direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Baron van Nagellstraat VII
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0203.1171-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

Voor de locatie Baron van Nagellstraat 2, ook wel bekend als 'De Punt', in Voorthuizen is in 2014 een verzoek ingediend om acht appartementen met een ondergrondse parkeergarage (en een carport) en drie vrijstaande woningen (met bergingen) te realiseren.

Er zijn in het verleden voor deze locatie verschillende plannen ontwikkeld. Vanaf 2000 wordt al gezocht naar een goede invulling van de locatie Baron van Nagellstraat 2 in Voorthuizen. Het inpassen van een grootschalige bouwmassa in een kleinschalige omgeving is zeer complex. Er is tot op heden voor geen enkel plan een ruimtelijke procedure gevoerd welke tot een vastgesteld bestemmingsplan heeft geleid. Dit heeft verschillende oorzaken gehad, waaronder dusdanige bouwplannen die niet passend zijn binnen de kleinschalige bebouwing in de directe omgeving.

In 2010 heeft Croonen Adviseurs een notitie "Stedenbouwkundige verkenning locatie De Punt te Voorthuizen" en een beeldkwaliteitsplan, in nauwe samenspraak met de gemeente tot stand gekomen, opgesteld. Eén belangrijk punt betrof de inpassing van de hoofdbouwmassa, waarbij als uitgangspunt gold dat er een maximumhoogte van drie bouwlagen, met eventuele plint voor halfondergronds parkeren mogelijk is, waarbij de kap (vierde bouwlaag) bewoonbaar mag zijn. Dit resulteert in drie volwaardige woonlagen en een bewoonbare kap.

In april 2014 is de locatie Baron van Nagellstraat 2 aangekocht door initiatiefnemer. Dit heeft er in geresulteerd dat er voor de locatie Baron van Nagellstraat een nieuw bouwplan is ontwikkeld, namelijk: de realisatie van acht appartementen met een parkeergarage en carport én drie vrijstaande woningen.

De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld.

Voorliggend plan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1171-0002_0001.png"

Afbeelding: luchtfoto

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Begrenzing plangebied

Het plangebied ligt in de kern Voorthuizen. Het plangebied ligt ingesloten tussen de Hoofdstraat en de Baron van Nagellstraat, kadastraal bekend gemeente Voorthuizen, sectie G, nummers 3061 en 3276. De hoofdwegen Hoofdstraat én de Baron van Nagellstraat vormen de entree tot Voorthuizen. Deze straten komen ter hoogte van het plangebied samen waardoor er als het ware een soort taartpuntvormig plangebied ontstaat. Ter plaatse van het samenkomen van deze wegen ligt er een rotonde. Deze rotonde geeft toegang tot het dorpscentrum.

De Dwarsweg, kadastraal bekend gemeente Voorthuizen, sectie G, nummer 3060, maakt eveneens onderdeel uit van het plangebied. Dit is hieronder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1171-0002_0002.png"

Afbeelding: kadastrale percelen van plangebied

Vanwege het feit dat een gedeelte van het bouwplan gelegen is op gronden van de gemeente (aan de noordwestzijde), is er een grondruil nodig. Het betreft een gedeelte van het kadastrale perceel bekend gemeente Voorthuizen, sectie G, nummer 4537. Zo zijn de uitbouwen van het appartementengebouw aan de Hoofdstraat deels op grond van de gemeente geprojecteerd. Ook is er een voortuin van de grondgebonden woning op de hoek Hoofdstraat/Dwarsweg deels gelegen op grond van de gemeente. Het trottoir behoudt na de grondruil ruim voldoende breedte. Aan de zijde van de Hoofdstraat blijft een trottoir van 1,8 meter breed (exclusief opsluiting) en aan de zijde van de Baron van Nagellstraat bedraagt het trottoir minimaal 1,5 meter (exclusief opsluiting). Daarnaast wordt het fietspad aan de Baron van Nagellstraat gedeeltelijk verlegd, waardoor er aan de zuidoostzijde gronden naar de gemeente toe gaan. Het (voet- en) fietspad blijft openbaar. Dit betreft een gedeelte van het kadastrale perceel bekend gemeente Voorthuizen, sectie G, nummer 4697.

Onderstaande afbeelding geeft de grondruil weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1171-0002_0003.png"

Afbeelding: grondruil

Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het totale plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1171-0002_0004.png"

Afbeelding: totale plangebied

2.2 Geldende bestemmingen

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Voorthuizen" en heeft de bestemmingen 'Horecabebouwing' (artikel 2.11), 'Voor- en zijtuinen' (artikel 3.1), 'Openbaar groen' (artikel 3.5), 'Wegen' en 'Voetpaden' (artikel 3.3).

De gronden met de bestemming 'Horecabebouwing' zijn bestemd voor de bouw van hotels, restaurants, cafés, cafetaria's en pensions met één bijbehorende woning, bijgebouwen en andere bouwwerken (artikel 2.11, eerste lid). De oppervlakte van de bebouwing mag het bebouwingspercentage van 80% niet overschrijden. De goothoogte van gebouwen moet ten minste 6,5 meter en mag niet meer dan 10 meter bedragen. De hoogte van andere bouwwerken mag niet meer dan 4 m bedragen. De binnen de bestemming gelegen, doch niet bebouwde, gronden mogen uitsluitend worden aangelegd en gebruikt als tuinen en parkeerterreinen met de daarbij behorende andere bouwwerken en andere werken, zoals pergola's, tuinmuren, stoepen, paden, terrassen, e.d., met een hoogte van niet meer dan 2,5 meter. Een maximale bouwhoogte is niet opgenomen binnen de bestemming 'Horecabebouwing'.

Realisatie van een appartementengebouw en drie grondgebonden woningen is binnen de geldende bestemmingen niet toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1171-0002_0005.png"

Afbeelding: plankaart behorende bij het bestemmingsplan "Voorthuizen"

In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijking met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

2.3 Ontstaansgeschiedenis

Voorthuizen ontwikkelde zich langs de Hessenweg tussen Amsterdam en Deventer (huidige Hoofdstraat/Apeldoornsestraat). Ter plaatse van de nederzetting kruiste de Hessenweg de Ganzebeek. Tevens vond bebouwing plaats langs de weg van Barneveld naar Putten, tegenwoordig Kerkstraat geheten. Met de bestrating van het wegdek van de oude Hessenweg aan het begin van de negentiende eeuw kreeg de ontwikkeling van Voorthuizen nieuwe impulsen.

In Voorthuizen is het de Hoofdstraat die de ruimtelijke hoofdstructuur kenmerkt, met de dwarsverbinding daarop van de Kerkstraat. Achter de lintbebouwing aan de Hoofdstraat/Apeldoornsestraat en de Kerkstraat zijn door de jaren heen clusters van vrijstaande woningen gebouwd. In de jaren '50-'60 zijn, ten oosten van de kern, de eerste uitbreidingswijken van Voorthuizen gerealiseerd. In de jaren '70-'80 zijn twee uitbreidingswijken in het noordwesten (Schilderswijk) en zuidwesten (Componistenwijk) en één inbreidingslocatie in het westen van Voorthuizen gerealiseerd. Vervolgens heeft uitbreiding plaats gevonden in de jaren '90-'00 in het westen en ten zuiden van het centrum. De dynamische ontwikkeling van Voorthuizen heeft weinig monumentale gebouwen achtergelaten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1171-0002_0006.png"

2.4 Ruimtelijke structuur

Voorthuizen is te typeren als een straatdorp: een langgerekte structuur, waarbij alle belangrijke voorzieningen zich aan of in de nabijheid van de twee doorgaande wegen bevinden (Hoofdstraat / Apeldoornsestraat en Baron van Nagellstraat / Rembrandtstraat / Rubensstraat).

Naast de twee doorgaande wegen zijn in de loop der jaren kleinere uitvalswegen ontstaan. Hierbij valt te denken aan de Molenmakerslaan, Wikselaarseweg en Noordersingel. Ook langs deze wegen zijn vrijstaande woningen gebouwd. De vrijstaande woningen in Voorthuizen hebben ruime voortuinen. Dit levert een groen straatbeeld op.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1171-0002_0007.png"

Afbeelding ruimtelijke structuur

Ligging plangebied in omgeving

Het deel rond het plangebied langs de Baron van Nagellstraat bestaat uit hoofdzakelijk vrijstaande woningen in het groen én gestapelde woningen voor ouderen ten noordwesten van het plangebied.

Aan de oostzijde van het plangebied is Huize Erica, een gemeentelijk monument, aan de Hoofdstraat 134 gelegen (op onderstaande foto, links afgebeeld).

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1171-0002_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1171-0002_0009.png"

Afbeelding: omliggende woonbebouwing

Het plangebied zelf ligt ingesloten tussen de Hoofdstraat en de Baron van Nagellstraat. Deze wegen vormen samen de entree tot het centrum en komen ter hoogte van deze locatie samen.

Qua verkeersfunctie zijn de Hoofdstraat en de Baron van Nagellstraat min of meer gelijkwaardig. In ruimtelijk opzicht verschillen de straten wel. Het profiel van de Hoofdstraat heeft een breed, formeel karakter. Zo zijn daar parallelwegen gelegen, welke ontbreken aan de Baron van Nagellstraat. Het profiel van de Baron van Nagellstraat is smaller en groener met een stevige bomenstructuur. Ter hoogte van het plangebied wordt de Baron van Nagellstraat begeleid door vrijstaande woonbebouwing in het groen. Aan de Hoofdstraat bevindt zich een complex met seniorenappartementen op afstand van de straat. Deze verschillen leiden er toe dat de Hoofdstraat in hiërarchie iets boven de Baron van Nagellstraat staat.

Bebouwing

In de kern Voorthuizen is de kerk aan de Hoofdstraat het hoogste gebouw. Er zijn geen gebouwen in het dorp die in hun proportionering de concurrentie met de kerk aangaan.

De hoogste bebouwing in het dorp bevindt zich in het dorpscentrum. Deze bebouwing heeft drie bouwlagen met een kap. Met deze bebouwingshoogte blijft een duidelijk onderscheid tussen de kerk en andere bebouwing aanwezig. De bebouwing langs de Hoofdstraat bestaat uit voornamelijk woonbebouwing in één of twee lagen met kap. Tegenover het plangebied bevindt zich een complex met seniorenwoningen. Ook dit bestaat uit twee bouwlagen met kap. De bebouwing aan de Baron van Nagellstraat betreft eveneens overwegend woonbebouwing.

Op de planlocatie bevindt zich een voormalig café-restaurant. Het gebouw staat met de voorzijde op afstand van de Hoofdstraat. De weinig fraaie achterzijde van het gebouw bepaalt het beeld aan de zijde van de Baron van Nagellstraat.

Groen

Zowel aan de Hoofstraat als aan de Baron van Nagellstraat bevindt zich begeleidende boombeplanting. Langs de Baron van Nagellstraat is deze bomenstructuur als waardevol aan te merken. Er is op het terrein zelf één lindeboom aanwezig in het gebied, alsmede twee naaldbomen. Verder bestaat het gebied uit een parkeerterrein dat is afgeschermd met groen (aan de zijde van de Dwarsweg).

Hoofdstuk 3 PLANBESCHRIJVING

3.1 Planbeschrijving

Bestaande situatie
Voorheen was er op de locatie een café-restaurant gevestigd. Het pand geeft nu een verpauperde indruk.

Op dit moment vindt er (tijdelijke) bewoning plaats in het bestaande gebouw als antikraak. Daarnaast vinden er af en toe (huis)concerten plaats in een zaal van het gebouw alsmede is er sprake van orgelverkoop op zaterdag.

