direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Wenum Wiesel en buitengebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.bp1092-vas1

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische bedrijven, met dien verstande dat een gebruik als intensieve veehouderij uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
  • b. bedrijfswoningen;
  • c. kwekerij als bedoeld in lid 1.48 en een tuinbouwbedrijf als bedoeld in lid 1.70, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kwekerij';
  • d. zorgboerderij;
  • e. dependances, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - dependance';
  • f. agrarisch hulp- en nevenbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van bedrijf – agrarisch hulpbedrijf';
  • g. hoveniersbedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'hovenier';
  • h. behoud en herstel van cultuurhistorisch waardevolle panden ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  • i. wonen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning';
  • j. beroepsuitoefening aan huis;
  • k. nevenactiviteiten van categorie 1 van de bij deze regels behorende Lijst van toegelaten nevenactiviteiten;
  • l. agrarisch verwante bedrijvigheid tot en met categorie 2 van de Lijst van toegelaten bedrijfstypen met een maximale vloeroppervlakte van 75 m²;
  • m. recreatief medegebruik in de vorm van paardrijden, wandelen en fietsen;
  • n. kleinschalig kamperen, met een maximum van zes voor het plangebied;
  • o. opslag van bouwmaterialen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - opslag van bouwmaterialen;
  • p. het trainen en berijden van paarden ten dienste van bestemmingsvlakken met de bestemmingen Bedrijf, Maatschappelijk of Wonen en in bestaande paardenbakken;
  • q. natuurbeheer- en landschapsbeheer, in standhouding van natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
  • r. nutsvoorzieningen;
  • s. parkeerterrein, ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
  • t. voor zover aangeduid gelden tevens de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3;

met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen.

3.2 Bouwregels

Naast de algemene bouwregels van artikel 25 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema, waarbij geldt dat de in het schema voorkomende verwijzingen verwijzen naar de in lid 3.4 genoemde afwijkingen.

Voor het bouwen van gebouwen en overige bouwwerken geen gebouw zijnde gelden, ter plaatse van de aanduiding 'beschermd dorpsgezicht', de in artikel 28 opgenomen bouwbepalingen.

Bebouwing   Maximale opperv lakt e /inhoud   Maximale gootho ogt e    Maximale bouwh oo gt e    Bijzondere regels  
Bedrijfsgebouwen en overkappingen


 
bouwvlak   4 m, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)'   12 m, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)'   - de afstand van bedrijfsgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 2,50 m
- de afstand van op te richten kassen tot niet bij het bedrijf behorende woningen bedraagt ten minste 30 m
- rijhal is niet toegestaan
- in afwijking van het het hiervoor en het in artikel 25 sublid 25.1.1 b bepaalde zijn bestaande gebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak toegestaan, met de bestaande oppervlakte, goothoogte en bouwhoogte als maxima  
Bedrijfswoningen
 
700 m3.
 
4 m, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)'
 
geen, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)'

 
- per bedrijf is één bedrijfswoning toegestaan, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-maximum aantal bedrijfswoningen'
- voor het bepalen van de inhoud worden de deel, inpandige garages en bergingen meegeteld;
- de afstand van de bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 2,50 m
- voor het splitsen van de bedrijfswoning in twee wooneenheden geldt het in artikel 25 lid 25.3 bepaalde
- de afstand van een op te richten bedrijfswoning tot bestaande niet bij het betreffende bedrijf behorende kassen bedraagt ten minste 30 m  
Bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen   75 m2   3 m   5 m   - uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan
- bijgebouwen en overkappingen mogen niet voor de voorgevel van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan worden opgericht (3.4.1a)
- de afstand van bijgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 2,50 m
- voor het bepalen van de oppervlakte worden bijgebouwen die worden gebruikt voor beroepsuitoefening aan huis meegeteld
- in bijgebouwen is het aanbrengen van voorzieningen die noodzakelijk zijn voor de beroepsuitoefening aan huis toegestaan  
schuur, hooiberg ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding- schuur'   bestaande oppervlakte   bestaand   bestaand    
Dependances   65 m²   3 m   5 m   - de totale oppervlakte aan bijgebouwen, overkappingen en dependances mag niet meer dan 75 m2 bedragen
- een dependance heeft geen zelfstandig recht op bijgebouwen
- bij een dependance zijn geen dakkapellen, erkers en balkons toegestaan  
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen         - bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, met uitzondering van terrein- en erfafscheidingen en bouwwerken geen gebouwen zijnde voor tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, bestaande sleufsilo's, bestaande mestsilo's, bestaande mestzakken (voor zover een bouwwerk zijnde) en bestaande paardenbakken met bijbehorende bestaande lichtmasten  
kassen   bestaande oppervlakte       ter plaatse van de aanduiding 'kas'  
- mestsilo's
 
