Plan: | Nationaal Landschap IJsseldelta |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0193.BP11010-0005 |
2.7.1 Beleid Waterschap Groot Salland
2.7.1.1 Waterbeheerplan 2010-2015
Het beleid van het Waterschap Groot Salland staat beschreven in het Waterbeheersplan (WBP) 2010 – 2015, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, het Beleid Beheer en Onderhoud Stedelijke Gebied, de Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Groot Salland een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn de in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijke Waterplannen en de (verbrede) gemeentelijke Rioleringsplannen (GRP) van belang
2.7.1.2 'Ruimte om te leven met Water'
Het waterschap Groot Salland staat voor een aantal (beleids)opgaven, namelijk het Waterbeleid 21e eeuw (WB21), de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), het Gewenste Grond- en oppervlaktewaterregime (GGOR), Waternood, en de implementatie van de visie beheer en onderhoud van het waterschap.
In het programma 'Ruimte om te leven met Water' worden deze opgaven gezamenlijk opgepakt voor de 35 waterlichamen die vanuit de KRW zijn aangewezen. Deze waterlichamen worden zo heringericht dat ze na uitvoering voldoen aan de opgaven vanuit WB21 (voorkoming van wateroverlast), GGOR en Waternood (watersysteem gericht normeren en ontwerpen) en aan de KRW (een inrichting gebaseerd op het verkrijgen van een goede ecologische en chemische toestand). De waterlichamen moeten in 2015 voldoen aan de WB21- en KRW-doelstellingen met een mogelijkheid tot uitstel tot 2027.
2.7.2. Europees waterbeleid
Vanaf 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. Deze richtlijn heeft als doel te komen tot schone, ecologisch gezonde stroomgebieden, waarin op een duurzame manier met het gebruik van water wordt omgegaan. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het oppervlaktewater, overgangswateren, kustwateren en grondwater. De kaderrichtlijn gaat uit van een stroomgebiedbenadering waarin het opstellen van beheersplannen per stroomgebied of deelstroomgebied centraal staat. Per stroomgebied moeten ook de ecologische doelstellingen worden bepaald en wateren moeten onderscheiden worden in één van de drie typen wateren: natuurlijke wateren, sterk veranderde wateren of kunstmatige wateren. De onderscheiden wateren worden ook wel waterlichamen genoemd. Aan alle waterlichamen worden haalbare (ecologische) doelen gesteld die in 2015 bereikt dienen te zijn met een (onderbouwde) uitstelmogelijkheid tot uiterlijk 2027. In het beheersgebied van Waterschap Groot Salland zijn 35 wateren aangemerkt als waterlichaam.
Binnen het plangebied van het bestemmingsplan buitengebied NLIJ gaat het om de volgende waterlichamen:
2.7.3. Nationaal beleid
2.7.3.1 4e Nota Waterhuishouding en Nationaal Bestuursakkoord Water
De Vierde Nota Waterhuishouding (NW4) legt de belangrijkste beleidsdoelstellingen voor waterbeheer vast voor met name de periode 1998-2006. De Vierde Nota Waterhuishouding gaat uit van integraal waterbeheer en een watersysteem- en stroomgebiedbenadering. De samenhang binnen het waterbeheer en tussen waterbeleid, milieubeleid en ruimtelijke ordening (integraal waterbeheer) wordt in deze gebiedsgerichte benadering bewerkstelligd. De hoofddoelstelling van de Nota is het hebben en houden van een veilig en bewoonbaar land en het in stand houden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd.
Het Rijk geeft in de Vierde Nota Waterhuishouding (NW4) aan dat in zowel het landelijk als stedelijk gebied het zogenaamde gewenste grondwaterregime moet worden vastgesteld. Dit gewenste grondwaterregime is gekoppeld aan de toegekende functies natuur, landbouw en bebouwd gebied. Het grondwaterregime is de bandbreedte waarbinnen het grondwater zich in de loop van een jaar beweegt. Het grondwater kan beïnvloed worden door het oppervlaktewaterbeheer (peilbeheer). De mate van beïnvloeding van het grondwater door het oppervlaktewaterbeheer verschilt van gebied tot gebied. Door het peilbeheer te richten op het realiseren van het gewenste grondwaterregime hoopt het Rijk verdroging en bodemdaling te beperken. Het gewenste grondwaterregime is ook voor landbouwgebieden van belang om zo goed mogelijke productieomstandigheden te realiseren. Het begrip 'gewenst grondwaterregime' is sinds het verschijnen van de Vierde Nota Waterhuishouding ontwikkeld tot het begrip 'gewenst grond- en oppervlaktewaterregime' (GGOR). Daarbij wordt naast het gewenste grondwaterregime ook het gewenste oppervlaktewaterregime onderscheiden. In de Vierde Nota Waterhuishouding legde het Rijk de verantwoordelijkheid voor de vaststelling van het GGOR bij de provincies. Later is in het Nationaal Bestuursakkoord Water (2003, geactualiseerd in 2008), waarin de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het op orde krijgen van het watersysteem wordt benadrukt, afgesproken dat de waterschappen het GGOR vaststellen en dat de provincies uiterlijk in 2005 de kaders voor het GGOR opstellen, die ontleend zijn aan provinciale streek- en beleidsplannen. Daarnaast is in het Nationaal Bestuursakkoord Water afgesproken dat de provincies de procesgang voor het opstellen van het GGOR coördineren en bewaken.
In de polder Mastenbroek voldoet het watersysteem aan de normering die in het kader van het (geactualiseerde) Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW, 2008) is afgesproken.
Binnen het Kampereiland is wel een opgave voor waterberging van ongeveer 40 hectare. De locaties waar de wateropgave gerealiseerd zal gaan worden is nog niet bekend. Dit zal na 2015 nader worden uitgewerkt. Gezien deze onbekendheid is het niet noodzakelijk dat binnen het bestemmingsplan buitengebied rekening wordt gehouden met mogelijke locaties voor waterberging.
2.7.3.2 Nationaal Waterplan
Het Nationaal Waterplan vervangt sinds eind 2009 de Vierde Nota Waterhuishouding. Het is de nieuwe planvorm op Rijksniveau op basis van de nieuwe Waterwet. Het Nationaal Waterplan vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding, waarbij veel van het ingezette beleid in deze nota's wordt voortgezet, zoals het integraal waterbeheer en de watersysteembenadering vanuit de NW4.
Nieuw is dat het Nationaal Waterplan de status heeft van structuurvisie voor de ruimtelijke aspecten op basis van de Wet ruimtelijke ordening. Ook wordt meer nadruk gelegd op het meekoppelen van de wateropgaven met andere nationale (beleids)opgaven (synergie) en maatschappelijke ontwikkelingen door middel van een gebiedsgerichte aanpak. Tevens wordt door middel van streefbeelden (voor de periode van 2050-2100) en een adaptieve strategie voor het omgaan met onzekerheden beleid ingezet voor een langere termijn dan de voorgaande nota's waterhuishouding, om hiermee tot een klimaatbestendige aanpak te komen.
Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid, waarbij wordt ingezet op "Een veilige leefbare delta, nu en in de toekomst". Het huidige beleid op het gebied van waterveiligheid wordt in het Nationaal Waterplan voortgezet en geactualiseerd, waarbij wordt ingezet op een 'meerlaagsveiligheid':
1. preventie;
2. het realiseren van een duurzame ruimtelijke inrichting van Nederland;
3. een betere organisatorische voorbereiding op een mogelijke overstroming (rampenbeheersing).
Er komen nieuwe normen op basis van overstromingskansen die per dijkringgebied zullen worden vastgesteld. Daarnaast omvat het Nationaal Waterplan het Noordzeebeleid, beleid voor het IJsselmeergebied en de stroomgebiedbeheerplannen op grond van de Kaderrichtlijn Water. Tenslotte bevat het Nationaal Waterplan een eerste beleidsmatige uitwerking van de kabinetsreactie op het advies van de Deltacommissie.
Belangrijke beleidsthema's van het nieuwe waterplan zijn: waterveiligheid; watertekort en zoetwatervoorziening; wateroverlast; waterkwaliteit; en gebruik van het water. Uitgangspunten voor deze beleidsthema's van het Nationaal Waterplan zijn onder andere de afspraken uit het (geactualiseerde) Nationaal Bestuursakkoord Water-actueel (2008) en de KRW.