Er bevindt zich een lindeboom, naast twee naaldbomen, op het perceel alsmede is er -als afscherming met de Dwarsweg- groen aanwezig. Onderstaande afbeelding laat de huidige situatie zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1171-0002_0010.png"

Afbeelding: luchtfoto (huidige situatie)

Nieuwe plan
Het plan betreft de realisatie van een appartementengebouw met acht appartementen. Dit gebouw zal een parkeergarage krijgen alsmede bevinden zich hier parkeerplaatsen op maaiveld (met een carport). Daarnaast bevat het plan drie vrijstaande woningen met bijbehorende bergingen.

De appartementen zijn gesitueerd in een complex van drie volwaardige woonlagen, waarbij de vierde bouwlaag terug gelegen is (bewoonbare kap). Vier appartementen zijn gericht op de Hoofdstraat en de vier andere appartementen zijn gericht op de Baron van Nagellstraat. De balkons van de appartementen zijn gesitueerd aan de achterzijde van het appartementengebouw (richting de Dwarsweg). De vierde laag is enigszins terug gelegen ten opzichte van de andere bouwlagen. De hoogte van het appartementengebouw heeft met de dakrand meegerekend een maximum bouwhoogte van 16 meter. In de parkeergarage komen 14 parkeerplaatsen én er komen onder de te realiseren carport zes parkeerplaatsen (openbaar toegankelijk).

Om dit plan uit te kunnen voeren is het noodzakelijk dat er grondruil plaatsvindt, omdat een gedeelte van het bouwplan op gronden van de gemeente is gelegen. Zo zijn de uitbouwen van het appartementengebouw aan de Hoofdstraat deels op grond van de gemeente geprojecteerd. Ook is er een voortuin van de grondgebonden woning op de hoek Hoofdstraat/Dwarsweg deels gelegen op grond van de gemeente. Het trottoir behoudt na de grondruil voldoende breedte. Daarnaast wordt het fietspad aan de Baron van Nagellstraat gedeeltelijk verlegd. Door deze wijzigingen zal hier de inrichting van de openbare ruimte enigszins wijzigen.

Afweging
Het betreft hier een inbreidingslocatie. Het benutten van inbreidingslocaties biedt kansen voor efficiënt ruimtegebruik, het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit en het bouwen voor doelgroepen. Met name in het centrumgebied is versterking van de woonfunctie zeer wenselijk, met het oog op het draagvlak van de voorzieningen en de leefbaarheid.

Het plan is stedenbouwkundig aanvaardbaar. Het appartementengebouw komt op een markante locatie binnen Voorthuizen. Twee belangrijke ontsluitingswegen, Hoofdstraat en Baron van Nagellstraat, komen hier samen. Het samenkomen van deze wegen bepaalt de driehoekige grondvorm van het plangebied en de footprint van het appartementengebouw. In zijn architectuur en bouwmassa reageert het appartementengebouw op de bijzondere ligging waarmee het goed aansluit op zijn locatie. Vanuit dit perspectief gezien is de voorgestelde bouwhoogte van het appartementengebouw beperkt gehouden. Naast de markante ligging van het plangebied heeft het een relatief grote afstand tot omliggende bebouwing wat de overlast tot de omliggende bebouwing beperkt.

Vanuit beeldkwaliteit is het waardevol dat de Hoofdstraat begeleid wordt door bebouwing. Dit is in het onderhavige plan het geval middels het appartementengebouw en de twee vrijstaande woningen.

In het planvoorstel zijn aan de zuidzijde drie vrijstaande woningen gesitueerd. De vrijstaande woningen worden vanaf de Dwarsweg ontsloten. Alle drie de woningen oriënteren zich op één van de twee aangrenzende hoofdwegen. Het appartementengebouw en de drie grondgebonden woningen zijn goed in de omgeving ingepast en de woningen zijn op een goede manier ontsloten. De bijgebouwen van de woningen liggen geclusterd. Dit vormt ruimtelijk gezien een meerwaarde. Hiermee is er vanaf de entree zicht op de woningen (in plaats van op een afzonderlijk bijgebouw indien zo'n bijgebouw niet wordt meegenomen in het cluster).

Gelet op het appartementengebouw met de bijbehorende hoogte van 16 meter en ook forse bebouwing aan de overzijde van de weg (Baron van Nagellstraat) is het van belang dat er een afbouw in de hoogte is van het appartementengebouw naar de Dwarsweg. De grondgebonden woning aan de Hoofdstraat, welke het dichtste bij het appartementengebouw geprojecteerd is, behoeft daarom een bepaalde minimale goot- en bouwhoogten te krijgen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1171-0002_0011.png"

Afbeelding: impressie bouwplan

Vanuit akoestisch oogpunt is het een erg lastige locatie om hier woningbouw te realiseren waarbij een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd kan worden. Met het onderhavige plan is dit gelukt. Om dit goede woon- en leefklimaat te waarborgen is het noodzakelijk dat er specifieke planregels gaan gelden. Zo moet er een geluidswerende voorziening tussen de kavels (van de grondgebonden woningen) aan de Hoofdstraat aangelegd worden (bestemming 'Wonen-1, artikel 5.2.3 onder f van de planregels en bestemming 'Tuin', artikel 3.2.2 onder g van de planregels). Ook bij het appartementengebouw komen er specifieke regels in verband met een geluidswerende voorziening (bij de carport moet één zijde van de muur een hoogte hebben van ten minste 4 meter) alsmede moeten de balkons gelegen aan de zuidwestzijde zijn voorzien van geluidswering waardoor tenminste één slaap- of woonkamer aan die zijde voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder (zie de bestemming 'Wonen'-2', artikel 6.2.1, onder g en artikel 6.2.3, onder e van de planregels). Voor de verdere toelichting wat betreft akoestiek wordt verwezen naar paragraaf 5.5, Geluid.

Voor een goede invulling van het gebied is het verder gewenst dat de ruimte om het appartementengebouw als een collectieve ruimte wordt ingericht in de vorm van een haag tussen de collectieve ruimte en het voetpad. Op de hoek van het appartementengebouw komt derhalve een beukenhaag. Dit is op onderstaande afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1171-0002_0012.png" Afbeelding: inrichting terrein rondom appartementengebouw

In het plan is voldoende parkeeraanbod opgenomen. Daarnaast zijn de woningen en het parkeerterrein goed bereikbaar.

De inrichting van het openbare gebied zal enigszins wijzigen. Zo zal het fietspad aan de Baron van Nagellstraat enigszins verlegd gaan worden alsmede zal het trottoir iets versmald worden aan de Hoofdstraat. De kleine omlegging van het fietspad is noodzakelijk om een haven te kunnen maken langs de Baron van Nagellstraat waardoor het legen van de containers aan de zijde van de Baron van Nagellstraat mogelijk wordt. Na realisatie van het plan blijft het trottoir overal rondom het de bebouwing voldoende breedte behouden. Vanuit verkeerskundig oogpunt is dit aanvaardbaar.

Alle woningen worden als koopwoning in de markt gezet in het dure segment (> € 250.000,--). Vanuit volkshuisvestelijk wordt de bouw van deze woningen toegejuicht. Het toetsingskader woningbouwplannen gemeente Barneveld verlangt van dit soort initiatieven dat minimaal 75% van de woningen een prijs van maximaal € 250.000,-- heeft en maximaal 25% duurder kan zijn. Het plan voldoet hier niet aan. Echter, het vasthouden aan dit toetsingskader zou impliceren dat de locatie niet ontwikkeld zou kunnen worden met het oog op de grondexploitatie die aan het plan ten grondslag ligt. Het plan voldoet aan alle overige eisen zoals die omschreven zijn in het toetsingskader.

De Dwarsweg behoudt overigens een verkeersbestemming. Voor de verdere juridische omzetting wordt verwezen naar hoofdstuk 6, Juridische aspecten.
afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1171-0002_0013.png"

Afbeelding voormalig café-restaurant De Punt

3.2 Beeldkwaliteit

Beeldkwaliteit De Punt
Het plangebied 'De Punt' ligt binnen Voorthuizen op een markante locatie. Het gebied wordt begrensd door twee hoofdontsluitingswegen die aan de noordzijde van het plangebied in een puntvorm samenkomen.

Deze markante locatie vraagt om een invulling met een kwalitatief hoogwaardige uitstraling. In het verleden is deze gezocht in een sterke, stedenbouwkundige samenhang door middel van een relatief langgerekt bouwvolume. Gewijzigde inzichten hebben geleid tot een kleiner appartementengebouw in de scherpe hoek en grondgebonden woningen aansluitend op de bestaande bebouwing langs beide linten. De gewenste samenhang moet nu worden gezocht in de architectonische afstemming tussen appartementen en vrijstaande woningen. De door de architect van het appartementengebouw ontworpen verkaveling en de bijbehorende bouwvolumes zijn daarbij een belangrijk richtsnoer voor de definitieve woningontwerpen, mede omdat deze al aan omwonenden zijn gepresenteerd.

Het voorgestelde ontwerp voor het appartementencomplex aan de noordzijde van het plangebied heeft de gewenste allure. Het vormt een markant gebouw met een hoogwaardige uitstraling. De afronding van het gebouw in het meest smalle deel van het plangebied benadrukt de kruising van de hoofdwegen en versterkt hiermee het knooppunt.

Het plangebied is onderverdeeld in afzonderlijke kavels, de eenheid binnen het plangebied wordt gezocht in de beeldkwaliteit. Hierbij is de uitstraling van het appartementencomplex maatgevend. Dit betekent, dat de vrijstaande woningen moeten voorzien in een hoogwaardige kwaliteit. Het gaat hierbij om een klassieke detaillering en materialisering. De voorgestelde materialen dienen duurzaam te verouderen. Qua bouwmassa dient er een afbouw in hoogte te zijn van het appartementengebouw naar de Dwarsweg. De woning direct naast het appartementengebouw dient twee lagen met een kap te omvatten, de beide andere woningen minimaal één laag met een substantiële kap(verdieping).

De woningen op de vrije kavels zijn vormvrij en dienen geen letterlijke afgeleide van het appartementencomplex te zijn. Binnen het plangebied dient gezocht te worden naar een totaal compositie waarbij het appartementencomplex het hoofdgebouw vormt. De vrijstaande woningen dienen de gewenste hoogwaardige kwaliteit te krijgen in combinatie met een bepaalde rust in zijn detaillering waarmee ze in hun uitstraling ondergeschikt zijn aan het appartementencomplex.

Het appartementencomplex is specifiek voor deze locatie ontworpen en reageert daarmee goed op zijn directe omgeving en de vorm van het plangebied. Dit maatwerk dient ook terug te komen in de ontwerpen voor de vrijstaande woningen. De woningen dienen door de architect specifiek voor deze locatie te zijn getekend met daarbij de beoogde kwaliteit en allure die aansluit op het appartementencomplex.

Hoofdstuk 4 BELEIDSKADER

4.1 Rijk

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Op 13 maart 2012 is de SVIR vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Ruimte. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.

De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder ook de Nota Ruimte en geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Met de SVIR zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. De SVIR geeft invulling aan het streven van het kabinet naar deregulering en decentralisatie van de ruimtelijke ordening. Het Rijk heeft gekozen voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd.

Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De 13 nationale belangen zijn:

  • Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren (nationaal belang 1)
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie (nationaal belang 2)
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen (nationaal belang 3)
  • Efficiënt gebruik van de ondergrond (nationaal belang 4)
  • Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen (nationaal belang 5)
  • Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem (nationaal belang 6)
  • Het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen (nationaal belang 7)
  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s (nationaal belang 8)
  • Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling (nationaal belang 9)
  • Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten (nationaal belang 10)
  • Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten (nationaal belang 11)
  • Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten (nationaal belang 12)
  • Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten (nationaal belang 13)

Doorwerking in plangebied
In dit geval is er geen sprake van één van deze 13 nationale belangen. De SVIR vormt daarom geen belemmering voor dit plan.

4.1.2 Nationaal Waterplan

Eind 2009 is de structuurvisie Nationaal Waterplan (NW) in werking getreden. Het NW is een algemeen plan voor het op nationaal niveau te voeren waterhuishoudkundig beleid. Het NW zet veel van het in de voorgaande nota's waterhuishouding opgenomen beleid voort, zoals het uitgaan van integraal waterbeheer en een watersysteembenadering. Nieuw is dat het NW tevens een structuurvisie is voor de ruimtelijke aspecten. Ook wordt meer nadruk gelegd op een gebiedsgerichte en een klimaatbestendige aanpak.

Met het NW wil het Rijk antwoorden formuleren op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie en economie en investeren in een duurzaam waterbeheer. Dit om ervoor te zorgen dat ook volgende generaties van Nederland als veilig en welvarend waterland genieten. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. Daarnaast levert water een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving en behoud van biodiversiteit.

Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Om dit te bereiken moet water bepalender dan voorheen zijn bij de besluitvorming over grotere opgaven op het terrein van onder andere verstedelijking. De mate waarin water bepalend is bij ruimtelijke ontwikkelingen hangt af van de aard, omvang en urgentie van de wateropgave in relatie tot andere opgaven en kenmerken in dat gebied.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15) .

4.1.3 Crisis- en herstelwet

Op 1 januari 2010 is de Crisis- en herstelwet (Chw) in werking getreden. Deze wet geeft regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten.

Op 25 april 2013 is de Crisis- en herstelwet via een wijzigingswet permanent gemaakt en zijn verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht doorgevoerd (zie kamerstukken 33.135).

De Chw omvat twee categorieën maatregelen:

  • tijdelijke maatregelen voor afgebakende lijsten met projecten en bevoegdheden;
  • wijzigingen van bijzondere wetten.

In Bijlage I van de Chw worden onder meer de volgende ruimtelijke en infrastructurele projecten genoemd, waarop de wet van toepassing is:

  • zeer diverse projecten op het gebied van duurzame energie;
  • gebiedsontwikkeling en werken van lokaal of regionaal belang, onderverdeeld in:
    • 1. een bestemmingsplan voor de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied, of de herstructurering van woon- en werkgebieden;
    • 2. een bestemmingsplan voor de aanleg of wijziging van wegen;
    • 3. projecten ten behoeve van de inpassing in het landschap, natuurontwikkeling of recreatiedoeleinden, waar deze samenhangen met projecten ten aanzien van de in bijlage I bedoelde projecten ten aanzien van wegen.

Doorwerking in plangebied
In dit geval is de Crisis- en herstelwet niet van toepassing, want het bestemmingsplan betreft niet de bouw van meer dan 11 woningen. Het gaat hier om 11 woningen (acht appartementen en drie vrijstaande woningen).

4.2 Provincie

4.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

Algemeen

De provincie Gelderland heeft haar beleid gericht op de fysieke leefomgeving vastgelegd in de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening. Provinciale staten hebben de Omgevingsvisie op 9 juli 2014 vastgesteld en de Omgevingsverordening op 24 september 2014. De Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening zijn op 17 oktober 2014 in werking getreden. Een actualisatie van de Omgevingsvisie en -verordening over water en natuur is op 8 juli 2015 vastgesteld. Op 11 november 2015 hebben provinciale staten het laatste deel van het Actualisatieplan Omgevingsvisie en - verordening op het gebied van water en natuur vastgesteld.

De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

1. een duurzame economische structuur;
2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Bij stedelijke gebieden ligt in de omgevingsvisie en -verordening de focus op de kwaliteit en verbetering van het bestaande. De provincie richt zich op de kwaliteit van het bestaande, omdat uitbreiding wat betreft verstedelijking steeds minder aan de orde zal zijn.

4.2.1.1 Omgevingsvisie

De opzet van de omgevingsvisie is opgehangen aan de termen dynamisch, mooi en divers. De provincie Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Dynamisch duidt op economische ontwikkelingsaspecten zoals innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid en hoe de provincie afspraken maakt over wonen en werken. Mooi staat voor de natuurdoelen en de kwaliteiten die de provincie wil borgen en verder wil ontwikkelen. Divers gaat over het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en het koesteren van de regionale identiteit.

Provincie: Divers

FoodValley

De gemeente Barneveld ligt in de regio FoodValley. Karakteristiek voor FoodValley zijn de toonaangevende innovatie en vakkennis op het gebied van agrofood, het aantrekkelijke vestigingsklimaat en de groene leefomgeving. De regio wil in een goede balans de specifieke kwaliteiten verder ontwikkelen. Deelaspecten daarbij zijn: werken, onderwijs, wonen, bereikbaarheid, vernieuwing landbouw, duurzaamheid en kwaliteit van de leefomgeving. De regio heeft deze doelen opgenomen in de (concept-)Gebiedsagenda van de regio FoodValley.

Langs zes speerpunten krijgt de ambitie van Regio FoodValley verder gestalte:

• Bedrijven en bedrijvigheid
• Onderwijs en arbeidsmarkt
• Mobiliteit en bereikbaarheid
• Wonen en woningmarkt
• Vernieuwing landbouwsector
• Kwaliteit leefomgeving en duurzaamheid.

Ten aanzien van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is met name het speerpunt 'Wonen en woningmarkt' van belang. Hierna wordt ingegaan op de binnen dit speerpunt geformuleerde thema's.

Wonen en woningmarkt

De regio heeft de ambitie om een aantrekkelijke en duurzame leefomgeving te bieden om de eigen bevolking en mensen van elders blijvend te binden aan de regio. Dit ook in relatie tot de ambitie om een mondiale speler op Food gebied te worden en kenniswerkers van elders bereid te vinden om zich hier te vestigen.

De regio heeft een sterke en gezonde woningmarkt. De komende vijftien jaar heeft de Regio FoodValley nog met een sterke demografische groei te maken én er sprake is van een verdergaande huishoudensverdunning. De economische en bevolkingsontwikkelingen vragen wel om onderlinge afstemming. Regionaal woningmarkt onderzoek wijst uit dat de regio FoodValley niet één samenhangende woningmarkt is. Tussen Ede, Veenendaal en Barneveld is sprake van uitwisseling van woningzoekenden die een samenhangende benadering wenselijk maakt. In het noorden is een overloopfunctie vanuit Amersfoort te zien. Afstemming van woningaantallen is gewenst om mismatch van vraag en aanbod en ongewenste concurrentie te voorkomen.

De regio signaleert verder dat alle gemeenten te maken krijgen met de gevolgen van vergrijzing en wil hiermee rekening houden binnen het beperkte woningbouwprogramma (onder andere door het bouwen van levensloopbestendige woningen). Dit is belangrijk, maar nog belangrijker is dat de regio komt tot een gezamenlijk woonbeleid waarin ook het bestaande woningaanbod wordt betrokken. Het zal immers in de toekomst meer gaan om aanpassing en kwaliteitsverbetering van het bestaande woningaanbod dan om uitbreiding via nieuwbouw.

Ook de vraag naar tijdelijke en beperkte woonruimte (spoedzoekers, gebroken gezinnen, arbeidsmigranten), waarvoor nu vaak recreatiewoningen oneigenlijk gebruikt worden moet hierbij worden betrokken. Evenals de mogelijkheden om de kwaliteit van de woonomgeving te verbeteren door burgerparticipatie.

Doorwerking in plangebied

De voorgestelde ontwikkeling past binnen de gestelde ambitie(s) van Regio FoodValley.

Provincie: Dynamisch

Stedelijke ontwikkelingen

Voor de verwezenlijking van het bestemmingsplan is het van belang om vast te stellen dat in de nieuwe Omgevingsvisie de vastgestelde contouren van stedelijke vernieuwing zijn losgelaten. De sturing en beoordeling van plannen wordt in de nieuwe Omgevingsvisie hoofdzakelijk gebaseerd op de ladder voor duurzame verstedelijking en het woningbouwprogramma of het Regionaal Programma Bedrijventerreinen.

De locatie valt binnen bestaand stedelijk gebied. De provincie hanteert voor de bepaling van het bestaand stedelijk gebied de definitie uit het Bro: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op wonen.

Wonen

De provincie en haar partners streven er naar om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden. In de Regionale Woonagenda agenderen alle betrokken partijen in een regio de regionale opgaven op het gebied van wonen. Zij maken afspraken over wat zij hieraan gaan doen.

Doorwerking in plangebied

De ontwikkeling past binnen de afspraken die zijn gemaakt in de Regionale Woonagenda. In paragraaf 5.7 is nader ingegaan op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking bij de ontwikkeling van dit plan.

Provincie: Mooi

Natuur

Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie zich in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO)

Uit de onderstaande afbeelding blijkt dat het plangebied niet in GNN/GO ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1171-0002_0014.png"

Afbeelding: fragment Gelders Natuurnetwerk en Gelderse Ontwikkelingszone (uit Omgevingsverordening Gelderland)

4.2.1.2 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.

De Omgevingsverordening is met ingang van 17 oktober 2014 in werking getreden. In deze verordening is bepaald dat het tijdstip waarop een bestemmingsplan in elk geval in overeenstemming met deze Omgevingsverordening moet zijn vastgesteld, wordt gesteld op de dag nadat de verordening twee jaar geldt. De provincie heeft de Omgevingsverordening geactualiseerd. Op 8 juli 2015 hebben provinciale staten het eerste deel van het Actualisatieplan Omgevingsverordening, op het punt van water en natuur vastgesteld. Op 11 november 2015 hebben provinciale staten het tweede deel van het Actualisatieplan Omgevingsverordening vastgesteld. Dit actualisatieplan gaat over grondwaterbescherming.

In de Omgevingsverordening is het plangebied opgenomen op de kaarten:

  • Kaart 3: Regels Glastuinbouw
  • Kaart 6: Regels Water en Milieu

Doorwerking in plangebied
De regels inzake Glastuinbouw én Water en Milieu vormen geen belemmering voor onderhavig plan. Het plan is in overeenstemming met de verordening.

4.3 Waterschap

Waterbeheersplan 2010-2015 Waterschap Vallei & Eem

In het plan heeft het waterschap zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd. De plannen zijn gebundeld in de drie programma's Veilige dijken, Voldoende en schoon water en Zuivering afvalwater.

  • 1. Het programma Veilige dijken richt zich op de bescherming tegen overstroming en daardoor op veiligheid voor de bewoners en gebruikers.
  • 2. Het programma Voldoende en schoon water gaat over het oppervlakte- en grondwater. De doelstelling is dat het beschikbaar is waar er behoefte aan is, dat het van goede kwaliteit is en dat het geen overlast veroorzaakt. In dat kader bestrijdt het waterschap de verdroging van natuurgebieden en zorgt zij voor het dagelijks beheer van watergangen.
  • 3. Het programma Zuivering afvalwater behandelt de inzameling (riolering), het transport en het zuiveren van afvalwater. Het waterschap wil door een intensieve samenwerking met gemeenten het beheer van de verschillende schakels beter op elkaar afstemmen. Enerzijds om kosten te besparen, anderzijds om het zuiveringsrendement te verhogen.