    10 m   - voor bestaande mestsilo's buiten het bouwvlak gelden de bestaande oppervlakte, goothoogte en bouwhoogte als maxima  
- sleufsilo's
 
2500 m2     4 m   - voor bestaande sleufsilo's buiten het bouwvlak gelden de bestaande oppervlakte, goothoogte en bouwhoogte als maxima  
- mestzakken en mestopslagplaatsen
 
    2 m   - voor bestaande mestzakken en mestopslagplaatsen buiten het bouwvlak gelden de bestaande oppervlakte, goothoogte en bouwhoogte als maxima  
- erf- en terreinafscheidingen       2 m   - de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen buiten het bouwvlak of voor de voorgevel van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan bedraagt ten hoogste 1,50 m (3.4.1e)
 
- antenne-installa tie s
 
    15 m    
- bouwwerken voor permanente teeltondersteunende voorzieningen   bouwvlak       permanente teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan  
- bouwwerken voor tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen        1,5 m   maximale bouwhoogte voor tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen geldt uitsluitend buiten het bouwvlak(3.4.1 j)  
paardenbakken:
- omheiningen
- lichtmasten  
   
2 m
6 m
 
voor zover het geen bestaande paardenbak betreft gelden de volgende regels:
- indien de paardenbak geen onderdeel vormt van het agrarisch bedrijf als bedoeld in lid 3.1 is er ten hoogste één paardenbak per bedrijfswoning toegestaan
- de afstand van een paardenbak tot (bedrijfs)woningen van derden bedraagt ten minste 50 meter;
- uitsluitend in samenhang met het afwijken van de gebruiksregels als bedoeld in lid 3.6.4 zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van een paardenbak buiten het bouwvlak toegestaan  
stapmolens       6 m    
- overige
bouwwerken  
    6 m    

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van de bebouwing binnen het bouwvlak en de oppervlakte per gebouw teneinde de bebouwing in een compacte eenheid te situeren, voor zover dit noodzakelijk is voor een landschappelijk en stedenbouwkundig aanvaardbare en verantwoorde inpassing in de omgeving.

Op het stellen van nadere eisen zijn de in artikel 43 opgenomen procedureregels van toepassing

3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het in lid 3.1 onder b en lid 3.2 bepaalde:

  • a. voor het bouwen van bij de bedrijfswoning behorende bijgebouwen en overkappingen voor de voorgevel van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan;
  • b. voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en overkappingen met een goothoogte van ten hoogste 6 meter, indien dat noodzakelijk is in verband met een doelmatige bedrijfsvoering;
  • c. voor het buiten het bouwvlak oprichten van bouwwerken met een oppervlakte van ten hoogste 50 m² per agrarisch bedrijf en een hoogte van ten hoogste 3 m, mits dat noodzakelijk is in verband met een doelmatige bedrijfsvoering en de bebouwing niet binnen het bouwvlak zelf kan worden opgericht;
  • d. voor het, zonder dat een bouwvlak aanwezig is, oprichten van een stalruimte voor hobbymatig agrarisch gebruik waarvan de oppervlakte niet meer dan 25 m² en de bouwhoogte niet meer dan 3 m bedraagt, met dien verstande dat bij de stalruimte ten minste 1 hectare aaneengesloten grond hoort, waarop de stalruimte wordt gebouwd en die grond ligt binnen een bestemmingsvlak met de bestemming Agrarisch;
  • e. voor het ten behoeve van de privacy binnen het bouwvlak bouwen van een erf- of terreinafscheiding voor de voorgevelrooilijn bij bedrijfswoningen tot een bouwhoogte van 2 m, indien dit met het oog op de cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de verkeers- en sociale veiligheid niet onaanvaardbaar is;
  • f. voor het oprichten dan wel vergroten van sleufsilo's buiten het bouwvlak, mits:
    • 1. dat noodzakelijk is in verband met een doelmatige bedrijfsvoering;
    • 2. de bebouwing aantoonbaar niet binnen het bouwvlak zelf kan worden opgericht;
    • 3. de totaal toegestane oppervlakte van 2.500 m² niet wordt overschreden;
    • 4. de gehele sleufsilo binnen een afstand van 50 meter van het betreffende bouwvlak gesitueerd wordt;
    • 5. wordt voorzien in een kwalitatief zorgvuldige inpassing in het landschap; en
    • 6. de belangen van de omliggende functies niet onevenredig worden geschaad;
  • g. voor het oprichten dan wel vergroten van mestsilo's buiten het bouwvlak, mits:
    • 1. dat noodzakelijk is in verband met een doelmatige bedrijfsvoering;
    • 2. de bebouwing aantoonbaar niet binnen het bouwvlak zelf kan worden opgericht;
    • 3. de gehele mestsilo binnen een afstand van 50 meter van het betreffende bouwvlak gesitueerd wordt;
    • 4. wordt voorzien in een kwalitatief zorgvuldige inpassing in het landschap; en
    • 5. de belangen van de omliggende functies niet onevenredig worden geschaad;
  • h. voor het oprichten dan wel vergroten van agrarische bedrijfsgebouwen, niet zijnde veestallen, buiten het bouwvlak, mits:
    • 1. dat noodzakelijk is in verband met een doelmatige bedrijfsvoering;
    • 2. het geen veestallen betreft;
    • 3. de bebouwing aantoonbaar niet binnen het bouwvlak zelf kan worden opgericht;
    • 4. de gebouwen binnen een afstand van 50 meter van het betreffende bouwvlak gesitueerd worden;
    • 5. de totale oppervlakte aan bij het bedrijf behorende gebouwen buiten het bouwvlak en binnen 50 meter van het bouwvlak niet meer dan 500 m2 bedraagt;
    • 6. wordt voorzien in een kwalitatief zorgvuldige inpassing in het landschap; en
    • 7. de belangen van de omliggende functies niet onevenredig worden geschaad.
  • i. voor het oprichten van een kwekerij als bedoeld in lid 1.48 of een tuinbouwbedrijf als bedoeld in lid 1.70; niet in standaard.
  • j. voor het oprichten van teeltondersteunende voorzieningen hoger dan 1,5 m.
3.4.2 Voorwaarden voor afwijken

Afwijken als bedoeld in dit lid is alleen mogelijk voor zover de wezenlijke cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke kenmerken of waarden van het gebied niet onevenredig worden aangetast.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Naast de algemene gebruiksregels van artikel 26 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de volgende specifieke regels.

3.5.1 Veehouderij algemeen

Het stallen van vee in stalruimte is uitsluitend toegestaan op de begane grond.

3.5.2 Intensieve veehouderij

Ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' mag uitsluitend de bestaande oppervlakte aan bebouwing die binnen een bouwvlak voor de intensieve veehouderij als stalruimte in gebruik is, als zodanig gebruikt worden, tenzij:

  • a. de bestaande ammoniakemissie wordt verlaagd;
  • b. het bouwvlak geheel binnen het aanduidingsvlak ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - intensieve veehouderij verwevingsgebied' ligt; en
  • c. de oppervlakte aan bebouwing die binnen een bouwvlak voor de intensieve veehouderij als stalruimte in gebruik is, niet meer zal bedragen dan 0,7 hectare.
3.5.3 Grondgebonden veehouderij

Ten behoeve van grondgebonden veehouderij mag uitsluitend de bestaande oppervlakte aan bebouwing die binnen een bouwvlak voor de grondgebonden veehouderij als stalruimte in gebruik is, als zodanig worden gebruikt, tenzij:

  • a. de bestaande ammoniakemissie wordt verlaagd;
  • b. het bouwvlak geheel binnen het aanduidingsvlak ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' ligt; en
  • c. de oppervlakte aan bebouwing die binnen een bouwvlak voor de intensieve veehouderij als stalruimte in gebruik is, niet meer zal bedragen dan 1 hectare.
3.5.4 Wonen

Grond behorende bij woningen, maar gelegen buiten het bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen' mag, als zijnde een aan het landelijk gebied verwante activiteit, gebruikt worden als moestuin.