Met de herinrichting van de waterlichamen wordt door het waterschap Groot Salland gestreefd naar een waterhuishoudkundige situatie die zo goed mogelijk is afgestemd op alle functies in het gebied. Door het Waterschap Groot Salland wordt daarmee uitvoering gegeven aan de Vierde Nota Waterhuishouding van het Rijk en de gemaakte afspraken vanuit het Nationaal Bestuursakkoord Water. Daarnaast wordt met de herinrichting uitvoering gegeven aan het stroomgebiedbeheersplan Rijn-Oost en daarmee aan het Nationaal Waterplan.
2.7.3.3 Waterbeleid 21e Eeuw (WB21)
Om te voorkomen dat de klimaatsverandering meer wateroverlast geeft, hebben het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen het Waterbeleid 21e Eeuw ontwikkeld. In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe “eerst water vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren” is hierbij leidend. “Water moet (weer) de ruimte krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt”. Dit betekent dat er nu al maatregelen moeten worden genomen om overlast in de toekomst te voorkomen. In het landschap en in de stad moet meer ruimte gemaakt worden om water vast te houden of op te slaan. Net als de Kaderrichtlijn Water (kwaliteit) richt het Waterbeleid 21e Eeuw zich op het jaar 2015 om het watersysteem (kwantiteit) op orde te brengen.
Met de herinrichting van (onder andere) de waterlichamen wordt door het Waterschap Groot Salland uitvoering gegeven aan WB21. Water wordt door de herinrichting langer vastgehouden in het stroomgebied van de waterlichamen en minder snel afgevoerd. De noodzaak tot de inlaat van gebiedsvreemd water wordt daarmee beperkt, hetgeen de waterkwaliteit ten goede komt.
2.7.3.4. Beleidsregels Grote Rivieren
In het kader van een goede afvoer van het rivierwater en het borgen van de bergingscapaciteit van overtollig water heeft het Rijk beleidsregels ontwikkeld die gelden voor het rivierbed van de grote rivieren. In het plangebied betreft dit het water en de uiterwaarden (buitendijks gebied) van de IJssel, het Zwarte Meer en het Zwartewater. Samenvattend betreft dit:
- Functieverandering binnen de bestaande bebouwing is toegestaan. Vervangende nieuwbouw niet.
- Voorzieningen voor recreatie(toer)vaart zijn wel toegestaan. Dit betreft jachthavens, losse aanlegplaatsen, bootreparatie- en servicebedrijven en bunkerstations.
- Zwaarwegend bedrijfseconomisch belang van grondgebonden agrarische bedrijven is een grond voor het toestaan van nieuwe, gerelateerde activiteiten in het rivierbed, mits elders niet mogelijk.
Voor alle nieuwe functies geldt dat deze niet minder ruimte voor de rivier opleveren. Als nieuwe ontwikkelingen ten koste gaan van ruimte voor de rivier, dan moet deze ruimte gecompenseerd worden. De waterveiligheid en het veilig functioneren van waterstaatswerken (waterkeringen) mogen niet in gevaar komen.
2.7.3.5 Deltaprogramma
Het Deltaprogramma staat voor een veilig én aantrekkelijk Nederland, nu maar ook in de toekomst. Het kabinet wil er met het Deltaprogramma voor zorgen dat de huidige en volgende generaties veilig zijn tegen het water en dat we de komende eeuw beschikken over genoeg zoet water. Het Deltaprogramma is noodzakelijk om een veilig vestigings- en investeringsklimaat te garanderen. Het is niet alleen een voorwaarde voor onze economie, maar biedt ook de kans om internationaal onze vleugels uit te slaan. Onze water- en deltatechnologie zijn wereldwijd bekend. Bovendien willen we ook een aantrekkelijk land zijn, waar het prettig wonen, werken en recreëren is, nu en in de toekomst. Het Deltaprogramma wordt gericht op korte termijn maatregelen die passen bij de lange termijn, waarbij ons aanpassingsvermogen wordt vergroot en waardoor de delta beter bestand is tegen extreme situaties.
