direct naar inhoud van 7.2 Landbouw
Plan: Agrarische Enclave
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.bp1073-vas2

7.2 Landbouw

7.2.1 Agrarische bestemmingen

Het plangebied vervult van oorsprong een belangrijke agrarische functie. Delen van het plangebied hebben daarom de bestemming 'Agrarisch' gekregen. Binnen deze bestemming staat het behoud en de ontwikkeling van de agrarische sector voorop, met inachtname van de Reconstructieregelgeving, Natura 2000 / Ecologische Hoofdstructuur en de kenmerkende landschapswaarden.

7.2.2 Agrarische productietakken

Binnen de agrarische bestemming “Agrarisch” zijn diverse vormen van agrarische bedrijvigheid toegestaan:

  • I. Grondgebonden veehouderij: veehouderij is de tak van landbouw waarbij men vee houdt voor het verkrijgen van melk, eieren, vlees of bont. Wanneer de productie hoofdzakelijk afhankelijk is van de bij het bedrijf behorende gronden, spreekt men van een grondgebonden veehouderij. Deze bedrijven hebben een agrarische bestemming gekregen. Onder een grondgebonden veehouderij worden ook paardenhouderijbedrijven verstaan, die zich richten op het voortbrengen van agrarische producten door middel van het fokken van paarden en/of pony's. Het gaat dan veelal om paardenfokkerijen, opfokbedrijven en stoeterijen. Deze paardenfokkerijen maken onderdeel uit van de agrarische bestemming en krijgen daarom geen aparte aanduiding op de plankaart gekregen.

  • II. Intensieve veehouderijen: Het betreft het houden van vee zoals dat in de Wet Milieubeheer staat aangegeven. Het gaat dan vooral om het houden van slacht-, fok-, of legdieren in gebouwen zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de grond als productiemiddel. Ook pelsdierhouderijen vallen hieronder. Voor intensieve veehouderijen geldt het beleid zoals dat in het Reconstructieplan en de planuitwerking voor de Agrarische Enclave “Uddel – Elspeet” is opgenomen.

  • III. Akkerbouw: Akkerbouw is het bedrijfsmatig (op commerciële basis) telen van gewassen. Het bedrijf is afhankelijk van de grond als productiefactor. Voorbeeldden van akkerbouwgewassen zijn suikerbieten, aardappelen, graansoorten, snijmaïs, vezelvlas, koolzaad en cichorei. Voor akkerbouwbedrijven geldt hetzelfde beleid als voor grondgebonden veehouderijen.

  • IV. Tuinbouw (kwekerij): Tuinbouw is het bedrijfsmatig (op commerciële basis) telen van groenten, (sier)bloemen, -planten, -bomen, -struiken, bollen, graszoden of zaden. Binnen de vollegrondstuinbouw worden tuinbouwgewassen, groenten, snijbloemen, fruit of bloembollen buiten (in de volle grond) geteeld. Hoveniersbedrijven en tuincentra zijn géén tuinbouwbedrijven. Een hovenier is immers hoofdzakelijk bezig met het ontwerpen, aanleggen en onderhouden van tuinen. Een tuincentrum is vooral gericht op de verkoop van (elders gekweekt) plantmateriaal.
    Kwekerijen worden (buiten het bouwvlak) niet bij recht toegestaan. Vanwege de landschappelijke impact is een afwijkingsregeling opgenomen. Via de afwijking kunnen de gevolgen voor de aanwezige landschaps- en natuurwaarden worden afgewogen. Dit is vooral van toepassing op gebieden waarvan de openheid belangrijk is. Wanneer er bijvoorbeeld sprake is van plantmateriaal met een beperkte groeihoogte, kan de kwekerij alsnog worden toegelaten.
    In de glastuinbouw wordt in een kas geteeld. Het gaat dan vaak om de teelt van groenten, snijbloemen of potplanten. Voor glastuinbouwbedrijven geldt dat de landschappelijke impact groot is. Daarom is het provinciale beleid opgenomen dat nieuwvestiging van glastuinbouwbedrijven in principe alleen in concentratiegebieden is toegestaan (buiten het plangebied). Het bestemmingsplan maakt glastuinbouw niet mogelijk, dus ook niet nieuwvestiging of het doorgroeien van glastuinbouw als neventak naar hoofdtak.

