkheden van het hoofdgebouw en aan- en uitbouwen). Het gedeelte van het perceel tussen de woning en de weg krijgt de bestemming 'Tuin'.

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, overkappingen en overige bijgebouwen is een regeling opgenomen waarbij de omvang van het bouwwerk is gekoppeld aan de omvang van het perceel. De oppervlakte van aan- en uitbouwen en overige bijgebouwen wordt berekend per bouwperceel. In principe mag de totale oppervlakte van aan- en uitbouwen en overige bijgebouwen niet meer bedragen dan 20% van het bouwperceel. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bebouwingspercentage en toestaan dat de totale oppervlakte van aan- en uitbouwen en overige bijgebouwen maximaal 30% bedraagt. Voor de goede orde: de bepaling waarin de maximale oppervlakte van bijgebouwen / aan- en uitbouwen is genoemd, geldt onverminderd.

De totale oppervlakte van bijgebouwen mag niet meer dan 60 m² bedragen. De totale oppervlakte van aan- en uitbouwen mag niet meer dan de helft van de oppervlakte van het bouwvlak bedragen.

Omdat aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden (bedrijfs-)activiteiten zowel in de woning als in de aan- en uitbouwen onder voorwaarden zijn toegestaan, is gekozen voor een algemene gebruiksbepaling in een apart artikel. In de specifieke gebruiksregels staat dat er geen detailhandel mag plaatsvinden. Internetwinkels zonder fysieke bezoekmogelijkheid beschouwt de raad niet als detailhandel. Dergelijke internetwinkels zijn wel toelaatbaar onder de daar genoemde voorwaarden. Het gaat om internetwinkels waarbij de klant op geen enkele manier fysiek in contact staat met de internetwinkel. Alle klantcontacten en verzending van goederen gebeurt uitsluitend digitaal of per post. Van enige consument aantrekkende werking is geen sprake. Deze internetwinkels passen als ondergeschikte functie in de woonbestemming. Als de opslag, logistiek en/of administratie de hoofdfunctie is, is een bestemming als bedrijf of kantoor van toepassing.

Bestemming 'Wonen-3'

De bestemming 'Wonen-3' wordt opgenomen voor autoboxen. Wanneer de toegang naar autoboxen op particuliere grond ligt, krijgt dit tevens de bestemming 'Wonen-3'.

Dubbelbestemming 'Waarde – archeologie 1' en 'Waarde – archeologie 2'

In alle gebieden die (nog) niet zijn vrijgegeven na archeologisch onderzoek of waar is besloten tot behoud in situ wordt de dubbelbestemming Waarde – archeologie toegepast. 'Waarde – archeologie 1' wordt toegepast bij een ondergrondse bouwdiepte van 0,3 m:

  • in gebieden met een lage verwachtingswaarde (bij een oppervlakte van meer dan 10.000 m²);
  • in gebieden met een middelmatige verwachtingswaarde (bij een oppervlakte van meer dan 1.000 m²);
  • in gebieden met een hoge verwachtingswaarde (bij een oppervlakte van meer dan 250 m²);
  • in historische kernen (bij een oppervlakte van meer dan 100 m²) en
  • voor niet zichtbare terreinen met archeologische waarde.

Tot slot wordt 'Waarde – archeologie 2' toegepast voor zichtbare terreinen met archeologische waarde bij elke bouwdiepte.

Algemene regels

Anti-dubbeltelbepaling

Het doel van de anti-dubbeltelbepaling is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene aanduidingsregels

De aanduidingen bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend.

Daarnaast is de bouwaanduiding antennemast mogelijk. Nieuwvestiging van antennemasten binnen de bebouwde kom is in principe niet toegestaan. Bij andere bestemmingen zoals bedrijventerreinen, sportparken, grote parkeerplaatsen, benzinestations, nutsvoorzieningen en/of langs grootschalige infrastructuur is dit wel mogelijk. In de regels is een aanduiding opgenomen die bij de betreffende bestemmingen kan worden toegevoegd.

Algemene afwijkingsregels

Er is een algemene afwijkingsregel opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.

Het is niet de bedoeling dat deze algemene bevoegdheid wordt toegepast in combinatie met het afwijken zoals dat bij een specifieke bestemming is genoemd. Met andere woorden: cumulatie van deze bevoegdheden is uitgesloten. Een voorbeeld: de maximale bouwhoogte voor een woning is 12 meter. Bij de bestemming 'Wonen-1' is de bevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels en die bouwhoogte te vergroten met maximaal 3 meter. Het is niet de bedoeling dat dan nog eens toepassing wordt gegeven aan de algemene afwijkingsbevoegdheid met een vergroting van nog eens 10% tot gevolg.

Algemene procedureregels

Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.

Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 "Algemene regels" van dit bestemmingsplan.

Algemene wijzigingsregels

In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.

Overgangs- en slotregels

Overgangsregels

Onderscheid is gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. De overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken gelden vanaf terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan, de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik vanaf het van kracht worden (inwerkingtreding) van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties.

De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Slotregel

Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.

6.2 Handhaving

De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:

  • de regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving;
  • handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren;
  • niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

In 2007 heeft de gemeente de Nota handhaving ruimtelijke en bouwregelgeving gemeente Barneveld opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren (repressieve handhaving).

Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.

Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:

  • de regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels;
  • het afwijkingenbeleid.

In onderhavig bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.

Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.

Hoofdstuk 7 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

7.1 Grondexploitatie

Doordat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is en het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is, behoeft de raad op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro in dit geval geen exploitatieplan vast te stellen.

De kosten worden gedekt uit de exploitatie van het project Harselaartunnel. In het budget voor de Harselaartunnel is een subsidie van het Rijk en provincie opgenomen.

Hoofdstuk 8 OVERLEG EN MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

8.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.


Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang.

Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.

Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen. Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over een voorontwerp betreffende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Nu er sprake is van een gemeentelijk ruimtelijk plan, waarbij er geen nationale rijksbelangen aan de orde zijn en de betrokken rijksdiensten niet als direct belanghebbende zijn aan te merken, behoeft het onderhavige plan niet voor vooroverleg naar de ILT opgestuurd te worden.

In het kader hiervan wordt het bestemmingsplan voor overleg enkel aan onderstaande instanties toegezonden:


- Waterschap

- Provincie Gelderland

8.2 Inspraak


De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

In onderhavig geval is ervoor gekozen geen inspraak te voeren.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 4 juli tot en met 14 augustus 2014 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn 3 reacties ingediend.

Deze reacties hebben geleid tot aanpassing van de toelichting van het plan. In de bijlage bij dit bestemmingsplan is de Nota Zienswijzen bijgevoegd.