Het Deltaprogramma heeft ook een relatie met de IJsel-Vecht-delta. In het IJsselmeer en in de randgebieden, zoals het Zwarte Meer en de rivier de IJssel, zullen de gevolgen van klimaatverandering merkbaar worden. Nu wordt overtollig water op het IJsselmeer bij eb geloosd op de Waddenzee. Wanneer de zeespiegel stijgt, wordt dit spuien onmogelijk. Hiervoor wordt in het delta-deelprogramma IJsselmeergebied een strategie ontwikkeld.
Om in te spelen op de ontwikkelingen vanuit het landelijke Deltaprogramma is het programma IJssel-Vechtdelta opgestart. Hiermee wordt door de regionale overheden (provincie, gemeenten en waterschap) invulling gegeven aan de vraagstukken met betrekking tot klimaatverandering en de effecten hiervan op de waterhuishouding en regio's.
3.7.4 Nationaal Landschap IJsseldelta
Het Rijk heeft in de Nota Ruimte de IJsseldelta aangewezen als Nationaal Landschap IJsseldelta (NLIJ). De provincie, gemeenten en waterschap hebben afgesproken dat zij de inhoud van het Ontwikkelingsperspectief NLIJ zullen doorvertalen naar hun eigen, juridische plannen.
Het Ontwikkelingsperspectief onderscheidt drie ontwikkelingslijnen:
Voor de uitoefening van de waterschapstaken in het gebied leidt met name de uitwerking van de eerste ontwikkelingslijn tot concrete randvoorwaarden. De voor het waterschap belangrijkste randvoorwaarden zijn:
2.7.5 Provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening
De Omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De Omgevingsvisie Overijssel bevat het provinciale waterbeleid en is daarmee ook het Regionaal Waterplan op basis van de nieuwe Waterwet.
Gezien het belang van de Omgevingsvisie voor het waterbeleid en voor de doorwerking daarvan in bestemmingsplannen, heeft Waterschap Groot Salland een concrete vertaling gemaakt van de wateraspecten die relevant zijn voor het bestemmingsplan buitengebied IJsseldelta.
Het waterbeleid uit de Omgevingsvisie heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. In sommige gebieden zullen op grond van een goed waterbeheer bepaalde ontwikkelingen ongewenst zijn, of nadrukkelijk tegen het belang van het water moeten worden afgewogen. Het waterbeleid werkt dus door naar de ruimtelijke ordening. De Waterwet schrijft voor dat deze ruimtelijke aspecten in het waterplan (Omgevingsvisie) vastgelegd worden. Op die punten fungeert het waterplan als structuurvisie in het kader van de Wet ruimtelijke ordening.
De provincie Overijssel kent water een sturende rol toe in de ruimtelijke ontwikkeling. De zwaarte van deze sturing is afhankelijk van het gewicht van de opgave en de opbouw en inrichting van het betreffende gebied. De provinciale sturing voor het omgevingsbeleid onderscheidt 3 niveaus: normstellend, richtinggevend of inspirerend.
Voor het waterbelang is dit als volgt uitgewerkt:
Normstellend:
Het belang van het water is kaderstellend, ontwikkelingen die strijdig zijn met dit belang worden geweerd.
Het belang van het water is zwaarwegend: er vindt bij de ruimtelijke ontwikkeling, een afweging plaats waarbij het belang van het water zwaar weegt. Mits goed gemotiveerd, kunnen ontwikkelingen plaatsvinden, die hiermee strijdig zijn. In zo'n geval worden compenserende of mitigerende maatregelen genomen.
Richtinggevend:
Het waterbelang is medeordenend: er vindt bij de ruimtelijke ontwikkeling, die met het belang van het water strijdig is, een afweging plaats waarbij het waterbelang een duidelijke rol speelt en er zo nodig mitigatie of compensatie plaatsvindt.
Inspirerend
In andere situaties is het water "dienend" (faciliterend) en wordt het waterbeheer afgestemd op de ruimtelijke bestemming of nieuwe ontwikkeling. Waterelementen en waterlopen kunnen gebruikt worden voor versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Daarmee is het water ook "inspirerend". In het geval er bij stapeling sprake is van verschil in zwaarte van sturing, dan geldt het zwaarste belang.
Functies van water
De Omgevingsvisie Overijssel onderscheidt twee samenhangende types functies waarvoor water van belang is:
Gebruiksfuncties
De directe gebruiksfuncties van het watersysteem zijn de waterafvoer en water veiligheid, waterkwaliteit en ecologie, en waterberging. Ze staan verbeeld op onderstaande 'Functiekaart water'.
Waterafvoer en veiligheid
Bij waterveiligheid gaat het om het voorkomen van dijkdoorbraken en overstromingen met mogelijk grote aantallen slachtoffers, omvangrijke economische schade en maatschappelijke ontwrichting als gevolg.
Buitendijks gebied en primaire keringen: kaderstellend
Hoofdsysteem (IJssel, Vecht, Zwarte Water) met buitendijkse gebieden/uiterwaarden en primaire keringen:
Voor deze wateren met bijbehorende (buitendijkse) gebieden en dijken zijn de aspecten waterafvoer en bescherming tegen overstroming van het hoogste belang.
Deze aspecten zijn daarmee kaderstellend voor het beheer, de inrichting en de verdere ontwikkeling. Ontwikkelingen die de genoemde aspecten belemmeren worden geweerd. In de Omgevingsvisie wordt genoemd dat maatregelen die voor deze aspecten noodzakelijk zijn, voorrang hebben op andere ontwikkelingen. Daarbij wordt wel gezocht naar synergie met andere ontwikkelingen of maatregelen, en naar versterking van ruimtelijke kwaliteit.
Regionale waterkeringen: kaderstellend
Ook de regionale keringen hebben een functie voor de bescherming tegen overstroming en wateroverlast en zijn van het hoogste belang. Daarom is het behoud van deze functie kaderstellend. Er kan sprake zijn van medegebruik door landbouw en/of recreatie.
Essentiële waterlopen: zwaarwegend
Alle watergangen die een afwateringsfunctie hebben voor gebieden groter dan circa 5.000 ha, hebben een vitale afvoerfunctie en zijn in de Omgevingsvisie aangegeven als essentiële waterlopen. Het belang van deze watergangen voor de afvoer en berging van water is zwaarwegend. Waterbeheer, inrichting en ontwikkeling worden hierop afgestemd. Aan weerszijde van deze waterlopen dient bij nieuwbouw of uitbreiding van bestaande bebouwing zo veel mogelijk rekening te worden gehouden met de huidige en toekomstige functie van waterafvoer en waterberging. Aangezien de kenmerken per watergang sterk kunnen variëren, kan in overleg met de waterbeheerder hier invulling aan gegeven worden. Essentiële waterlopen hebben naast de waterafvoerende functie mogelijkheden voor recreatie, natuurontwikkeling en ecologie, ruimtelijke kwaliteit en versterking van gebiedskenmerken.
Dijkringgebied: zwaarwegend
De Functiekaart Water uit de Omgevingsvisie geeft dijkringgebieden (lage delen van Overijssel die door dijkringen worden beschermd) aan, waar bij verdere ontwikkeling of herinrichting aandacht nodig is voor voorzieningen die bij overstroming het aantal slachtoffers en de omvang van schade kunnen beperken.
De dijkringen Mastenbroek en IJsseldelta zijn gebieden die snel en diep onderlopen bij een dijkdoorbraak, en het waterbelang is daar zwaarwegend. Een overstromingsrisicoparagraaf in de Toelichting van het bestemmingsplan moet dit nader beschrijven. Hierbij past normaliter de insteek van de 'meerlaagsveiligheid':
Binnen dit bestemmingsplan wordt met name de bestaande situatie bestemd. Er is dan ook geen sprake van het maken van een afweging met betrekking tot de locatiekeuze voor (grootschalige) ruimtelijke ontwikkelingen. Wel moet binnen de Toelichting van het bestemmingsplan worden aangegeven wat het huidige beschermingsniveau is van de verschillende gebieden tegen overstroming. Daarnaast kan worden aangegeven wat het huidige beleid is met betrekking tot overstroming / externe veiligheid.
Waterkwaliteit en ecologie
Oppervlaktewaterlichamen KRW: kaderstellend
Doel van de KRW is het bereiken van een goede ecologische en chemische kwaliteit van het oppervlaktewater. Langs deze wateren is onder meer ruimte nodig voor herinrichting van oevers en voor de aanleg van vispassages.
De aanwezige situatie mag niet zodanig verslechteren dat het betreffende water in een lagere beoordelingklasse terecht komt (stand still-vereiste). Hier zijn geen nieuwe functies toegestaan die herinrichting onmogelijk maken of de ecologische kwaliteit aantasten.
Waterberging
Waterbergingsgebieden en primaire watergebieden hebben (van nature) een primaire functie voor waterberging. Hier worden functies geweerd die strijdig zijn met het behoud van ruimte voor water. Ten westen van Westenholte ligt een primair watergebied. De polders ten noorden van de Kamperzeedijk zijn als 'waterbergingsgebied' aangewezen. Dit betekent niet dat hier waterberging wordt gerealiseerd, maar dat het belang van water bij ruimtelijke ontwikkelingen kaderstellend is. De Omgevingsverordening verwoordt dit concreet door geen ontwikkelingen toe te staan die de wateropvangfunctie van het gebied belemmeren. Agrarische ontwikkelingen zijn hier wel mogelijk, maar ondernemers moeten zelf bepalen hoe ze willen omgaan met kapitaalintensieve investeringen met het oog op veiligheid tegen overstroming.
Waterbergingsgebieden en primaire watergebieden laten zich combineren met ruimtelijke functies die niet kapitaalintensief zijn: landvoorziening, sport en recreatie, natuur en ecologie. In bepaalde situaties zijn er mogelijkheden voor wonen en water, met kansen voor hoge ruimtelijke kwaliteit.
Gebiedsgebonden functies
Een belangrijke functie van oppervlaktewateren is ook om de grondwaterstand in het omliggende gebied te reguleren. Door het instellen van een bepaald peil in het oppervlaktewater wordt de grondwaterstand in een gebied gestuurd. Het oppervlaktewatersysteem heeft daarmee de functie om bepaalde watercondities in een gebied te realiseren. De gewenste condities zijn afhankelijk van het grondgebruik. In stedelijk gebied, in landbouwgebied of in natte natuurgebieden worden verschillende grondwaterstanden nagestreefd, die door het jaar heen variëren.
Het oppervlaktewater heeft zo ook een functie die gericht is op het omringende gebied. Dit wordt de 'gebiedsgebonden functie' genoemd. Deze worden aangegeven op de kaart Ontwikkelingsperspectieven, zodat zichtbaar is welke gebiedsgebonden functies zijn toegekend aan het watersysteem.
Landbouw
Op de kaart Ontwikkelingsperspectieven Omgevingsvisie is het plangebied voor het bestemmingsplan buitengebied met name aangewezen met de functie landbouw. Er is sprake van “buitengebied, accent productie”. In deze gebieden is het landbouwkundig gebruik leidend voor het waterbeheer.
Voor het groot deel van het plangebied is sprake van veenweidegebieden. Het peilbeheer moet daarom worden afgestemd op het gebruik als grasland. Diepere ontwatering is niet toegestaan. Het belang van het water is hier zwaarwegend. Het waterbelang is dienend aan de landbouwfunctie. Voor de inrichting en de waterkwaliteit gelden de normen voor wateroverlast uit het (geactualiseerde) Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW, 2008) en de eisen vanuit de Kaderrichtlijn Water als ondergrens.
Natuur
Het beheer van het oppervlaktewater en het grondwater wordt afgestemd op de natuurdoelen, die gelden voor de specifieke gebieden binnen de EHS. Het waterbeheer is daarmee dienend aan de natuurfunctie in deze gebieden. Dat betreft zowel de inrichting van het watersysteem, het peilbeheer als de waterkwaliteit.
Voor de inrichting en waterkwaliteit gelden de eisen vanuit de Kaderrichtlijn Water als ondergrens. In de ecologische verbindingszones wordt het waterlopenstelsel optimaal ingericht voor het ecologische functioneren. Het peilbeheer kan worden afgestemd op het gebruik van de aanliggende gronden voor zover dat het functioneren als verbindingszone niet belemmert.
Mixlandschap
De functie geldt in de gebieden waar sprake is van “buitengebied, accent op veelzijdige gebruiksruimte”. In deze gebieden geldt als uitgangspunt dat het waterbeheer (inrichting watersysteem, peilbeheer en waterkwaliteit) wordt afgestemd op het aanwezige grondgebruik. Voor de inrichting en waterkwaliteit gelden de normen voor wateroverlast en de eisen vanuit de Kaderrichtlijn Water als ondergrens. Kenmerkend voor deze gebieden is echter een ontwikkelingsgerichte inzet naar een meer natuurlijk, veerkrachtig en landschappelijk ingepast watersysteem. Gebiedsontwikkelingen en andere kansen worden aangegrepen om naar deze meer natuurlijke situatie toe te groeien, om de zichtbaarheid van de waterlopen te vergroten en de gebiedskenmerken die te maken hebben met wateraspecten te versterken. Bijzondere aandacht heeft daarbij het behoud en de ontwikkeling van kleine wateren. Deze wateren hebben een hoge waarde en potentie voor de kwaliteit van water en natuur. Verbeteringen aan het watersysteem kunnen een positieve bijdrage leveren aan het bereiken van de KRW-doelstellingen in de benedenstrooms gelegen oppervlaktewaterlichamen.
Stedelijk gebied
De functie stedelijk gebied geldt binnen het bebouwde gebied van steden en dorpen. In het bebouwde gebied is bescherming tegen overstroming en het voorkomen van wateroverlast belangrijk. Bij de keuze en inrichting van nieuwe stedelijke locaties of herstructurering en beheer van bestaand stedelijk gebied dient het waterbeheer expliciet te worden betrokken. Het belang van een goed waterbeheer is deels zwaarwegend, deels medeordenend. Relevante aspecten zijn: veiligheid tegen overstroming, bescherming tegen wateroverlast, afkoppeling van regenwater, zoveel mogelijk beperken van riooloverstorten, niet afwentelen op benedenstrooms gebied, kwaliteit van het binnenstedelijk water, herinrichting van watergangen en het daarmee gepaard gaande ruimtebeslag.
Omgevingsverordening
In de Omgevingsverordening zijn bepaalde regels voor de planologische bescherming van waterbelangen opgenomen. Niet alle kaderstellende, zwaarwegende en medeordenende aspecten behoeven regelgeving. Daarnaast worden bepaalde functies ook via regelgeving van rijk, gemeente of waterschap (in de Keur) planologisch beschermd.
Voor het bestemmingsplan buitengebied NLIJ is de Omgevingsverordening Overijssel 2009 relevant :
In kaderstellende zin voor:
In zwaarwegende zin voor:
In medeordenende zin zijn er geen relevante aspecten voor dit bestemmingsplan.
2.7.6. Uitgangspunten
Het veelzijdig karakter van water in plangebied komt tot uiting in de uitgangspunten, die betrekking hebben op het brede spectrum van water, voor zover het ruimtelijk relevant is.
Oppervlaktewater:
In het Nationaal Landschap IJsseldelta zijn dit de Bisschopswetering, Kerkwetering, Oude Wetering, Nieuwe Wetering, Veneriete, Goot / Ganzediep
Deze stroken kunnen deels hun landbouwkundige functie behouden. Waar mogelijk combineert het waterschap de stroken met natuurontwikkeling, met de nadere invulling van de ecologische hoofdstructuur en met recreatieve voorzieningen. Het waterschap Groot Salland werkt hiermee de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) concreet uit.
Rivieren
- Uitbreiding van de bestaande bebouwing met maximaal 10%;
- Voorzieningen voor recreatie(toer)vaart;
- Nieuwe grondgebonden agrarische activiteiten van zwaarwegend bedrijfseconomisch belang, mits
niet binnendijks realiseerbaar
- Waterstaatswerken en overige werken die meer ruimte voor de rivier ten gevolg hebben
Waterveiligheid
De polders ten noorden van de Kamperzeedijk hebben een lager beschermingsniveau tegen overstroming dan de Mastenbroekerpolder (respectievelijk 1/500 en 1/2000). De polder Mastenbroek wordt beschermd door primaire waterkeringen. De polders ten noorden van de Kamperzeedijk worden beschermd door regionale waterkeringen en overige waterkeringen die een lager beschermingsniveau hebben dan de primaire waterkeringen. Deze polders kunnen snel en diep onder water lopen.
Waterveiligheid krijgt een prominente plek in het bestemmingsplan. Het uiteindelijke bestemmingsplan bevat daarom ook een overstromingsrisico-paragraaf. Daarin staat onder andere wat het huidige beschermingsniveau is van de verschillende gebieden tegen overstroming is
Agrarische ontwikkelingen zijn hier wel mogelijk, maar ondernemers moeten dan zelf bepalen hoe ze willen omgaan met kapitaalintensieve investeringen met het oog op de veiligheid tegen overstroming.
Drinkwaterwinning:
In het plangebied is geen drinkwatervoorziening aanwezig, waarmee rekening gehouden moet worden.
Toename verhard oppervlak en compenserende waterbergingen
Het Waterschap Groot Salland hanteert als uitgangspunt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen, waar sprake is van een toename van verharding met meer dan 1500 m2, compenserende waterberging gerealiseerd moet worden om afwenteling van wateroverlast te voorkomen. Binnen dit (consoliderende) bestemmingsplan buitengebied worden dergelijke ontwikkelingen niet mogelijk gemaakt. Indien er wel initiatief wordt genomen voor zulke ontwikkelingen, zal het bestemmingsplan gewijzigd moeten worden waarbij ook de watertoets doorlopen zal worden. In het kader van de watertoets zal er door het waterschap aandacht worden gevraagd voor het realiseren van compenserende waterberging.
Watertoets
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te 'toetsen op water', de zogenaamde Watertoets.
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te 'toetsen op water', de zogenaamde Watertoets. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.
Het proces van de watertoets is gestandaardiseerd. De gemeenten informeren normaliter het Waterschap Groot Salland over het bestemmingplan door gebruik te maken van de digitale watertoets via www.dewatertoets.nl.
Dit te actualiseren bestemmingsplan buitengebied betreft een betrekkelijk groot gebied waarin wateraspecten van groot belang zijn. Een volledige watertoetsprocedure is daarom van toepassing.
Vanwege de gezamenlijke aanpak voor het NLIJ is er gedurende het gehele totstandkomingsproces ambtelijk overleg met het waterschap in een werkgroep.
Uitgangspunt:
2.7.7. Overstromingsrisicoparagraaf
De gebieden waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft bevat (gebieden van) de dijkringen 9 (Vollenhove), 10 (Mastenbroek) en 11 (IJsseldelta). Deze dijkringen kennen een overstromingsrisico. Daarnaast geldt er een overstromingsrisico in de uiterwaarden van de IJssel, het Zwartewater en op de Kampereilanden en buitenpolders. Het overstromingsrisico wordt met name gevormd door (een combinatie van) piekafvoeren van de IJssel, Vecht en het Zwartewater, door opstuwende water vanuit het stelsel IJsselmeer/Ketelmeer/Zwarte Meer, klimaatverandering en laagliggende tot diepe polders. In de IJsseldelta komen relatief veel primaire waterkeringen voor.
Het risico op overstroming is afhankelijk van de afstand van een locatie tot de waterkering, de hoogte van de locatie en omgeving, de mogelijkheid van het water voor het bereiken van een locatie en de te verwachten overstromingshoogte bij een dijkdoorbraak (norm: 1:1250). Een kleine waterlaag geeft overlast, maar geeft niet direct een risico voor de bebouwing, openbare ruimte of voor de aanwezige mensen of dieren. Is de waterlaag 0,90 meter of meer, dan geeft dat meer schade en leidt dit ook tot risico.
Het overstromingswater zal doorgaans de weg van de minste weerstand volgen en derhalve zullen eerst de laaggelegen gebieden (uiterwaarden, oevers, laagste polders) onderlopen. Afhankelijk van hoe snel het water kan worden afgevoerd middels de duikers en het oppervlaktewatersysteem kan in het plangebied overstroming plaatsvinden.