  • V. Onder een intensieve kwekerij wordt een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf verstaan waar, buiten gebouwen, gewassen worden geteeld (anders dan een reguliere kwekerij) of dieren worden gekweekt (anders dan vee) In het geval van het telen van gewassen wordt geen danwel nagenoeg geen gebruik gemaakt van daglicht. Voorbeelden hiervan zijn de kweek van champignons, witlof, vis, wormen en maden. Voor intensieve kwekerijen geldt dat er geen ruimtelijke en/of milieuargumenten aanwezig zijn om deze bij voorbaat uit te sluiten. Intensieve kwekerijen zijn daarom in het kader van het bestemmingsplan niet bezwaarlijk, voor zover het kweken niet in de open lucht plaatsvindt. Als dat wel in de open lucht geschiedt is een nadere toets op de omgevingsfactoren nodig. In het plangebied is een wormenkwekerij in de open lucht aanwezig. Die is specifiek aangeduid op de plankaart.
7.2.3 Reconstructieplan en intensieve veehouderij

Het Reconstructieplan Veluwe en de bijbehorende planuitwerking Agrarische Enclave Uddel-Elspeet (zie paragraaf 3.4.3) heeft voor wat betreft het aspect intensieve veehouderij een rechtstreekse doorwerking in het bestemmingsplan. Dit betekent dat alle veehouderijen met een intensieve hoofd- of neventak onder de regels van het Reconstructieplan vallen. De in het Reconstructieplan vastgelegde zonering (verwevingsgebied, extensiveringsgebied) is bepalend voor de regeling van intensieve veehouderij in het bestemmingsplan. Deze zonering wordt op de verbeelding weergegeven door middel van de aanduidingen “specifieke vorm van agrarisch – intensieve veehouderij verwevingsgebied” en “specifieke vorm van agrarisch – intensieve veehouderij extensiveringsgebied”.

In figuur 6.1 is aangegeven welke regels in het bestemmingsplan voor intensieve veehouderijen van toepassing zijn.

Regeling intensieve veehouderij in bestemminsplan   Extensiveringsgebied   Verwevingsgebied  
Nieuwvestiging (op nieuw agrarisch bouwvlak   Nee   Nee  
Hervestiging (op bestaand agrarisch bouwvlak   Nee   Ja  
Uitbreiding intensieve bedrijfsbebouwing (op bestaand agrarisch bouwvlak)   Nee, tenzij dit noodzakelijk is om aa de wettelijke eisen voor dierenwelzijn te voldoen en het aantal dierplaatsen niet toeneemt   Ja, mits dit aantoonbaar noodzakelijk is voor een doelmatige en duurzame agrarische bedrijfsvoering (uitbreiding bouwvlak tot maximaal 1 ha)  
Vergroten agrarisch bouwvlak   Nee   Ja, mist de uitbreiding noodzakelijk is om intensieve veehouderijtakken te concentreren op één locatie, de intensieve takken elders worden beëindigd, dit aantoonbaar noodzakelijk is voor een doelmatige en duurzame agrarische bedrijfsvoering, er veterinaire en/of bedrijfseconomisch voordelen zijn en de ruimtelijke kwaliteit in zijn totaliteit verbeterd (uitbreiding bouwvlak tot maximaal 1,5 ha).  

Figuur 6.1 - Regeling voor intensieve veehouderijen

7.2.4 Gebruiksbepalingen in verband met Natura2000

Uit deze passende beoordeling in het planMER is naar voren gekomen dat er sprake is van een overbelaste milieusituatie (ammoniak) in de omliggende Natura2000-gebieden. Zelfs in de huidige situatie is er al een overschrijding van de kritische depositiewaarde (waarde waarboven de kwaliteit van habitattypen significant aangetast kan worden door verzurende en/of vermestende werking van stikstof). Verdere uitbreiding van veehouderijen (zowel intensieve veehouderij- als grondgebonden veehouderijbedrijven) zou kunnen leiden tot een verdere verslechtering van de milieusituatie. Elke uitbreiding van een veehouderij dient daarom zorgvuldig beoordeeld te worden. Het bestemmingsplan moet daarbij op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 zodanig zijn ingericht dat negatieve effecten in de omliggende Natura2000-gebieden voorkomen kunnen worden.
In geval van een verzoek voor uitbreiding van de veestapel wordt in het planMER aanbevolen om een brede omgevingstoets uit te voeren, waarbij naast onderzoek naar de effecten van de ammoniakdepositie op Natura 2000 ook wordt getoetst op aspecten als geur, geluid etc. .
Daartoe is een regeling in het bestemmingsplan opgenomen waarbij uitbreiding van veehouderijen niet zonder meer mogelijk is. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen bouwen en gebruiken. Bouwen binnen de agrarische bouwvlakken is zonder meer toegestaan. Voor gebruik ligt dit anders.
Als recht mogen de aanwezige stallen alleen gebruikt worden conform de bestaande situatie. Daarmee wordt voor de veehouderijen bedoeld: de ammoniakemissie, het oppervlak aan stalruimte en het aantal dierplaatsen per bedrijf dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan volgens de milieuvergunning of -melding maximaal is toegestaan. Het aantal dierplaatsen mag daarbij niet worden vergroot, tenzij er sprake is van een verlaging van de ammoniakemissie. Met een verlaging wordt positief bijgedragen aan de instandhoudingdoelstellingen van de Natura2000-gebieden. Daarvan kan sprake zijn indien bijvoorbeeld een bestaande stal wordt vervangen door een stal met een lagere ammoniakemissiefactor. Eén en ander is in de planregels vastgelegd in zogenaamde specifieke gebruiksregels (3.5.1 en 3.5.2). Voor een beeld van de bestaande bedrijfssituaties is bijlage 7 in de Bijlagen bij de toelichting opgenomen.
Verdere uitbreiding van de veehouderijen is mogelijk door gebruik te maken van de in de planregels opgenomen afwijkingsbevoegdheid bij omgevingsvergunning. Daarbij moet een zogenaamde brede omgevingstoets worden gedaan (milieu, landschap). Belangrijk onderdeel van deze toets is dat een ondernemer moet aantonen dat de kwaliteiten van de omliggende Natura2000-gebieden niet worden aangetast, met name ten aanzien van de ammoniakdepositie. In de praktijk wordt dit beoordeeld aan de hand van de door de provincie te verlenen vergunningen op grond van de Natuurbeschermingswet 1998.
De mogelijkheden bij deze afwijking verschillen per type bedrijf (intensieve veehouderij en grondgebonden veehouderij). In de extensiveringsgebieden wordt via afwijking geen vergroting van het veebestand mogelijk gemaakt.
Voor intensieve veehouderijen in verwevingsgebieden kan met deze afwijkingsbevoegdheid max. 0,7 ha. als stalruimte gebruikt worden. Dit is een vertaling van de in het Reconstructieplan opgenomen maximale maat van 1 ha. en de in het planMER gehanteerde bebouwingspercentage van 70%. Als deze oppervlakte in de bestaande situatie aanwezig is, mag de stalruimte nog toenemen met 10% om te voldoen aan de eisen van dierwelzijn.
Voor grondgebonden agrarische bedrijven geldt een maximum van 1 ha. (1,5 ha met een bebouwingspercentage van 70%, omdat hiervan in het planMER is uitgegaan). Ook hier geldt dat als deze oppervlakte in de bestaande situatie al aanwezig is, de stalruimte nog mag toenemen met 10% om te voldoen aan de eisen van dierwelzijn.
Verdergaande uitbreidingen of nieuwvestigingen (leggen van een bouwvlak waar deze nu nog niet aanwezig is) wordt in het bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt, gelet op de potentiële milieueffecten, met name op het gebied van ammoniak. Dat wil niet zeggen dat de gemeente hieraan niet zou willen meewerken. Dit vergt echter een afzonderlijke beoordeling waarna (bij een positief oordeel) een afzonderlijk bestemmingsplan zal worden opgesteld.

7.2.5 Agrarische bouwvlakken

7.2.5.1 Wanneer een agrarisch bouwvlak?

Een agrarisch bouwvlak wordt opgenomen als er sprake is van agrarische activiteiten die bedrijfsmatig worden uitgeoefend. Het hobbymatig houden van een beperkte hoeveelheid vee is dus géén agrarisch bedrijf ('hobbyboeren'). Wanneer de agrarische activiteiten een omvang hebben van 10 nge (Nederlands Grootte Eenheid) of minder, is er sprake van het hobbymatig houden van vee. Een agrarische bestemming is dan niet (meer) passend. De hoofdfunctie is dan leidend voor de bestemmingslegging.

7.2.5.2 Nieuwe agrarische bouwvlakken (nieuwvestiging)

Het bestemmingsplan maakt het niet mogelijk dat agrarische bedrijven op nieuwe, nog onbebouwde locaties worden opgericht. Hier zijn verschillende redenen voor.

  • Wanneer een nieuw grondgebonden agrarisch bedrijf zich in het plangebied wil vestigen, is dit mogelijk op een reeds bestaand agrarisch bouwvlak (hervestiging). Uit ruimtelijk oogpunt is het gewenst zoveel mogelijk gebruik te maken van bestaande opstallen, zodat het buitengebied zo veel mogelijk onbebouwd blijft. Bovendien is het uit agrarisch oogpunt ook wenselijker dat een vrijkomend agrarisch bedrijf wordt benut voor de hervestiging van een agrarisch grondgebonden bedrijf, dan dat zich hier een nieuwe, mogelijk milieugevoelige functie vestigt.
  • Gelet op de beperkingen die het plangebied kent (bijvoorbeeld de nabijheid van het Natura 2000-gebied en de externe werking ervan) is het zeer onwaarschijnlijk dat nieuwe agrarische bedrijven zich in het plangebied willen vestigen.

7.2.5.3 Omvang agrarische bouwvlakken

Op de verbeelding zijn agrarische bouwvlakken opgenomen. Het bouwen ten behoeve van het agrarisch bedrijf is toegestaan binnen de op de kaart aangegeven agrarische bouwvlakken. In principe dient alle bebouwing en verharding, inclusief mestbassins, sleufsilo's, paardenbakken, opslag van kuilvoer en erfverharding, binnen het bestaande bouwvlak te worden gesitueerd.

Voor de omvang van de agrarische bouwvlakken is aangesloten bij de vigerende bestemmingen.

Het vergroten van agrarische bouwvlakken is mogelijk tot maximaal 1,5 ha. Voor het vergroten van het agrarisch bouwvlak zal aan de volgende voorwaarden moeten worden voldaan:

  • dit moet aantoonbaar noodzakelijk zijn voor een doelmatige en duurzame agrarische bedrijfsvoering;
  • dit moet de landschappelijke en ecologische waarden niet onevenredig aantasten;
  • er moet geen nadeliger milieuhygiënische situatie ontstaan;
  • er wordt voorzien in een gebiedseigen landschappelijke inpassing (gebiedseigen welstand).

Het splitsen van een bouwvlak in twee aparte bouwvlakken wordt niet toegestaan. Een splitsing wordt gezien als het oprichten van een agrarisch bedrijf en zal daarmee aan alle voorwaarden voor nieuwvestiging moeten voldoen. Door splitsing niet mogelijk te maken wordt voorkomen dat mogelijkheden ontstaan om extra bedrijfswoningen op te richten die voor de agrarische bedrijfsvoering niet strikt noodzakelijk zijn. Wel is het mogelijk om met meerdere agrarische bedrijven één bouwvlak te gebruiken. Dit heeft geen invloed op de gebruiksmogelijkheden, zoals deze op basis van het bestemmingsplan mogelijk zijn.

7.2.6 Bouwmogelijkheden
7.2.6.1 Agrarische bedrijfswoningen

Bij ieder agrarisch bedrijf is één bedrijfswoning toegestaan met een maximale inhoudsmaat van 700 m³. Bouwvlakken waar geen bedrijfswoning aanwezig is en waar een nieuwe agrarische bedrijfswoning niet is toegestaan, zijn voorzien van een symbool. Bouwvlakken waar twee of meer bedrijfswoningen aanwezig zijn, worden tevens aangeduid met een symbool. Bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning zijn aan een maximale maatvoering gekoppeld en worden apart benoemd.

De huidige moderne bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf maakt een tweede agrarische bedrijfswoning steeds minder noodzakelijk. De gemeente maakt dit dan ook niet in haar planregels mogelijk. In specifieke uitzonderingssituaties zal een aparte planologisch procedure moeten worden gevolgd. Daarnaast is ook het beleid voor mantelzorg van toepassing (zie paragraaf 7.5.3).

7.2.6.2 Agrarische bedrijfsgebouwen en voorzieningen

Agrarische bedrijfsgebouwen worden binnen het agrarisch bouwvlak rechtsreeks toegestaan. Wel dient men over een omgevingsvergunning te beschikken. Ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering worden ook voedersilo's binnen het bouwvlak bij recht toegestaan. Voor de maatvoering wordt aangesloten bij de Apeldoornse standaardregels.

In het bestemmingsplan is voorzien in een regeling voor teeltondersteunende voorzieningen, (zoals tunnel- en boogkassen). Binnen het agrarisch bouwvlak zijn teeltondersteunende voorzieningen rechtstreeks toegestaan. Buiten het agrarisch bouwvlak zijn permanente teeltondersteunende voorzieningen niet toegestaan. Dit omdat permanente voorzieningen in principe binnen het agrarisch bouwvlak dienen te worden opgericht en permanente voorzieningen in strijd zijn met de landschappelijke waarden.

Samengevat komt het beleid voor teeltondersteunende voorzieningen op het volgende neer:

Teeltondersteunende voorzieningen   Agrarisch (A)  
Permanent:    
- binnen agr. bouwvlak   Ja  
- buiten agr. bouwvlak   Nee  
Tijdelijk:    
- binnen agr. bouwvlak   Ja  
- buiten agr. bouwvlak tot 1,5 m   Ja  
- buiten agr. bouwvlak vanaf 1,5 m   Via afwijking  

Figuur 6.2 – Regeling teeltondersteunende voorzieningen

Omdat tijdelijk teeltondersteunende voorzieningen niet permanent aanwezig zijn (maximaal een aaneengesloten gebruik van 3 maanden per jaar) en deze tot een hoogte van 1,5 m doorzichten niet aantasten, kunnen deze in de bestemming 'Agrarisch' worden toegestaan. Als het om hogere tijdelijke voorzieningen gaat, ligt dit genuanceerder en kan dit in de bestemming 'Agrarisch' via een afwijking worden getoetst op de gevolgen voor de landschappelijke waarden.

7.2.7 Nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven

Van oudsher zijn agrarische bedrijven gericht op het verkrijgen van een gezinsinkomen door middel van de teelt van gewassen en/of het houden van vee. De laatste jaren richten agrarische bedrijven zich in toenemende mate ook op andere dan deze reguliere agrarische activiteiten. Te denken valt aan een zorgboerderij, agro-toerisme ('kamperen bij de boer', 'plattelandskamers'), detailhandel en bewerking van agrarische producten. Ook kan het gaan om de levering van 'groene' en 'blauwe' diensten ten gunste van natuur en waterbeheer. Tevens wordt met deze nieuwe activiteiten ingespeeld op veranderende wensen van de consument. Dit wordt ook wel landbouw met verbrede doelstelling genoemd en vormt een wezenlijk onderdeel van plattelandsvernieuwing. Door deze verbreding kan de sociaaleconomische basis van de agrarische sector en van het buitengebied over het algemeen worden versterkt.

Een neventak hoeft niet per definitie agrarisch gelieerd te zijn. Een neventak kan voor de agrariër een welkome aanvulling betekenen op het inkomen en hem zo in staat stellen om de agrarische activiteiten (de kernactiviteiten) voort te zetten.

Nevenactiviteiten die kleinschalig zijn en geen wezenlijke effecten op de omgeving hebben, kunnen rechtstreeks worden toegelaten. Het gaat daarbij om categorie 1 bedrijven van de Lijst van toegelaten nevenactiviteiten.

Van overige nevenactiviteiten kan niet bij voorbaat worden gesteld dat deze geen wezenlijk effect op de omgeving hebben. Daarom wordt voor deze nevenactiviteiten een afwijkingsmogelijkheid opgenomen. Aan deze afwijking worden onder meer de volgende voorwaarden verbonden:

  • de hoofdtak dient agrarisch te blijven;
  • de neventak mag niet meer dan 25% van het vloeroppervlak van de hoofdfunctie in beslag nemen, met een maximum van 350 m2;
  • er mag geen onevenredige verkeersaantrekkende werking ontstaan;
  • de belangen van de omliggende functies mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • in het geval van dag- en verblijfsrecreatieve activiteiten mag de nevenactiviteit mag niet meer dan 75 m vanaf de rand van het agrarisch bouwvlak plaatsvinden;
  • er moet worden voorzien in een goede landschappelijke inpassing (gebiedseigen welstandsbeleid);
7.2.8 Hergebruik vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen (functieverandering)

Daarnaast zullen er in het plangebied ook situaties voorkomen waarin agrarische bedrijven zullen stoppen. De vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen raken hun agrarische functie kwijt. Met deze vrijkomende bedrijfsgebouwen (functieverandering) kan als volgt worden omgegaan:

  • de gebouwen komen beschikbaar voor hergebruik door een andere, niet-agrarische functie;
  • de gebouwen worden gesloopt, wanneer er een aanzienlijke hoeveelheid bebouwing wordt gesloopt kan hier een nieuwe burgerwoning voor in de plaats worden opgericht.

Voor de Stedendriehoek is hier beleid voor opgesteld in de nota 'Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies' (2008). Uitgangspunt is dat functieveranderingen gerealiseerd worden via aparte bestemmingsplanherzieningen. Wel is het in het kader van dit plan mogelijk gebleken één functieverandering op te nemen, aangezien dat het tijdsverloop en de mate van planuitwerking dat toe liet. Deze functieverandering komt in paragraaf 8.6 aan bod.