De klimaatontwikkelingen worden intensief gevolgd. Er worden maatregelen genomen om ook op de lange termijn het beheersgebied te beschermen tegen hoog water, wateroverlast en droogte, en om de capaciteit van de rioolwaterzuiveringen op peil te houden.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).

4.4 Gemeente

4.4.1 Structuurvisie Kernen Barneveld 2022

Structuurvisie Kernen Barneveld 2022

De gemeenteraad heeft op 22 november 2011 de "Structuurvisie Kernen Barneveld 2022" vastgesteld. De structuurvisie legt de gemeentelijke visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het eigen grondgebied vast. Het bestemmingsplan zal hier binnen moeten passen. De structuurvisie bevat een uitvoeringsprogramma. Hierin laat de gemeente zien hoe het voorgenomen beleid gerealiseerd zal worden. In de structuurvisie is een groot aantal ruimtelijke projecten opgenomen, waarvoor investeringen in de openbare ruimte noodzakelijk zijn. Ook is er een groot aantal lopende en potentiële bouwmogelijkheden.

Uit de kaart behorende bij de structuurvisie blijkt dat de planlocatie in bestaand bebouwd gebied ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1171-0002_0015.png"

Afbeelding Structuurvisie Kernen Barneveld 2022

Het plan betreft een inbreidingslocatie.

Onder inbreiding wordt verstaan:

  • intensiveren: de ruimte wordt intensiever benut;
  • combineren: de ruimte wordt voor verschillende functies ingericht en gebruikt;
  • revitaliseren: het opknappen en/of opnieuw inrichten van verouderde woongebieden of bedrijventerreinen.

De gemeente zal de komende jaren blijven werken aan inbreidingslocaties. Dit is een voortzetting van het huidige beleid. Bij inbreiding gaat aandacht uit naar het realiseren van woningen voor ouderen.

Het bouwen op inbreidingslocaties is van belang voor een kwalitatieve ontwikkeling van de kernen. Door de groeiende bevolking kan woningbouw een motor zijn achter lastige herstructureringen. In de tweede plaats liggen meerdere inbreidingslocaties gunstig ten opzichte van voorzieningen, waarmee door woningbouw een belangrijke doelgroep kan worden bediend. Tenslotte kan de herinvulling van inbreidingslocaties bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit en herkenbaarheid van de dorpse structuur.

In dit geval zijn de appartementen geschikt voor ouderen nu het gaat om nultredenwoningen gelegen nabij voorzieningen en openbaarvervoerhaltes. Het ingekomen verzoek is in overeenstemming met deze structuurvisie.

4.4.2 Meerjaren Woningbouw Programma 2011-2020

Meerjaren Woningbouw Programma 2011-2020

Op 28 juni 2011 heeft de raad het Meerjaren Woningbouw Programma (MWP) 2011-2020 vastgesteld. Het MWP geeft een actueel beeld van de woningbouwplannen voor de periode 2011 t/m 2020. Het MWP wordt driejaarlijks geactualiseerd, daarbij wordt dan tevens de looptijd met drie jaar verlengd. Het MWP geeft een inzicht in de aantallen op te leveren woningen per kern, en schetst ook een beeld van de differentiatie van deze nieuwbouw in termen van prijsklassen, eigendomsverhouding (huur, koop, Koopgarant) en bouwvorm (gestapeld of grondgebonden). Ook wordt een beeld geschetst van de mate waarin voor bepaalde doelgroepen wordt gebouwd (zoals starters, ouderen of mensen met een beperking).

Elk bouwplan dient te passen in het MWP zoals door de raad is vastgesteld. Om een zekere gewenste programmering in de nieuwbouw na te streven, in lijn van de vastgestelde gemeentelijke Visie op Wonen en om er verzekerd van te zijn dat de woningbouwplannen een zekere basiskwaliteit meekrijgen is er een toetsingskader opgesteld. Dit 'Toetsingskader woningbouwplannen gemeente Barneveld' geldt zowel voor plannen op inbreidings- en uitleglocaties. Hierin wordt onder andere bewaakt dat er voldoende goedkope woningen worden gebouwd (mede in verband met afspraken in het provinciaal Kwalitatief Woonprogramma, KWP) en dat er sprake is van een afdoende prijs-/kwaliteitsverhouding. In het MWP zijn voor plannen op inbreidingslocaties ook woningen opgenomen.

Het toetsingskader is een volkshuisvestelijk sturingsinstrument. Er kunnen naast volkshuisvestelijke aspecten ook andere belangen spelen die een woningbouwontwikkeling op een bepaalde locatie noodzakelijk of wenselijk maken. Om te voorkomen dat het toetsingskader dergelijke ontwikkelingen frustreert is een zogenaamde hardheidsclausule opgenomen. Op basis hiervan kan het college gemotiveerd afwijken van het toetsingskader.   

In de binnenregionale verdeling is opgenomen dat de gemeente Barneveld in de periode 2010-2019 3.500 woningen zal bouwen. Daarbij is rekening gehouden met 250 woningen die in dezelfde periode aan de woningvoorraad zullen worden onttrokken. Het huidige woningbouwprogramma voorziet voor de jaren 2014 tot en met 2019 in een plancapaciteit die goed is voor de oplevering van ongeveer 2.450 woningen.

Het kan zijn dat een deel daarvan in deze jaren, door bijvoorbeeld juridische procedures, niet wordt opgeleverd. Gevoegd bij de ongeveer 950 woningen die in de jaren 2010-2013 in de gemeente gebouwd zijn, is het de verwachting dat met de huidige planvorming de woningbouwafspraak vanuit KWP-3 wel in belangrijke mate, maar niet volledig kan worden ingevuld. Er is vanuit KWP-3 dus geen belemmering om het plan aan de Punt tot ontwikkeling te brengen.

4.4.3 Bestemmingsplannen globaal en flexibel

Op 6 mei 2014 heeft de raad de kaderstellende notitie 'Bestemmingsplannen globaal en flexibel' vastgesteld. Met deze notitie geeft de raad voor met name grote(re) uitleggebieden kaders aan om bestemmingsplannen globaal en flexibel te maken, om adequaat te kunnen inspelen op maatschappelijke en marktontwikkelingen.  Daarmee ontstaat enige ruimte om een plan te kunnen wijzigen, maar zonder significant  verlies van kwaliteit in de openbare ruimte, beeldkwaliteit en rechtszekerheid.

Globaal en flexibel zijn twee naast elkaar staande begrippen. Een globaal bestemmingsplan is een bestemmingsplan waarbij de belangrijkste uitgangspunten voor een gebied zijn vastgelegd. In een globaal bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden niet vastgelegd of gebonden aan een concreet perceel. Het tegenovergestelde van globaal bestemmen is gedetailleerd bestemmen, want een gedetailleerd bestemmingsplan legt juist wel een eindbeeld vast.

Naast het begrip globaal, kennen we ook nog de begrippen star en flexibel. We spreken van een star bestemmingsplan als het niet of nauwelijks mogelijk is om van een bestemmingsplan af te wijken. Flexibel bestemmen is het tegenovergestelde. Flexibel bestemmen laat meer ruimte om in te spelen op initiatieven die niet direct zijn geregeld. Flexibiliteit is in het bestemmingsplan in te bouwen door te werken met afwijkingsregels, wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsplichten.

De notitie richt zich op toekomstige ontwikkelingen in de kernen, waarbij met name is gekeken naar de bestemmingen voor wonen en bedrijven.

Doorwerking in plangebied
In voorliggend bestemmingsplan zijn de gebruikelijke binnenplanse afwijkingsbevoegdheden, wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsplichten opgenomen. Voor het overige is geen toepassing gegeven aan de kaders uit de notitie, omdat het bestemmingsplan een postzegelplan betreft.

4.4.4 Waterplan Barneveld (2005) en Hemelwaterbeleidsplan (2011)

Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:

  • Vasthouden en/of vertraagd afvoeren van hemelwater.
  • Het scheiden van vuil en schoon water. Bij nieuwbouw het hemelwater van schone oppervlakken niet op de riolering lozen en bij voorkeur lokaal gebruiken, infiltreren of lozen op oppervlaktewater. In bestaand gebied hemelwater afkoppelen van het gemengd riool indien technisch en financieel haalbaar.
  • De afvoer van schoon hemelwater vindt bovengronds plaats.
  • Rioolwateroverstorten beperken om de doelstellingen voor waterkwaliteit te bereiken.

In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).

Hoofdstuk 5 RANDVOORWAARDEN

5.1 Bodem

5.1.1 Bodemkwaliteit

In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.

Beoordeling van de milieuhygienische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP).

Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.

Er zijn voor deze locatie twee bodemonderzoeken bekend:
- Verkennend bodemonderzoek, Vink, M00-071, d.d. 15 mei 2000. In de bovengrond is een licht verhoogd gehalte PAK en minerale olie aangetroffen. In het grondwater is een licht verhoogd gehalte cadmium, chroom, zink en minerale olie aangetroffen.
- Verkennend bodemonderzoek, TAUW, 4442832, d.d. 1 maart 2006. Dit onderzoek is bedoeld ter verificatie van het eerder door Vink uitgevoerde bodemonderzoek. In de bovengrond is een licht verhoogd gehalte lood, zink PAK en minerale olie aangetroffen. In het grondwater is een licht verhoogd gehalte tolueen aangetroffen. Er hoeft geen sanering te worden uitgevoerd.

Destijds zijn beide rapporten door de gemeente beoordeeld en akkoord bevonden. Inmiddels zijn beide onderzoeken ouder dan vijf jaar. Om na te gaan of de onderzoeken nog actueel zijn is op 11 juni 2014 de locatie bezocht. Omdat er geen grote veranderingen in gebruik zijn waar te nemen zijn de bodemonderzoeken nog actueel. Hierop is één uitzondering, namelijk een brandplek in de verhardingslaag in de zuidoosthoek van de locatie. Hier is waarschijnlijk een auto uitgebrand, wat verontreiniging met minerale olie en mogelijk ook PAK veroorzaakt kan hebben. Met uitzondering van de brandplek is de locatie geschikt voor het beoogde gebruik. Voor de brandplek is geadviseerd deze af te graven en door middel van putbodemmonsters te verifiëren of geen verontreiniging is achtergebleven.

Voor de ruimtelijke procedure kan hier volstaan worden met het onderzoeksrapport uit 2006. Dit rapport is als bijlage 1 toegevoegd.

5.2 Cultuurhistorie

Sinds januari 2012 hebben gemeenten op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de opdracht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is gaat het dus ook gelden voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie. Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Archeologie middelmatige verwachting

Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Voor de gehele gemeente is een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, welke gezien kan worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat voor het onderhavige plangebied een middelmatige archeologische verwachting geldt, waarvoor een ondergrens van 1.000 m2 geldt.

De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 1.000 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.

In 2008 heeft hier al een onderzoek plaatsgevonden (E.C. Pronk 2008: Plangebied De Punt te Voorthuizen. Gemeente Barneveld. Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariseren veldonderzoek. RAAP Notitie 2690). Aangezien dit onderzoek het gehele plangebied omvat kunnen de resultaten gebruikt worden voor het huidige plan. Tijdens het onderzoek is vastgesteld dat de bodem tot op 1 meter diepte is verstoord, bovendien zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Er zijn geen aanwijzingen voor historische bebouwing op deze locatie. Eventuele archeologische resten zijn als gevolg van deze bodemverstoring volledig verdwenen. Uitvoering van de plannen hebben daardoor geen onevenredige gevolgen voor het bodemarchief. Het bevoegd gezag (de gemeente Barneveld) stemt, gelet op het door de regioarcheoloog uitgebrachte advies, in met deze conclusie. Het rapport is als bijlage 2 bij deze toelichting toegevoegd. Vanwege de resultaten van het uitgevoerde onderzoek kan een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' om deze reden achterwege blijven.

