direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Loenen en Veldhuizen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.bp1067-vas2

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische bedrijven, met dien verstande dat een gebruik als intensieve veehouderij niet is toegestaan;
  • b. een kwekerij, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kwekerij';
  • c. detailhandel bij kwekerij in al dan niet ter plaatse gekweekte producten en aanverwante artikelen, ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
  • d. bescherming van landschappelijke waarden, waaronder hier begrepen zijn, geologische, geomorfologische en bodemkundige waarden, ter plaatse van de aanduiding 'landschapswaarden';
  • e. behoud, bescherming en versterking van de landschappelijke en natuurwaarden, waaronder begrepen de verspreide natte natuurwaarden, ter plaatse van de aanduiding 'natuur- en landschapswaarden';
  • f. behoud, herstel en bescherming van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  • g. behoud en bescherming van monumentale bomen, ter plaatse van de aanduiding 'monumentale boom';
  • h. nevenactiviteiten in categorie 1, zoals vermeld in de bij deze regels behorende Lijst van toegelaten nevenactiviteiten;
  • i. beroepsuitoefening aan huis;
  • j. recreatief medegebruik in de vorm van paardrijden, hobbymatig weiden van vee, wandelen en fietsen;
  • k. natuurbeheer;
  • l. wegen en paden;
  • m. nutsvoorzieningen van categorie 1 van de bij deze regels behorende Lijst van toegelaten bedrijfstypen;
  • n. water, waterberging, en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder A-watergangen;

met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen.

3.2 Bouwregels

Naast de algemene bouwregels van artikel 27 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema, waarbij geldt dat de in het schema voorkomende verwijzingen verwijzen naar de in lid 3.3 genoemde afwijkingsbevoegdheden.

Bebouwing   Maximale oppervlakte/inhoud   Maximale goothoogte   Maximale bouwhoogte   Bijzondere regels  
Bedrijfsgebouwen







 
  6 m   8,5 m   - de afstand van bedrijfsgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 2,5 m
- het maximale oppervlak aan kassen bedraagt 120% van het bestaande oppervlak aan kassen (3.3 a)
- de afstand van op te richten kassen tot niet bij het bedrijf behorende woningen bedraagt ten minste 30 m
 
Bedrijfswoningen   600 m³   4 m     - voor het bepalen van de inhoud worden de deel, inpandige garages en bergingen meegeteld;
- per bedrijf is één bedrijfswoning toegestaan;
- de afstand van de bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 2,5 m
- voor het splitsen van de bedrijfswoning in twee wooneenheden geldt het bepaalde in lid 3.3;
- de afstand van een op te richten bedrijfswoning tot bestaande niet bij het betreffende bedrijf behorende kassen bedraagt ten minste 30 m
 
Bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen   75 m²   3 m   5 m   - bijgebouwen en overkappingen mogen niet voor de voorgevel van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan worden opgericht (3.3 c)
- De afstand van bijgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 2,5 m
 
Bouwwerken geen gebouwen zijnde





- Mestsilo's

- Sleufsilo's

- Overige silo's

- Erf- en terreinafscheidingen




- Antenne-installaties

- Bouwwerken voor teeltondersteunende voorzieningen

- Paardenbakken













- Overig  









2.500m²  
 






6 m

4 m

10 m

1,5 m





15 m

1,5 m



2 m













6 m
 
- bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, met uitzondering van terrein- en erfafscheidingen en bouwwerken geen gebouwen zijnde voor teeltondersteunende voorzieningen;







- Voor zover erfafscheidingen zijn gelegen binnen het bouwvlak en achter de voorgevel van de bedrijfswoningen of het verlengde daarvan bedraagt de hoogte ten hoogste 2 m (3.3 e)







- indien de paardenbak geen onderdeel vormt van de bedrijfsactiviteiten zoals bepaald in lid 1 geldt dat er ten hoogste één paardenbak per bedrijfswoning is toegestaan
- de afstand van een paardenbak tot (bedrijfs)woningen van derden bedraagt minimaal 50 meter;
- uitsluitend in samenhang met een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.4.3   zijn bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van een paardenbak buiten het bouwvlak toegestaan



 

3.3 Afwijken van de bouwregels

Omgevingsvergunningen als bedoeld in dit lid kunnen alleen worden verleend voor zover de aldaar in het gebied voorkomende waarden dan wel het in het plan beoogde stedebouwkundige en landschappelijke beeld niet onevenredig worden aangetast.

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het in lid 3.2  bepaalde:

  • a. Voor het oprichten dan wel vergroten van kassen tot een totaal oppervlak van 1.500 m² binnen het bouwvlak, uitsluitend indien de kassen worden vergroot dan wel opgericht ter ondersteuning van de grondgebonden agrarische hoofdactiviteit;
  • b. Teneinde een tweede agrarische bedrijfswoning toe te staan, mits:
    • 1. Dit bedrijfseconomisch aantoonbaar noodzakelijk is:
    • 2. De aard van het bedrijf vereist blijvend toezicht van twee personen op het bedrijf, en
    • 3. Het bedrijf heeft ten minste twee maal de omvang van een volwaardig agrarisch bedrijf, waardoor de continuïteit als tweemansbedrijf verzekerd is;
    • 4. De bedrijfswoning niet is gelegen in het gebied tussen de weg en de 48 dB-contour.
  • c. Voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning voor de voorgevel van de woning of het verlengde daarvan;
  • d. Voor het buiten het bouwvlak oprichten van bouwwerken met een oppervlakte van ten hoogste 50 m2 per agrarisch bedrijf en een hoogte van ten hoogste 3 m, mits dat noodzakelijk is in verband met een doelmatige bedrijfsvoering en de bebouwing niet binnen het bouwvlak zelf kan worden opgericht;
  • e. Voor het ten behoeve van de privacy oprichten van een terrein- of erfafscheiding binnen het bouwvlak tot een hoogte van 2 m voor de voorgevelrooilijn bij woningen, mits dit op grond van sociale- en verkeersveiligheidsredenen aanvaardbaar is.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Naast de algemene gebruiksregels van artikel 28  gelden de volgende specifieke regels:

3.4.1 Niet toegelaten bedrijven

Behoudens bestaande bedrijven zijn niet toegestaan:

  • a. Wormen-, maden- en viskwekerijen en fokkerijen en mesterijen van ganzen, eenden en kalkoenen, voor zover dit in de open lucht plaatsvindt;
  • b. Pelsdierhouderijen, voor zover dit in de open lucht plaatsvindt.

3.4.2 Paardenbakken

Het is niet toegestaan de gronden gelegen buiten het bouwvlak te gebruiken ten behoeve van paardenbakken.

3.4.3 Nevenactiviteiten

Buitenopslag ten behoeve van nevenactiviteiten is niet toegestaan. Nevenactiviteiten zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan. Het maximale vloeroppervlak ten behoeve van de nevenactiviteiten bedraagt 85 m2.

3.4.4 Detailhandel

Ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' gelden de volgende regels:

  • a. Het assortiment mag bestaan uit het basisassortiment en aanvullend assortiment;
  • b. De verkoopvloeroppervlakte ten behoeve van detailhandel in het aanvullend assortiment mag niet meer bedragen dan 15% van de totale verkoopvloeroppervlakte;
  • c. Het aanvullende assortiment mag niet leiden tot een structurele verstoring van de totale voorzieningenstructuur binnen Apeldoorn;
  • d. Naast het onder a genoemde assortiment mag ten behoeve van de seizoensgebonden verkoop van vuurwerk maximaal 10.000 kg consumentenvuurwerk worden opgeslagen;
  • e. De gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken ten behoeve van detailhandel mag niet meer dan 100 m² bedragen.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

3.5.1 Algemene afwijkingen

Omgevingsvergunningen als bedoeld in dit lid kunnen alleen worden verleend voor zover de aldaar in het gebied voorkomende waarden dan wel het in het plan beoogde stedebouwkundige en landschappelijke beeld niet onevenredig worden aangetast. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het in lid 3.4  bepaalde:

  • a. Teneinde de maximale rijbaanbreedte van wegen met ten hoogste 2 m te verbreden, mits voor een goede verkeersafwikkeling noodzakelijk;
  • b. Teneinde fietspaden niet op een afstand tot ten hoogste 15 m maar op een afstand tot ten hoogste 25 m uit de kant van de rijbaan aan te leggen, mits noodzakelijk in verband met de ruimtelijke inrichting van de gronden;
  • c.  
    • 1. Voor het realiseren van paardenbakken:
      • I. Behorende bij een agrarisch bedrijf gelegen buiten het bouwvlak;
      • II. Behorende bij de bedrijfsvoering van een niet-agrarisch bedrijf maar gelegen buiten de bestemming 'Bedrijf';
    • 2. Voor het realiseren van ten hoogste één paardenbak:
      • I. Behorende bij een bedrijfswoning maar gelegen buiten het bouwvlak dan wel buiten de bestemming 'Bedrijf';

Met dien verstande dat :

      • I. De gehele paardenbak binnen een afstand van 75 meter van het betreffende bouwvlak of bestemmingsgrens gesitueerd dient te worden;
      • II. Er geen onevenredige hinder tengevolge van de paardenbak mag optreden bij andere (bedrijfs)woningen. In ieder geval mag de afstand tussen enig punt van de paardenbak en een (bedrijfs)woning van derden niet minder dan 50 meter bedragen;
      • III. De hoogte niet meer dan 2 meter bedraagt;
      • IV. De realisatie binnen het betreffende bouwvlak dan wel binnen het betreffende bestemmingsgrens aantoonbaar niet haalbaar is.
3.5.2 Afwijken voor nevenactiviteiten

Omgevingsvergunningen als bedoeld in dit lid kunnen alleen worden verleend voor zover de aldaar in het gebied voorkomende waarden dan wel het in het plan beoogde stedebouwkundige en landschappelijke beeld niet onevenredig worden aangetast. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het in lid 3.1 onder sub b en lid 3.4.4 bepaalde teneinde:

  • a. Nevenactiviteiten in categorie 2 toe te staan, zoals vermeld in de bij deze regels behorende Lijst van toegelaten nevenactiviteiten;
  • b. Nevenactiviteiten toe te staan die niet zijn genoemd in de Lijst van toegelaten nevenactiviteiten en die naar hun aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met nevenactiviteiten die wel voorkomen op de lijst;
  • c. Het maximale vloeroppervlak ten behoeve van nevenactiviteiten te vergroten;
  • d. Gebruik van gronden buiten het bouwvlak voor nevenactiviteiten toe te staan, mits:
    • 1. het vloeroppervlak ten behoeve van de nevenactiviteiten niet meer bedraagt dan 25% van het vloeroppervlak ten behoeve van de hoofdfunctie, met een absoluut maximum van 350 m²;
    • 2. een gebruik van gronden buiten het bouwvlak zich beperkt tot gronden direct aansluitend aan het bouwvlak;
    • 3. wordt voorzien in een kwalitatief zorgvuldige inpassing in het landschap, indien nodig geacht met behulp van het aanbrengen van beplanting;
    • 4. de verkeersaantrekkende werking niet onevenredig toeneemt;
    • 5. de belangen van de omliggende functies niet onevenredig worden geschaad.

3.5.3 Afwijken voor recreatief medegebruik

Afwijken als bedoeld in dit lid is alleen mogelijk voor zover de aldaar in het gebied voorkomende waarden dan wel het in het plan beoogde stedebouwkundige en landschappelijke beeld niet onevenredig worden aangetast. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het in lid 3.1 onder sub i bepaalde teneinde:

  • 1. overige vormen van recreatief medegebruik toe te staan, mits de verkeersaantrekkende werking niet onevenredig toeneemt en de belangen van de omliggende functies niet onevenredig worden geschaad.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.6.1 Vergunningplicht
  • a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'landschapswaarden' uit te voeren:
    • 1. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, zoals het graven, uitdiepen, draineren en slaan van putten, die wijziging van de waterhuishouding of de waterstand beogen of ten gevolge hebben;
    • 2. het aanleggen of verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    • 3. het aanbrengen van bovengrondse en ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur, indien en voorzover daarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist en tenzij het aanbrengen noodzakelijk is of verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
    • 4. het ontginnen, het verlagen van de bodem of afgraven, ophogen of egaliseren van de gronden;
    • 5. het aanleggen van watergangen;
    • 6. het vellen of rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging van houtopstanden ten gevolge kunnen hebben, anders dan bij wijze van verzorging van houtopstanden, één en ander indien en voorzover de Boswet niet van toepassing is.
  • b. Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning binnen een afstand van 5 meter uit het hart van een monumentale boom ter plaatse van de aanduiding 'monumentale boom':
    • 1. oppervlakteverhardingen ten behoeve van parkeren aan te leggen of aan te brengen;
    • 2. wegen en paden aan te leggen en te verharden of andere oppervlakteverhardingen aan te brengen;
    • 3. de bodem te verlagen en gronden af te graven, op te hogen en te egaliseren;
    • 4. ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en daarmee samenhangende constructies, installaties en apparatuur aan te brengen;
    • 5. andere handelingen te verrichten die de dood of ernstige beschadiging van bomen ten gevolge hebben of kunnen hebben.
3.6.2 Uitzonderingen vergunningplicht
  • a. Het in lid 3.6.1 onder a opgenomen verbod geldt niet voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:
    • 1. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
    • 2. genoemd onder 2, 4 en 6, op gronden die in bouwpercelen zijn begrepen;
    • 3. het vellen, rooien of beschadigen van fruitbomen;
    • 4. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
    • 5. het gedeeltelijk slopen van karakteristieke bebouwing, indien met dat slopen uitvoering wordt gegeven aan een bouwplan, waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend.
  • b. Het onder 3.6.1 opgenomen verbod geldt niet voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:
    • 1. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
    • 2. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
    • 3. als bedoeld in sublid 3.6.1 onder e, voor zover de artikelen 4.5.1 tot en met 4.5.11 van de Algemene Plaatselijke Verordening daarop van toepassing zijn.

3.6.3 Beoordelingscriteria
  • a. Werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden, als bedoeld in 3.6.1 onder a zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen één of meer waarden, welke het plan beoogt te beschermen, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
  • b. Werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden als bedoeld in 3.6.1 onder b zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de monumentale boom niet onevenredig wordt of kan worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die boom niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

3.6.4 Advies

Alvorens op een aanvraag om omgevingsvergunning , als bedoeld in 3.6.1 onder a, sub 1 tot en met 6, te beschikken, winnen burgemeester en wethouders het advies in van de Consulent voor het Natuurbehoud van Staatsbosbeheer van Gelderland voorzover het betreft de aspecten van natuur en landschap en van de Provinciale Dienst Landinrichting en Landbouw van Gelderland voorzover het betreft het landbouwkundig aspect.

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1 Vergunningplicht

Onverminderd het in hoofdstuk 8 van de Bouwverordening (slopen) bepaalde is het ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van het bevoegd gezag cultuurhistorisch waardevolle bebouwing geheel of gedeeltelijk te slopen.

3.7.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het in lid 3.7.1 vervatte verbod geldt niet voor sloopwerkzaamheden:

  • a. ingevolge een aanschrijving van het bevoegd gezag;
  • b. waarvoor eerder een vergunning is afgegeven;
  • c. die in redelijkheid kunnen worden aangemerkt als zijnde van ondergeschikte aard en omvang, zodat enige wezenlijke invloed op de in lid 3.1 bedoelde cultuurhistorisch waardevolle bebouwing niet te verwachten is.
3.7.3 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden
  • a. De in lid 3.7.1 bedoelde sloopwerkzaamheden zijn slechts toelaatbaar indien uit een nadere onderbouwing van de aanvraag blijkt dat handhaving van het pand redelijkerwijs niet kan worden geëist, gezien de huidige bouwkundige en/of gebruikstechnische staat van het gebouw in verhouding tot de kosten van waardedaling en renovatie. De aanvrager dient daartoe bij de aanvraag om de hier bedoelde omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden een deskundigenrapport te overleggen dat ingaat op de bouwkundige en/of gebruikstechnische staat van het gebouw in relatie tot de economische waarde(daling) en de kosten van renovatie.
  • b. Het overleggen van een deskundigenrapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag uit andere beschikbare informatie afdoende bekend is dat de bouwkundige en/of gebruikstechnische staat van het gebouw dermate slecht is respectievelijk zijn dat handhaving van het pand redelijkerwijs niet kan worden geëist.
3.7.4 Advies

Alvorens het bevoegd gezag beslist omtrent de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in lid 3.7.1 wint het advies in bij een deskundige.

3.8 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in dit lid mag alleen plaatsvinden voor zover de in het gebied voorkomende waarden dan wel het in het plan beoogde stedebouwkundige en landschappelijke beeld niet onevenredig worden aangetast.

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van:

  • 1. realisatie nieuwe waarden.
  • 2. het vergroten van een bouwvlak tot een totaal oppervlak van ten hoogste 1 hectare, mits dit voor een doelmatige en duurzame bedrijfsvoering aantoonbaar noodzakelijk is.