Plan: | Koning Lodewijklaan 750 en Saturnusstraat 49-51 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.bp1266-vas1 |
behorende bij het bestemmingsplan Koning Lodewijklaan 750 en Saturnusstraat 49-51
Op de planlocatie Koning Lodewijklaan 750 en Saturnusstraat 49-51 te Apeldoorn bevindt zich een verouderd bedrijfsgebouw. De eigenaar wil deze locatie herontwikkelen naar woningbouw. De afgelopen jaren is er gesproken over een goede invulling voor de locatie. Diverse plannen zijn voorbij gekomen en ook is tussentijds de grond van eigenaar gewisseld. Uiteindelijk heeft één en ander geleid tot een ontwerpbestemmingsplan voor de ontwikkeling van 17 grondgebonden woningen. Naar aanleiding van ingediende zienswijzen is het plan aangepast naar een plan voor 15 grondgebonden woningen. Dit bestemmingsplan maakt deze ontwikkeling van 15 woningen mogelijk.
Het plangebied is gelegen in het gebiedje tussen de Saturnusstraat, de Koning Lodewijklaan, de Sprengenweg en de Mercuriuslaan te Apeldoorn. Het betreft de locaties Koning Lodewijklaan 750 en Saturnusstraat 49-51 en twee percelen ten noorden van Koning Lodewijklaan 750. Het betreft de percelen kadastraal bekend gemeente Hoog Soeren, sectie R, nummers 5444, 4762, 5216 en 5443 (gedeeltelijk). Het laatste perceel (nr 5443) betreft een deel van het perceel van de woning Koning Lodewijklaan 752. Het westelijke deel van dit perceel heeft nog een bedrijfsbestemming, maar betreft het achtererf behorende bij de woning. Met dit bestemmingsplan wordt gelijk deze bestemming aangepast van Bedrijfsdoeleinden naar Wonen (achtererfgebied, geen bouwvlak).
Ligging plangebied
Luchtfoto plangebied
De percelen Koning Lodewijklaan 750 en Saturnusstraat 49-51 te Apeldoorn maken deel uit van bestemmingsplan Stadsdeel Noord-West en hebben daarin de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden' met de aanduiding 'milieuzone 1'. Deze bestemming staat bedrijven vallend onder milieucategorie 1 toe, zoals opgenomen in de bij de bestemming behorende bedrijvenlijst. Daarnaast zijn de gronden bestemd voor tuin en/of erf, ontsluitingswegen, fiets- en voetpaden, parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen. De toegestane bouw- en goothoogte voor de bebouwing bedraagt aan de zijde van de Saturnusstraat en bij de entree vanaf de Koning Lodewijklaan 12 meter (bouwhoogte) en 8 meter (goothoogte) en op het middenterrein maximaal 4 meter. Het gehele bouwvlak mag worden bebouwd.
De percelen ten noorden van Koning Lodewijklaan 750 hebben de bestemming 'Woondoeleinden' met de aanduiding 'erf'. Deze gronden zijn bestemd voor tuin en/of erf bij woningen. Hier zijn alleen bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen ten behoeve van woningen toegestaan.
Het hele plangebied heeft de gebiedsaanduiding 'zeer belangrijke archeologische zone', waarvoor een aanlegvergunningstelsel geldt.
Uitsnede bestemmingsplan Stadsdeel Noord-West
De toelichting begint met een beschrijving van de bestaande situatie van het plangebied en de omgeving, gevolgd door de beschrijving van de nieuwe situatie in hoofdstuk 3. In hoofstuk 4 wordt het relevante beleidskader besproken. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 aangetoond dat het plan uitvoerbaar is. In het daarop volgende hoofdstuk 6 wordt de juridische planopzet nader toegelicht. Afsluitend zijn in hoofdstuk 7 de resultaten van inspraak en overleg opgenomen.
De planlocatie ligt in de buurt Sprengenbos, op voormalige heidegronden die ergens tussen de late middeleeuwen en de 18de eeuw werden ontgonnen tot akkers van het dorp Apeldoorn, de Nieuwe Enk. Tot eind negentiende eeuw was de enk hier en daar bebouwd met kleine boerderijen en woningen voor landarbeiders. In het begin van de twintigste eeuw werden de eerste villa's gebouwd langs het lanenstelsel van Paleis Het Loo (Jachtlaan en Koning Lodewijklaan). Het bosachtige gebied ten noorden van de Bosweg werd woongebied.
Sprengenbos is grotendeels voor de Tweede Wereldoorlog ontwikkeld. Uiteindelijk werden er verschillende buurten gerealiseerd voor nauwkeurig omschreven doelgroepen. De Edelstenenbuurt en de Schrijversbuurt bijvoorbeeld zijn gebouwd voor welgestelde middenstanders en de Planetenbuurt (o.a. de Saturnusstraat) is gebouwd voor geschoolde arbeiders. Vanaf de jaren vijftig zijn er langs de John F. Kennedylaan, Sprengenweg en Koning Lodewijklaan op grote schaal woningen en kantoren gebouwd en kleinschalige woningbouwcomplexen toegevoegd om de laatste niet bebouwde ruimtes op te vullen. In die periode werd niet langer voortgeborduurd op het type ´huis op kavel´, maar kwamen er grotere portiekflats, vooral langs de Koning Lodewijklaan.
Op de specifieke planlocatie werd aan de oostzijde een pand gebouwd in het derde kwart van de 19de eeuw. Waarschijnlijk betrof het een kleine woning. In de eerste helft van de 20ste eeuw werden net ten oosten, langs de Koning Lodewijklaan, meer woningen gebouwd. Daaronder ook nr.752, uit 1938. Achter dat gebouw, werden op de planlocatie in de 20ste eeuw diverse bedrijfspanden gebouwd. Tussen 1950 en 1963 werden die grootschalig uitgebreid naar achter toe en werd achterop het terrein, aan de nieuwe aangelegde Saturnusstraat, een nieuw kantoorpand gebouwd. In 1934 was in de gebouwen een tabakverwerkende fabriek gevestigd, en vanaf 1943 een bouten-, schroeven- en moerenfabriek. Van 1963 tot 1974 wordt in de archieven melding gemaakt van de activiteit "katoenbewerking en - spinnerij".
Het plangebied betreft een voormalige bedrijfslocatie tussen de Sprengenweg en de Koning Lodewijklaan. Het terrein bestaat voornamelijk uit bedrijfsgebouwen. Deze staan leeg. De locatie is bereikbaar via zowel de Saturnusstraat als de Koning Lodewijklaan. Aan de zijde van de Koning Lodewijklaan bevindt zich een inrit naar het middenterrein, aan de zijde van de Saturnusstraat bevindt zich een oprit, waarachter een hek is geplaatst. Omdat het perceel voor het grootste deel bebouwd is, is er echter geen doorgaande verkeersroute over het perceel. Aan de noord- en zuidzijde bevindt zich langs de grenzen van de planlocatie opgaand groen. In het plangebied zelf is weinig groen aanwezig. Op het perceel dat aan de zuidzijde grenst aan de planlocatie bevindt zich een monumentaal pand. Deze voormalige smederij en constructiewerkplaats is een karakteristiek voorbeeld van bedrijfsarchitectuur uit omstreeks 1914. Het monumentale pand heeft bijzondere shed- of zaagdaken met ijzeren spanten. De sheddaken bestaan uit twee zijden: een dicht dakvlak en een vlak met grote ramen. Zo'n dak bood optimale verlichting in de bedrijfshallen. Het monument heeft een bedrijfsbestemming. Het monument maakt geen onderdeel uit van het plangebied.
Aan de hand van de navolgende foto's wordt de planlocatie en de directe omgeving in de huidige situatie in beeld gebracht.
luchtfoto met grove omlijning plangebied
aanzicht planlocatie vanaf de Saturnusstraat
aanzicht planlocatie vanaf de Koning Lodewijklaan
In het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig die planologisch beschermd (moeten) worden. In het plangebied was voorheen een transformatorhuisje aanwezig. De transformator is echter enkele jaren geleden van het perceel verwijderd en verplaatst naar de nabijgelegen beek.
In dit hoofdstuk wordt de nieuwe ruimtelijke opzet van het plangebied beschreven.
Het nieuwe plan behelst de sloop van de bestaande bedrijfsopstallen, het saneren van de bodemverontreining die in het verleden is ontstaan door de bedrijfsmatige activiteiten en de realisatie van 15 grondgebonden woningen. Bij het ontwerpen van het nieuwe buurtje is gezocht naar een goede aansluiting met de omgeving, zowel in weefsel als in typologie. Dat is vormgegeven door geen doodlopende straat te maken, maar een straat die de Saturnusstraat met de Koning Lodewijklaan verbindt. De straat heeft de vorm van een bajonet. Met deze weg wordt goed aangesloten op het weefsel van de stad.
