direct naar inhoud van 6.2 Landbouw
Plan: Buitengebied Het Woud
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.bp1052-vas1

6.2 Landbouw

6.2.1 Agrarische bestemmingen

Het plangebied vervult een belangrijke agrarische functie. Het grootste deel van het plangebied heeft daarom de bestemming 'Agrarisch' gekregen. Binnen deze bestemming staat het behoud en de ontwikkeling van de agrarische sector voorop, met inachtname van de Reconstructieregelgeving, Ecologische Hoofdstructuur en de kenmerkende landschapswaarden.

6.2.2 Agrarische productietakken

Binnen de agrarische bestemming “Agrarisch” zijn diverse vormen van agrarische bedrijvigheid toegestaan:

  • I. Grondgebonden veehouderij: veehouderij is de tak van landbouw waarbij men vee houdt voor het verkrijgen van melk, eieren, vlees of bont. Wanneer de productie hoofdzakelijk afhankelijk is van de bij het bedrijf behorende gronden, spreekt men van een grondgebonden veehouderij. Deze bedrijven hebben een agrarische bestemming gekregen. Onder een grondgebonden veehouderij worden ook paardenhouderijbedrijven verstaan, die zich richten op het voortbrengen van agrarische producten door middel van het fokken van paarden en/of pony's. Het gaat dan veelal om paardenfokkerijen, opfokbedrijven en stoeterijen. Deze paardenfokkerijen maken onderdeel uit van de agrarische bestemming en krijgen daarom geen aparte aanduiding op de plankaart gekregen. In die gevallen dat er sprake is van een legale, niet-agrarisch paardenbedrijf als hoofdactiviteit, is een bedrijfs- of recreatieve bestemming opgenomen.

  • II. Intensieve veehouderijen: Het betreft het houden van vee zoals dat in de Wet Milieubeheer staat aangegeven. Het gaat dan vooral om het houden van slacht-, fok-, of legdieren in gebouwen zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de grond als productiemiddel. Ook pelsdier- en geitenhouderijen vallen hieronder. Voor intensieve veehouderijen geldt het beleid zoals dat in het Reconstructieplan is opgenomen.

  • III. Akkerbouw: Akkerbouw is het bedrijfsmatig (op commerciële basis) telen van gewassen. Het bedrijf is afhankelijk van de grond als productiefactor. Voorbeelden van akkerbouwgewassen zijn suikerbieten, aardappelen, graansoorten, snijmaïs, vezelvlas, koolzaad en cichorei. Voor akkerbouwbedrijven geldt hetzelfde beleid als voor grondgebonden veehouderijen.

  • IV. Tuinbouw (kwekerij): Tuinbouw is het bedrijfsmatig (op commerciële basis) telen van groenten, (sier)bloemen, -planten, -bomen, -struiken, bollen, graszoden of zaden. Binnen de vollegrondstuinbouw worden tuinbouwgewassen, groenten, snijbloemen, fruit of bloembollen buiten (in de volle grond) geteeld. Hoveniersbedrijven en tuincentra zijn géén tuinbouwbedrijven. Een hovenier is immers hoofdzakelijk bezig met het ontwerpen, aanleggen en onderhouden van tuinen. Een tuincentrum is vooral gericht op de verkoop van (elders gekweekt) plantmateriaal. Binnen de agrarische bestemming worden tuinbouwbedrijven niet als recht toegestaan, maar via een afwijkingsmogelijkheid. De groeiperiode van de gewassen bedraagt veelal meerdere jaren. Binnen één perceel kunnen dus zowel jong als verkooprijp materiaal staan. Dit kan, sterker dan bij akkerbouw, een zeer wisselend ruimtelijk beeld geven. Vanwege deze landschappelijke impact is een afwijkingsregeling opgenomen voor de gebieden die zijn aangeduid als 'open'. Via de afwijking kunnen de gevolgen voor de aanwezige landschaps- en natuurwaarden worden afgewogen. Als één van de afwijkingscriteria zal worden opgenomen dat wordt getoetst of er sprake is van een wezenlijke aantasting van de openheid. Wanneer er bijvoorbeeld sprake is van plantmateriaal met een beperkte groeihoogte, kan de kwekerij alsnog worden toegelaten. De teelt van gewassen door middel van 'containers' wordt geregeld zoals in paragraaf 6.2.5.2 is genoemd.
    In de glastuinbouw wordt in een kas geteeld. Het gaat dan vaak om de teelt van groenten, snijbloemen of potplanten. Voor glastuinbouwbedrijven geldt dat de landschappelijke impact groot is. Daarom is het provinciale beleid opgenomen dat nieuwvestiging van glastuinbouwbedrijven in principe alleen in concentratiegebieden is toegestaan (buiten het plangebied). Het bestemmingsplan maakt glastuinbouw niet mogelijk, dus ook niet nieuwvestiging of het doorgroeien van glastuinbouw als neventak naar hoofdtak.