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten (scherven, vuursteen, oude funderingen, opvallende donkere verkleuringen in het gele zand etc.) worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.

5.2.2 Historische (steden)bouwkundige waarden

Bij historische (steden)bouwkundige waarden gaat het om gebouwde elementen met bijzondere betekenis, zoals molens, bruggen, kastelen of hele dorpen en binnensteden. Hiervan is geen sprake. Binnen het plangebied zijn geen monumenten aanwezig. In de omgeving van het plangebied bevinden zich wel gemeentelijke monumenten. De afstand is dusdanig dat dit plan geen invloed heeft op de monumenten.

5.2.3 Historisch-geografische waarden

Historisch-geografische waarden verwijzen naar de ontstaanswijze en bijzondere plekken van onze cultuurlandschappen, zoals polders, kavelstructuren, terpen en het landschap van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Dergelijke waarden zijn niet aanwezig.

5.3 Ecologie

De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.

5.3.1 Natuurbeschermingswet 1998

De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet 1998 bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden.

Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.

Het plangebied ligt niet in of nabij een Natura 2000-gebied.

Het bureau Econsultancy.nl heeft in de quickscan flora en fauna (d.d. 25 augustus 2014) beoordeeld of de voorgenomen ingreep invloed kan hebben op gebieden die volgens de Natuurbeschermingswet 1998 zijn beschermd (of deel uitmaken van de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS)). Uit het rapport (dat als bijlage 3 is toegevoegd, volgt dat gelet op de ligging van de onderzoekslocatie binnen de bebouwde kom de onderzoekslocatie geen ecologische verbinding heeft met de Veluwe. Volgens de effectenindicator van het ministerie van Economische Zaken is er een aantal effecten die kunnen optreden bij woningbouw. Gelet op de ligging van de onderzoekslocatie kan hierbij gedacht worden aan vermesting of verzuring door de lucht. Verzuring van bodem of water is een gevolg van de uitstoot (emissie) van stikstof (stikstofoxide (NOx), ammoniak (NH3)). Deze verzurende stoffen komen via lucht of water in de grond terecht en leiden aldus tot het zuurder worden van het biotische milieu. De belangrijkste bronnen van verzurende stoffen zijn de landbouw, het verkeer en de industrie. Gelet op de beperkte schaal van de nieuwbouw wordt het niet verwacht dat dergelijke negatieve effecten aan de orde zijn. 

Derhalve vormt de Natuurbeschermingswet 1998 geen belemmering voor uitvoering van dit plan. 

5.3.2 Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden én daarbuiten. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet. Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, is een natuurtoets uitgevoerd.

In 2008 heeft er in het plangebied al een keer onderzoek in het kader van de Flora- en faunawet plaatsgevonden. Het gebouw is nadien verder verwaarloosd. Er zijn meer openingen aanwezig, waar vleermuizen e.d. zich een weg tot het gebouw kunnen verschaffen. Dit heeft er toe geleid dat er wederom een flora- en fauna onderzoek naar beschermde soorten is uitgevoerd in het plangebied.

Econsultancy.nl heeft derhalve een quickscan flora en fauna uitgevoerd (d.d. 25 augustus 2014). De quickscan flora en fauna heeft als doel in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn die volgens de Flora- en faunawet een beschermde status hebben en die mogelijk verstoring kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep.

In het rapport is onderzocht of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken op beschermde soorten en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen. Voor wat betreft onderzoek naar nestlocaties van de gierzwaluw alsmede de verblijfplaatsen van vleermuizen dient er nader onderzoek uitgevoerd te worden. Voor overige soorten behoeft er geen nader onderzoek plaats te vinden. Ook wordt in het rapport ingegaan op de zorgplicht ten aanzien van algemene soorten.

In juli 2015 heeft de ecoloog van Econsultancy.nl een aanvullend ecologisch onderzoek (rapportnummer 14065745, d.d. 16 juli 2015) uitgevoerd naar aanleiding van de resultaten van de quickscan flora en fauna die Econsultancy in augustus 2014 op de onderzoekslocatie heeft uitgevoerd. Dit aanvullende ecologische onderzoek is uitgevoerd in het kader van de voorgenomen sloopwerkzaamheden. Uit dit aanvullende onderzoek blijkt dat er op de onderzoekslocatie geen verblijfplaatsen van vleermuizen zijn aangetoond. Overige functies voor vleermuizen zoals belangrijk foerageergebied of vliegroutes zijn eveneens niet vastgesteld. Op basis van de huidige onderzoeksinspanning kan worden uitgesloten dat de te slopen bebouwing een vaste rust- en verblijfplaats vormt voor de gierzwaluw. In het rapport wordt geconcludeerd dat door de voorgenomen werkzaamheden er geen verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet aan de orde zijn ten aanzien van het doden, verwonden of het verstoren van verblijfplaatsen van vleermuizen of gierzwaluwen. Speciale maatregelen bij de sloop ten aanzien van vleermuizen of gierzwaluw zijn niet noodzakelijk. Het aanvragen van een ontheffing van de Flora- en faunawet is niet aan de orde. Gedurende de werkzaamheden dient overigens wel rekening te worden gehouden met het broedseizoen van vogels. Op basis van dat nadere onderzoek zijn er geen vervolgstappen nodig.

De quickscan flora en fauna (d.d. 25 augustus 2014) alsmede het aanvullend ecologisch onderzoek (d.d. 16 juli 2015) zijn als bijlagen 3 en 4 bij deze toelichting toegevoegd. Beide rapportages zijn door de gemeente akkoord bevonden.

Algemene zorgplicht
Voor de uitvoering van werkzaamheden geldt de algemene zorgplicht. Alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. Het verwijderen van bomen en struiken dient gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dient buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden. Verstorende werkzaamheden dienen niet tijdens de broedperiode (grofweg maart - augustus) uitgevoerd te worden, tenzij geconstateerd is dat er geen vogelbroedgeval aanwezig is.

5.3.3 Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszones

Het plangebied ligt niet binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.

In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.

Voor de EHS uit de Structuurvisie Gelderland zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het GNN en de GO. Uit § 4.2.1.1 blijkt dat het plangebied niet in Gelders Natuurnetwerk (GNN) of Groene Ontwikkelingszone (GO) ligt.

5.4 Externe veiligheid

Doel

Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:

  • het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, wegen, waterwegen en spoorwegen).

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico, het groepsrisico en het plasbrandaandachtsgebied gehanteerd.

Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.

De norm voor het plaatsgebonden risico ligt in principe op 10-6 per jaar, oftewel een kans van één op een miljoen. Voor nieuwe situaties geldt deze norm als grenswaarde voor kwetsbare bestemmingen en als richtwaarde voor beperkt kwetsbare bestemmingen.

Groepsrisico (GR)
Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

Het groepsrisico wordt getoetst aan een oriëntatiewaarde per kilometer per jaar:

  • 10-4 voor een ongeval met ten minste 10 dodelijke slachtoffers
  • 10-6 voor een ongeval met ten minste 100 slachtoffers
  • 10-8 voor een ongeval met ten minste 1000 slachtoffers
  • enzovoorts (een lijn door deze punten bepaalt de oriëntatiewaarde)

Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.

Wettelijk kader
Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving:

Inrichtingen waar risicovolle activiteiten plaatsvinden
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transportroutes van gevaarlijke stoffen
De normen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, ook wel risicoplafonds, worden vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling Basisnet.

Buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedruk aardgasleidingen wettelijk vastgelegd.

Verantwoordingsplicht
In voornoemde Besluiten is de verantwoordingsplicht groepsrisico opgenomen. Bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico óf een toename van het groepsrisico moet het bevoegd gezag een verantwoording van het groepsrisico opstellen. Hierin moeten naast de aspecten zelfredzaamheid en hulpverlening worden aangegeven hoe de diverse factoren bij de totstandkoming van het besluit zijn beoordeeld en eventuele maatregelen zijn afgewogen. Ook het bestuur van de veiligheidsregio moet in de gelegenheid worden gesteld om ten aanzien van het groepsrisico een advies uit te brengen.

Onderzoeksresultaten
Het plangebied is gelegen op circa 5 meter van de Baron van Nagellstraat (N303). De Hoofdstraat (N344), waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, is gelegen op circa 50 meter van het plangebied. Over deze wegen worden brandbare vloeistoffen en gassen vervoerd voor de bevoorrading van het tankstation aan de Baron van Nagellstraat 62.

Plaatsgebonden risico
Uit berekeningen blijkt dat in de huidige situatie en de nieuwe situatie voor de N344/N303 geen contour voor het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar aanwezig is.

Groepsrisico
Uit de berekening blijkt dat ten gevolge van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N344/N303 de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico in de bestaande situatie een factor 0,016 van de oriënterende waarde bedraagt.

In de nieuwe situatie neemt het groepsrisico toe tot 0,02 maal de oriënterende waarde.

Als de rondweg Voorthuizen (nieuwe N303) in gebruik is genomen zal het groepsrisico op deze locatie nul worden, de planning van de provincie Gelderland is om in 2016 met de aanleg van de rondweg aan te vangen. Mogelijk zal een korte tijd het groepsrisico verhoogd zijn.

Als het groepsrisico verhoogd is dan geldt het volgende:

  • het groepsrisico is minder dan 10% van de oriënterende waarde,
  • het risico bestaat een korte tijd,
  • de personen in de woningen zijn over het algemeen zelfredzaam,
  • er zijn voldoende vluchtmogelijkheden van de Baron van Nagellstraat af.

In dat geval is het aspect externe veiligheid geen belemmering voor dit plan. Zodra de rondweg er is, vormt externe veiligheid in ieder geval geen belemmering.

5.5 Geluid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in het bestemmingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen, moet worden nagegaan of voor deze gronden een geluidszone van kracht is. Alle wegen met uitzondering van 30km/h zones en woonerven hebben een zone. De zonebreedte is afhankelijk van de situatie binnen- of buitenstedelijk en het aantal rijstroken. Ook alle spoorwegen hebben een zone met een breedte die afhankelijk is van de bezetting. Binnen een zone moet akoestisch onderzoek worden verricht, waaruit blijkt of aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan. Als deze wordt overschreden kunnen onder bepaalde voorwaarden - onder andere uit het gemeentelijk geluidbeleid - hogere waarden worden vastgesteld.

Er is een geluidszone van de wegen Baron van Nagellstraat en de Hoofdstraat van kracht. De onderzoekszones van wegen kent een overlap met de woningen, een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is noodzakelijk voor het plan: de realisatie van een appartementencomplex met parkeergarage en drie vrijstaande woningen. Het akoestisch onderzoek heeft als doel het bepalen van de geluidsbelasting ten gevolge van de afzonderlijke wegen op de woningen en daarnaast te beoordelen of er voldaan wordt aan het gestelde in de Wet geluidhinder.

Econsultancy.nl heeft voor de locatie Baron van Nagellstraat 2 een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd (rapportnummer 14065719, d.d. 15 februari 2016). Het rapport is als bijlage 1 bij de regels gevoegd.