In typologie zijn er rijwoningen ontworpen en een tweekapper, zoals ook in de omgeving voorkomen. De woningen aan de Saturnusstraat sluiten in hoogte, typologie en massa aan op de bestaande rijwoningen. De binnenhof ligt afgeschermd van de buitenwereld. Om te zorgen dat daar toch een prettig woonklimaat kan ontstaan, zijn de woningen rondom een pleintje georganiseerd. Daarmee zijn de woningen naar elkaar toe georiënteerd. Het pleintje wordt vormgegeven als een verblijfsplek, waarbij de inzet is om een of meerdere grote bomen het centrale punt te laten zijn.
De voortuinen van de woningen worden omzoomd door lage beukenhaagjes, met een opening ter hoogte van het pad naar de voordeur. De achtertuinen van de nieuwe percelen krijgen erfafscheidingen bestaande uit metalen rasters begroeid met hedera.
Direct ten zuidwesten van de planlocatie ligt het monumentale pand Sprengenweg 72-2, een voormalige smederij. Dit is een gemeentelijk monument dat min of meer verborgen is gelegen op het binnenterrein achter Sprengenweg 72 en 74. Op de erfgrens tussen dit monument en het plangebied zal langs de entree vanaf de Saturnusstraat een lage, groenblijvende afscheiding worden geplaatst. Dit versterkt de ruimtelijke kwaliteit van de entree.
Verder zal de huidige erfafscheiding bij de entree vanaf de Koning Lodewijklaan vanaf 1 meter achter de voorgevel van de woning worden vervangen door een erfafscheiding bestaande uit metalen rasters begroeid met klimop. Aan de voorzijde van de woning wordt de huidige erfafscheiding vervangen door een lage, groene erfafscheiding. Dit verhoogt de kwaliteit van de entree en komt de verkeersveiligheid ten goede. Daarbij wordt een deel van het plangebied aan de achterzijde van de betreffende woonkavel toegevoegd, waardoor een grotere achtertuin ontstaat.
Voor spelende kinderen worden in principe geen voorzieningen aangelegd. Schuin tegenover het plangebied, in de Saturnusstraat, ligt een grote speeltuin. Vanuit het hele buurtje is deze speeltuin veilig bereikbaar. Verder zal in de praktijk het middenterrein veel als speelruimte gebruikt gaan worden, zeker overdag als veel parkeerplaatsen leeg zullen staan. Door de zeer lage auto-intensiteiten en de lage snelheden als gevolg van de s-bocht is dit geen bezwaar.
impressie aanzicht woningen aan de Saturnusstraat
Impressie aanzicht woningen aan het pleintje
Vogelvluchtimpressie ontwikkeling plangebied
Het voorliggend plan is gelegen tussen de Saturnusstraat en de Koning Lodewijklaan. Dit gebied is geheel gecategoriseerd als verblijfsgebied. In deze verblijfsgebieden wordt voornamelijk gewoond, de wegen hebben naast een verkeersfunctie ook een verblijfsfunctie voor fietsers en voetgangers. Er geldt een maximum snelheid van 30 km per uur. In relatie tot de verkeersintensiteiten op deze straten moeten fietsers en voetgangers zich veilig kunnen verplaatsen. Vanaf de Koning Lodewijklaan is de Sprengenweg te bereiken, onderdeel van het gemeentelijk hoofdwegennet (50 km/h). Hier wordt het verkeer op stedelijk niveau gebundeld en is de doorstroming van het verkeer de belangrijkste functie.
Vanuit het plangebied kan naar alle kanten gelopen of gefietst worden. Daarnaast is er op de Sprengenweg, nabij de Koning Lodewijklaan een bushalte voor lijn 16 aanwezig met een bediening naar het centrum van Apeldoorn als onderdeel van het openbaar (bus)vervoer.
De openbare ruimte in het plangebied wordt ingericht als verblijfsgebied. De nieuwe straat in het plangebied heeft de vorm van een bajonet en verbindt de Saturnusstraat met de Koning Lodewijklaan. Buiten verkeer dat een bestemming of herkomst heeft in het nieuwe plangebied, zal er niet of nauwelijks ander autoverkeer door het nieuwe straatje rijden. De straat wordt zodanig ontworpen dat (noodzakelijk) vrachtverkeer door de straat kan rijden (bijvoorbeeld een vuilniswagen of brandweerwagen).
De auto-ontsluiting vindt plaats vanaf twee zijden: de Koning Lodewijklaan en de Saturnusstraat. Dit geeft de nieuwe bewoners de mogelijkheid om naar verschillende richtingen weg te rijden. De verkeersintensiteiten zijn vanwege het beperkte woningprogramma zeer laag. De aansluitingen van het nieuwe straatje op de Saturnusstraat en de Koning Lodewijklaan worden als gelijkwaardige kruisingen vormgegeven. Dit past in het straatbeeld (vergelijkbaar met andere kruisingen) en remt tevens de rijsnelheden op deze straten omdat verkeer van rechts voorrang verleend moet worden.
Fietsers en voetgangers maken in de nieuwe situatie gebruik van de rijbaan. Dit past bij het feit dat het een woonstraat is binnen een 30 km/h zone waar de auto-intensiteiten zeer laag zijn.
Het gemeentelijk parkeerbeleid is er op gericht dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling voorziet in de eigen parkeerbehoefte. De parkeerbehoefte wordt bepaald aan de hand van parkeernormen. Deze zijn vastgelegd in de gemeentelijke parkeernota (2004). In het plangebied worden 13 rijwoningen mogelijk gemaakt waarbij de parkeerplaatsen in de openbare ruimte worden gerealiseerd. Voor deze woningen bedraagt de parkeernorm 1,5 parkeerplaats per woning. Daarnaast worden 2 woningen van het type twee-onder-één-kap gerealiseerd met een garage met oprit. Voor deze woningen is de parkeernorm 1,75 parkeerplaats per woning (garage en oprit telt hierbij voor 1 pp). De parkeervraag voor het gehele plan bedraagt hierdoor (13 x 1,5) + (2 x 0,75) = 21 parkeerplaatsen.
Op onderstaande kaart is aangegeven hoe deze parkeerplaatsen worden ingepast.
Langs de Saturnusstraat wordt een parkeerstrook met 5 parkeerplaatsen aangelegd. De overige parkeerplaatsen worden langs de nieuwe weg gerealiseerd. Ter hoogte van de parkeerstrook langs de Saturnusstraat kan aan de westzijde nog op de rijbaan worden geparkeerd (behalve bij inritten). Per saldo ontstaat hiermee extra parkeerruimte. In de nieuwe situatie blijft de parkeercapaciteit voor de omliggende, bestaande woningen dan ook gelijk aan de oude situatie.
De indeling van parkeerplaatsen van de nieuwe weg maakt het mogelijk om bij een tegenligger even te wachten om deze te laten passeren. De rijbaan is tussen de Saturnusstraat en het 'middendeel' niet voldoende breed om verkeer in 2 richtingen elkaar te laten passeren. Gezien de geringe auto-intensiteiten is dit geen probleem.
In 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. In deze structuurvisie geeft het kabinet aan waar het naar streeft: Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Om dat te bereiken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij...') en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk werkt aan eenvoudiger regelgeving en verwacht dat medeoverheden zich ook inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving.
In de structuurvisie formuleert het kabinet zijn ambities voor 2040.
Concurrentiekracht: in 2040 behoort Nederland tot de top 10 van meest concurrerende economieën van de wereld met een kwalitatief hoogwaardig vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers door een goede ruimtelijk-economische structuur.
Bereikbaarheid: in 2040 beschikken gebruikers over optimale ketenmobiliteit door een goede verbinding van de verschillende mobiliteitsnetwerken via multimodale knooppunten (voor personen en goederen) en door een goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.
Leefbaarheid en veiligheid: in 2040 sluiten de woon- en werklocaties in steden en dorpen aan op de (kwalitatieve) vraag en locaties voor transformatie en herstructurering worden zoveel mogelijk benut. In 2040 biedt Nederland zijn burgers een veilige en gezonde leefomgeving, met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als in landelijk gebied. Nederland is blijvend beschermd tegen extreme weersomstandigheden, mogelijke overstromingen als gevolg van de zeespiegelstijging en er is voldoende zoetwater in droge perioden; Nederland is een bepalende speler in de internationale transitie naar duurzame mobiliteit en Nederland heeft nog steeds de bestaande (inter)nationale unieke cultuurhistorische waarden en een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Nederland kent in 2040 een robuust internationaal energienetwerk en de transitie naar duurzame energiebronnen is ver gevorderd.
Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld, welke daarna op onderdelen is gewijzigd. Gelderland kiest er in de Omgevingsvisie voor om bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven vanuit twee hoofddoelen.
Het eerste doel is het vergroten van de concurrentiekracht van Gelderland door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur. Daarbij richt de provincie zich met haar partners vooral op:
Het tweede doel is het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. Dit betekent vooral:
De provinciale hoofddoelen zijn vertaald in provinciale ambities, die zijn onderverdeeld in drie thema's. Het thema Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Onder het thema Dynamisch Gelderland staan de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit. Het derde thema, Mooi Gelderland, betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming dan wel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen.
De gemeente Apeldoorn is onderdeel van de regio Stedendriehoek. De regio is goed bereikbaar en ligt in het unieke landschap van de Veluwe, Salland, Achterhoek en de IJsselvallei. De voordelen van stad, dorp en platteland worden er gecombineerd. Maat en schaal van het gebied zijn overzichtelijk en de sociale betrokkenheid is groot. De provincie wil met partners (zoals gemeenten, maatschappelijke organisaties en ondernemers invulling geven aan de opgaven in deze regio. Voor wat betreft onderhavig plangebied ligt deze opgave in de leefomgeving met kwaliteit versterken door:
Specifiek voor het onderdeel 'Wonen' is de provinciale aanpak voor het behouden en versterken van de vitaliteit:
De omgevingsvisie geeft daarnaast randvoorwaarden voor gebieden ten behoeve van de drinkwatervoorziening. De planlocatie is hiervan onderdeel en is aangeduid als een zogenaamd intrekgebied. Voor intrekgebieden maakt de provincie gebruik van regelgeving en vergunningverlening; er gelden verbodsbepalingen en regelgeving voor activiteiten en inrichtingen in intrekgebieden. Het herontwikkelen van de locatie ten behoeve van de functie 'Wonen' wordt op voorhand niet uitgesloten.
Grondwaterfluctuatiezone
In een zone rondom het Veluwemassief, aan de oostzijde van de stuwwal van Nijmegen en een zone langs de Randmeren is sprake van een (smalle) zone die extra gevoelig is voor grondwateroverlast, de zogenoemde grondwaterfluctuatiezone. Via informatie over de grondwaterfluctuatiezone wil de provincie de beschikbare inzichten beschikbaar stellen.
Als de klimaatverandering doorzet, dan zullen de grondwaterstanden structureel blijven stijgen; daarnaast kunnen ook langjarige (niet trendmatige) schommelingen van de neerslag voor hoge grondwaterstanden zorgen. De combinatie van deze twee processen zorgt ervoor dat in de grondwaterfluctuatiezone de kans op grondwateroverlast verder toeneemt. Daardoor kan in gebieden waar nu geen overlast is, wateroverlast optreden.
Het is daarom van belang om hiermee bij de inrichting of herinrichting van stedelijk gebied, via de watertoets, rekening te houden en zonodig maatregelen te nemen. De stijging van de grondwaterstand in de grondwaterfluctuatiezone zal van plaats tot plaats kunnen verschillen, maar de provincie houdt rekening met een lokale stijging van de grondwaterstand langs de randen van de Veluwe tot circa 80 centimeter. In paragraaf 5.2 wordt verder in gegaan op de consequenties hiervan voor het plangebied.
Op grond van artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan de provincie, als provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijk ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels stellen ten aanzien van de inhoud van bestemmingsplannen. De provincie Gelderland heeft van deze bevoegdheid gebruik gemaakt. Op 24 september 2014 hebben provinciale staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld, welke daarna op onderdelen is geactualiseerd.
In de verordening geven provinciale staten met name regels voor het wel of niet toestaan van nieuwe ontwikkelingen in bestemmingsplannen. Het hoofdstuk Ruimte van de Omgevingsverordening bevat onder andere regels inzake wonen, bedrijvigheid, detailhandel, kantoren, glastuinbouw, veehouderij, grond- en drinkwater, erfgoed, natuur en landschap en energie.
Voor de planlocatie is van belang dat nieuwe woonlocaties alleen zijn toegestaan wanneer dit past in het door GS vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door GS vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. Voor het plangebied zijn 18 woningen opgenomen in de woningbouwprogrammering van de gemeente Apeldoorn (zie ook paragraaf 4.7). Daarnaast sluit het plan aan bij het regionale kwantitatieve kader voor de woningbouw voor de periode 2015 t/m 2024 en de door de provincie geboden extra ruimte (zie ook paragraaf 4.4). Dit plan voldoet daarmee aan voornoemde bepaling uit de omgevingsverordening van de provincie Gelderland.
Het plangebied is daarnaast gelegen in een intrekgebied voor grondwater. In de verordening is de regel opgenomen dat deze gebieden in een bestemmingsplan geen bestemming krijgen die de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, mogelijk maakt. Onderhavig bestemmingsplan maakt alleen gebruik ten behoeve van Wonen, Verkeer- Verblijfsgebied en Groen mogelijk en voldoet daarmee aan deze regel uit de verordening.
Het plangebied betreft een stedelijke locatie, die niet is gelegen in of nabij het Gelders Natuurnetwerk (GNN), de Gelderse ontwikkelingszone (GO) of Natura 2000.
Onderhavig bestemmingsplan voldoet hiermee aan de bepalingen uit de Gelderse omgevingsverordening.
In december 2016 hebben GS de Kwantitatieve Opgave Wonen vastgesteld. Doel is het woningaanbod voor de regio Stedendriehoek, zowel kwantitatief als kwalitatief, zo goed mogelijk af te stemmen op de behoefte aan woningen. Het beschrijft de programmatische opgave voor de periode 2015 t/m 2024 op basis van de geconstateerde regionale woningbehoefte en is daarmee richtpunt voor woningbouwbeleid van gemeenten in de regio. Bij besluit van 6 maart 2018 heeft GS daarnaast het aantal te bouwen woningen voor Apeldoorn ten aanzien van de vastgestelde Kwantitatieve Opgave Wonen opgehoogd met nog eens 882 woningen.
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de realisatie van 15 woningen mogelijk. Deze zijn opgenomen in de gemeentelijke woningbouwplanningslijst die zich verhoudt tot het regionale kwantitatieve kader, inclusief de ophoging daarvan door de provincie, en jaarlijks met regiogemeenten en provincie wordt gemonitord.
Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is één structuurvisie voor zowel stad als land.
De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. In de structuurvisie kiest de gemeente er voor om daarop niet te reageren met een dichtgetimmerd plan maar door zoveel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare. Daarmee krijgt Apeldoorn de ruimte zich te ontwikkelen. De gemeente nodigt daarom iedereen uit die een bijdrage kan leveren aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners. Ruimte bieden is niet vrijblijvend, de ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente. In het concept 'Apeldoorn Buitenstad' komen die kwaliteiten samen. Apeldoorn is zowel stad als groot dorp en biedt de leefkwaliteit van beide.
De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. De gemeente wil het fundament van Apeldoorn koesteren en versterken. Want alleen daardoor blijft de leefkwaliteit op peil en blijft Apeldoorn aantrekkelijk voor bewoners, bezoekers en bedrijven. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie. De gemeente stelt hoge kwaliteitseisen aan het fundament en wil er zelf in blijven investeren.
Om Buitenstad te blijven, zijn in de structuurvisie vier ambities geformuleerd die weergeven wat Apeldoorn grotendeels al is en waar Apeldoorn sterk in is: Apeldoorn is een comfortabele gezinsstad met een toeristisch toplandschap; heeft een veelzijdige economie en kent locale duurzaamheid. Aan deze ambities wil Apeldoorn samen met andere partijen bouwen.
De structuurvisie is een uitnodiging aan de samenleving om Apeldoorn mooier te maken. 'Apeldoorn biedt ruimte' staat voor ruimte bieden aan ideeën en initiatieven die passen bij de Buitenstad. De gemeente zal daarbij faciliteren en ondersteunen. Buiten het fundament van de Buitenstad biedt de gemeente hiervoor veel handelingsvrijheid, bijvoorbeeld door flexibel te bestemmen.
Niet alles gaat vanzelf. In sommige delen van Apeldoorn spelen ingewikkelde vernieuwingsopgaven. Opgaven die belangrijk zijn voor Apeldoorn als geheel, waarbij vaak hard gewerkt moet worden om iets van de grond te krijgen. In de structuurvisie worden die opgaven 'dynamo's' genoemd, elementen die eerst in beweging moeten komen voordat ze energie gaan opleveren. Het centrumgebied van Apeldoorn, de centrale delen van de Kanaalzone en kleinschalige herstructurering van wijken, buurten en dorpen zijn voorbeelden. De gemeente neemt in de dynamo's de regierol op zich. In de dynamo's ligt ook programmatisch de hoogste prioriteit. De verdere invulling ervan bepaalt de gemeente samen met initiatiefnemers.