3.5.5 Niet toegelaten bedrijven

Behoudens bestaande bedrijven zijn niet toegelaten:

  • a. intensieve kwekerijen zoals champignons, wormen-, maden- en viskwekerijen en fokkerijen en mesterijen van ganzen, eenden en kalkoenen, voor zover dit in de open lucht plaatsvindt;
  • b. pelsdierhouderijen, voor zover dit in de open lucht plaatsvindt.
3.5.6 Paardenbakken

Met uitzondering van bestaande paardenbakken is het niet toegestaan de gronden gelegen buiten het bouwvlak te gebruiken ten behoeve van paardenbakken.

3.5.7 Nevenactiviteiten

Nevenactiviteiten, niet zijnde nevenactiviteiten als bedoeld in lid 3.1 sub j zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan, met dien verstande dat voorzieningen ten behoeve van Bed&Breakfast uitsluitend in het hoofdgebouw zijn toegestaan. Buitenopslag ten behoeve van nevenactiviteiten is niet toegestaan. De vloeroppervlakte die ten behoeve van de nevenactiviteiten mag worden gebruikt bedraagt niet meer dan 75 m2, met dien verstande dat de vloeroppervlakte die ten behoeve van detailhandel mag worden gebruikt niet meer dan 50 m2 mag bedragen. Nevenactiviteit bij een kwekerij in de vorm van detailhandel is niet toegestaan; overtreding van deze bepaling is een strafbaar feit.

3.5.8 Opslag

Het is niet toegestaan de gronden gelegen buiten het bouwvlak te gebruiken ten behoeve van opslag, waaronder kuilvoeropslag, en het ten behoeve daarvan aanleggen van verhardingen.Overtreding van deze bepaling is een strafbaar feit.

3.5.9 permanente teeltondersteunende voorzieningen

Het is niet toegestaan de gronden gelegen buiten het bouwvlak te gebruiken ten behoeve van permanente teeltondersteunende voorzieningen als bedoeld in lid 1.67 (teeltondersteunende voorzieningen).Overtreding van deze bepaling is een strafbaar feit.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Afwijkingsbevoegdheid algemeen

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het in lid 3.5 bepaalde:

  • a. teneinde fietspaden op een afstand tot ten hoogste 25 m uit de kant van de rijbaan aan te leggen, mits dat noodzakelijk is in verband met de ruimtelijke inrichting van de gronden.
3.6.2 Afwijkingsbevoegdheid voor het vergroten van de bestaande oppervlakte aan bebouwing van intensieve veehouderijen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5.2 ten behoeve van het vergroten van het gebruik van de oppervlakte aan bebouwing die ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' voor een intensieve veehouderij als stalruimte wordt gebruikt met dien verstande dat:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied':
    • 1. de vergroting aantoonbaar noodzakelijk is om te kunnen voldoen aan wettelijke eisen van dierenwelzijn en veterinaire gezondheid;
    • 2. het bestaande aantal dierplaatsen niet toeneemt; en
    • 3. aangetoond is dat de wezenlijke kenmerken of waarden van het Natura-2000 gebied niet worden aangetast vanwege de ammoniakdepositie, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied ;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied':
    • 1. de vergroting is toegestaan tot een omvang van ten hoogste 0,7 hectare;
    • 2. de vergroting aantoonbaar noodzakelijk is voor een doelmatige en duurzame bedrijfsvoering;
    • 3. aangetoond is dat de vergroting, gelet op de omvang, ligging en aard van de intensieve veehouderij ten opzichte van in de nabijheid gelegen functies een zodanig beperkte milieuhinder veroorzaakt dat daardoor de belangen van deze functies niet in onevenredige mate worden geschaad; en
    • 4. aangetoond is dat de wezenlijke kenmerken of waarden van het Natura-2000 gebied niet worden aangetast vanwege de ammoniakdepositie, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied;
  • c. indien ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' de bestaande oppervlakte aan bebouwing die voor de intensieve veehouderij in gebruik is als stalruimte 0,7 hectare of meer bedraagt, deze bestaande oppervlakte aan bebouwing voor het gebruik als stalruimte mag worden vergroot met 10%, mits:
    • 1. de vergroting aantoonbaar noodzakelijk is om te kunnen voldoen aan de wettelijke eisen van dierenwelzijn en veterinaire gezondheid;
    • 2. het bestaande aantal dierplaatsen niet toeneemt;
    • 3. aangetoond is dat de wezenlijke kenmerken of waarden van het Natura 2000-gebied niet significant worden aangetast vanwege de ammoniakdepositie, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied.
3.6.3 Afwijkingsbevoegdheid voor het vergroten van de bestaande oppervlakte aan bebouwing van grondgebonden veehouderijen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5.3 ten behoeve van het vergroten van het gebruik van de oppervlakte aan bebouwing die voor een grondgebonden veehouderij als stalruimte wordt gebruikt, met dien verstande dat:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied':
    • 1. de vergroting aantoonbaar noodzakelijk is om te kunnen voldoen aan wettelijke eisen van dierenwelzijn en veterinaire gezondheid;
    • 2. het bestaande aantal dierplaatsen niet toeneemt;
    • 3. aangetoond is dat de wezenlijke kenmerken of waarden van het Natura 2000-gebied niet worden aangetast vanwege de ammoniakdepostitie, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied';
    • 1. de vergroting van het gebruik (hieronder mede verstaan al dan niet geheel of gedeeltelijke omschakeling van land/tuinbouw naar grondgebonden veehouderij) binnen het bouwvlak is toegestaan;
    • 2. de vergroting aantoonbaar noodzakelijk is voor een doelmatige en duurzame bedrijfsvoering;
    • 3. aangetoond is dat de vergroting, gelet op de omvang, ligging en aard van de grondgebonden veehouderij ten opzichte van in de nabijheid gelegen functies een zodanig beperkte milieuhinder veroorzaakt dat daardoor de belangen van deze functies niet in onevenredige mate worden geschaad; en
    • 4. aangetoond is dat de wezenlijke kenmerken of waarden van het Natura 2000-gebied niet significant worden aangetast vanwege de ammoniakdepostitie, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura2000 gebied.
  • c. indien ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' de bestaande oppervlakte aan bebouwing die voor de grondgebonden veehouderij in gebruik is als stalruimte 1,0 hectare of meer bedraagt, deze bestaande oppervlakte aan bebouwing voor het gebruik als stalruimte mag worden vergroot met 10%, mits:
    • 1. de vergroting aantoonbaar noodzakelijk is om te kunnen voldoen aan de wettelijke eisen van dierenwelzijn en veterinaire gezondheid;
    • 2. het bestaande aantal dierplaatsen niet toeneemt;
    • 3. aangetoond is dat de wezenlijke kenmerken of waarden van het Natura 2000-gebied niet worden aangetast vanwege de ammoniakdepositie, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied.
3.6.4 Afwijkingsbevoegdheid voor paardenbakken

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het in lid 3.5.6 bepaalde:

  • a. voor het realiseren van paardenbakken:
    • 1. behorende bij een agrarisch bedrijf maar gelegen buiten het bouwvlak;
    • 2. behorende bij de bedrijfsvoering van een gebruiksgerichte paardenhouderij maar gelegen buiten het bestemmingsvlak van die paardenhouderij.
  • b. voor het realiseren van ten hoogste één paardenbak:
    • 1. behorende bij een woning maar gelegen buiten het bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen'.
    • 2. behorende bij een bedrijfswoning maar gelegen buiten het bouwvlak dan wel buiten het bestemmingsvlak met de bestemming 'Bedrijf' respectievelijk de bestemming 'Maatschappelijk';

Met dien verstande dat voor zowel a als b geldt dat:

  • a. de gehele paardenbak binnen een afstand van 75 meter van het betreffende bouwvlak of bestemmingsvlak gesitueerd dient te worden;
  • b. er geen onevenredige hinder ten gevolge van de paardenbak mag optreden bij andere (bedrijfs)woningen; in ieder geval mag de afstand tussen enig punt van de paardenbak en een (bedrijfs)woning van derden niet minder dan 50 meter bedragen;
  • c. de hoogte van paardenbakomheiningen niet meer dan 2 meter en van lichtmasten niet meer dan 4 meter bedraagt;
  • d. realisatie van de paardenbak binnen het betreffende bouwvlak dan wel binnen het betreffende bestemmingsvlak aantoonbaar niet haalbaar is.
3.6.5 Afwijkingsbevoegdheid voor nevenactiviteiten

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het in lid 3.1 onder j en lid 3.5.7 bepaalde teneinde:

  • a. nevenactiviteiten in categorie 2 van de bij deze regels behorende Lijst van toegelaten nevenactiviteiten toe te staan;
  • b. nevenactiviteiten toe te staan die niet zijn genoemd in de Lijst van toegelaten nevenactiviteiten en die naar hun aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met nevenactiviteiten die wel voorkomen op de lijst;
  • c. de maximale vloeroppervlakte die voor nevenactiviteiten gebruikt mag worden te vergroten, met uitzondering van nevenactiviteiten in de vorm van detailhandel en recreatieverblijven;
  • d. gebruik van gronden buiten het bouwvlak voor nevenactiviteiten toe te staan.

mits:

  • a. de vloeroppervlakte die voor de nevenactiviteiten wordt gebruikt niet meer bedraagt dan 25% van de vloeroppervlakte die voor de hoofdfunctie wordt gebruikt, met een absoluut maximum van 350 m2;
  • b. het gebruik van gronden buiten het bouwvlak ten behoeve van de nevenactiviteit zich beperkt tot gronden die direct aansluiten aan het bouwvlak;
  • c. wordt voorzien in een kwalitatief zorgvuldige inpassing in het landschap, indien nodig geacht met behulp van het aanbrengen van beplanting;
  • d. de verkeersaantrekkende werking niet onevenredig toeneemt;
  • e. de belangen van de omliggende functies niet onevenredig worden geschaad.
3.6.6 Afwijkingsbevoegdheid voor nevenactiviteiten bij wonen

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het in lid 3.1 onder j en lid 3.5 sublid 3.5.7 bepaalde teneinde nevenactiviteiten in de vorm kleinschalig kamperen behorende bij een woning maar gelegen buiten het bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen' toe te staan, bestaande uit ten hoogste 25 standplaatsen uitsluitend ten behoeve van kampeermiddelen, uitsluitend in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober, mits:

  • a. een afstand van ten minste 200 m tussen kampeerterreinen wordt aangehouden;
  • b. realisatie van de standplaatsen binnen het betreffende bestemmingsvlak aantoonbaar niet haalbaar is;
  • c. wordt voorzien in een kwalitatief zorgvuldige inpassing in het landschap, indien nodig geacht met behulp van het aanbrengen van beplanting;
  • d. de verkeersaantrekkende werking niet onevenredig toeneemt;
  • e. de belangen van de omliggende functies niet onevenredig worden geschaad.
3.6.7 Afwijkingsbevoegdheid voor buitenopslag

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het in lid 3.5.8 bepaalde teneinde voeropslag toe te staan buiten het bouwvlak, mits dat noodzakelijk is in verband met een doelmatige bedrijfsvoering, de voeropslag niet binnen het bouwvlak zelf kan worden uitgevoerd en de gehele voeropslag binnen een afstand van 50 meter van het betreffende bouwvlak gesitueerd wordt.

3.6.8 Afwijkingsbevoegdheid ten behoeve van tuinbouwbedrijven

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het in lid 3.1 onder a teneinde een tuinbouwbedrijf toe te staan als bedoeld in lid 1.70 of een intensieve kwekerij als bedoeld in lid 1.41.

3.6.9 Voorwaarden voor afwijken

Afwijken als bedoeld in dit lid is alleen mogelijk voor zover de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied en het in het plan beoogde stedenbouwkundige en landschappelijke beeld niet onevenredig worden aangetast.

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden

De in artikel 45 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden zijn van toepassing.

3.8 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in dit lid mag alleen plaatsvinden voor zover de de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied, waaronder begrepen die van het Natura 2000-gebied en van de Ecologische Hoofdstructuur, dan wel het in het plan beoogde stedenbouwkundige en landschappelijke beeld niet onevenredig worden aangetast. Voorts zijn de algemene criteria van artikel 42 lid 42.4 van toepassing.

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van:

  • a. het realiseren van nieuwe waarden;
  • b. het vergroten van een bouwvlak tot een totale oppervlakte van ten hoogste 1,5 hectare, mits:
    • 1. dit voor een doelmatige en duurzame bedrijfsvoering aantoonbaar noodzakelijk is;
    • 2. de omvang van het bedrijf ten minste 70 NGE bedraagt; en
    • 3. aangetoond is dat de wezenlijke kenmerken of waarden van Natura 2000-gebied niet significant worden aangetast vanwege de ammoniakdepositie, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied.