direct naar inhoud van 8.5 Uitvoerbaarheid Aardhuis-locatie
Plan: Dorp Uddel
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.bp1087-vas1

8.5 Uitvoerbaarheid Aardhuis-locatie

Ontwikkeling van de Aardhuis-locatie dient uitvoerbaar te zijn. In dit geval gaat het met name om onderzoek naar milieu-aspecten (met name wegverkeerslawaai en milieu- en veiligheidszones), toetsing aan natuurregelgeving en een toets naar de financiële uitvoerbaarheid.

8.5.1 Milieuaspecten

Bodem

Ter plaatse van de locatie zijn de volgende bodemonderzoeken bekend:

Verkennend bodem- en asbestonderzoek perceel A4919, Hunneman Milieu Advies Raalte, kenmerk 20081116/lvh/sh, d.d. februari 2009. Verkennend bodemonderzoek Grondvitaal BV, kenmerk 916076, d.d. 26 juni 2009. Verkennend bodemonderzoek perceel A6637, Hunneman Milieu Advies Raalte, kenmerk 2009715/dh/sh, d.d. september 2009. Verkennend bodemonderzoek perceel A6665 nu perceel 7046, TAUW, kenmerk 4590017, d.d. 28 mei 2008.

De bovengrond ter plaatse van de onderzochte percelen is licht verontreinigd met lood, PCB, PAK. De ondergrond is licht verontreinigd met PCB. Het grondwater is licht verontreinigd met barium, chroom en zink.

In het verkennend asbestonderzoek op het perceel A4919 is in het mengmonster van de grond (0,0 - 1,0 m-mv) een gehalte van 260 mg/kg.ds aan asbest aangetoond. Deze concentratie ligt boven de toegestane norm van 100 mg/kg.ds. aan asbest. In het nader asbestonderzoek (op de locatie aan de Heegderweg (ong.) te Uddel, kenmerk 2010842/lvh/sh) van februari 2011 is de locatie nader onderzocht op asbest. Analytisch is er maximaal 35 mg/kg.ds aan asbest aangetoond op het perceel. Het maximaal aangetoonde gehalte blijft ruim benden de grenswaarde voor asbest in de bodem (100 mg/kg.ds). Volgens de wet bodebescherming is geen geval van ernstige bodemverontreiniging.

De overige percelen die niet zijn onderzocht, zijn weiland percelen en zijn historisch niet verdacht van bodemverontreiniging. Het bodemonderzoek kan plaatsvinden bij de aanvraag van een omgevingsvergunning.

Milieuzonering

In de omgeving van de Aardhuislocatie is een aantal relevante bedrijven gelegen. Bij de ontwikkeling van de Aardhuislocatie dient met de milieuzones van deze bedrijven rekening te worden gehouden.

Op Heegderweg 14 is een kalverhouderij gelegen. De geurcontour van deze veehouderij is vrijwel over de gehele planlocatie gelegen. Het perceel is echter inmiddels aangekocht en de milieuvergunning voor de kalverhouderij zal worden ingetrokken.

Op Aardhuisweg 58 is ook een kalverhouderij gelegen met een bijbehorende geurcontour. Deze geurcontour ligt voor een klein deel over de planlocatie. Ter plaatse wordt overgegaan tot woningbouw, waarmee de geurcontour geen belemmering meer vormt.

In de nabijheid van de woningbouwlocatie zijn twee bedrijven aanwezig;

  • Garagebedrijf en tankstation R. van de Kolk, Elspeterweg 16a
  • Siersmederij de IJzeren Knoop, Elspeterweg 18

Garagebedrijf en tankstation R. van de Kolk behoort tot de volgende in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' opgenomen bedrijfstypes.

Milieu-categorie   SBI-code
1993  
SBI-code
2008  
Omschrijving   Geur   Stof   Geluid   Veiligheid  
2   501, 502, 504   451, 452, 454   Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven   10   0   30   10  
2   505,2   473   Benzineservisestations zonder LPG   30   0   30   10  

Het bestemmingsplan voorziet in een regeling dat binnen een afstand van 10 meter tot de grens van dit bedrijfsperceel geen woongebouwen zijn toegestaan.   Op grond daarvan is er voor wat betreft de aspecten veiligheid, stof en geur (voor het garagagedeel) in ieder geval geen belemmering.

Omdat woningbouw is voorzien binnen 30 meter van dit bedrijfsperceel is nader getoetst of de huidige bedrijfsactiviteiten wat betreft de onderdelen geluid en geur (voor het tankstation) niet onevenredig belemmerd worden en er een voldoende woonklimaat gerealiseerd kan worden.

Akoestisch onderzoek is uitgevoerd naar de bedrijfsactiviteiten in relatie tot de woningbouw (adviesburo Van Der Boom, 15 februari 2011, nr. 10-295, zie bijlage 'Aardhuis bedrijven'). Uit dit akoestisch onderzoek blijkt dat er zonder voorzieningen kan worden voldaan aan 45 dB(A) voor langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (etmaalwaarde) voor de nieuwbouwlocatie. Ook blijkt dat kan worden voldaan aan de maximale geluidsniveaus Lmax van 65 dB(A). Conclusie hieruit is dat de geluidsbelasting tengevolge van de feitelijke bedrijfsactiviteiten geen belemmering vormen voor de woningbouw.

Wat betreft het aspect geur van het tankstation wordt uitgegaan van de ontluchtingsleiding van de benzine en diesel. Dit zijn in dit geval de dichtstbijzijnde onderdelen van het tankstation. De geplande woningbouw is op meer dan 30 meter gelegen.

Conclusie is dat de huidige bedrijfsactiviteiten niet belemmerd zullen worden door de woningbouw en er ter plaatse van de woningbouw een voldoende woonklimaat gerealiseerd kan worden.

Siersmederij de IJzeren Knoop, behoort tot het volgende in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' opgenomen bedrijfstype.

Milieu-categorie   SBI-code
1993  
SBI-code
2008  
Omschrijving   Geur   Stof   Geluid   Veiligheid  
3.1   284 B1   255, 331, B1   Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d., p.o. < 200 m2   30   30   50   10  

De afstand van dit bedrijfsperceel tot de woningbouwlocatie bedraagt 10 meter en meer. Op grond daarvan is er voor wat betreft het aspect veiligheid in ieder geval geen belemmering.

Omdat woningbouw is voorzien binnen 50 meter van dit bedrijfsperceel is nader getoetst of de huidige bedrijfsactiviteiten niet onevenredig belemmerd worden en er een voldoende woonklimaat gerealiseerd kan worden.

De afstand van de werkplaats van de smederij tot de beoogde woningbouw bedraagt meer dan 30 meter.   De huidige bedrijfsactiviteiten worden wat betreft de aspecten geur en stof dan ook niet belemmerd tengevolge van de beoogde woningbouw.

Akoestisch onderzoek is uitgevoerd naar de bedrijfsactiviteiten in relatie tot de woningbouw (adviesburo Van Der Boom, 21 februari 2011, nr. 10-295, zie bijlage 'Aardhuis bedrijven').

Met het treffen van een voorziening in de vorm van een geluidscherm wordt voldaan aan de langtijdgemiddelde niveaus bij alle woningen (niet hoger dan 50 dB(A)) en de piekniveaus (niet hoger dan 65 dB (A) uit het Activiteitenbesluit. Het geluidscherm wordt geplaatst.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat uitgaande van een worstcase scenario, ter plaatse van vier nieuwbouwwoningen niet aan de voorkeurswaarde van 45 dB(A) wordt voldaan. Uit een nadere beschouwing blijkt dat de activiteiten van de smederij uitsluitend plaatsvinden in de dagperiode plaats (7.00 uur tot 19.00 uur). Tussen 18.00 uur en 07.00 uur vinden geen activiteiten plaats. De maatgevende werkzaamheden vinden 3 uur per dag plaats. Op de gevel van de vier woningen vindt een geluidsbelasting plaats voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van respectievelijk 45,7; 48,3; 47,4 en 46,6 dB(A). Dit is maximaal 3 dB(A) hoger dan de voorkeurswaarde uit de systematiek van de VNG brochure. Volgens een weergave van de geluidsberekening loopt de 45 dB(A) contour over de randen van bedoelde vier woningen. Slechts een klein deel van de mogelijke verblijfsruimten heeft een geluidsbelasting van meer dan 45 dB(A). Uitgaande van een isolatie van meer dan 20 dB(A) bij moderne woningen is een binnenniveau gewaarborgd van 35 dB(A) die wordt gezien als grenswaarde voor geluidsbelasting binnen de ruimten van een woning die als geluidgevoelig zijn aangemerkt. Op basis hiervan wordt de beperkte overschrijding van de voorkeurswaarde aanvaardbaar geacht.