  • V. Onder een intensieve kwekerij wordt een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf verstaan waar gewassen worden geteeld of dieren worden gekweekt (niet zijnde vee), waarbij nagenoeg geen gebruik wordt gemaakt van daglicht. Voorbeelden hiervan zijn de kweek van champignons, witlof, vis, wormen en maden. Deze agrarische bedrijven komen in het plangebied niet voor.
6.2.3 Reconstructieplan en intensieve veehouderij

Omdat het plangebied deel uitmaakt van het reconstructiegebied Veluwe, moet het reconstructiebeleid worden doorvertaald in het bestemmingsplan (art. 11 en art. 27 Reconstructiewet). Het plangebied bestaat uit 'verwevingsgebied'.

Het Reconstructieplan Veluwe heeft voor wat betreft het aspect intensieve veehouderij een rechtstreekse doorwerking in het bestemmingsplan. Dit betekent dat alle veehouderijen met een intensieve hoofd- of neventak onder de regels van het Reconstructieplan vallen. De in het Reconstructieplan vastgelegde zonering (verwevingsgebied) is bepalend voor de regeling van intensieve veehouderij in het bestemmingsplan. Deze zonering wordt op de verbeelding weergegeven door middel van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch – intensieve veehouderij verwevingsgebied”.

In figuur 6.1 is aangegeven welke regels in het bestemmingsplan voor intensieve veehouderijen zijn opgenomen.

Regeling intensieve veehouderij in bestemminsplan   Verwevingsgebied  
Nieuwvestiging (op nieuw agrarisch bouwvlak   Nee  
Hervestiging (op bestaand agrarisch bouwvlak   Ja  
Uitbreiding intensieve bedrijfsbebouwing (op bestaand agrarisch bouwvlak)   Ja, mits dit aantoonbaar noodzakelijk is voor een doelmatige en duurzame agrarische bedrijfsvoering (uitbreiding bouwvlak tot maximaal 1 ha)  
Vergroten agrarisch bouwvlak   Ja, mist de uitbreiding noodzakelijk is om intensieve veehouderijtakken te concentreren op één locatie, de intensieve takken elders worden beëindigd, dit aantoonbaar noodzakelijk is voor een doelmatige en duurzame agrarische bedrijfsvoering, er veterinaire en/of bedrijfseconomisch voordelen zijn en de ruimtelijke kwaliteit in zijn totaliteit verbeterd (uitbreiding bouwvlak tot maximaal 1,5 ha).  

Figuur 6.1 - Regeling voor intensieve veehouderijen

6.2.4 Agrarische bouwvlakken
6.2.4.1 Wanneer een agrarisch bouwvlak?

Een agrarisch bouwvlak wordt opgenomen als er sprake is van agrarische activiteiten die bedrijfsmatig worden uitgeoefend. Het hobbymatig houden van een beperkte hoeveelheid vee is dus géén agrarisch bedrijf ('hobbyboeren'). Wanneer de agrarische activiteiten een omvang hebben van minder dan 20 nge, is er sprake van het hobbymatig houden van vee. Een agrarische bestemming is dan niet (meer) passend. De hoofdfunctie is dan leidend voor de bestemmingslegging.

De grens van 20 nge is gebaseerd op het onderzoek van Alterra en wordt eveneens in het planMER gehanteerd (zie paragraaf 6.3.5).

6.2.4.2 Nieuwe agrarische bouwvlakken (nieuwvestiging)

Het bestemmingsplan maakt het niet mogelijk dat agrarische bedrijven op nieuwe, nog onbebouwde locaties worden opgericht. Hier zijn verschillende redenen voor.

  • Wanneer een nieuw grondgebonden agrarisch bedrijf zich in het plangebied wil vestigen, is dit mogelijk op een reeds bestaand agrarisch bouwvlak (hervestiging). Uit ruimtelijk oogpunt is het gewenst zoveel mogelijk gebruik te maken van bestaande opstallen, zodat het buitengebied zo veel mogelijk onbebouwd blijft. Bovendien is het uit agrarisch oogpunt ook wenselijker dat een vrijkomend agrarisch bedrijf wordt benut voor de hervestiging van een agrarisch grondgebonden bedrijf, dan dat zich hier een nieuwe, mogelijk milieugevoelige functie vestigt.
  • Gelet op de beperkingen die het plangebied kent (bijvoorbeeld de nabijheid van EHS- en Natura 2000-gebieden en de externe werking ervan) is het zeer onwaarschijnlijk dat nieuwe agrarische bedrijven zich in het plangebied willen vestigen.

6.2.4.3 Omvang agrarische bouwvlakken

Op de verbeelding zijn agrarische bouwvlakken opgenomen. Het bouwen ten behoeve van het agrarisch bedrijf is toegestaan binnen de op de kaart aangegeven agrarische bouwvlakken. In principe dient alle bebouwing en verharding, inclusief mestbassins, sleufsilo's, paardenbakken, opslag van kuilvoer en erfverharding, binnen het bestaande bouwvlak te worden gesitueerd.

Bij de toekenning van de omvang van de bouwvlakken hebben de volgende aspecten een rol gespeeld:

  • de bedrijfsomvang (de agrarische activiteiten moeten van bedrijfsmatige aard zijn, dus 20 nge of meer);
  • de reeds aanwezige verharding, gebouwen, bouwwerken en andere voorzieningen;
  • de reconstructiezonering.

Hobbyboeren (met een omvang van minder dan 20 nge) hebben geen agrarische bestemming gekregen, omdat er geen sprake (meer) is van een reële agrarische bedrijfsvoering. Hier is een woonbestemming aan toegekend.

Het vergroten van agrarische bouwvlakken is mogelijk tot maximaal 1,5 ha, tenzij het gaat om intensieve veehouderijen (zie paragraaf 6.2.3). Voor het vergroten van het agrarisch bouwvlak zal aan de volgende voorwaarden moeten worden voldaan:

  • dit moet aantoonbaar noodzakelijk zijn voor een doelmatige en duurzame agrarische bedrijfsvoering;
  • dit moet de landschappelijke en ecologische waarden niet onevenredig aantasten;
  • er moet geen nadeliger milieuhygiënische situatie ontstaan;
  • er wordt voorzien in een gebiedseigen landschappelijke inpassing (gebiedseigen welstand).

Gelet op het reconstructiebeleid kunnen agrarische bouwvlakken een maximale omvang hebben van 1 ha. Deze maximale oppervlakte geldt ook voor de sterlocatie in het verwevingsgebied. Wanneer de gemeente aan de sterlocatie een ruimer bouwvlak wil toekennen, moet de gemeente aangeven dat wordt voldaan aan de maatgevende criteria voor een sterlocatie uit het Recontructieplan. Aangezien de gemeente niet is overgegaan tot een formele aanwijzing als sterlocatie, blijft het beleid voor het verwevingsgebied (vooralsnog) van toepassing.

Een aantal bedrijven hebben een agrarisch bouwvlak van meer dan 1 ha. In deze situaties is er zoveel agrarische bedrijfsbebouwing aanwezig, dat dit niet binnen een agrarisch bouwvlak van 1 ha past. Het gaat om intensieve agrarische bedrijven.

Bij het bepalen van de situering van het agrarische bouwlak zijn een aantal uitgangspunten aangehouden:

  • de verbale regeling uit vigerende bestemmingslegging;
  • de kadastrale situatie;
  • aanwezige natuur- en landschapselementen (extensiveringsgebied), bestaande paden en waterlopen en doorzichten.
  • de afstand van de grens van het bouwvlak tot naastliggende woningen (minimaal 50 m).