Onderhavig plan past binnen de ambities die zijn geformuleerd in de structuurvisie. Het ontwikkelen van 13 rijwoningen en een 2-kapper draagt bij aan de leefkwaliteit en een aantrekkelijk woonklimaat voor gezinnen.
De gemeenteraad heeft op 13 februari 2014 de 'Woonagenda Apeldoorn 2014-2018, buitenstad in uitvoering' vastgesteld. De Woonagenda betreft de herijking van het gemeentelijke woonbeleid en geeft een visie op de toekomst van het wonen in de gemeente Apeldoorn.
De gemeentelijke structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' geeft de richting. De Woonagenda beschrijft de ontwikkelingen op het gebied van de volkshuisvesting, ondermeer de afnemende bevolkingsgroei, de grotere betekenis van de bestaande woningvoorraad, de vergrijzing en de onzekere slagingskansen voor de meest kwetsbare groepen huishoudens van Apeldoorn. Op basis van deze ontwikkelingen en de ambities uit de structuurvisie is een agenda samengesteld voor de komende jaren, ten aanzien van drie hoofdopgaven:
Het onderhavige plan raakt aan de derde hoofdopgave, waarop gestuurd wordt door tijdige actualisatie en herijking van het gemeentelijke kader voor de woningbouwprogrammering (zie paragraaf 4.7).
In november 2012 heeft de gemeenteraad het Woningbouwprogramma 2010-2029 vastgesteld. Geconstateerd wordt dat er gezien actuele inzichten in de bevolkingsontwikkeling op termijn minder vraag naar woningen zal zijn dan eerder was voorzien. Daarom zijn alle woningbouwplannen bekeken en zijn keuzes gemaakt: welke projecten worden uitgevoerd, welke projecten vervallen, welke projecten worden later uitgevoerd en welke projecten krijgen een andere opzet. Wanneer zich nieuwe kansen aandienen moet eerst kwantitatieve en kwalitatieve ruimte in het woningbouwprogramma worden gecreëerd. Daardoor wordt de programmering steeds op basis van actuele marktontwikkelingen en op basis van wijzigende verwachtingen over de toekomst bijgestuurd: het adaptief programmeren. Kwantitatief vertrekpunt is uitbreiding van de woningvoorraad in de periode 2010-2019 met netto 3.900 woningen en in de periode 2020-2029 met netto 2.000 woningen.
In maart 2015 heeft de gemeenteraad dit kader voor de woningbouwprogrammering geactualiseerd. Op basis van actuele behoeftegegevens is besloten het kwantitatieve uitgangspunt voor de periode tot 2019 te handhaven. Kwalitatief kwam de raad tot een vertrekpunt van een accent op de lagere prijssegmenten: goedkoop en middelduur.
Het raadskader voor de woningbouwprogrammering verhield zich in 2012 met het toenmalige regionale programmeringskader KWP3 2010 t/m 2019 en op dit moment met het opvolgende regionale kwantitatieve kader uit 2016 voor de periode 2015 t/m 2024 (zie paragraaf 4.4).
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de realisatie van 15 woningen (13 rijwoningen en een 2-kapper) in (de onderkant van) het middeldure segment mogelijk en draagt op deze manier bij aan voldoende en betaalbare woningvoorraad. De woningen die in dit plangebied worden gerealiseerd zijn, zowel kwantitatief als kwalitatief, in overeenstemming met het raadskader voor de woningbouwprogrammering 2010-2029.
Het gemeentelijk verkeersbeleid is vastgelegd in de Verkeersvisie 2016 – 2030 (vastgesteld juli 2016). Deze Verkeersvisie is een uitwerking van de gemeentelijke Structuurvisie 2030 Buitenstad voor het onderdeel mobiliteit. De gemeentelijke Structuurvisie 2030 Buitenstad noemt vier ambities voor de gemeente Apeldoorn:
Deze ambities zijn in de Verkeersvisie 2016-2030 uitgewerkt voor het onderdeel mobiliteit. Voor het plangebied is de ambitie Comfortabele gezinsstad van belang. Apeldoorn heeft de ambitie om voor gezinnen een aantrekkelijke stad te zijn. Het aantal inwoners zal de komende jaren groeien en het aantal ouderen zal toenemen. Voor mobiliteit betekent een comfortabele gezinsstad dat iedereen (van 8 tot 88 jaar) zich veilig kan verplaatsen en er sprake is van een bereikbare, leefbare en aantrekkelijke (binnen)stad. De fiets is het primaire vervoermiddel vanwege het duurzame karakter, gezondheidsredenen en de relatief korte afstanden. Ook het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol in de verplaatsingen
In de Verkeersvisie zijn de ambities uit de structuurvisie vertaald in de volgende kernopgaven:
Drie aspecten lopen als een rode draad door de uitvoering van deze kernopgaven:
De verkeersvisie gaat voornamelijk over de hoofdinfrastructuur voor fiets, bus en auto en dus niet over kleine straatjes zoals in het plangebied wordt gerealiseerd. Voor het plangebied is met name een veilige, duurzame inrichting van de openbare ruimte van belang. Hierbij hoort een goede bereikbaarheid naar de omligende straten en een veilige woonomgeving. Bij de nieuwe situatie van het plangebied is beschreven hoe met deze aspecten rekening is gehouden.
De parkeernormen zijn vastgelegd in de gemeentelijke Parkeernota (oktober 2004). De gemeente stelt geen maximum aan het aantal parkeerplaatsen bij woningen, de parkeernorm geeft aan wat in ieder geval aangelegd moet worden. De parkeernota zal op korte termijn worden geactualiseerd. Dit heeft geen consequenties voor de parkeernorm van de woningen in het plangebied.
In de Groene Mal van Apeldoorn (2002) bevinden zich de belangrijkste groene gebieden en structuren van de stad en haar directe omgeving. De natuur in het buitengebied is via de lanen, het water en de groene wiggen verbonden met groene gebieden in de stad, zoals de stadsparken. Apeldoorn is trots op deze groene hoofdstructuur en wil deze behouden en waar mogelijk versterken, zowel in beheer als in ontwikkeling. Hier is ruimte en rust voor plant en dier en voor ontspanning en recreatie.
Door middel van de Groene Mal wil Apeldoorn zich profileren als groene stad waar het goed wonen en werken is: meer vulling, differentiatie en contrast in de stad is best, maar dan wel met behoud van de groene identiteit die Apeldoorn tot een gewilde vestigingsstad maakt. Deze identiteit moet duurzaam worden gegarandeerd. Behoud en versterking van het groen in Apeldoorn heeft dus een hoge prioriteit. Uit onderzoek is gebleken dat met name in verstedelijkte gebieden behoefte is aan meer groen en natuur in de directe woon- en leefomgeving.
De Groenstructuur
Apeldoorn koestert haar groene kwaliteit en wil deze beschermen en versterken. De gemeente Apeldoorn heeft haar groengebieden en natuurlijke verbindingen in stad, dorpen en buitengebied daarom in beeld gebracht op de Groenstructuurkaart Apeldoorn (2017). De Groenstructuurkaart geeft voor de gehele gemeente aan in welke gebieden het groen van groot belang is.
Binnen de stad bestaat de Groenstructuur uit de Groene Mal, de beken en sprengen, het Apeldoorns kanaal, de spoorwegen en belangrijke doorgaande wegen. Daarnaast kent Apeldoorn op een lager schaalniveau de wijkgroenstructuur waarin belangrijke groene verbindingen in wijk en buurt zijn opgenomen. Op de kaart zijn tevens de boomrijke gebieden vastgelegd. Apeldoorn is door haar ligging op de Veluwe rijk aan bomen en bossen. Niet alleen in het buitengebied, maar ook in de stad en de dorpen vind je kenmerkende, boomrijke gebieden. Een kostbaar bezit dat zorgt voor gezonde lucht, beschutting, rust en ecologische diversiteit.
uitsnede Groenstructuurkaart
Groen in het plangebied
Zoals aangegeven op de Groenstructuurkaart is de planlocatie gelegen in de wijkgroenstructuur en meer specifiek in een boomrijke buurt (zie uitsnede Groenstructuurkaart). Op de planlocatie zelf is echter weinig tot geen groen aanwezig, in het gebied staat voornamelijk bebouwing. Het aanwezige groen is daarnaast van weinig waarde, met uitzondering van de aanwezige fruitboom.
Qua realisatie van nieuw groen zijn de mogelijkheden in het plangebied beperkt. Het groen in de buurt staat te boek als structureel groen, echter het is niet mogelijk om gegeven het programma hier een groenstructuur toe te voegen. Er is in het plangebied maar weinig openbare ruimte die niet voor verkeersdoeleinden benodigd is. Om die ruimte zoveel mogelijk kwaliteit te kunnen geven is ervoor gekozen om die ruimte op één plek te concentreren. Hierdoor ontstaat de mogelijkheid om enkele grote bomen te planten als tegenwicht voor de overheersende bebouwing en verharding. Daarnaast worden de percelen en de entrees daar waar mogelijk groen aangekleed met haagjes en begroeide erfafscheidingen.
Artikel 12a van de Woningwet verplicht iedere gemeente om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing. Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juni 2017 de Welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld. De welstandsnota is het kader waaraan de onafhankelijke Commissie Ruimtelijke Kwaliteit toetst of aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen voldoen aan redelijke eisen van welstand.
Doel van de welstandsnota is het zorgen voor een goede balans tussen het borgen van de basiskwaliteit van de ruimtelijke leefomgeving en het bieden van ruimte aan initiatiefnemers. Bij de welstandsnota hoort een website die het welstandsbeleid voor iedereen toegankelijk maakt.
De nota gaat uit van één welstandsniveau voor álle gebieden van de hele gemeente Apeldoorn en werkt vanuit een piramide:
Voor grotere ontwikkelgebieden worden vaak aparte beeldkwaliteitsplannen (gebiedgericht welstandsbeleid) opgesteld, die voor het betreffende gebied, de welstandsnota vervangen. Voor het plangebied Koning Lodewijklaan 750 - Saturnusstraat 49-51 is géén gebiedsgericht welstandsbeleid opgesteld. Vanwege het luwe karakter van het binnengebied en de beperkte impact op de omgeving is de afweging gemaakt om géén apart beeldkwaliteitsplan voor deze locatie op te stellen. Het stedebouwkundig plan dat ten grondslag ligt aan het bestemmingsplan is akkoord bevonden door de commissie ruimtelijke kwaliteit. Bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning bouwen zal worden getoetst aan de welstandsnota.
In juni 2014 heeft de gemeenteraad de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' vastgesteld. In het gemeentelijke woningbouwprogramma is nog maar beperkt ruimte voor nieuwe woningbouwinitiatieven, terwijl een deel van de beschikbare ruimte in het woningbouwprogramma is ingevuld met plannen waarvoor al meer dan een paar jaar een vastgesteld bestemmingsplan aanwezig is maar die niet tot uitvoering komen. Om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen en om alleen nog ruimte te bieden aan initiatieven die ook echt worden uitgevoerd, geldt op grond van de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' nu een realisatietermijn voor nieuwe woningbouwinitiatieven die in principe drie jaar bedraagt. Die termijn gaat lopen vanaf het moment dat het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Ter uitvoering van de beleidsnotitie wordt in ieder bestemmingsplan dat de bouw van nieuwe woningen mogelijk maakt een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Daarmee kunnen burgemeester en wethouders het bestemmingsplan wijzigen door de bouwmogelijkheden voor nieuwe woningen te verwijderen als na de termijn de betreffende woningen niet zijn gerealiseerd en ook nog niet in aanbouw zijn. De programmatische ruimte die daardoor vrij komt, kan vervolgens worden aangewend voor een andere woningbouwontwikkeling. Voordat een bestemmingsplan voor een woningbouwontwikkeling in procedure wordt gebracht, wordt deze termijn ook privaatrechtelijk overeengekomen tussen initiatiefnemer en gemeente.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Dit kan worden aangetoond met een actueel bodemonderzoek. Ook als de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging is daarmee de geschiktheid voldoende aangetoond. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning een actueel onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.
Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.
Onderzoeksresultaten bodem
Van de locatie zijn de volgende bodemonderzoeken en besluiten ingevolge de Wet Bodembescherming bekend:
De onderzoeken zijn opgesteld conform de daarvoor opgestelde richtlijnen. Over het algemeen zijn in de grond en het grondwater maximaal licht verhoogde gehalten/concentraties aan verontreinigde stoffen aanwezig op de locatie. Plaatselijk zijn in de grond en het grondwater sterk verhoogde gehalten aanwezig voor een beperkt aantal verontreinigende stoffen. Op basis hiervan heeft de provincie Gelderland besloten dat sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging ingevolge de Wet Bodembescherming. Bij het voorgenomen gebruik "wonen" zijn saneringsmaatregelen noodzakelijk om de locatie geschikt te maken voor deze functie. Deze maatregelen staan beschreven in het bovengenoemde saneringsplan. Na de sanering blijven in de grond onder de leeflaag concentraties achter onder de interventiewaarde. Na de sanering blijven naar verwachting concentraties in het grondwater achter boven de interventiewaarde. Het bevoegde gezag provincie Gelderland heeft met de maatregelen ingestemd. Er kan worden geconcludeerd dat de bodem geschikt is te maken voor het beoogde gebruik. De financiële uitvoerbaarheid van het plan en de sanering is aangetoond in paragraaf 5.6 Financieel-economische uitvoerbaarheid.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied | |
1 | 10 m | 0 m | |
2 | 30 m | 10 m | |
3.1 | 50 m | 30 m | |
3.2 | 100 m | 50 m | |
4.1 | 200 m | 100 m | |
4.2 | 300 m | 200 m | |
5.1 | 500 m | 300 m | |
5.2 | 700 m | 500 m | |
5.3 | 1.000 m | 700 m | |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
Onderzoeksresultaten milieuzonering
De planlocatie kan worden aangemerkt als rustige woonwijk. Ten zuiden van het bouwplan bevindt zich een bedrijfsbestemming aan de Sprengenweg 72 2. In de notitie/memo d.d. 7 september 2016, opgesteld door RoyalHaskoningDHV en opgenomen in bijlage 7 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING, en het rapport 'onderzoek geluidstechnische aspecten bestemmingsplan woningen Saturnusstraat te Apeldoorn' d.d. 2 maart 2016, opgesteld door Noordelijk Akoestisch Adviesbureau BV en opgenomen in bijlage 8 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING, is de mogelijke milieu-invloed van de bedrijfsbestemming op de gevoelige functies in het plangebied nader beschouwd. Hieruit blijkt dat, ondanks de kortere afstand tussen bedrijvigheid en woonbebouwing dan de voorgeschreven richtafstand, sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuw te realiseren woningen. De woningen ondervinden geen negatieve effecten van een eventueel te vestigen bedrijf en ook een bedrijf wordt niet beperkt in haar activiteiten door de komst van de woningen.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen, daarom wordt het aspect wegverkeerslawaai beschouwd. Daarnaast moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook inzicht worden gegeven in de akoestische indirecte gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventuele verkeersaantrekkende werking.
Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.
Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 63 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.
Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai
De relevante wegen zijn de Sprengenweg (50 km/uur), Mercuriuslaan (30 km/uur), Saturnusstraat (30 km/uur) en de Koning Lodewijklaan (30 km/uur). Voor de Sprengenweg doen zich geen van de genoemde uitzonderingen voor zodat deze weg van rechtswege een geluidzone heeft (200 meter). De overige wegen hebben geen geluidzone.
In de rapportage d.d. 6 september 2016, opgesteld door Adviesbureau VOBRU en opgenomen in bijlage 9 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING, is de geluidsbelasting ten gevolge van voorgenoemde wegen berekend. Hieruit blijkt dat de geluidbelasting vanwege de Sprengenweg voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder. Zodoende is geen hogere grenswaarde nodig. De gecumuleerde geluidsbelasting bedraagt maximaal 55 dB. Bron- en overdrachtsmaatregelen om de geluidsbelasting te reduceren zijn in casu niet reëel en bieden onvoldoende soelaas. In het kader van de omgevingsvergunning zal moeten worden aangetoond met welke gevelmaatregelen kan worden voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit en een maximaal binnenniveau van 33 dB. De gevelwering van enkele woningen zal minimaal 22 dB moeten bedragen. Om dit te halen zijn geen ingrijpende maatregelen noodzakelijk. Er is geen sprake van een onuitvoerbare situatie, maar van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Met de komst van de nieuwe woningen zal het aandeel personenauto's minimaal toenemen. Deze toename is marginaal en ten opzichte van de huidige bedrijfsbestemming neemt het aandeel vrachtwagens juist af. Het plan leidt naar verwachting niet tot een verslechtering van de geluidkwaliteit bij de bestaande woningen.
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Niet in betekenende mate bijdragen
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.
Toepasbaarheidsbeginsel
Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").
Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.
Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
Het bestemmingsplan beoogt de realisatie van 15 woningen. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Hierdoor is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Nota milieu-veiligheid Apeldoorn
In december 2011 is de Nota Milieuveiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze nota is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.
In de nota is tevens vastgelegd dat wanneer bijzonder kwetsbare objecten (objecten met verminderd zelfredzame personen zoals scholen en zorginstellingen) mogelijk worden gemaakt binnen het invloedsgebied van een risicobron de besluitvorming op dit punt expliciet bij de gemeenteraad en het college van B&W wordt voorgelegd.