Conclusie is dat de huidige bedrijfsactiviteiten niet belemmerd zullen worden door de woningbouw en er ter plaatse van de woningbouw een voldoende woonklimaat gerealiseerd kan worden.

Geluidhinder

Uit akoestisch onderzoek (adviesburo Van Der Boom, 15 februari 2011, nr. 10-083, zie bijlage 'Aardhuis geluid') blijkt het volgende. De woningbouwlocatie is gelegen in de bebouwde kom van Uddel binnen de geluidzone van de Elspeterweg, de Aardhuisweg en de Heegderweg. Uit de berekende geluidbelasting blijkt dat geen van de woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschrijdt. Er is voor de nieuwbouwwoningen derhalve geen hogere waarde nodig.


De geluidbelasting op de maatgevende bestaande woning langs de Schotkamp bedraagt 50 dB na ontsluiting van de woonwijk. Daarmee ligt de geluidbelasting 2 dB boven de voorkeursgrenswaarde. Door het instellen van een maximum snelheid van 30 km/uur voldoet de geluidbelasting aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.


Luchtkwaliteit

Het plan betreft de realisatie van minder dan 500 woningen. Dit draagt niet in betekenende mate bij, waardoor voldaan wordt aan de voorwaarden uit de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen).

Externe  veiligheid

Onderzoeksresultaten Bevi

Op Elspeterweg 32 is het bedrijf Autogarage Dijkgraaf gevestigd, een autogarage met LPG-tankstation. Dit bedrijf valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) vanwege de aanwezigheid van LPG. Het LPG-tankstation kent een PR 10-6 contour van 15 meter rondom de LPG-afleverzuil, 25 meter rondom de ondergrondse LPG-tank en 45 meter rondom het LPG-vulpunt. Binnen deze contouren mogen geen(beperkt) kwetsbare objecten gerealiseerd worden. De Aardhuislocatie is buiten de PR 10-6 contouren gelegen.

Het invloedsgebied voor de bepaling van het groepsrisico (GR) betreft het gebied binnen een straal van 150 meter rondom het LPG-vulpunt. De Aardhuislocatie ligt buiten het invloedsgebied (zie verder de notitie van de Regio Stedendriehoek hieromtrent van 12 april 2012, nr. DOS 2012503745, zie bijlage Externe veilighied).

Onderzoeksresultaten Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg.

De Elspeterweg (N310) is een provinciale weg en daarmee een doorgaande route voor vervoer van gevaarlijke stoffen. In het bovengenoemde advies van de Regio Stedendriehoek is ook de invloed van het transport van gevaarlijke stoffen over de Elspeterweg op de Aardhuislocatie beschouwd.

Plaatsgebonden risico

Ten gevolge van deze transporten blijkt er geen plaatsgebonden risico 10-6 aanwezig te zijn. Het plaatsgebonden risico levert derhalve geen beperking voor de planontwikkeling op.

Groepsrisico

De Elspeterweg blijkt geen transportroute te zijn waarvoor externe veiligheid een belangrijk item is. Derhalve is geen verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.

Onderzoeksresultaten Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Binnen en nabij de planlocatie zijn geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen gelegen die ruimtelijk relevant zijn.

Milieu effect beoordeling

Het bestemmingsplan maakt een activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r., te weten woningbouw. Maar de drempelwaarde van 2000 woningen of 100 hectare wordt niet overschreden. Daarom is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld.

In Bijlage III van de Europese richtlijn 85/337/EG zijn factoren genoemd welke in ogenschouw genomen dienen te worden bij de beoordeling of er wel of geen sprake is van een aanzienlijk milieugevolg. Het betreft factoren over de kenmerken van het project, de plaats van het project en kenmerken van het potentiele effect van het project.

