Plan: | Wenum Wiesel en buitengebied |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.bp1092-vas1 |
Het plangebied vervult van oorsprong een belangrijke agrarische functie. De landbouw staat echter niet op zichzelf als waarde binnen het plangebied: de samenhang met de landschappelijke en cultuurhistorische waarden is minstens zo kenmerkend. Besloten is daarom aan delen van het plangebied de bestemming 'Agrarisch' te geven, en de specifieke waarden een gebiedsaanduiding te geven. Het gaat om terreinen met een agrarische gebruikswaarde die tevens bijzondere landschappelijke, cultuurhistorische en/of natuurwaarden kennen.
Binnen de Agrarische bestemming zijn diverse vormen van agrarische bedrijvigheid toegestaan:
Het Reconstructieplan Veluwe heeft voor wat betreft het aspect intensieve veehouderij een rechtstreekse doorwerking in het bestemmingsplan. Dit betekent dat alle veehouderijen met een intensieve hoofd- of neventak onder de regels van het Reconstructieplan vallen. De in het Reconstructieplan vastgelegde zonering (verwevingsgebied, extensiveringsgebied) is bepalend voor de regeling van intensieve veehouderij in het bestemmingsplan. Deze zonering wordt op de verbeelding weergegeven.
Op de verbeelding is in het verwevingsgebied en in het extensiveringsgebied aangegeven waar (in welke bouwvlakken) intensieve veehouderij plaatsvindt en is toegestaan. Dat zal gebeuren door het opnemen van de aanduiding 'intensieve veehouderij' in de betreffende bouwvlakken. In het extensiveringsgebied komen geen intensieve veehouderijen voor.
In figuur 6.1 is aangegeven welke regels in het bestemmingsplan voor intensieve veehouderijen zijn opgenomen.
Regeling intensieve veehouderij in bestemmingsplan | Verwevingsgebied |
Nieuwvestiging (op nieuw agrarisch bouwvlak) | Nee |
Hervestiging (op bestaand agrarisch bouwvlak met aanduiding iv) | Ja |
Hervestiging (op bestaand agrarisch bouwvlak zonder aanduiding iv) | Alleen via een wijzigingsbevoegdheid met nadere voorwaarden. |
Uitbreiding van de intensieve bedrijfsbebouwing (op bestaand agrarisch bouwvlak) | Alleen via een afwijkingsbevoegdheid met nadere voorwaarden. |
Vergroten bouwvlak | Alleen via een wijzigingsbevoegdheid met nadere voorwaarden (uitbreiding tot maximaal 1,5 ha). |
Figuur 6.1 - Regeling voor intensieve veehouderijen in het verwevingsgebied
Een agrarisch bouwvlak wordt opgenomen als er sprake is van agrarische activiteiten die bedrijfsmatig worden uitgeoefend. Het hobbymatig houden van een beperkte hoeveelheid vee is dus géén agrarisch bedrijf ('hobbyboeren'). Wanneer de agrarische activiteiten een omvang hebben van 20 nge (Nederlands Grootte Eenheid) of minder, is er sprake van het hobbymatig houden van vee. Een agrarische bestemming is dan niet (meer) passend. De hoofdfunctie is dan leidend voor de bestemmingslegging.
Het bestemmingsplan maakt het niet mogelijk dat agrarische bedrijven op nieuwe, nog onbebouwde locaties worden opgericht. Hier zijn verschillende redenen voor:
Op de verbeelding zijn agrarische bouwvlakken opgenomen. Het bouwen ten behoeve van het agrarisch bedrijf is toegestaan binnen de op de kaart aangegeven agrarische bouwvlakken. In principe dient alle bebouwing en verharding, inclusief mestbassins, sleufsilo's, paardenbakken, opslag van kuilvoer en erfverharding, binnen het bestaande bouwvlak te worden gesitueerd. Voor de omvang van de agrarische bouwvlakken is aangesloten bij de vigerende bestemmingen.
Het vergroten van agrarische bouwvlakken is via een wijzigingsbevoegdheid mogelijk tot maximaal 1,5 ha. Er zal dan aan diverse voorwaarden moeten worden voldaan, zoals:
Voor een volledig overzicht van alle voorwaarden zie artikel 3.8.
Het splitsen van een bouwvlak in twee aparte bouwvlakken is niet toegestaan. Een splitsing wordt gezien als het oprichten van een agrarisch bedrijf en zal daarmee aan alle voorwaarden voor nieuwvestiging moeten voldoen. Door splitsing niet mogelijk te maken wordt voorkomen dat mogelijkheden ontstaan om extra bedrijfswoningen op te richten die voor de agrarische bedrijfsvoering niet strikt noodzakelijk zijn. Wel is het mogelijk om met meerdere agrarische bedrijven één bouwvlak te gebruiken. Dit heeft geen invloed op de gebruiksmogelijkheden zoals deze op basis van het bestemmingsplan mogelijk zijn.
Bij ieder agrarisch bedrijf is één bedrijfswoning toegestaan met een maximale inhoudsmaat van 700 m³. Bouwvlakken waar geen bedrijfswoning aanwezig is en waar een nieuwe agrarische bedrijfswoning niet is toegestaan, zijn voorzien van een symbool. Bouwvlakken waar twee of meer bedrijfswoningen aanwezig zijn, worden tevens aangeduid met een symbool. Bijgebouwen bij de agrarische bedrijfswoning mogen maximaal 75 m² bedragen.
De huidige moderne bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf maakt een tweede agrarische bedrijfswoning steeds minder noodzakelijk. In de praktijk blijkt dat tweede agrarische bedrijfswoningen vaak van het bedrijf worden afgesplitst en in gebruik worden genomen als burgerwoning. Daarom zal het bestemmingsplan hier geen mogelijkheden voor bevatten. In specifieke uitzonderingssituaties zal een aparte planologisch procedure moeten worden gevolgd. Daarnaast is ook het beleid voor mantelzorg van toepassing, zoals in paragraaf 6.6.5 is verwoord.
Agrarische bedrijfsgebouwen moeten binnen het agrarisch bouwvlak worden opgericht. Wel dient men over een omgevingsvergunning te beschikken. Ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering worden ook voedersilo's binnen het bouwvlak bij recht toegestaan. Voor de maatvoering wordt aangesloten bij de Apeldoornse standaardregels.
Uit de PlanMER is gebleken dat er beperkingen moeten worden opgelegd aan de uitbreidingsmogelijkheden van de veestapel (zowel intensief als grondgebonden veehouderijen).
Voor intensieve veehouderijen geldt dat uitsluitend de bestaande oppervlakte aan bebouwing, die binnen een bouwvlak voor de intensieve veehouderij als stalruimte in gebruik is, voor de intensieve veehouderij gebruikt mag worden (specifieke gebruiksregel).
Voor grondgebonden veehouderijen geldt dat uitsluitend de bestaande oppervlakte aan bebouwing, die binnen een bouwvlak voor een grondgebonden veehouderij als stalruimte in gebruik is, voor de grondgebonden veehouderij mag worden gebruikt (specifieke gebruiksregel).
Via een afwijkingsbevoegdheid is het mogelijk om de bestaande oppervlakte aan bebouwing bij veehouderijen te vergroten, mits aan diverse voorwaarden wordt voldaan.
In het bestemmingsplan is voorzien in een regeling voor teeltondersteunende voorzieningen. Binnen het agrarisch bouwvlak zijn deze rechtstreeks toegestaan. Buiten het agrarisch bouwvlak zijn permanente teeltondersteunende voorzieningen niet toegestaan. Dit omdat permanente voorzieningen in principe binnen het agrarisch bouwvlak dienen te worden opgericht en permanente voorzieningen in strijd zijn met de landschappelijke waarden.
Samengevat komt het beleid voor teeltondersteunende voorzieningen op het volgende neer:
Teeltondersteunende voorzieningen | Agrarisch |
1. Permanent: | |
- Binnen agr. bouwvlak | Ja |
- Buiten agr. bouwvlak | Nee |
2. Tijdelijk: af | |
- Binnen agr. bouwvlak | Ja |
- Buiten agr. bouwvlak tot 1,5 m hoog | Ja |
- Buiten agr. bouwvlak vanaf 1,5 m hoog | Via afwijking |
Figuur 6.2 - Regeling teeltondersteunende voorzieningen
Omdat tijdelijk teeltondersteunende voorzieningen niet permanent aanwezig zijn (maximaal een aaneengesloten gebruik van 3 maanden per jaar) en deze tot een hoogte van 1,5 m doorzichten niet aantasten, kunnen deze worden toegestaan. Als het om hogere tijdelijke voorzieningen gaat, ligt dit genuanceerder en kan dit via een afwijkingsbevoegdheid worden getoetst op de gevolgen voor de landschappelijke waarden.
In ruimtelijk opzicht kan het oprichten van een rijhal (binnenrijbak) grote consequenties hebben. Het gaat hierbij om forse gebouwen die goed ingepast moeten worden in het landschap. Daarom is het bouwen van een rijhal bij een agrarisch paardenbedrijf (paardenfokkerij) niet als recht toegestaan, maar is dit via een afwijkingsbevoegdheid mogelijk. Als voorwaarden voor de afwijkingsbevoegdheid geldt onder andere dat de noodzaak door middel van een bedrijfsplan moet worden aangetoond. Horeca-activiteiten zijn bij paardenfokkerijen niet toegestaan.
Van oudsher zijn agrarische bedrijven gericht op het verkrijgen van een gezinsinkomen door middel van de teelt van gewassen en/of het houden van vee. De laatste jaren richten agrarische bedrijven zich in toenemende mate ook op andere dan deze reguliere agrarische activiteiten. Te denken valt aan bed & breakfast, een boerderijwinkel of verhuur van fietsen. Ook kan het gaan om de levering van 'groene' en 'blauwe' diensten ten gunste van natuur en waterbeheer. Tevens wordt met deze nieuwe activiteiten ingespeeld op veranderende wensen van de consument. Dit wordt ook wel landbouw met verbrede doelstelling genoemd en vormt een wezenlijk onderdeel van plattelandsvernieuwing. Door deze verbreding kan de sociaal-economische basis van de agrarische sector en van het buitengebied over het algemeen worden versterkt.
Een neventak hoeft niet per definitie agrarisch gelieerd te zijn. Een neventak kan voor de agrariër een welkome aanvulling betekenen op het inkomen en hem zo in staat stellen om de agrarische activiteiten (de kernactiviteiten) voort te zetten.
Nevenactiviteiten die kleinschalig zijn en geen wezenlijke effecten op de omgeving hebben, kunnen rechtstreeks worden toegelaten. Het gaat daarbij om de volgende activiteiten (tot een vloeroppervlak van maximaal 75 m2), binnen bestaande agrarische bouwvlakken:
Van overige nevenactiviteiten kan niet bij voorbaat worden gesteld dat deze geen wezenlijk effect op de omgeving hebben. Daarom wordt voor deze nevenactiviteiten een afwijkingsmogelijkheid opgenomen. Aan deze afwijking worden onder meer de volgende voorwaarden verbonden:
Daarnaast zullen er in het plangebied ook situaties voorkomen waarin agrarische bedrijven zullen stoppen. De vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen raken hun agrarische functie kwijt. Met deze vrijkomende bedrijfsgebouwen (functieverandering) kan als volgt worden omgegaan:
Voor de Stedendriehoek is hier beleid voor opgesteld in de nota 'Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies' (2008), zie ook paragraaf 2.5.2. In dit bestemmingsplan wordt op het beleid uit deze nota aangesloten. Dit betekent dat wanneer de gemeente verzoeken voor functieverandering krijgt, en de gemeente hier in aan wil meewerken, deze verzoeken een eigen (buitenplanse) procedure zullen doorlopen. Voor het initiatief wordt dan een eigen bestemmingsplan opgesteld. Hiervoor is gekozen omdat het veelal om maatwerk gaat: medewerking hangt af van het bouwvoornemen, de gebiedstypologie, de aanwezige natuur- en landschapswaarden, etc.