Onderzoeksresultaten Externe veiligheid
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. Het Bevi vormt geen belemmering voor de woningbouw. Daarnaast bevinden zich in en nabij het plangebied geen water-, spoor- en verkeerswegen waarover significant transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en zijn er geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.
De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 en 28 mei 2013 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT). De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is.
Gemeenten en provincies hebben een onderzoeksplicht om te bezien waar het betreffende magneetveld ligt. Het RIVM heeft daarvoor een netkaart opgesteld waarbij indicatieve magneetveldzones zichtbaar zijn. Gemeenten zijn dus niet gebonden aan een norm. Wel zijn zij verantwoordelijk voor een goede ruimtelijke ordening en aanspreekbaar op het door hen toepassen van het voorzorgbeleid. Er wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT-magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.
Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.
Onderzoeksresultaten elektromagnetische velden
In de nabijheid van het plangebied Koning Lodewijklaan 750 en Saturnusstraat 49-51 te Apeldoorn bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen.
Algemeen
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.
Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Onderzoeksresultaten milieueffectrapportage
Het bestemmingsplan maakt een activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. maar de drempelwaarde wordt niet overschreden. Zoals beschreven in de voorafgaande alinea's kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Het is daarom niet noodzakelijk een m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten van ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt toegepast bij locatiekeuzen en bij inrichtingsplannen. De uitkomst van de watertoets is een advies van de waterbeheerder, dat door de initiatiefnemer wordt meegewogen met andere belangen en wordt vertaald in een waterparagraaf. Het Bro verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in de toelichting van ruimtelijke plannen. In deze paragraaf worden de relevante aspecten ten aanzien van de waterhuishouding in relatie tot de ontwikkeling van het plangebied beschreven.
De planlocatie aan de Koning Lodewijklaan 750 - Saturnusstraat 49-51 ligt in bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 3,8 hectare groot. Het plan betreft de vervanging van de bestaande gebouwen door woningen. In de bestaande situatie is het plangebied nagenoeg volledig verhard. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de omgevingsvisie heeft aangegeven.
Het gebied ligt in de in de omgevingsvisie vastgelegde grondwaterfluctuatiezone. Dit betekent dat er in de toekomst mogelijk tot 80 cm hogere grondwaterstanden op gaan treden. De hoogste grondwaterstand rondom het plangebied ligt circa 6,0 m (westzijde) tot 4,5 m (oostzijde) onder het maaiveld. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend. Het plan zal grondwaterneutraal worden ontwikkeld.
Net ten noorden van de planlocatie licht een overstortvijver. Deze vijver is bedoeld om bij hevige regenval een overschot aan regenwater te bergen, na afloop van de bui wordt het water via het gemengd stelsel afgevoerd. Deze vijver is niet bedoeld voor afvoer van afgekoppeld regenwater. Door het nieuwbouwplan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Het plan heeft dan ook geen nadelige gevolgen voor (de kwaliteit van) het oppervlaktewater.
In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.
In het plangebied en de omgeving daarvan ligt een gemengd rioolstelsel waarmee zowel regenwater als vuilwater wordt afgevoerd. De capaciteit van dit riool is voldoende om bij de maatgevende regenbui die eens per 2 jaar optreedt geen water op straat te veroorzaken.
Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van regenwater niet op de riolering aan te sluiten. In de Bouwverordening is bepaald dat het regenwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.
De materialen die in aanraking komen met het regenwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van regenwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het regenwater afgevoerde vervuilende stoffen.
Door de vervanging van de bestaande gebouwen en verharding door het nieuwe plan, neemt de hoeveelheid verhard oppervlak af. Het regenwater van de nieuwbouw dient in het plangebied te worden vastgehouden en in de bodem te worden geïnfiltreerd. Hierbij is een waterberging van 36 mm ten opzichte van het nieuwe verhard oppervlak vereist. In de tuinen van de nieuwe woningen zullen infiltratiekratten voor de opvang van regenwater worden geplaatst. De nieuw aan te leggen straat zal worden voorzien van waterpasserende verharding. Door het niet toepassen van uitlogende materialen wordt voorkomen dat het te infiltreren regenwater het grond- en/of oppervlaktewater verontreinigt.
De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en regenwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor de vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.
Het plan omvat meer dan 10 woningen maar minder dan 1.500 m² extra verhard oppervlak. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Veluwe en Vallei. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.
Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het waterschap.
Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Wet Natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. Binnen deze wet zijn zowel soort- als gebiedsbescherming geregeld.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming kent een apart beschermingsregime voor soorten van de Vogelrichtlijn, een apart beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn en een apart beschermingsregime voor andere soorten, die vanuit nationaal oogpunt beschermd worden. Elk van deze beschermingsregimes kent zijn eigen verbodsbepalingen en vereisten voor vrijstelling of ontheffing van de verboden. Alle vogels, in totaal ruim 700 soorten, zijn (beschermd). Daarnaast worden ongeveer 230 overige Europese en nationale soorten beschermd. De verbodsbepalingen richten zich o.a. op het opzettelijk doden en vangen van dieren, beschadigen, wegnemen of vernielen van rust- of voortplantingsplaatsen (nesten) en opzettelijk plukken en vernielen van planten.
De verbodsbepalingen mogen niet overtreden worden, tenzij men een ontheffing kan krijgen (het zogenoemde nee, tenzij-principe'). Om af te mogen wijken van de verbodsbepalingen via een ontheffing of vrijstelling moet aan drie criteria zijn voldaan:
Als aan deze drie vereisten voldaan is, kan een ontheffing worden verleend. Voor een aantal handelingen zijn bovendien vrijstellingen mogelijk, bijvoorbeeld in de vorm van een provinciale verordening of een gedragscode.
Tevens is er een zorgplicht. De zorgplicht houdt in dat een ieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Overtreding van de zorgplicht is niet strafbaar gesteld; de zorgplicht kan wel door toepassing van bestuursdwang worden gehandhaafd.
Gebiedsbescherming
Naast de soortbescherming wordt de gebiedsbescherming geregeld binnen de Wet Natuurbescherming (in de Natura 2000-gebieden) en binnen de Ecologische Hoofdstructuur/Gelders Natuur Netwerk.
Voor de gevraagde ontwikkeling in het plangebied is onderzoek verricht naar natuurwaarden in 2010 (quickscan, zie bijlage 10 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING) en 2015-2016 (nader onderzoek, zie bijlage 11 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING). Er zijn geen vaste rust- en verblijfplaatsen van streng beschermde diersoorten (vleermuizen, steenmarter, huismus en gierzwaluw) vastgesteld. Omdat het onderzoek verricht is volgens de geldende protocollen is aan te nemen dat er geen beschermde waarden aanwezig zijn. Soortbescherming staat de ontwikkeling dus niet in de weg.
Het plangebied is gelegen in stedelijk gebied en daarmee niet gelegen in het Gelders Natuurnetwerk (GNN), de Groene ontwikkelingszone (GO) of in of nabij een Natura 2000-gebied. Ook externe effecten op Natura 2000-gebied zijn niet te verwachten. Gebiedsbescherming staat de ontwikkeling dus niet in de weg.
Op 16 februari 2006 heeft de gemeenteraad de nota I-cultuur vastgesteld. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart.
Op 18 juni 2015 hebben burgemeester en wethouders de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. De archeologische beleidskaart kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.
De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.
Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden
Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Monumentenwet en de Monumentenverordening.
Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden
Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.
Categorie 3: Terrein met archeologische waarden
Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waard deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is het dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.
Categorie 4: Zone met (middel) hoge archeologische verwachting
In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting
In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.
Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting
In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.
Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt
De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.
Het plangebied valt op grond van de Archeologische beleidskaart 2015 binnen categorie 3: terrein met archeologische waarden.
Uitsnede archeologische beleidskaart 2015 plangebied
Door ADC ArcheoProjecten is voor het plangebied een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend vooronderzoek uitgevoerd. Het rapport met als titel 'Locatie Koning Lodewijklaan in Apeldoorn, rapport 3891, d.d. 16 september 2015 is opgenomen in bijlage 12 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING bij dit bestemmingsplan. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat voor een deel van het plangebied geen archeologische verwachting meer geldt, maar dat voor een ander deel het terrein nog steeds behoort tot categorie 3: terrein met archeologische waarden. Door het bevoegd gezag is besloten dat hiervoor het archeologisch onderzoek vervolgd diende te worden in een proefsleuvenonderzoek.
De resultaten van dit proefsleuvenonderzoek zijn verwoord in het rapport met als titel 'Locatie Bolt Center aan de Koning Lodewijklaan in Apeldoorn. Een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van een proefsleuf, rapport 4085, d.d. april 2016'. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 13 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING.