Met dit bestemmingsplan worden op de Aardhuislocatie 105 woningen mogelijk gemaakt. Het oppervlakte van de uitbreiding bedraagt circa 4,1 ha. Dit is aanzienlijk lager dan de grenzen in onderdeel D van de bijlage van het Besluit. Desalniettemin wordt onderstaand ingegaan op de relevante factoren genoemd in bijlage III van de Richtlijn.

1. Kenmerken van het project

Ten aanzien van het criterium “kenmerken van het project” worden de volgende relevante factoren in overweging genomen in relatie tot het realiseren van 105 woningen.

Met het bestemmingsplan wordt het uiteindelijke ontwerp en realisatie van het 105 woningen mogelijk gemaakt. Voor wat betreft de omvang van het projekt is al overwogen dat het aantal nieuwe woningen dat mogelijk wordt gemaakt (105) en de oppervlakte van de uitbreiding (4,1 ha.) op de Aardhuislocatie beperkt zijn ten opzichte van de grens die genoemd is in onderdeel D van het besluit MER. In de omgeving is er geen cumulatie met ander projecten.

De aspecten verontreiniging, hinder en geven geen aanleiding aanzienlijke gevolgen voor het milieu te veronderstellen, zodanig dat daarvoor een MER dient te worden uitgevoerd. Risico op ongevallen als gevolg van de beperkte wijzigingen in het plan zijn niet aanwezig.

2. Plaats van het project

Ten aanzien van het criterium “plaats van het project” worden de volgende relevante factoren in overweging genomen. De omzetting van agrarische doeleinden naar wonen op een beperkt oppervlak geeft geen aanleiding aanzienlijke gevolgen voor het milieu te veronderstellen, zodanig dat daarvoor een MER dient te worden uitgevoerd. Voor wat betreft het opnamevermogen wordt verwezen naar de verleende vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet. Voor het realiseren van de woningen is op 16 januari 2012 een vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 verleend. In de aanvraag voor deze vergunning zijn de effecten voor het Natura 2000 gebied (Richtlijn 79/409/EEG en Richtlijn 92/43/EEG) in kaart gebracht. Er zijn geen gevolgen door het projekt aan het licht gekomen waarvoor afgewogen dient te worden of het opnamevermogen van het natuurlijke milieu voldoende is. Het is dus ook niet nodig te veronderstellen dat er aanzienlijke gevolgen zijn voor het milieu die het nodig maken een MER op te stellen. Het gebruik van natuurlijke hulpbronnen en risico op ongevallen zijn geen aspecten die in deze bestemmingsplanherziening aanleiding geven tot verdere overwegingen.

3. Kenmerken van het potentiële effect

Voor wat betreft de kenmerken van de potentiële effecten wordt overwogen dat er geen effecten zijn genoemd onder 1 en 2 die een verdere afweging met betrekking tot het bereik, grensoverschrijdende karakter, orde van grootte en de complexiteit, waarschijnlijkheid van het effect of de duur, frequentie en omkeerbaarheid van het effect nodig maken.

Conclusie uit bovenstaande is dat toetsing aan de factoren als genoemd in bijlage III van de Richtlijn geen aanzienlijke gevolgen oplevert voor het milieu dat daarvoor het project dient te worden onderworpen aan een milieu-effectbeoordeling als bedoeld in de Richtlijn.

8.5.2 Waterhuishouding

Algemeen

Het plangebied ligt aan de rand van het bestaand stedelijk gebied in Uddel. Het plangebied is circa 4 hectare groot. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in het streekplan heeft aangegeven.

Grondwater

Het perceel ligt niet in de in het streekplan vastgelegde grondwaterfluctuatiezone. In de nabijheid van het plangebied liggen geen representatieve peilbuizen uit het gemeentelijk grondwatermeetnet. Uit het geohydrologisch veldonderzoek en gegevens van het DINO-loket blijkt de grondwaterstanden zich gemiddeld meer dan 3 m onder maaiveld bevindt.

Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend. Door de infiltratie van regenwater van verhardingen zal het grondwater niet structureel afgevoerd worden. Maatregelen voor gebiedsontwatering (bv drainage) zijn niet nodig. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld.

Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur

In het plan is geen permanent oppervlaktewater aanwezig. Door dit plan ontstaat ook geen extra oppervlaktewater. Dit plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater.

In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.

Afvoer van regenwater

Het regenwater van daken en verhardingen mag niet afgevoerd worden naar de riolering conform de regelgeving in de gemeentelijke Bouwverordening. Hiervoor is in praktische zin ook geen andere mogelijkheid, omdat de bestaande rioolinfrastructuur alleen berekend is op de afvoer van vuilwater.

Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van hemelwater niet op de riolering aan te sluiten. In de Bouwverordening is bepaald dat het hemelwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein. Verhardingen van openbare wegen en terreinen dienen tevens aangesloten te worden op ondergronds infiltratievoorzieningen of voorzieningen voor regenwaterberging in de openbare ruimte (bv wadi's).

Het plangebied leent zich bij uitstek voor een oppervlakkige inzameling en afvoer van regenwater naar zogenaamde wadi's (of vergelijkbare voorziening). Dit zijn bovengrondse droge greppels of groenstroken waar het regenwater zich verzameld en in de bodem infiltreert. De aanleg van wadi's (of vergelijkbare voorziening) is dan ook het uitgangspunt voor de inrichting van de waterhuishouding. Een deel van het particulier verhard oppervlak kan ook aangesloten worden op deze voorziening. De in het plan opgenomen grote centrale weide heeft een functie voor infiltratie van regenwater. Het ontwerp van de afvoer en de voorzieningen voor het regenwater dient ter goedkeuring voorgelegd te worden aan de gemeente.

De materialen die in aanraking komen met het hemelwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van hemelwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het hemelwater afgevoerde vervuilende stoffen.

Afvoer van afvalwater

De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en hemelwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. In de omgeving van het plangebied ligt alleen een rioolstelstel voor de opvang van vuilwater (zgn. DWA-stelsel).

De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op een nieuw aan te leggen DWA-stelsel. De aansluiting van dit stelsel op het bestaande DWA-stelsel dient plaats te vinden onder vrijverval. De aansluitpunt(en) van het nieuwe stelsel op het bestaande DWA-stelsel dienen te worden gekozen in overleg met de gemeente. Het ontwerp van het rioolstelsel onder vrijverval dient ter goedkeuring voorgelegd te worden aan de gemeente.

Beoordeeld dient te worden of het bestaande rioolstelsel voldoende capaciteit heeft om deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw te verwerken.

8.5.3 Natuurwaarden

Algemeen

Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet en de Boswet.

Onderzoeken

De volgende onderzoeken zijn uitgevoerd:

  • Quickscan Flora en Fauna en voortoets Natuurbeschermingswet Heegderweg-Aardhuisweg, Econsultancy, 26 mei 2010, nr. 10035306
  • Veldonderzoek Das en Steenuil en verstorings- en verslechteringsonderzoek, Heegderweg-Aardhuisweg, Econsultancy, 31 maart 2011, nr. 10096033
  • Inrichting en beheer dassencompensatiegebied Heegderweg-Aardhuisweg, Econsultancy, 9 februari 2011, nr. 11116366
  • Aanvulling verstorings- en verslechteringsonderzoek, Econsultancy, 12 juli 2011, nr. 2011-009734
  • Activiteitenplan en ontheffingsaanvraag plan Aardhuus te Uddel, Econsultancy, 13 maart 2012, nr. 11116366

Soortbescherming

Op grond van de Flora- en faunawet is iedere handeling verboden die schade kan toebrengen aan de op grond van de wet beschermde planten en dieren en/of hun leefgebied. Op grond van artikel 75 van de wet kan ontheffing van het verbod worden verleend en op grond van de ex artikel 75 vastgestelde AmvB gelden enkele afwijkingen van het verbod. Het systeem werkt als volgt:

  • algemene soorten
    Voor de (met name genoemde) algemene soorten geldt (onder andere) voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een ontheffing van het verbod.
  • overige soorten
    Voor de overige (met name genoemde) soorten geldt (onder andere) voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een ontheffing van het verbod, mits die activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode. Wanneer er geen (goedgekeurde) gedragscode is, is voor die soorten een ontheffing nodig; de ontheffingsaanvraag wordt voor deze soorten getoetst aan het criterium 'doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort'.
  • soorten bijlage IV Habitatrichtlijn/bijlage 1 AmvB
    Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en bijlage 1 van de AmvB artikel 75 is voor activiteiten in het kader van ruimtelijke ontwikkeling een ontheffing nodig. De ontheffingsaanvraag wordt getoetst aan drie criteria:
    • 1. er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang (daaronder valt de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling); en
    • 2. er is geen alternatief; en
    • 3. doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort.

Vogels vormen een aparte groep: activiteiten die verstorend zijn gedurende de broedperiode van voorkomende broedvogels zijn niet toegestaan; een ontheffingsmogelijkheid ontbreekt dan ook. Daarnaast is voor aantasting van vaste verblijfplaatsen van vogels (nesten die jaarlijks terugkerend worden bezocht) buiten de broedperiode een ontheffingsprocedure van belang.

Conclusies soortbescherming

Conclusies uit de quickscan waren dat:

  • schade aan algemene broedvogels voorkomen kan worden door de werkzaamheden buiten het broedseizoen te starten of geheel buiten het broedseizoen uit te voeren,
  • ten aanzien van jaarrond beschermde soorten (das en steenuil) afhankelijk van de uitkomst van aanvullend onderzoek mogelijk maatregelen nodig zijn,
  • voor te verwachten algemeen voorkomende amfibieen en grondgebonden zoogdieren de algemene zorgplicht geldt; hiervoor zijn geen specifieke maatregelen nodig.

Er is vervolgonderzoek uitgevoerd in de vorm van een veldonderzoek naar Das en Steenuil. Uit dat onderzoek is het volgende naar voren gekomen:

Steenuil en nesten en eieren van steenuil zijn jaarrond beschermd via de Flora- en faunawet. Het voorkomen van steenuil is onderzocht en geconcludeerd mag worden dat het plangebied geen onderdeel uitmaakt van een territorium van steenuil. Vanuit de Flora- en faunawet zijn op basis van huidige onderzoeksresultaten dan ook geen beperkingen of randvoorwaarden voor steenuil.

De Das maakt gebruik van het plangebied om te foerageren. Op basis van sporenonderzoek is vastgesteld dat er in de directe omgeving twee Dassenburchten aanwezig zijn. Beide Dassengroepen uit deze burchten maken gebruik van het plangebied. Op basis van het sporenonderzoek en wetenschappelijke kennis omtrent de Das, is een inschatting gemaakt van de omvang van de twee territoria en van de mate van geschiktheid van het foerageergebied binnen deze territoria.

Hieruit blijkt dat er zeker enig negatief effect zal zijn op het functioneren van de Dassengroepen. Hoewel wetenschappelijk de effecten niet volledig in beeld zijn te brengen zullen er mitigerende maatregelen worden getroffen door minder optimaal (secundair) foerageergebied voor de Das om te zetten naar optimaal (primair) foerageergebiedom, om zo het te voorziene negatieve effect te verzachten.  Dit is de basis voor de ontheffingsaanvraag in het kader van de Flora- en faunawet.

Daartoe zijn een inrichting/beheerplan en een activiteitenplan opgesteld. Het activiteitenplan vormt het uitgangspunt om overtredingen van de Flora- en Faunawet te voorkomen.

De maatregelen die worden getroffen bestaan uit het verbeteren van een huidig secundair foerageer-gebied (akkerland) naar een primair foerageergebied (grasland), alsmede de aanleg van houtsingels en een boomgaard. Het compensatiegebied grenst aan het plangebied, zodat deze net als in de huidige situatie veilig bereikbaar is voor beide Dassengroepen. De inrichting en het beheer van het compensatiegebied staat beschreven in het inrichtings- en beheerplan.

Voor de totstandkoming en het beheer van het gebied is een beheerovereenkomst aangegaan met de grondeigenaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1087-vas1_0018.jpg"

Door het treffen van bovenstaande compenserende maatregelen kan met voldoende zekerheid worden aangenomen dat overtreding van de Flora- en faunawet wordt voorkomen.