Uit het rapport volgt dat de te onderzoeken wegen de Baron van Nagellstraat en de Hoofdstraat zijn. De beide wegen zijn binnenstedelijk gelegen en hebben maximaal twee rijstroken. De onderzoekszone bedraagt 200 meter. Binnen de zone dient de hoogst toelaatbare geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de betreffende weg in acht te worden genomen. Wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur hebben conform artikel 74, tweede lid onder b van de Wet geluidhinder, geen geluidszone. Voor nieuwe woningen bedraagt de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting 48 dB. Indien de geluidsbelasting op de gevel van de kavel van de standplaats uitkomt boven de 48 dB, kan er op bepaalde gronden ontheffing van de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting verkregen worden (door burgemeester en wethouders van Barneveld) tot 63 dB.

De gemeente Barneveld heeft beleidsregels bepaald voor het vaststellen van hogere grenswaarden, geformuleerd in de Beleidsregels hogere grenswaarden Wet geluidhinder Barneveld 2009 (d.d. 8 juni 2010).

Uit de maatregelenstudie is gebleken dat er maatregelen getroffen kunnen worden, maar deze zijn niet afdoende, daarnaast werpen zij bezwaren op financiële, verkeerskundige, fysieke en stedenbouwkundige gronden. Blijft over het aanvragen van hogere waarden bij bevoegd gezag. Deze dienen vastgesteld te zijn voor de vaststelling van het ruimtelijk plan.

Uit het rapport volgt dat er hogere waarden moeten worden vastgesteld.

Het rapport d.d. 15 februari 2016 is beoordeeld en akkoord bevonden. Dit heeft tot gevolg dat er hogere waarden in het kader van de Wet geluidhinder vastgesteld moeten worden.

Het plan voldoet niet aan de Beleidsregels hogere grenswaarde Wet geluidhinder Barneveld 2009. In dit beleid is in artikel 7 en 8 vastgelegd dat een woning ten minste één geluidluwe zijde moet hebben en dat hieraan ten minste één geluidsgevoelige ruimte moet zijn gesitueerd. In artikel 7 wordt aanvullend aangegeven dat de buitenruimte gesitueerd moet zijn aan de geluidsluwe zijde. Echter in dit plan wordt deels niet aan de artikelen 7, 8 en 11 voldaan. In artikel 10 van de beleidsregels is vastgelegd dat burgemeester en wethouders in uitzonderlijke gevallen kunnen besluiten geen uitvoering te geven aan het gestelde in deze artikelen.

Er is reeds een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Uit akoestisch onderzoek is gebleken dat een aantal appartementen op onderdelen niet rechtstreeks voldoet aan de beleidsregels. Dit ondanks het treffen van alle denkbare geluidbeperkende maatregelen binnen de randvoorwaarden van het bouwplan. Dit geldt eveneens voor grondgebonden woningen. Hiervoor verwijzen wij naar het akoestische onderzoeksrapport dat als bijlage is toegevoegd. Aangegeven is dat de initiatiefnemer al het mogelijke heeft gedaan om geluidhinder te beperken en dat daarmee invulling is gegeven aan het geluidbeleid van de gemeente Barneveld.

Het is noodzakelijk dat er planregels wat betreft het aspect geluid worden opgenomen om een goed woon- en leefklimaat te waarborgen. Zo is voor de vrijstaande woningen (binnen de bestemming 'Wonen-1', artikel 5.2.3, onder f) de volgende bouwregel opgenomen:

ter plaatse van de bestemming 'Wonen - 1' moet de geluidswerende voorziening zoals beschreven in figuur 4 (een dichte tuinmuur met een hoogte van ten minste 1,8 m tussen de kavels aan de Hoofdstraat met een lengte van 15 meter in totaal binnen de bestemmingen 'Tuin' en 'Wonen - 1' binnen de aanduiding 'geluidsscherm') in het akoestische rapport, zoals opgenomen in Bijlage 1 van de regels aanwezig zijn dan wel moet er een akoestisch gelijkwaardige voorziening aanwezig zijn. Voor een akoestisch gelijkwaardige voorziening moet dit middels een onderzoek worden aangetoond.

Ook is een soortgelijke bepaling opgenomen binnen de bestemming 'Tuin' (artikel 3.2.2 onder g van de planregels).

Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om te verzekeren dat deze geluidswerende voorziening ook daadwerkelijk wordt gerealiseerd.

Wat betreft het appartementencomplex is eveneens een planregel vereist (binnen de bestemming 'Wonen-2', artikel 6.2.1, onder g en artikel 6.2.3, onder e van de planregels), te weten:

- de balkons gelegen aan de zuidwestzijde moeten zijn voorzien van geluidswering waardoor tenminste één slaap- of woonkamer aan die zijde voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder zoals beschreven in tabellen II en III in het akoestische rapport, zoals opgenomen in Bijlage 1 van de regels, met uitzondering van de gevels waar een hogere grenswaardebesluit De Punt is genomen.

- ter plaatse van de bestemming 'Wonen - 2' moet de geluidswerende voorziening zoals beschreven in figuur 4 (een carport met aan één zijde een muur met een hoogte van ten minste 4 m) in het akoestische rapport, zoals opgenomen in Bijlage 1 van de regels aanwezig zijn dan wel moet er een akoestisch gelijkwaardige voorziening aanwezig zijn. Voor een akoestisch gelijkwaardige voorziening moet dit middels een onderzoek worden aangetoond.

Ook voor die geluidswerende voorziening (de carport) is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om daarmee een goed woon- en leefklimaat te bewerkstelligen voor de woningen aan de Hoofdstraat binnen dit plangebied.

Door het opnemen van deze planregels wordt een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd en wordt aan de beginselen van een goede ruimtelijke ordening voldaan.

5.6 Geur

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.

Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.

Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.

Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

In de omgeving van het plangebied liggen geen veehouderijen. He aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.7 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

  • 1. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
  • 2. kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).

Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).

Het plan betreft geen nieuwe stedelijke ontwikkeling waarop de ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing is. In dit geval is er gelet op jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro. Zo heeft de Afdeling in de uitspraak van 14 januari 2014 (Vz. ABRvS 14 januari 2014, 201308263/2/R4) aangegeven dat de realisatie van één nieuwbouwwoning geen stedelijke ontwikkeling betreft. Daarnaast heeft de Afdeling in een andere uitspraak bepaald dat de realisatie van zes woningen binnen lintbebouwing (drie woningen rechtstreeks en drie woningen door middel van een wijzigingsbevoegdheid) niet voorziet in een woningbouwlocaties als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. De voorziene ontwikkeling kan niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in die bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid van het Bro niet van toepassing is (ABRvS 18 december 2013, 201302867/1/R4). Een plan met zeven woningen is eveneens niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling door de Afdeling (ABRvS 11 juni 2014, 201306888/1/R2). Verder komt uit jurisprudentie naar voren dat wanneer het gaat om meer dan 14 woningen, er wel sprake is van een nieuwe ontwikkeling (zie ABRvS 9 april 2014, 201307658/1/R4).

In dit geval gaat het om de realisatie van acht appartementen en drie vrijstaande woningen, in totaal: 11 woningen. Gelet op de kleinschalige woningbouw die het plan mogelijk maakt binnen de bebouwde kom, voorziet het plan niet in een woningbouwlocatie of een andere stedelijke voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. Gelet hierop voorziet het plan evenmin in een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in genoemde bepaling en is artikel 3.1.6, tweede lid van het Bro niet van toepassing. De ladder voor duurzame verstedelijking hoeft dan ook niet te worden toegepast.

Wel moet de behoefte aan de mogelijk gemaakte woningen binnen de planperiode in het kader van de uitvoerbaarheid van het plan zijn onderbouwd. Het betreft hier een binnenstedelijke ontwikkeling op een locatie waar voorheen een horecapand was gevestigd. Het pand geeft zonder meer een verpauperde indruk. Alle initiatieven die tot nu zijn ondernomen om het gebied te transformeren waren niet succesvol. De gemeente Barneveld wil graag een representatieve invulling op deze zichtbepalende locatie in Voorthuizen.

De acht appartementen en de drie vrijstaande woningen worden allen aanboden in het dure segment. Dat is verklaarbaar door de grondexploitatie die aan dit plan ten grondslag ligt. De appartementen zijn allen geschikt voor bewoning door senioren en passen binnen de ambitie van de gemeente Barneveld en die van het Kwalitatief Woningbouwprogramma van de provincie Gelderland.

Er is behoefte aan deze woningen in de kern Voorthuizen. In de gemeentelijke structuurvisie (Structuurvisie Kernen Barneveld 2022) is bovendien aangegeven dat bij inbreiding aandacht uitgaat naar het realiseren van woningen voor ouderen (bij inbreidingslocaties). Zie hiervoor ook paragraaf 4.4.1.

5.8 Leidingen

Binnen het plangebied zijn kabels van leidingen gelegen, maar deze behoeven in het kader van onderhavig bestemmingsplan, geen verdere bescherming. Alle kabels en leidingen zijn in de huidige voetpaden gelegen. Ook aan de Dwarsweg zijn kabels en leidingen gelegen.

Het is voor de uitvoering van het plan noodzakelijk dat er kabels en leidingen verplaatst worden. Het gaat dan om kabels en leidingen welke gelegen zijn aan de Hoofdstraat en Baron van Nagellstraat. De aanwezige kabels en leidingen in de Dwarsweg -het gaat om kabels en leidingen van de Gasunie en Defensie- zijn echter dusdanig van aard dat ze geen bescherming hoeven.

In de anterieure overeenkomst (zie hoofdstuk 7 van de toelichting) is aangegeven dat de eventuele verplaatsing van kabels en leidingen gelegen binnen het plangebied voor rekening en risico komen van de exploitant. In het kader van het bestemmingsplan behoeven de kabels en leidingen verder geen bescherming. Verder zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.

5.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de regels zoals neergelegd in de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, is een notitie luchtkwaliteit opgesteld. Econsultancy.nl heeft een notitie luchtkwaliteit opgesteld (rapportnummer 14065720 d.d. 10 april 2015).

In het rapport is aangegeven dat conform de regeling niet in betekenende mate (Nibm), zullen 1500 woningen met maximaal een ontsluitingsweg niet per definitie tot een relevante verslechtering van de luchtkwaliteit leiden. Formeel is een toetsing niet noodzakelijk. In het rapport is aangegeven dat uit de berekening met Nibm-tool blijkt dat er geen overschrijding van de Nibm-grens plaatsvindt.

Om te beoordelen of overschrijdingen plaatsvinden van de luchtkwaliteitseisen, zoals benoemd in de Wet milieubeheer, is de NSL-monitoring viewer geraadpleegd, monitoringsronde 2014, voor de jaren 2013, 2015, 2020 en 2030 en voor NO2, PM10 (en overschrijdingsdagen) en PM2,5. Uit het onderzoek blijkt dat er geen overschrijdingen plaatsvinden. In het kader van luchtkwaliteit kan gesproken worden over een goede ruimtelijke ordening.

Dit rapport is door de gemeente beoordeeld en akkoord bevonden. Het rapport is als bijlage 5 toegevoegd.

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen heeft betrekking op de vraag of de gevolgen van een plan voor de luchtkwaliteit dienen te worden onderzocht. In het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) dient de luchtkwaliteit ter plaatse van nieuwe gevoelige bestemming die gelegen zijn op een afstand van minder dan 300 m vanaf de rand van een rijksweg of minder dan 50 m vanaf de rand van een provinciale weg te worden beoordeeld. In dit geval is er geen sprake van een plan waar een gevoelige bestemming in de zin van het Besluit gevoelige bestemmingen mogelijk wordt gemaakt. Toetsing aan dit besluit behoeft derhalve niet plaats te vinden.

Daarnaast is het mogelijk maken van nieuwe woningen, gelet op de bestaande luchtkwaliteit ter plaatse, in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening. Tevens wordt de lokale luchtkwaliteit beter als de rondweg Voorthuizen is gerealiseerd. Op basis van het voorgaande vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor uitvoering van onderhavige plan.

5.10 Milieueffectrapportage

Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.

De wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.

Er zijn drie sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:

  • 1. Plan- en/of besluit m.e.r.-plicht: als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit milieueffectrapportage;
  • 2. plan-m.e.r.-plicht: als voor het plan een zogeheten passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 gemaakt moet worden. Dat is het geval als het plan significante negatieve gevolgen kan hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied;
  • 3. Toetsing aan de provinciale milieuverordening.

De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-( beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.

Voor de vraag of een bestemmingplan besluit m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een bestemmingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het bestemmingsplan in kolom 4 wordt genoemd.

Als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, geldt dat moet worden beoordeeld of een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Als dat het geval is, geldt alsnog een m.e.r.-plicht.

Voor de vraag of een bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.

Als een bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat bestemmingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.

In dit geval is de activiteit (de bouw van een appartementengebouw met acht appartementen én drie vrijstaande woningen) niet m.e.r.-plichtig want er is voor het plan geen passende beoordeling nodig en de activiteit komt niet voor op de lijst in onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage. Gesteld kan worden dat er eveneens geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 in onderdeel D van het Beluit milieueffectrapportage. Daarmee geldt er dan geen m.e.r.-plicht en behoeft er derhalve geen m.e.r. procedure gevolgd te worden.

Indien we aannemen dat de activiteit wel onder een stedelijk ontwikkelingsproject valt (kolom 1 in onderdeel D van het Besluit milieueffectrapportage) dan ligt de omvang van de activiteit zeer ver onder de drempelwaarden zoals genoemd in onderdeel D 11.2 en kan worden gesteld dat het plan geen project is dat vanwege aard, omvang of ligging een aanzienlijk milieueffect zal hebben (zodat het plan niet m.e.r.-plichtig is). Het gaat om een ontwikkeling die zo kleinschalig is dat de milieugevolgen niet in beeld gebracht behoeven te worden, anders dan de voor het bestemmingsplan gebruikelijke onderzoeken. Daarnaast hebben provinciale staten van Gelderland geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en zo m.e.r.-plichtig zijn).

Daarnaast heeft de toetsing van het plan aan de in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn opgenomen criteria niet uitgewezen dat er sprake zal zijn van belangrijke milieugevolgen, zodat een m.e.r.-beoordeling achterwege kan blijven.

5.11 Milieuzonering

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.

In dit kader zijn voor dit plan de volgende bedrijven en aspecten van belang:

- een installatiebedrijf aan de Hoofdstraat 127;
- de locatie Beatrixlaan 1 en 3 (een centrum-bestemming, binnen het bestemmingsplan "Voorthuizen-Centrum"), er is een notariskantoor gevestigd;
- de locatie Baron van Nagellstraat 9 en 9a heeft een maatschappelijke bestemming, binnen het bestemmingsplan "Voorthuizen-West"), waar een arbodienst ("ziekteverzuim") gevestigd is.

Volgens het bestemmingsplan "Voorthuizen-West" heeft het perceel Hoofdstraat 127 de bestemming 'Bedrijf'. De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven die zijn genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 1 van het bestemmingsplan "Voorthuizen-West") onder de categorieën A en B, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding zoals in een tabel in dat bestemmingsplan is opgenomen. Zo'n aanduiding is niet opgenomen bij Hoofdstraat 127. Het installatiebedrijf valt daarmee onder milieucategorie A of B. Vanwege het feit dat in het bestemmingsplan "Voorthuizen-West" functiemening geldt, gelden er geen afstanden. Dit bedrijf vormt derhalve geen belemmering voor onderhavige plangebied.

Wat betreft Baron van Nagellstraat 9/9a geldt qua milieuzonering het volgende. In de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' wordt voor deze maatschappelijke functie een richtafstand genoemd van 30 meter voor het aspect gevaar en 50 meter voor het aspect geluid bij continue bedrijf. De omgeving waarin zich onder meer deze maatschappelijke functie en woningen bevinden kan worden aangemerkt als gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor, zoals winkels, kleine bedrijven en een drukke weg. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd. Nu er al woningen dichterbij het plan zijn gelegen vormt dit geen belemmering voor onderhavige plan.

Bij de Beatrixlaan 1 en 3 is binnen de centrum-bestemming wonen, detailhandel en dienstverlening toegestaan. Er zit hier een notariskantoor. Wat betreft Beatrixlaan 1 en 3 geldt qua milieuzonering het volgende. In de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' is voor deze centrum functie (detailhandel en dienstverlening) een richtafstand genoemd van 30 meter als grootste afstand bij continue bedrijf. Zoals eerder al aangegeven kan het gebied aangemerkt als gemengd gebied. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd. Er geldt dan een grootste afstand van tien meter. Aan die afstand wordt voldaan en milieuzonering vormt geen belemmering.

Veiligheidszone - Activiteitenbesluit
Binnen de grenzen van het bestemmingsplan is geen gasdrukmeet- en regelstation aanwezig (wel is er een 10 kV kabel gelegen, hiervoor verwijzen we naar paragraaf 5.8).

Conclusie

Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.

5.12 Natuur en groen

In het plangebied zelf staan drie solitaire bomen, twee naaldbomen en één volwassen lindeboom, die laatste dicht bij de bestaande bebouwing. Kap van deze bomen is nodig maar in het nieuwe plan is voldoende ruimte aanwezig om de kap van deze bomen te compenseren. Zo is er op het parkeerterrein op maaiveld ruimte om nieuwe bomen te planten. Zie onderstaande afbeelding.

De coniferen binnen het plangebied en de in slechte staat verkerende groenstrook (door achterstallig onderhoud) ter afscherming van het parkeerterrein (aan de zijde van de Dwarsweg) beschouwen we niet als waardevol groen.

Buiten het plangebied bevindt zich aan zowel de Baron van Nagellstraat als de Hoofdstraat een begeleidende boombeplanting. Deze boomstructuren zijn als waardevol aan te merken.

Voor een goede invulling van het gebied is het gewenst dat de ruimte om het appartementengebouw als een collectieve ruimte wordt ingericht in de vorm van een haag tussen de collectieve ruimte en het voetpad. Op de hoek van het appartementengebouw komt derhalve een beukenhaag. Dit is op onderstaande afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1171-0002_0016.png"

Afbeelding: inrichting terrein

5.13 Veiligheid

Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.

Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.

Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio's en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.

Bereikbaarheid
De bereikbaarheid is voldoende. Er wordt voldaan aan de voorwaarden zoals opgenomen in de handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid. Er zijn geen aanvullende voorwaarden.

Bluswatervoorziening
Rondom het perceel zijn voldoende bluswatervoorzieningen (ondergrondse brandkranen) aanwezig. We gaan er van uit dat deze gehandhaafd blijven. Er zijn dan geen aanvullende voorzieningen nodig.

Opkomstnorm
Er worden eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze is afhankelijk van de bestemming. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet Veiligheidsregio’s met het daarbij behorende Besluit Veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd. De opkomstnorm voor woonfuncties is 8 minuten.

Het perceel op de Baron van Nagellstraat 2 is zo gelegen dat de opkomsttijd 6 minuten bedraagt. Er wordt voldaan aan de wettelijk vastgestelde opkomstnorm.

Externe veiligheid
Voor wat betreft het aspect externe veiligheid verwijzen wij naar paragraaf 5.4. Vanuit de brandweer zijn er verder geen aanvullende voorwaarden of regels noodzakelijk.

Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

5.14 Verkeer

Parkeren

Parkeren dient op eigen terrein opgelost te worden. Over parkeren kan bij het plan om acht appartementen en drie vrijstaande woningen te realiseren het volgende aangegeven worden:

Parkeervraag
- 3 woningen vrijstaand x 2,3 pp/woning = 6,9 pp (bezoekersaandeel: 3 x 0,3 = 0,9 pp);
- 8 woningen koop etage duur x 2,1 pp/woning = 16,8 pp (bezoekersaandeel: 8 x 0,3 = 2,4 pp);
De totale parkeervraag bedraagt 23,7 pp. Hiervan moeten minimaal 3,3 pp openbaar toegankelijk zijn ten behoeve van bezoekers.

Parkeeraanbod
- parkeerkelder: 14 pp;
- woningen: 3,9 pp (uitgangspunt zijn lange opritten, deze tellen wij mee als 1,3 in plaats van 2 pp/oprit). Het parkeerterrein biedt zes parkeerplaatsen aan. Het totale parkeeraanbod bedraagt daarmee 23,9. In het plan zijn meer dan 3,3 pp openbaar toegankelijk.

Derhalve kan geconcludeerd worden dat er voldoende parkeeraanbod in het plan is opgenomen.

Bereikbaarheid en verkeersveiligheid
De woningen en het parkeerterrein zelf zijn goed bereikbaar. De afmeting van de parkeerkelder (en helling) moet voldoen aan de daarvoor geldende NEN-normen.

Bij het legen van de vuilcontainers moeten fietsers en voetgangers even kort wachten. Wellicht dat de fietsers ook even om het voertuig kunnen fietsen. Wij zijn van mening dat dit wellicht enige hinder kan opleveren, maar zien dit niet als een aantasting van de verkeersveiligheid. Verder dient de uitrit bij de uitwerking als voldoende herkenbaar te worden vormgegeven.

Op basis van het voorgaande valt te concluderen dat parkeren en verkeer geen belemmering vormt.

5.15 Water

Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.

De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterparagraaf beschrijft het relevante waterbeleid, de betrokkenheid en het advies van de waterbeheerder en de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.

Huidige en toekomstige situatie
In de huidige situatie is op het perceel een gebouw en omliggende verharding aanwezig. Het afvalwater en regenwater loost op de omliggende gemengde riolering.

Bij de realisatie van het plan dient hemelwater dat via het dak of de bestrating rondom de nieuwbouw aangesloten te worden op het hemelwaterriool dat in de Baron van Nagelstraat ligt. Er is geen compenserende waterberging vereist. Het huishoudelijk afvalwater moet afvoeren op de gemengde riolering in de Baron van Nagelstraat.

In verband met de waterkwaliteit dienen er geen uitlogende materialen zoals zink, lood en koper als dakbedekking, dakgoot of regenpijp toegepast te worden.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE ASPECTEN

6.1 Juridische aspecten

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.

De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.

Bevoegdheid

Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.

Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.

6.1.1 Inleidende regels
6.1.1.1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

De omschrijving van het begrip 'bouwperceel' staat in artikel 1. Een voorbeeld van een bouwperceel is een stuk grond waarop een woning staat met een tuin. De bestemmingen 'Wonen-1' en 'Tuin' horen beiden bij het bouwperceel.

6.1.1.2 Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten.

6.1.2 Bestemmingsregels
6.1.2.1 Bestemming 'Tuin'

De bestemming 'Tuin' is gelegen bij andere bestemmingen zoals 'Wonen-1' en 'Bedrijf'. De bestemming wordt alleen toegepast op terreinen van particulier eigendom. Dit deel van het perceel mag beperkt bebouwd worden.

In een tuinbestemming mag verharding worden gerealiseerd. Het is ook mogelijk om binnen een tuinbestemming te parkeren.

De grens tussen de bestemming 'Wonen-1' en de bestemming 'Tuin' verspringt. Dit om te voorkomen dat op één lijn met de voorgevelrooilijn er bebouwing ontstaat. Zo is gewaarborgd dat hoofdgebouwen hun prominente positie behouden. Dit is wenselijk vanuit stedenbouwkundig oogpunt. Bebouwing buiten het bouwvlak moet ondergeschikt zijn.

Wanneer de aanduiding 'geluidsscherm' is aangegeven, is de grond tevens bestemd voor een geluidsscherm. De maximale bouwhoogte van het geluidsscherm staat op de verbeelding.

6.1.2.2 Bestemming 'Verkeer'

De bestemming 'Verkeer' wordt opgenomen voor wegen, straten en paden, voet- en rijwielpaden. Daarnaast zijn parkeer-, groen- en speelvoorzieningen mogelijk. Evenals waterhuishoudkundige doeleinden en bermen.

6.1.2.3 Bestemming 'Wonen-1'

De bestemming 'Wonen-1' wordt opgenomen voor het woonperceel (met eventuele uitbreidingsmogelijkheden van het hoofdgebouw en aan- en uitbouwen). Het gedeelte van het perceel tussen de woning en de weg krijgt de bestemming 'Tuin'.

Bij de bestemming 'Wonen-1' is de functie wonen toegestaan. Het begrip wonen is gedefinieerd als 'het zelfstandig gehuisvest zijn van één afzonderlijk huishouden'. Dit betekent dat kamerverhuur niet zonder meer is toegestaan.

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, overkappingen en overige bijgebouwen is een regeling opgenomen waarbij de omvang van het bouwwerk is gekoppeld aan de omvang van het perceel. De oppervlakte van aan- en uitbouwen en overige bijgebouwen wordt berekend per bouwperceel. In principe mag de totale oppervlakte van aan- en uitbouwen en overige bijgebouwen niet meer bedragen dan 20% van het bouwperceel. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bebouwingspercentage en toestaan dat de totale oppervlakte van aan- en uitbouwen en overige bijgebouwen maximaal 30% bedraagt. Voor de goede orde: de bepaling waarin de maximale oppervlakte van bijgebouwen / aan- en uitbouwen is genoemd, geldt onverminderd.

De totale oppervlakte van bijgebouwen mag niet meer dan 60 m2 bedragen. De totale oppervlakte van aan- en uitbouwen mag niet meer dan de helft van de oppervlakte van het bouwvlak bedragen.

Wanneer de aanduiding 'geluidsscherm' is aangegeven, is de grond tevens bestemd voor geluidsscherm. De maximale bouwhoogte van het geluidsscherm staat op de verbeelding.

Omdat aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden (bedrijfs-)activiteiten zowel in de woning als in de aan- en uitbouwen onder voorwaarden zijn toegestaan, is gekozen voor een algemene gebruiksbepaling in een apart artikel. Kleinschalige bedrijven, zoals schilders, stukadors en elektriciens vallen onder de noemer 'hiermee gelijk te stellen gebied'. Dit zijn bedrijfjes waarbij aan huis hoofdzakelijk administratie-/kantoorwerkzaamheden plaats vinden, er beperkte opslag plaatsvindt en de hoofdwerkzaamheden elders (op locatie) plaats vinden. In de specifieke gebruiksregels staat dat er geen detailhandel mag plaatsvinden. Internetwinkels zonder fysieke bezoekmogelijkheid beschouwt de raad niet als detailhandel. Dergelijke internetwinkels zijn wel toelaatbaar onder de daar genoemde voorwaarden. Het gaat om internetwinkels waarbij de klant op geen enkele manier fysiek in contact staat met de internetwinkel. Alle klantcontacten en verzending van goederen gebeurt uitsluitend digitaal of per post. Van enige consument aantrekkende werking is geen sprake. Deze internetwinkels passen als ondergeschikte functie in de woonbestemming. Als de opslag, logistiek en/of administratie de hoofdfunctie is, is een bestemming als bedrijf of kantoor van toepassing.

6.1.2.4 Bestemming 'Wonen-2'

De bestemming 'Wonen-2' wordt opgenomen wanneer sprake is van gestapelde woningen.

Bij de bestemming 'Wonen-2' is de functie wonen toegestaan. Het begrip wonen is gedefinieerd als 'het zelfstandig gehuisvest zijn van één afzonderlijk huishouden'. Dit betekent dat kamerverhuur niet zonder meer is toegestaan.

Omdat aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden (bedrijfs-)activiteiten zowel in de woning als in de aan- en uitbouwen onder voorwaarden zijn toegestaan, is gekozen voor een algemene gebruiksbepaling in een apart artikel.

6.1.3 Algemene regels
6.1.3.1 Anti-dubbeltelregel

Het doel van de anti-dubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

6.1.3.2 Algemene gebruiksregels

In artikel 3.1, eerste lid van de Wro is vastgelegd dat de gemeenteraad de bestemming van de in het bestemmingsplan begrepen grond aanwijst en met het oog op de bestemming regels geeft. De regels kunnen strekken ten behoeve van de uitvoerbaarheid van in het plan opgenomen bestemmingen.

Daarnaast wordt ter verduidelijking van het plan aangegeven dat het gebruiken van gronden ten behoeve van een seksinrichting in ieder geval strijdig is met de bestemming.

Ten behoeve van nieuwe ontwikkelingen wordt in deze regels aangegeven dat er voldoende parkeerplaatsen aanwezig moeten zijn conform de nota parkeernormen. Hierbij wordt het vergroten van een woning uitgesloten.

6.1.3.3 Algemene aanduidingsregels

De aanduidingen bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend.

In dit geval is het noodzakelijk afspraken met betrekking tot de te treffen geluidswerende voorzieningen vast te leggen, zoals deze zijn opgenomen in artikelen 3.2.2 onder g, artikel 5.2.3 onder f en artikel 6.2.3 onder e van de planregels. Om dit te waarborgen worden er in het bestemmingsplan twee voorwaardelijke verplichtingen opgenomen. Hierbij worden aan het bestemmingsplan specifieke regels toegevoegd die de verzoeker verplichten om bij gebruikmaking van de toegestane ontwikkeling ook de inrichtingsmaatregelen te realiseren.

6.1.3.4 Algemene afwijkingsregels

Er is een algemene afwijkingsregel opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.

Het is niet de bedoeling dat deze algemene bevoegdheid wordt toegepast in combinatie met het afwijken zoals dat bij een specifieke bestemming is genoemd. Met andere woorden: cumulatie van deze bevoegdheden is uitgesloten. Een voorbeeld: de maximale bouwhoogte voor een woning is 12 meter. Bij de bestemming 'Wonen-1' is de bevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels en die bouwhoogte te vergroten met maximaal 3 meter. Het is niet de bedoeling dat dan nog eens toepassing wordt gegeven aan de algemene afwijkingsbevoegdheid met een vergroting van nog eens 10% tot gevolg.

6.1.3.5 Algemene wijzigingsregels

In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven. De bevoegdheid is bedoeld voor aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein.

6.1.3.6 Algemene procedureregels

Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.

Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 "Algemene regels" van dit bestemmingsplan.

6.1.4 Overgangs- en slotregels
6.1.4.1 Overgangsregels

Onderscheid is gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. De overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken gelden vanaf terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan, de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik vanaf het van kracht worden (inwerkingtreding) van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties.

De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

6.1.4.2 Slotregel

Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.

6.2 Handhaving

De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:

  • de regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving;
  • handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren;
  • niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

In 2007 heeft de gemeente de Nota handhaving ruimtelijke en bouwregelgeving gemeente Barneveld opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren (repressieve handhaving).

Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.

Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:

  • de regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels;
  • het afwijkingenbeleid.

In dit bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.

Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.

Hoofdstuk 7 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

7.1 Grondexploitatie

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het plan de bouw van een appartementengebouw en drie vrijstaande woningen mogelijk maakt, is dit aan de orde.

Doordat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is en het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is, behoeft de raad op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro in dit geval geen exploitatieplan vast te stellen.

Zo is er namelijk een exploitatieovereenkomst gesloten, waarbij het verhaal van de kosten over de in het plan begrepen gronden in dat geval anderszins verzekerd is.

Tevens zijn er afspraken gemaakt ten aanzien van planschade. In de privaatrechtelijke overeenkomst is vastgelegd dat eventueel toe te kennen planschadeclaims aan derden, voortkomend uit de planologische wijziging op het perceel, op de exploitant kan worden verhaald.

Ook over de inrichting van het openbaar gebied zijn afspraken gemaakt.

Hiermee kan geconcludeerd worden dat voor onderhavig bestemmingsplan het kostenverhaal anderszins is verzekerd. De gesloten overeenkomst wordt aangemerkt als anterieure overeenkomst, zoals bedoeld onder artikel 6.24 Wro.

Alle gronden van zijn in eigendom van de initiatiefnemer. Voor de gemeente zijn aan de uitvoering van het plan geen financiële risico's verbonden omdat de initiatiefnemer alle kosten voor zijn rekening neemt. Ook financiële zekerstellingen zijn overeengekomen.

De gemeente heeft daarnaast vastgesteld dat de initiatiefnemer beschikt over specifieke kennis, ervaring, capaciteit en financiële middelen die noodzakelijk zijn voor de beoogde gebiedsontwikkeling.

Uit het bovenstaande blijkt dat de economische uitvoerbaarheid gewaarborgd is en derhalve is de conclusie gerechtvaardigd dat het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 8 OVERLEG EN MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Conform artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft het college op 25 juni 2015 in de Barneveldse Krant en langs elektronische weg kennis gegeven van het voornemen om het voorliggende bestemmingsplan voor te bereiden. Aangegeven is verder dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

8.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang.

Het Waterschap Vallei & Veluwe heeft aangegeven dat geen vooroverleg nodig is indien de toename van de verharding kleiner is dan 1.500 m2 en de waterhuishoudkundige doelen van het waterschap niet in het geding komen door een bestemmingsplan. Hier is sprake van zo een geval. Om die reden heeft geen vooroverleg met het waterschap plaatsgevonden.

Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.

Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen. Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over een voorontwerp betreffende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Nu er sprake is van een gemeentelijk ruimtelijk plan, waarbij er geen nationale rijksbelangen aan de orde zijn en de betrokken rijksdiensten niet als direct belanghebbende zijn aan te merken, behoeft het plan niet voor vooroverleg naar de ILT opgestuurd te worden.

Aangezien er geen sprake is van een provinciaal belang, is er geen vooroverleg gevoerd met de provincie. Het plan "Baron van Nagellstraat VII" betreft een plan van lokaal belang. Vooroverleg met de provincie en het rijk is niet noodzakelijk en wordt dan ook niet gevoerd.

Wel is in het kader van het bestuurlijke vooroverleg het bestemmingsplan voor vooroverleg aan onderstaande instanties toegezonden:

  • Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden
  • KPN
  • N.V. Nederlandse Gasunie
  • Vitens
  • Liander

Er zijn geen inhoudelijke reacties op het plan ingekomen.

8.2 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

Op 2 juli 2015 heeft er een inloopavond plaatsgevonden. Het inspraakplan "Baron van Nagellstraat VII" heeft van 3 juli tot en met 16 juli 2015 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een reactie over het plan naar voren te brengen. Tijdens deze twee weken is één reactie ingediend.

Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan. In de bijlage bij dit bestemmingsplan is het inspraakverslag bijgevoegd. Bijlage 6 betreft de Nota inspraak Baron van Nagellstraat VII.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan ligt van 1 juli tot en met 11 augustus 2016 ter inzage. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken is één reactie ingediend.

De reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan. In bijlage 7 bij dit bestemmingsplan is de Nota Zienswijzen gevoegd.