6.2.4.4 Splitsing agrarische bouwvlakken

Het splitsen van een bouwvlak in twee aparte bouwvlakken is niet toegestaan. Een splitsing wordt gezien als het oprichten van een agrarisch bedrijf en zal daarmee aan alle voorwaarden voor nieuwvestiging moeten voldoen. Door splitsing niet mogelijk te maken wordt voorkomen dat mogelijkheden ontstaan om extra bedrijfswoningen op te richten die voor de agrarische bedrijfsvoering niet strikt noodzakelijk zijn. Wel is het mogelijk om met meerdere agrarische bedrijven één bouwvlak te gebruiken. Dit heeft geen invloed op de gebruiksmogelijkheden, zoals deze op basis van het bestemmingsplan mogelijk zijn.

6.2.5 Bouwmogelijkheden
6.2.5.1 Agrarische bedrijfswoning

Bij ieder agrarisch bedrijf is één bedrijfswoning toegestaan met een maximale inhoudsmaat van 700 m³. Bouwvlakken waar geen bedrijfswoning aanwezig is en waar een nieuwe agrarische bedrijfswoning niet is toegestaan, zijn voorzien van een symbool. Dit geldt ook voor agrarische bouwvlakken waar twee of meer bedrijfswoningen aanwezig zijn.

Bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning zijn aan een maximale maatvoering gekoppeld en worden apart benoemd.

De huidige moderne bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf maakt een tweede agrarische bedrijfswoning steeds minder noodzakelijk. De gemeente maakt dit dan ook niet in haar planregels mogelijk. In specifieke uitzonderingssituaties zal een aparte planologisch procedure moeten worden gevolgd. Daarnaast is ook het beleid voor mantelzorg van toepassing (zie paragraaf 6.6.3).

6.2.5.2 Agrarische bedrijfsgebouwen en voorzieningen

Agrarische bedrijfsgebouwen moeten binnen het agrarisch bouwvlak worden opgericht. Wel dient men over een omgevingsvergunning te beschikken. Ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering worden ook voedersilo's binnen het bouwvlak bij recht toegestaan. Voor de maatvoering wordt aangesloten bij de Apeldoornse standaardregels.

Uit de PlanMER is gebleken dat er beperkingen moeten worden opgelegd aan de uitbreidingsmogelijkheden van de veestapel (zowel intensief als grondgebonden veehouderijen).

Voor intensieve veehouderijen geldt dat uitsluitend de bestaande oppervlakte aan bebouwing, die binnen een bouwvlak voor de intensieve veehouderij als stalruimte in gebruik is, voor de intensieve veehouderij gebruikt mag worden (specifieke gebruiksregel).

Voor grondgebonden veehouderijen geldt dat uitsluitend de bestaande oppervlakte aan bebouwing, die binnen een bouwvlak voor een grondgebonden veehouderij als stalruimte in gebruik is, voor de grondgebonden veehouderij mag worden gebruikt (specifieke gebruiksregel).

Via een afwijkingsbevoegdheid is het mogelijk om de bestaande oppervlakte aan bebouwing bij veehouderijen te vergroten, mits aan diverse voorwaarden wordt voldaan.

In het bestemmingsplan is voorzien in een regeling voor teeltondersteunende voorzieningen. Binnen het agrarisch bouwvlak zijn deze rechtstreeks toegestaan. Buiten het agrarisch bouwvlak zijn permanente teeltondersteunende voorzieningen niet toegestaan. Dit omdat permanente voorzieningen in principe binnen het agrarisch bouwvlak dienen te worden opgericht en permanente voorzieningen in strijd zijn met de landschappelijke waarden.

Samengevat komt het beleid voor teeltondersteunende voorzieningen op het volgende neer:

Teeltondersteunende voorzieningen   Agrarisch  
1. Permanent:    
- Binnen agr. bouwvlak   Ja  
- Buiten agr. bouwvlak   Nee  
2. Tijdelijk: af    
- Binnen agr. bouwvlak   Ja  
- Buiten agr. bouwvlak tot 1,5 m hoog   Ja  
- Buiten agr. bouwvlak vanaf 1,5 m hoog   Via afwijking  

Figuur 6.2 - Regeling teeltondersteunende voorzieningen

Omdat tijdelijk teeltondersteunende voorzieningen niet permanent aanwezig zijn (maximaal een aaneengesloten gebruik van 3 maanden per jaar) en deze tot een hoogte van 1,5 m doorzichten niet aantasten, kunnen deze worden toegestaan. Als het om hogere tijdelijke voorzieningen gaat, ligt dit genuanceerder en kan dit via een afwijkingsbevoegdheid worden getoetst op de gevolgen voor de landschappelijke waarden.

6.2.6 Nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven

Vanouds zijn agrarische bedrijven gericht op het verkrijgen van een gezinsinkomen door middel van de teelt van gewassen en/of het houden van vee. De laatste jaren richten agrarische bedrijven zich in toenemende mate ook op andere dan deze reguliere agrarische activiteiten. Te denken valt aan een zorgboerderij, agro-toerisme ('kamperen bij de boer', 'plattelandskamers'), detailhandel en bewerking van agrarische producten. Ook kan het gaan om de levering van 'groene' en 'blauwe' diensten ten gunste van natuur en waterbeheer. Tevens wordt met deze nieuwe activiteiten ingespeeld op veranderende wensen van de consument. Dit wordt ook wel landbouw met verbrede doelstelling genoemd en vormt een wezenlijk onderdeel van plattelandsvernieuwing. Door deze verbreding kan de sociaal-economische basis van de agrarische sector en van het buitengebied in het algemeen worden versterkt.

Een neventak hoeft niet per definitie agrarisch gelieerd te zijn. Een neventak kan voor de agrariër een welkome aanvulling betekenen op het inkomen en hem zo in staat stellen om de agrarische activiteiten (de kernactiviteiten) voort te zetten.

Nevenactiviteiten die kleinschalig zijn en geen wezenlijke effecten op de omgeving hebben, kunnen rechtstreeks worden toegelaten. Het gaat daarbij om categorie 1 bedrijven van de Lijst van toegelaten nevenactiviteiten.

Van overige nevenactiviteiten kan niet bij voorbaat worden gesteld dat deze geen wezenlijk effect op de omgeving hebben. Daarom wordt voor deze nevenactiviteiten een afwijkingsmogelijkheid opgenomen. Aan deze afwijking worden onder meer de volgende voorwaarden verbonden:

  • de hoofdtak dient agrarisch te blijven;
  • de neventak mag niet meer dan 25% van het vloeroppervlak van de hoofdfunctie in beslag nemen, met een maximum van 350 m2;
  • er mag geen onevenredige verkeersaantrekkende werking ontstaan;
  • de belangen van de omliggende functies mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • in het geval van dag- en verblijfsrecreatieve activiteiten mag de nevenactiviteit niet meer dan 75 m vanaf de rand van het agrarisch bouwvlak plaatsvinden;
  • er moet worden voorzien in een goede landschappelijke inpassing (gebiedseigen welstandsbeleid);
6.2.7 Hergebruik vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing (VAB) en Rood voor Rood

Daarnaast zullen er in het plangebied ook situaties voorkomen waarin agrarische bedrijven zullen stoppen. De vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen raken hun agrarische functie kwijt. Met deze vrijkomende bedrijfsgebouwen (functieverandering) kan als volgt worden omgegaan:

  • de gebouwen komen beschikbaar voor hergebruik door een andere, niet-agrarische functie;
  • de gebouwen worden gesloopt, wanneer er een aanzienlijke hoeveelheid bebouwing wordt gesloopt kan hier een nieuwe burgerwoning voor in de plaats worden opgericht.
  • Tevens dient binnen het voormalige agrarische bouwperceel sprake te zijn van kwaliteitswinst. Dit kan worden bereikt door het opleggen van specifieke voorwaarden, waaronder verkleining van het bestaande bouwvlak en het opstellen van een erfinrichtingsplan.

Voor het gelderse deel van de Stedendriehoek is hier beleid voor opgesteld in de nota 'Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies' (2008). In dit bestemmingsplan wordt op het beleid uit deze nota aangesloten. Dit betekent dat wanneer de gemeente verzoeken voor functieverandering of Rood voor Rood krijgt, deze passen binnen het beleid, de gemeente hieraan wil meewerken en aan de onderzoeksverplichtingen is voldaan, deze verzoeken in principe zoveel mogelijk worden meegenomen in dit bestemmingsplanproces.