Gebiedsbescherming

Naast de hiervoor beschreven soortbescherming kan ook een gebiedsbescherming gelden op grond van de Natuurbeschermingswet en de Vogel- en/of Habitatrichtlijn. De bos- en heidegebieden aan de zuid- en oostzijde van het dorp (en de Aardhuis-locatie) maken onderdeel uit van het Natura2000-gebied Veluwe. De locatie ligt dus binnen de invloedsfeer van het Natura-2000 gebied de Veluwe, zodat getoetst dient te worden aan de Natuurbeschermingswet. Indien er een effect te verwachten valt dan zal dit een extern effect zijn (externe werking). Vastgesteld zal moeten worden of er op grond van objectieve gegevens kan worden uitgesloten dat het plan, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen, significante gevolgen kan hebben voor de aangewezen gebieden. Significante gevolgen bij Natura 2000-gebieden zijn gevolgen die in strijd zijn met de instandhoudingsdoelen van het gebied.

Conclusies Gebiedsbescherming

In dit kader is een voortoets, een verstorings- en verslechteringsonderzoek en een aanvullend verstorings- en verslechteringsonderzoek uitgevoerd. Uit deze onderzoeken komt naar voren dat effecten op Natura 2000-gebied zijn uitgesloten.

Daarmee is zekerheid verkregen dat de woningbouw niet leidt tot significante effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor het Natura-2000 gebied Veluwe. Op basis hiervan is op 16 januari 2012 een vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet verleend door Gedeputeerde Staten van Gelderland (kenmerk 2011-009734).

Tot slot is in de quickscan getoets of het plan gevolgen heeft voor de Ecologische Hoofd Structuur. Conclusie daaruit is dat omdat voor de EHS geen externe werking geldt en de woningbouwlocatie niet binnen de grenzen van de EHS ligt aantasting niet aan de orde is.

8.5.4 Cultuurhistorie en archeologie

Cultuurhistorische waarden

In de Cultuurhistorische beleidskaart van de gemeente Apeldoorn wordt aangegeven in welke mate de cultuurhistorische waarden een rol dienen te spelen bij ruimtelijke plannen. In deze kaart is het betreffende gebied aangegeven als 'hoge attentiewaarde'. Dit houdt in dat hier dient te worden gestreefd naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden. De beleidsnota I-Cultuur geeft aan dat kennisneming van de ontwikkelingsgeschiedenis van de plek en het betrekken van de identiteit van de plek onontbeerlijk is bij herontwikkelingsopgaven. Het is zaak om bij de herontwikkeling van het plangebied de cultuurhistorische en landschappelijke waarden zoveel mogelijk te respecteren, en deze indien mogelijk te versterken. Behoud door ontwikkeling is uitgangspunt: voortborduren op het bestaande, voor zover waardevol, met toevoeging van een nieuwe 'historische laag' die recht doet aan de cultuurhistorische waarden zowel als aan de toekomstwensen.

Bij de stedenbouwkundige planvorming is invulling gegeven aan de volgende cultuur-historische randvoorwaarden:

  • Om het zicht vanaf de Aardhuisweg en vanuit het waardevolle landschap ten zuidoosten van Uddel zo min mogelijk aan te tasten is het zaak de nieuwe bebouwing van de enk te beperken tot het gedeelte ten noordwesten van de kavel-scheiding die zich tussen Aardhuisweg 19 en 21 naar achter uitstrekt en die verder naar het noordoosten is voorzien van opgaande beplanting.
  • De bebouwing enige afstand laten houden tot het karakteristieke onverharde pad ten noordoosten van het gebied, en het landelijke karakter van dit pad niet aantasten.
  • In de nieuwe aanleg de eeuwenoude (voorheen geheel beplante) lijn van Schotkamp in noordoostelijke richting (naar Heegderweg 34) in een of andere vorm herkenbaar houden, bij voorkeur als houtwal of bomenlaan.
  • Het relief van de enk, ontstaan door eeuwen van 'bemesting', zo veel mogelijk intact houden.
  • De historische structuur van open ruimtes en gesloten randen zoveel mogelijk respecteren: bij het ontwerp goed nadenken over inpassing van nieuw opgaand groen.
  • Aan de zuidoostzijde dient de rand van de bebouwing zodanig te worden vormgegeven en beplant dat deze goed in het landschap ten zuidoosten van Uddel past en de nieuwe bebouwing vooral niet detoneert.
  • De bebouwing, verkaveling en openbare ruimte dienen goed aan te sluiten bij het dorpse karakter van Uddel: huizen (en bijgebouwen) dienen een kap te krijgen met lage goothoogte (bij voorkeur haaks op de straten; met rondom groen; wegen met gras of grindbermen.

Archeologische waarden

Voor het plangebied is een archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek uitgevoerd (Econsultancy, 25 januari 2011, 10035305, zie bijlage).

Op basis van het bureauonderzoek kon een gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel worden opgesteld. Hieruit blijkt dat de kans op het aantreffen van archeologische waarden middelhoog tot hoog wordt geacht voor resten daterend vanaf het Laat-Paleolithicum. Door de aanleg van een eerdlaag, ook wel bekend als een plaggendek of esdek, zijn mogelijk aanwezige archeologische resten tevens goed geconserveerd, zelfs als grote delen van het esdek in de bouwvoor zijn opgenomen. De archeologische resten komen voor in de eerdlaag (A-horizont) en in de top van de dekzandrug (oorspronkelijke C-horizont).

Uit de resultaten van het inventariserend veldonderzoek (IVO, verkennende fase) blijkt dat de aangetroffen bodemopbouw bestaat uit grindige, grofzandige sneeuwsmeltwater /daluitspoelingswaaierafzettingen, waarin een veldpodzolprofiel is ontwikkeld. Ten tijde van de ontwikkeling van het kampenlandschap rondom Uddel is deze grotendeels bedekt geraakt met een eerddek (uitgezonderd ter plaatse van een van zuidwest naar noordoost lopende, lager gelegen strook binnen het centrale deel van het plangebied). Voor het merendeel van het plangebied is dan ook sprake van een intact bodemprofiel. Alleen binnen het uiterst noordelijke deel van het plangebied is de bodem verstoord tot in de C-horizont.

De hoge verwachting op het voorkomen van in situ liggende archeologische resten op de overgang van het eerddek naar het onderliggende begraven veldpodzolprofiel blijft hierbij gehandhaafd.

Dit betekent dat voor het plangebied het archeologisch onderzoek vervolgd dient te worden. Dit vervolg zal er als volgt uit moeten zien: voor het gehele plangebied (met uitzondering van een kleine strook in het noordoosten) dient een karterend en waarderend veldonderzoek in de vorm van proefsleuven uitgevoerd te worden. Op basis van het proefsleuvenonderzoek zal het duidelijk worden of er zich archeologische waarden binnen het plangebied bevinden en zoja, of deze behoudenswaardig zijn of niet. Aan dit onderzoek wordt uitvoering gegeven.

8.5.5 Financieel-economische uitvoerbaarheid

De ontwikkeling van deze locatie vindt plaats op particulier initiatief. De uitvoering komt voor rekening en risico van een private onderneming. De gemeente heeft een overeenkomst met deze partij gesloten waardoor kostenverhaal verzekerd is en er géén exploitatieplan behoeft te worden opgesteld. De overeenkomst heeft betrekking op het realiseren van ruim 100 woningen, het verhaal van gemeentelijke kosten en de bijdrage bovenwijkse voorzieningen. Het bouw- en woonrijp maken komt voor rekening en risico van de private onderneming. De private partij heeft zekerheidsstellingen ten gunste van de gemeente afgegeven voor de bijdrage bovenwijkse voorzieningen en het bouw- en woonrijp maken.

De gemeente heeft de exploitatie ontvangen waaruit blijkt dat de ontwikkeling economisch uitvoerbaar is.

Samenvatting exploitatie.

Uitgangspunten:

Rentepercentage financieringskosten: 5%

Looptijd: t/m 2019

Bouwprogramma: 109 woningen waarvan 37% goedkoop, 29% midden duur, 15% duur en 19% vrije kavels.

Grondexploitatie

1.

 
Kosten
-grondaankopen
-ontwikkelkosten w.o. planschade
-bouw- en woonrijp maken
-financieringskosten plus onvoorzien
Totaal kosten  

€ 3,6 miljoen
€ 1,5
€ 1,7
€ 1,6  
  Totaal kosten   € 8,4 miljoen  
2.   Opbrengsten
-grondopbrengsten  

€ 8,4 miljoen  
3.   Resultaat   € 0,0 miljoen  

Een planschade risico analyse is als bijlage opgenomen.