Uit het vervolgonderzoek is gebleken dat het terrein verdeeld kan worden in twee categorieën. De westelijke helft kan, door de onderkeldering van de huidige bebouwing en de aangetroffen verstoringen in de proefsleuf, in zijn geheel naar categorie 6: zone met geen archeologische verwachting. Voor de oostelijke helft kan, omdat in de proefsleuf geen sporen en vondsten zijn aangetroffen en het erop lijkt dat hier sprake is van een natuurlijke laagte met harde, ijzerrijke grond, de archeologische verwachting worden bijgesteld naar categorie 5: Zone met een lage archeologische verwachting.
In zones met een lage archeologische verwachting is archeologisch onderzoek nodig bij bodemingrepen groter dan 2500 m2 en dieper dan 35 cm. Voor de geplande ontwikkeling betekent dit dat er geen verder archeologisch onderzoek uitgevoerd hoeft te worden. Na ontwikkeling van het plan, waarbij de bodem in het hele terrein dieper dan 35 cm geroerd gaat worden, zal de archeologische verwachting voor de oostkant van het terrein ook naar categorie 6: zones met geen archeologische verwachting, kunnen worden bijgesteld. Dit betekent dat voor het bestemmingsplan geen aanduiding voor archeologie opgenomen hoeft te worden.
Indien bij grondwerkzaamheden toch archeologische resten, sporen of vondsten, worden aangetroffen, dan dienen deze wel, conform de wet, gemeld te worden bij de minister. In de praktijk kan deze melding gedaan worden bij de gemeente, zodat van de vondst een waarneming gedaan kan worden.
Op de cultuurhistorische beleidskaart die hoort bij de gemeentelijke Nota I-cultuur (zie paragraaf 5.4), staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:
In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.
In 2012 heeft de gemeenteraad de Implementatienotitie modernisering monumentenzorg vastgesteld. In deze notitie is vastgelegd dat de iconen (monumenten, beeldbepalende panden en beschermde gezichten of gebieden) worden beschermd via sectorale regels, zoals de Erfgoedwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Andere cultuurhistorische waardevolle kwaliteiten worden -waar nodig en mogelijk- door middel van het bestemmingsplan beschermd.
De planlocatie ligt in een gebied met diverse cultuurhistorische waarden. De Koning Lodewijklaan en de Sprengenweg vormen waardevolle historische infrastructurele lijnen. Aan beide wegen staan diverse bijzondere en waardevolle historische panden. Dat geldt bijvoorbeeld voor de fraaie villa Sprengenweg 72. Op het achterterrein daarvan is, direct naast de planlocatie, een gemeentelijk monument gelegen. Het betreft een bedrijfsgebouw uit 1914, dat werd gebouwd als smederij en constructiewerkplaats voor de firma Versteeg.
De ontwikkeling van de planlocatie heeft, voor zover thans is te voorzien, geen negatieve invloed op de genoemde cultuurhistorische waarden. Mogelijk zou er zelfs sprake kunnen zijn van een positieve invloed, als het naastliggende gemeentelijke monument meer zichtbaar wordt vanuit de nieuw te creëren openbare ruimte, waardoor het uit de betrekkelijke verborgenheid wordt gehaald.
In zijn algemeenheid wordt steeds meer waarde gehecht aan het zorgvuldig omgaan met het ruimtegebruik. Dit is tevens een belangrijk uitgangspunt van artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hierin is vastgelegd dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Deze systematiek wordt ook wel de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' genoemd (hierna te noemen: de ladder). De toets van het project aan de ladder is een wettelijke verplichting.
De ladder omvat de volgende stappen:
De ladder moet verplicht toegepast worden bij ruimtelijke besluiten die een zogenaamde 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maken. In artikel 1.1.1 Bro is gedefinieerd wat hieronder valt:
stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Uit jurisprudentie komt naar voren dat het ook een ontwikkeling van enige omvang moet zijn. De ontwikkeling van enkele woningen valt hier bijvoorbeeld niet onder. Bij de ontwikkeling van 15 woningen, zoals hier het geval is, is echter wel sprake van een stedelijke ontwikkeling.
De eerste stap in deze ladder is dat er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte. De locatie is onderdeel van de regionale woningbouwprogrammering en is in het woningbouwprogramma 2010-2029 concreet benoemd (zie ook paragraaf 4.7). De ontwikkeling voorziet in de bouw van 15 grondgebonden woningen (13 rijwoningen en een tweekapper). De bouw van deze 15 grondgebonden woningen past goed binnen de marktvraag naar woningen. Het woningbouwprogramma sluit aan bij eerder uitgevoerd onderzoek naar de demografische ontwikkeling in de gemeente Apeldoorn. Hieruit blijkt dat er meer behoefte is aan woningen in het goedkopere en het middensegment. De vraagontwikkeling in Apeldoorn wordt gevolgd met behulp van een door de gemeente opgestelde woningmarktmonitor. Deze laat zien dat de vraag naar betaalbare woningen behoorlijk is toegenomen terwijl het aanbod daalt. Nieuwbouw in dit segment is een waardevolle toevoeging op het aanbod dat beschikbaar komt in de bestaande bouw om krapte van betaalbare grondgebonden woningen te voorkomen.
Indien de voorgenomen stedelijke ontwikkeling is gelegen buiten bestaand stedelijk gebied, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.
Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt op grond van artikel 1.1.1 Bro verstaan: bestaand
stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening,
bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal
culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
De locatie is gelegen in stedelijk gebied, midden in een woonwijk. Op de te ontwikkelen locatie bevindt zich thans een verouderd bedrijfspand. Renovatie of nieuwbouw ten behoeve van een bedrijf is op deze locatie niet wenselijk. Door de sloop van de panden en de ontwikkeling van woningbouw verbetert de leefomgeving van dit gebied. Aangezien het plangebied binnen bestaand stedelijk gebied is gelegen en daarnaast getransformeerd wordt van een bedrijfsfunctie naar een meer gewilde en wenselijke woonfunctie, wordt aan deze trede voldaan.
De ontwikkeling van deze locatie vindt plaats op initiatief en op grond van Schavast B.V. De uitvoering komt voor rekening en risico van deze initiatiefnemer. De gemeente Apeldoorn heeft met initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten die betrekking heeft op het verhaal van gemeentelijke kosten en de door initiatiefnemer te betalen garantstelling voor de aanleg van openbare voorzieningen. Ook is in deze anterieure overeenkomst bepaald dat initiatiefnemer de eventuele kosten van tegemoetkoming in planschade aan de gemeente zal vergoeden. Hierdoor is het kostenverhaal van de grondexploitatie verzekerd en hoeft er geen exploitatieplan vastgesteld te worden.
Initiatiefnemer heeft een exploitatieopzet overlegd waaruit blijkt dat hij de kosten die voor hem met dit project gemoeid zijn, kan dragen. Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is.
De uitgangspunten voor de grondexploitatie zijn:
Samenvatting grondexploitatie (bedragen x € 1 miljoen):
Begrotingspost |
Bedragen in € x 1.milj |
Kosten
-verwerving/bouw- en woonrijpmaken -overige-kosten |
€ 0,8 € 0.5 |
Totaal kosten | € 1.3 |
Opbrengsten
-grondverkoop-woningbouw |
€ 1.3 |
Saldo: |
€ 0,0 |
In hoofdstuk 3 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 5 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 6.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 6.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 6.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.
Bestemmingsplan Koning Lodewijklaan 750 en Saturnusstraat 49-51 is een ontwikkelingsplan, waarin de toekomstige situatie uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen.
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.
Groen
Het aan te leggen openbare groen op het middenterrein is onder de bestemming Groen gebracht. Omdat in het plangebied weinig ruimte is voor groen, wordt er waarde aan gehecht om de plek waar wel groen mogelijk is en komt te beschermen. Daarnaast voorziet het plangebied in voldoende parkeervoorzieningen wat maakt dat het niet noodzakelijk is om vrije uitwisseling tussen groen en parkeervoorzieningen voor dit deel van het plangebied mogelijk te maken. Binnen de bestemming Groen zijn groenvoorzieningen, paden, nuts- en speelvoorzieningen toegestaan. Binnen deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegelaten. De bouwhoogte van speel- en klimtoestellen mag bij recht niet meer dan 4 meter bedragen. Het bevoegd gezag kan onder voorwaarden bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor speel- en klimtoestellen tot een hoogte van 6 meter.
Verkeer - Verblijfsgebied
De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is gegeven aan de gebieden die een verblijfsfunctie hebben. Dit betreft de wegen, straten, voet- en fietspaden, bermen en parkeervoorzieningen in de woongebieden. Ook kan binnen deze bestemming groen gerealiseerd worden.
Wonen
De woningen in het plangebied hebben de bestemming Wonen. Voor de woningen is op de plankaart een bouwvlak gegeven in de vorm van een bouwstrook waarin meerdere woningen zijn opgenomen. Door middel van bouwaanduidingen is onderscheid gemaakt tussen de verschillende bouwwijzen van de woningen: twee-onder-een-kap en aaneengebouwd. Ter plaatse van de aanduiding twee-aaneen zijn zowel twee-onder-een-kapwoningen als vrijstaande woningen toegestaan.
Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen mogen worden gesitueerd in het achtererfgebied. Hiermee is aansluiting gezocht met de regeling voor het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarmee het situeren van bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen in voorerfgebied mogelijk kan worden gemaakt. Toetsingscriterium voor deze bevoegdheid is de stedenbouwkundige kwaliteit die met het bestemmingsplan is beoogd. De definities van de begrippen achtererfgebied, voorerfgebied en openbaar toegankelijk gebied zijn uit artikel 2 lid 3 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht overgenomen.
De maximaal toegelaten oppervlakte aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen is gerelateerd aan de oppervlakte van de kavel. Is de kavel kleiner dan 500 m2 dan is ten hoogste 50 m2 aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen toegestaan, bij kavels tussen 500 en 750 m2 is die oppervlakte maximaal 65 m2 en is de kavel groter dan 750 m2 dan is ten hoogste 85 m2 aan erfbebouwing toegestaan. Daarbij geldt wel steeds de voorwaarde dat niet meer dan 60% van de kavel wordt bebouwd. 20 m2 aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen per kavel is in ieder geval toegestaan.
Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis
Bij recht is het gebruik van een deel van de gebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld, waaronder aan daarvoor de te gebruiken oppervlakte, om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.
Bouwregels
Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.
Bevoegd gezag
Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.
Parkeren
In de specifieke gebruiksregels van de bestemming Wonen is in lid 5.5.3 bepaald dat het gebruik van gebouwen als woning alleen is toegestaan als wordt voldaan aan de parkeernorm van 1,5 parkeerplaats per rijwoning zonder eigen parkeerplaats en 1,75 parkeerplaats per woning met garage en oprit (twee-onder-één-kap en vrijstaande woning) en het vereiste aantal parkeerplaatsen in stand wordt gehouden. Hierbij wordt de oprit samen met de garage samen als 1 parkeerplaats gerekend. Deze parkeernorm is ontleend aan de notitie Actualisatie Parkeernota uit 2004. In lid 5.6 is vervolgens bepaald dat het bevoegd gezag onder een aantal voorwaarden van de parkeernorm kan afwijken. Belangrijkste voorwaarde is dat naar het oordeel van het bevoegd gezag op een andere wijze in adequate parkeergelegenheid of de parkeerbehoefte wordt voorzien.
In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 7 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 7.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.
Lid 7.2 bevat de afdekbepaling. Hier is bepaald dat, wanneer in het plan een maximale goothoogte is aangegeven, het gebouw vanaf de aangegeven goothoogte dient te worden afgedekt met een kap. Deze bepaling impliceert dat een -al dan niet gedeeltelijke- platte afdekking is toegestaan, mits dat platte dak niet hoger is dan de op dat punt geldende maximaal toegelaten bouwhoogte.
In artikel 8 staan de algemene gebruiksregels. In lid 8.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In lid 8.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Deze strafbaarstelling is noodzakelijk voor vormen van gebruik die onwenselijk zijn en waarvoor het bestemmingsplan dus niet de mogelijkheid biedt daarvoor een omgevingsvergunning te verlenen; de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is derhalve niet van toepassing.
In artikel 12 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 13 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.
Aan de nieuwe woonpercelen in dit bestemmingsplan is de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied realisatietermijn woningbouw' toegekend. Hiermee wordt voorzien in een wijzigingsbevoegdheid. Conform het beleid dat in paragraaf 4.11 is beschreven, kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen om de bouwmogelijkheden voor de nieuwe woningen te verwijderen als die na een periode van 3 jaar niet gebouwd zijn en ook niet in aanbouw zijn. De periode begint na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan. Concreet houdt de bevoegdheid in dat de bouwvlakken voor de nieuwe woningen kunnen worden verwijderd of de bestemming kan worden gewijzigd naar de bestemming Bedrijf tot maximaal milieucategorie 1. Voorwaarde voor het toepassen van deze wijzigingsbevoegdheid is, naast het verstreken zijn van de termijn van drie jaar, ook dat eventueel verleende omgevingsvergunningen voor het oprichten van woningen zijn ingetrokken en dat de omliggende functies niet worden benadeeld.
Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.
In het kader van de nieuwe werkwijze die Apeldoorn hanteert, waarvan het doel is om omwonenden en raadsleden zo vroeg mogelijk te informeren en zo nodig/mogelijk bij de planvorming te betrekken, heeft de ontwikkelaar in oktober 2015 een informatieavond gehouden voor de omwonenden van het plangebied, waarbij ook de wijkraad en de gemeenteraadsleden zijn uitgenodigd. Hierbij kon men kennisnemen van het plan en vragen stellen aan de ontwikkelaar. Tijdens deze avond zijn zorgen geuit over het mogelijk inschijnende licht van autolampen bij het uitrijden van de nieuwe straat aan de kant van de Saturnusstraat.
Naar aanleiding van de informatieavond heeft de vereniging van eigenaren van het achterliggende appartementencomplex Saturnusstraat 1 t/m 47 contact gezocht met de ontwikkelaar. De ontwikkelaar heeft hierop in juni 2016 op locatie een gesprek gehad met de VvE en ook daarna zijn er nog gesprekken met de VvE gevoerd, met name over het opgaand groen dat zich bevindt op de grens met het plangebied.
Verder zijn er gesprekken gevoerd met de eigenaren/bewoners van de percelen die grenzen aan de entrees van het plangebied, zijn er afspraken gemaakt over het vervangen van de huidige erfafcheiding bij de entree vanaf de Koning Lodewijklaan en zal een deel van het plangebied aan de woonkavel van Koning Lodewijklaan 748 worden toegevoegd.
Er is geen conceptontwerp van dit bestemmingsplan in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening toegezonden aan de provincie en/of het Rijk. Met dit plan zijn geen rijksbelangen in het geding. Het provinciaal belang dat met dit plan is gemoeid, betreft de toets aan het regionale woningbouwprogramma. Het plan is ambtelijk voorbesproken met de provincie. Het plan is opgenomen in de woningbouwprogrammering van de gemeente Apeldoorn en in het door GS vastgestelde kwantitatieve kader (zie 4.4). Daarmee voldoet dit plan aan de voorwaarden die de provincie hieraan stelt. In paragraaf 5.2 Waterhuishouding is al beschreven waarom vooroverleg met het waterschap niet nodig is.
Van 26 januari 2017 tot en met 8 maart 2017 heeft het ontwerp van dit bestemmingsplan ter inzage gelegen. Er zijn zeven zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan ingediend, waarvan twee zienswijzen na overleg en aanpassing van het plan weer zijn ingetrokken. De inhoud en beoordeling van de overgebleven 5 zienswijzen is te vinden in een separate nota bij dit bestemmingsplan. Naar aanleiding van de zienswijzen is het plan, dat eerst bestond uit de realisatie van 17 rijwoningen, aangepast naar 13 rijwoningen en een twee kapper. De 4 rijwoningen achter Koning Lodewijklaan 742 en 746 zijn vervangen door een tweekapper. Daardoor zijn er ook minder parkeerplaatsen nodig in de openbare ruimte.
Daarnaast wordt na overleg een deel van het plangebied bij het perceel Koning Lodewijklaan 748 gevoegd. In het ontwerpbestemmingsplan had dit deel de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied. In het vigerende bestemmingsplan Stadsdeel Noord-West heeft dit deel al de bestemming Woondoeleinden met de aanduiding erf. Dit deel van het voormalig plangebied is nu buiten het bestemmingsplan gelaten, omdat er anders twee verschillende regelingen voor één woonperceel zouden gaan gelden. Dit maakt overigens geen verschil voor de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
De aanpassing van het woningbouwplan heeft geleid tot aanpassing van de plankaart, de regels en de toelichting. Daarnaast is de toelichting op het bestemmingsplan op een aantal punten, waaronder het aspect verkeer, verduidelijkt en zijn de teksten met betrekking tot beleid geactualiseerd. Verder zijn enkele overbodige begripsbepalingen uit de regels gehaald. De actualisatie van de beleidskaders heeft geen effect op de beoordeling van het voorliggende plan. Gezien de beperkte aanpassing van het plan, welke naar aanleiding van de ingediende zienswijzen tot stand is gekomen en waarbij de hoofdopzet in stand is gebleven, is het niet nodig geacht om opnieuw een ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen.