Plan: | Zenderink, eerste herziening |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0189.BP2023000020-VA01 |
In het noordoosten van Wierden wordt de woonwijk 'Zenderink' ontwikkeld. De woonwijk wordt in verschillende fases gerealiseerd, genaamd Zenderink Midden (fase 1), Zenderink West (fase 2), en Zenderink Oost (fase 3).
Figuur 1.1: globale indeling deelgebieden Zenderink West, Midden en Oost
In 2010 zijn bestemmingsplan en exploitatieplan vastgesteld voor de woningbouwontwikkeling bestaande uit de eerder genoemde drie fases. Daarna zijn er enkele herzieningen van het bestemmingsplan en exploitatieplan vastgesteld en is de eerste fase nagenoeg volledig gerealiseerd.
'Zenderink Midden' is, met uitzondering van twee zuidelijk gelegen kavels, reeds tot ontwikkeling gebracht. Hier zijn 23 woningen gerealiseerd. Voor de twee zuidelijk gelegen kavels zijn met de eigenaren recent overeenkomsten voor de realisatie van nog twee woningen gesloten. Daarmee komen in 'Zenderink Midden' 25 woningen. Verder geldt dat voor 'Zenderink Oost' plannen worden voorbereid voor de realisatie van in totaal 34 nieuwe woningen.
In figuur 1.2 is het deelgebied 'Zenderink Oost' en het betreffende zuidelijk deel van 'Zenderink Midden' met de gele markering weergegeven waar de nieuwbouw plaatsvindt.
Figuur 1.2: nieuwbouwlocaties 'Zenderink Oost' en zuidelijk deel 'Zenderink Midden' (geel gemarkeerd)
Tegelijk met de nieuwbouwplannen wordt geconstateerd dat de nieuwste wensen en inzichten voor de resterende fasen van de gebiedsontwikkeling niet meer passen binnen het geldende bestemmingsplan en het geldend exploitatieplan. Zo is de eigendomssituatie in fase 2 'Zenderink West' sterk versnipperd. Daarbij stellen de uitwerkingsregels voor fase 3 'Zenderink Oost' dat pas uitvoering mag worden gegeven aan deze fase nadat voor 75% van de woningen uit fase 2 'Zenderink West' een omgevingsvergunning is verleend.
Besloten is om het geldende exploitatieplan integraal te herzien en daarin alle deelgebieden (West, Midden, Oost) mee te nemen, zodat het kostenverhaal verzekerd blijft en bij eventuele vergunningaanvragen de actueel geraamde kosten verhaald kunnen worden (ook voor Zenderink West). Omdat het plangebied van het exploitatieplan de bestemmingsplangrens niet mag overschrijden heeft dit als consequentie dat voor heel Zenderink een nieuw bestemmingsplan dient te worden vastgesteld.
De gemeente verwacht dat de ontwikkeling van fase 2 'Zenderink West', mede gelet op de complexe eigendomssituatie, nog enige tijd kan duren en wil vanwege de woningbehoefte niet langer wachten met fase 3 'Zenderink Oost' (voorheen aangeduid als fase 3).
Daarnaast is een belemmering weg genomen in het gebied van Zenderink Oost door het slopen van de varkensschuur die een hindercirkel gaf. Daardoor is het ook mogelijk om in Zenderink Oost woningen te realiseren. De planvoorbereidingen in Zenderink Oost zijn vlotter verlopen en heeft de planvorming in Zenderink West ingehaald. Deze redenen tezamen heeft de voorkeur gegeven om Zenderink Oost eerst te ontwikkelen.
Uit voorgaande blijkt dat meerdere redenen zijn om voor heel Zenderink een nieuw bestemmingsplan en exploitatieplan in procedure te brengen. Daarbij wordt zoveel mogelijk aangesloten op de bestaande regelingen voor 'Zenderink Midden' en 'Zenderink West'. De uit te werken woonbestemming voor 'Zenderink West' blijft gelijk en hierbinnen zijn 34 woningen toegestaan. Voor 'Zenderink Oost' wordt de bouw van de 34 nieuwe woningen in de beoogde stedenbouwkundige verkaveling juridisch-planologisch geborgd.
In 'Zenderink Midden' zijn inmiddels 23 nieuwe woningen gerealiseerd. Daarnaast is over de realisatie van twee woningen op de twee zuidelijk gelegen kavels gecontracteerd.
Samen met de 10 bestaande woningen in het gebied worden in het voorliggend plan in totaal 103 woningen mogelijk gemaakt.
Het plangebied betreft feitelijk het bestaande gebied Zenderink, gelegen ten noorden van de kern Wierden. Het plangebied ligt grofweg tussen de Hexelseweg en de 1e Lageveldseweg/West Kluinveenweg. De noordelijke grens ligt iets ten noorden van de Woestendijk en het verlengde daarvan tot de Hexelseweg.
Het bestaande perceel aan de West Kluinvenweg 17 maakt geen deel uit van dit bestemmingsplan. Hiervoor is al eerder op 17 mei 2016 een nieuwe bestemmingsplan 'Zenderink, herziening West Kluinveenweg 17' vastgesteld.
Ter verduidelijking is hieronder de situering en indicatief de begrenzing van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.3 Ligging en indicatief de begrenzing plangebied
Ter hoogte van het voorliggende plangebied zijn onderstaande bestemmingsplannen van kracht. Als gevolg van voorliggend bestemmingsplan 'Zenderink, eerste herziening' komen deze te vervallen c.q worden deze opnieuw verwerkt in de planregels en opgenomen op de planverbeelding.
type plan | plannaam |
datum vaststelling/ onherroepelijk |
bestemmingsplan | Zenderink | 07-12-2010 |
uitwerkingsplan | Zenderink, uitwerkingsplan 1e fase | 06-09-2011 |
wijzigingsplan | Zenderink, uitwerkingsplan 1e fase kavel | 20-11-2012 |
wijzigingsplan | Wijziging bestemmingsplan Zenderink 1e fase, West Kluinveenweg | 16-05-2017 |
bestemmingsplan | Zenderink 1e fase, herziening CPO | 10-10-2017 |
bestemmingsplan | Paraplubestemmingsplan Parkeren gemeente Wierden | 10-07-2018 |
In navolgende paragraaf worden de belangrijkste bestemmingsplannen die nader toegelicht.
Voor deze beoogde ontwikkeling is op 7 december 2010 het bestemmingsplan 'Zenderink' vastgesteld. In dit bestemmingsplan is een bestemming 'Wonen' opgenomen voor bestaande woningen en drie uit te werken woonbestemmingen voor de nieuw te realiseren woningen.
Zenderink Oost is opgenomen in het bestemmingsplan 'Zenderink', die door de raad van de gemeente Wierden op 7 december 2010 is vastgesteld. In figuur 1.4 is een weergave van het bestemmingsplan 'Zenderink' opgenomen.
Figuur 1.4: Bestemmingsplan Zenderink (bron www.ruimtelijkeplannen.nl)
In het bestemmingsplan 'Zenderink' zijn de gronden binnen het deelgebied 'Zenderink Oost' grotendeels voorzien van de bestemming 'Wonen – 3 – Uit te werken', en 'Verkeer'. Tevens is de gebiedsaanduiding 'milieuzone - geurzone' van toepassing op het plangebied.
Wonen – 3 – Uit te werken
De gronden binnen deze bestemming mogen worden gebruikt voor wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep of bedrijf, maatschappelijk voorzieningen en openbare nutsvoorzieningen met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en andere werken, tuinen, erven, terreinen, wegen, straten, paden, verblijfsgebieden, water(gangen), waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen weidegronden, speelvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken gelden uitwerkingsregels die onder bepaalde voorwaarden uitgewerkt moeten worden in een uitwerkingsplan.
Bij uitwerking van de bestemming 'Wonen – 3 – Uit te werken' gelden verder de volgende uitwerkingsregels:
Verkeer
De gronden die zijn voorzien van de bestemming 'Verkeer' mogen gebruikt worden voor wegen, straten en paden, parkeervoorzieningen en geluidwerende voorzieningen met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, andere werken, water, waterhuishoudkundige voorzieningen en groenvoorzieningen. Er mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met een bouwhoogte van maximaal 9 meter.
Milieuzone – geurzone
Op een deel van de gronden binnen het plangebied is de gebiedsaanduiding 'milieuzone – geurzone' opgenomen. Deze zone is opgenomen in verband met de aanwezigheid van een agrarisch bedrijf (veehouderij) in het noordoosten van het plangebied. Binnen deze zone geldt een beschermingsregiem voor het woon-, leef- en verblijfsklimaat. Er mag in deze zone geen toename plaatsvinden van geurgevoelige objecten of functies.
In het geldende bestemmingsplan 'Zenderink' zijn de gronden voorzien van de bestemming 'Wonen - 2 - uit te werken'.
De gronden binnen deze uit te werken bestemming mogen worden gebruik voor wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep of bedrijf, maatschappelijk voorzieningen en openbare nutsvoorzieningen met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en andere werken, tuinen, erven, terreinen, wegen, straten, paden, verblijfsgebieden, water(gangen), waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen weidegronden, speelvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken gelden uitwerkingsregels die onder bepaalde voorwaarden uitgewerkt moeten worden in een uitwerkingsplan.
Bij uitwerking van de bestemming 'Wonen – 2 – Uit te werken' gelden verder de volgende uitwerkingsregels:
Zoals aangegeven zijn voor het deelgebied 'Zenderink West' nog geen uitwerkingsplannen in procedure gebracht. Voor de betreffende gronden wordt in het nieuwe voorliggende bestemmingsplan 'Zenderink, eerste herziening' uitgegaan van de bovenstaande uitwerkingsregels.
Voor fase 1 van Zenderink (Zenderink Midden) is het uitwerkingsplan 'Zenderink, uitwerkingsplan 1e fase' vastgesteld op 6 september 2011. De eerste fase omvat 22 woningen.
Figuur 1.5: Uitwerkingsplan 'Zenderink, uitwerkingsplan 1e fase' (bron www.ruimtelijkeplannen.nl)
De gronden zijn voorzien van specifieke bestemmingen Wonen, Groen en Verkeer. Daarmee is invulling gegeven aan de uitwerkingsregels zoals opgenomen in het bestemmingsplan Zenderink en kon de eerst fase van de nieuwe woonwijk worden ontwikkeld.
Gedurende de ontwikkeling van Zenderink Midden zijn de plannen enigszins aangepast. Dit heeft geleid tot ondergeschikte aanpassingen aan bouwvlakken die zijn vastgelegd in een tweetal wijzigingsplannen:
Figuur 1.6: Wijzigingsplan 'Zenderink, uitwerkingsplan 1e fase kavel' (bron www.ruimtelijkeplannen.nl)
Figuur 1.7: Wijzigingsplan 'Wijziging bestemmingsplan Zenderink 1e fase, West Kluinveenweg ' (bron www.ruimtelijkeplannen.nl)
In het zuidelijk deel van 'Zenderink Midden' bleek een deel van de percelen slecht verkoopbaar. Besloten is de kavels op te splitsen in zeven kleinere kavels. Voor het gebied is een initiatief ingediend voor een collectief particulier opdrachtgeverschap (CPO) voor zes woningen. De nieuwe plannen zijn vastgelegd in het bestemmingplan 'Zenderink 1e fase, herziening CPO' (vastgesteld 10-10-2017).
Figuur 1.8: Bestemmingsplan 'Zenderink 1e fase, herziening CPO' (bron www.ruimtelijkeplannen.nl)
In het voorliggende bestemmingsplan worden de bestaande woningen in Zenderink Midden op basis van de geldende bestemmingen opnieuw vastgelegd.
Zoals aangegeven zijn nagenoeg alle woningen in 'Zenderink Midden' gerealiseerd, met uitzondering van de kadastrale percelen WDN02-M-1317, WDN02-M-1318 en WDN02-M-1347. In onderstaande figuur 1.10 is een uitsnede van de verbeelding weergegeven; de betreffende percelen zijn met een rode contour aangeduid.
Figuur 1.9: Uitsnede bestemmingsplan 'Zenderink, uitwerkingsplan 1e fase. (bron www.ruimtelijkeplannen.nl)
In het uitwerkingsplan hebben de gronden de bestemming 'Wonen' gekregen. De gronden mogen gebruikt worden voor het wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep of bedrijf en voorzieningen ten behoeve van afvoer, (tijdelijke) berging en infiltratie van hemelwater met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, tuinen en erven.
Ten behoeve van de woningen zijn op de verbeelding twee bouwvlakken aangegeven waarbinnen vrijstaande woningen gerealiseerd mogen worden.
Binnen de bestemming 'Wonen' is op de verbeelding voor een van de bouwvlakken de gebiedsaanduiding 'wro-zone - ontheffingsgebied' opgenomen. Ter plaatse van deze gebiedsaanduiding kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van de bouwregels en worden toegestaan dat binnen het aangegeven bouwvlak één extra woonhuis wordt gerealiseerd. Bij het verlenen van de omgevingsvergunning vindt een evenredige belangenafweging plaats.
Op grond van het geldende bestemmingsplan 'Zenderink' (2010) kan een uitwerkingsplan voor 25 woningen in procedure worden gebracht, nadat een omgevingsvergunning is verleend voor de bouw van minimaal 75% van het aantal woningen dat op grond van de bestemming 'Wonen – 2 – Uit te werken' mag worden gebouwd.
De gemeente Wierden kiest ervoor om fase 3 (Zenderink Oost) eerder te ontwikkelen en voor meer woningen (totaal 34) dan mogelijk op basis van de geldende uitwerkingsregels. Hierdoor kan niet aan de uitwerkingsregels worden voldaan en kan om deze reden geen uitwerkingsplan in procedure worden gebracht.
Het zuidelijk deelgebied van 'Zenderink Midden' is reeds verkaveld in twee bouwpercelen. De situering van de beide bouwvlakken, zoals opgenomen in het uitwerkingsplan 'Zenderink, uitwerkingsplan 1e fase', is niet overeenkomstig de beoogde verkaveling. Voor de beide woningen wordt het bouwvlak aangepast. Voor de oostelijke woning komt de ontheffingsmogelijk 'wro-zone - ontheffingsgebied' te vervallen.
Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de huidige situatie en de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het van belang zijnde beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing aan de milieu- en omgevingsaspecten volgt. In hoofdstuk 5 wordt de juridische regeling toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling behandeld.
Wierden is een kransendorp, dat is ontstaan in de late Middeleeuwen aan de zuidoostrand van een es. De oorspronkelijke (vrijstaande) bebouwing lag aan een aantal in- en uitvalswegen, die ook nu nog in de structuur van Wierden en met name het centrum te zien zijn. De belangrijkste wegen waren de Hexelseweg, de Vriezenveenseweg, de Nijverdalsestraat en de verbindingswegen naar Rijssen en naar Almelo.
Figuur 2.1: Luchtfoto met indicatieve planbegrenzing (bron: Street Smart by cylcomedia)
In de huidige situatie bestaat het deelgebied uit voormalige landbouwgronden en enkele van oudsher aanwezige woningen.
Door het deelgebied 'Zenderink Oost' lopen enkele wegen. Het betreft de Woestendijk aan de noordzijde van het plangebied. Aan de oostzijde liggen de wegen 1e Lageveldsweg en de Lage Eggeweg. Aan de zuidzijde bevindt zich de West Kluinveenweg. Ten slotte loopt langs de westzijde van het plangebied de weg Zenderink.
Een deel van de wegen ligt (gedeeltelijk) binnen de bebouwde kom en een deel van de wegen ligt (gedeeltelijk) buiten de bebouwde kom:
Het plangebied vormt een zogenoemd coulissenlandschap waarin laanbeplanting wordt afgewisseld met (oorspronkelijke) beplantingselementen langs kavelgrenzen. Weilanden worden omzoomd door beplanting waardoor een afwisselend beeld ontstaat tussen openheid en geslotenheid. Deze beplanting bestaat uit ofwel een houtwal of, als deze is doorgegroeid, uit een rij opgaande bomen, soms met onderbeplanting. De laanbeplanting langs de (oude) wegen bestaat uit lindes, eiken of andere soorten (van lange omloop). De lanen zijn niet doorgaand, maar gefragmenteerd.
In figuur 2.2 is een luchtfoto weergegeven van de huidige situatie van het deelgebied Zenderink Oost en de directe omgeving.
Figuur 2.2: Luchtfoto van de huidige situatie deelgebied Zenderink Oost (www.pdok.nl)
'Zenderink Midden' bestaat grotendeels uit de oorspronkelijk bestaande woningen en de woningen die recent in het kader van de eerste fase van de woonwijk zijn gerealiseerd ten westen van de weg Zenderink en ten noorden van de West Kluinveenweg.
Het zuidelijk deelgebied van Midden Zuid wordt ingesloten door de West Kluinveenweg aan de oostzijde en noordzijde. De Hexelseweg is gelegen aan de westzijde. Ten zuiden van dit deelgebied ligt de industrieweg. Alle omliggende wegen zijn gelegen binnen de bebouwde kom. Op alle wegen geldt een maximumsnelheid van 30 k/m per uur.
Het gebied is gelegen aan de rand van de bestaande woonwijk Zenderink. Het bevindt zich in een gebied met onbebouwde grond en is in gebruik als weilanden. Aan alle zijden wordt het deelgebied omringd door boomlanen bestaande uit oude eiken. De omliggende bebouwing bestaat uit vrijstaande woningen en enkelen daarvan hebben het karakter van een woonboerderij. Ten zuidoosten bevindt zich een industrieterrein.
In figuur 2.3 is een luchtfoto weergegeven van de huidige situatie van het zuidelijk deelgebied en de directe omgeving.
Figuur 2.3: Luchtfoto van de huidige situatie zuidelijk deelgebied Zenderink Midden (bron pdok.nl)
In het geval van 'Zenderink West' is sprake van open agrarisch gebied/weiland. De openheid hangt samen met de ligging van de stuwwal. Het gebied kenmerkt zich door solitaire grote bomen in het open veld op de flanken van de stuwwal en volwassen erfbeplantingen rondom de (agrarische) bebouwing in het gebied.
Stedenbouwkundig plan
In de structuurschets van Wierden uit 1993 is het gebied Zenderink aangewezen als toekomstig woongebied. Ruim 10 jaar later zijn de mogelijkheden verkend voor woningbouw in het gebied. Naarmate de plannen concreter zijn geworden is er overleg gevoerd met omwonenden en andere belanghebbenden. Dit traject heeft ertoe geleid dat voor Zenderink een belemmeringenkaart en een kwaliteitskaart is opgesteld. Op de belemmeringenkaart staat aangegeven met welke hindercontouren rekening gehouden moet worden en welke beperkingen er gelden voortkomend vanuit bijvoorbeeld de bodemgesteldheid of ecologie. De kwaliteitskaart verschaft inzicht in de waardevolle landschapselementen en bebouwingskarakteristiek.
De belemmeringenkaart en de kwaliteitskaart zijn vervolgens samengevoegd tot een kansenkaart waarin de structurerende elementen van het gebied zijn vastgelegd. De kansenkaart is de basis geweest voor het stedenbouwkundig plan.
Figuur 2.4: Kansenkaart (bron: gemeente Wierden, 2010)
Figuur 2.5: Het stedenbouwkundig plan Zenderink (bron: gemeente Wierden, 2010)
Zenderink krijgt een geheel eigen karakter gebaseerd op het huidige landschap. De landschappelijke opbouw van het gebied biedt een goede basis voor het aanbrengen van een differentiëring in woonmilieus. De wijk krijgt een parkachtig en landelijk karakter. Daarnaast is er sprake van een duidelijke tweedeling. Gescheiden door de centrale wadi liggen twee landschappelijk verschillende gebieden.
Oostelijk van de centrale wadi blijft de bestaande sterke kavelstructuur gehandhaafd. Bestaande houtwallen en bomen zijn opgenomen in het plan. De nieuwe stedenbouwkundige structuur speelt hierop in. De strokenverkaveling is versterkt door deze (verspringend ten opzichte van elkaar) te laten doorsteken tot in de centrale wadi. Als scheiding tussen de stroken onderling is steeds een brede houtwal met ernaast een wadi opgenomen in het plan. Om deze redenen is boomaanplant langs de hoofdontsluiting van dit gedeelte achterwege gelaten. Deze weg staat haaks op de houtwallen en is een afgeleide van (het grillige) verloop van de Lage Eggeweg welke enigszins parallel aan deze weg ligt. Langs de bestaande wegen wordt de al aanwezige lintbebouwing versterkt met nieuwe bebouwing.
Grondgebruikskaart
Op basis van het stedenbouwkundig plan is de beoogde verkaveling voor de deelgebieden 'Zenderink Oost', het resterend zuidelijk deel van 'Zenderink Midden' en 'Zenderink West' verder uitgewerkt in een grondgebruikskaart ten behoeve van het exploitatieplan.
Deze grondgebruikskaart heeft voor 'Zenderink Oost' en het zuidelijk deel van 'Zenderink Midden' als basis gediend voor de vertaling naar de planverbeelding. Daarbij wordt opgemerkt dat het perceel aan de 1e Lageveldsweg 1 op de grondgebruikskaart niet staat ingetekend omdat deze geen deel uitmaakt van het exploitatieplan (zie paragraaf 6.2).
Figuur 2.6: Uitsnede grondgebruikskaart (bron: grondgebruikskaart exploitatieplan)
Groenplan
Voor het deelgebied oost is een groenplan opgesteld als richtlijn voor de verdere uitwerking. In bijlage 1 is het groenplan opgenomen.
Figuur 2.7: Uitsnede groenplan (Bron: gemeente Wierden)
In het deelgebied 'Zenderink Oost' wordt in de voorliggende plannen voorzien in de bouw van 34 woningen. De woningen zijn bedoeld voor het midden- en duurdere segment. De woningen worden levensloopbestendig gebouwd en volgens het principe van 'duurzaam bouwen' ontwikkeld. In het plangebied zijn de volgende deelgebieden te onderscheiden:
Het gebied tussen de groene slinger en de weg Zenderink sluit aan op het coulisselandschap. Binnen dit deelgebied is ruimte voor 14 ruime bouwkavels waar vrijstaande woningen gerealiseerd kunnen worden. Een aantal van de woningen zal gericht zijn op de nieuw geïntegreerde groene slinger.
Het profiel en de inrichting van de straten met houtwallen wordt afgestemd op de te realiseren woningen rekening houdend met de daarbij behorende woonwensen en parkeerdruk. Dit deelgebied zal een voortzetting zijn van de uitwerking van de woningen ten westen van Zenderink. De vrijstaande woningen bestaan uit twee lagen al dan niet afgedekt met een kap.
Figuur 2.8: deelgebied 'De Coulissen' (bron: grondgebruikskaart exploitatieplan)
Ten westen van de Lage Eggeweg, en grenzend met de achterzijden aan de groene slinger kunnen zes vrijstaande woningen worden gesitueerd. De kavelgrootte is afgestemd op de reeds aanwezig woonkavel. De bebouwing volgt in dit deel de bestaande wegenstructuur. De vrijstaande woningen bestaan uit één bouwlaag met een kap.
Figuur 2.9: deelgebied 'Lage Eggeweg' (bron: grondgebruikskaart exploitatieplan)
Het oostelijke deel van het plangebied omvat zeven woningen die gesitueerd zijn in een hof. De woningen zijn gericht op de omliggende wegen. Langs de Lage Eggeweg en langs de 1e Lageveldsweg wordt voorzien in een wadi. De vrijstaande woningen bestaan uit één laag met een kap.
Figuur 2.10: Deelgebied 'Het Hof' (bron: grondgebruikskaart exploitatieplan)
Op het perceel 1e Lageveldsweg 1 wordt de aanwezige bebouwing zoveel mogelijk gehandhaafd. Hierdoor ontstaat een nieuw type boerenerf. De bestaande woning blijft in tact en hierin worden drie wooneenheden gerealiseerd. De schuur en garage worden gesloopt. Voor de gesloopte bebouwing komen op dezelfde plek 2 nieuwe gebouwen met respectievelijk 2 en 3 nieuwe woningen terug. In totaal worden hier dus 8 woningen mogelijk gemaakt, 1 bestaand en er worden 7 toegevoegd. Ook wordt hier de welstandscriteria van het in 2012 vastgestelde BKP Zenderink ook van toepassing (zie ook paragraaf 2.3.1).
Figuur 2.11: Deelgebied '1e Lageveldsweg 1' (bron: grondgebruikskaart exploitatieplan)
In het plangebied is al veel groen aanwezig. Dat wordt zoveel mogelijk gerespecteerd en versterkt door in de wijk nieuwe houtsingels (coulissen) toe te voegen. Centraal door het gebied wordt een groene slinger aangelegd. De aan wezige waardevolle bomen worden geïntegreerd in het plan. Hierdoor blijft het landschappelijk karakter van het plangebied behouden.
De bestaande waardevolle bomen worden op de verbeelding aangeduid en in de planregels beschermd.
Het watersysteem zal duurzaam worden ingericht door onder meer het afkoppelen van het hemelwater en het gebruik van wadi's. In de wijk is beleving van water belangrijk en zal ook de educatieve kant van water in de wijk aandacht krijgen in de vorm van een waterspeeltuin.
Op veel plaatsen in het plangebied liggen wadi's langs de woonstraten en de doorgaande straten. Deze wadi's sluiten op hun beurt weer aan op de centrale wadi die buiten het huidige plangebied in fase 2 (Zenderink West) valt. Door de verspreide ligging is infiltratie van regenwater binnen het gehele plangebied mogelijk (zie ook paragraaf 4.12).
De wegen in het plangebied hebben via de West Kluinveenweg aansluiting op de Hexelseweg. Deze weg vormt de ontsluiting van en naar het centrum van Wierden en naar het buitengebied richting Hoge Hexel en Nijverdal. Haaks op de huidige wegen worden enkele nieuwe wegen gerealiseerd. Deze wegen kennen geen doorgaande route en zijn alleen voor bestemmingsverkeer bedoeld. Wel wordt rekening gehouden met calamiteiten verkeer. Op enkele locaties wordt een calamiteitenroute gecreëerd van ten minste 3,5 meter breed.
Per fiets is het centrum via de Hexelseweg en West Kluinveenweg te bereiken.
Het parkeren moet bij voorkeur op eigen terrein worden gerealiseerd. De kavels zijn groot genoeg om de parkeerplaatsen in te passen. Het parapluplan Parkeren van de gemeente Wierden is van toepassing op dit plangebied.
De gemeente Wierden hanteert als beleid, zoals vastgelegd in het paraplubestemmingsplan Parkeren, dat het gemiddelde wordt genomen van de norm voor 'weinig stedelijk gebied', waarbij het bezoekersaandeel buiten beschouwing wordt gelaten. Het plangebied van 't Zenderink valt binnen de gebiedsbegrenzing 'Rest Bebouwde Kom - Wierden'. Het beleid volgt de kencijfers zoals opgenomen in de meest recente CROW-publicatie (dynamische verwijzing). De geldende publicatie is niet meer Publicatie 317 maar de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen'. Deze publicatie is opgenomen in de planregels.
De daaruit voortvloeiende parkeernorm voor vrijstaande koopwoningen (zonder aandeel bezoekers) is het gemiddelde van 1,6 en 2,4 pp/won, te weten 2 parkeerplaatsen per woning.
De daaruit voortvloeiende parkeernorm voor twee-onder-een-kapwoningen (koop) (zonder aandeel bezoekers) is het gemiddelde van 1,5 en 2,3 pp/won, te weten 1,9 parkeerplaatsen per woning.
De daaruit voortvloeiende parkeernorm voor tussenwoning (koop) (zonder aandeel bezoekers) is het gemiddelde van 1,3 en 2,1 pp/won, te weten 1,7 parkeerplaatsen per woning.
Bij het ontwerp voor Zenderink -en de daarin te bouwen woningen- moet rekening worden gehouden met de toekomst. De voorkeur ligt hier bij de toepassing van de slimste oplossing voor een probleem en niet de gemakkelijkste. Zo is in de verkaveling rekening gehouden met de zongerichtheid van de woningen. Tegelijkertijd mag er geen oververhitting optreden in de zomer. Streven naar onafhankelijkheid van fossiele brandstoffen is het uitgangspunt. De oriëntatie van de kavels en daarmee van de woningen is zodanig dat dakvlakken zich prima kunnen lenen voor het toepassen van zonnepanelen en -collectoren waarmee op een natuurlijke wijze energie opgewekt kan worden. Alternatieve energiebronnen aanschaffen en gebruiken, zoals aardwarmte en pelletkachels, zijn keuzes voor de individuele eigenaren. Er wordt geen gas aangelegd in de wijk.
Qua materiaalgebruik moeten er materialen worden toegepast die niet schadelijk zijn voor het milieu en de gezondheid van de bewoners. Zo mogen er geen zware metalen worden gebruikt en moet FSC-hout worden toegepast. Daarnaast kunnen alleen materialen worden gebruikt waar geen schadelijke stoffen uit vrijkomen en moeten duurzame maatregelen mogelijk worden gemaakt die de hoeveelheid stof in de woning beperken.
In het zuidelijk deel van deelgebied Zenderink kunnen nog twee woningen worden gebouwd. Eén woning kan worden gebouwd op het perceel M1317, de andere woning kan worden gebouwd op het bouwperceel dat wordt gevormd door de percelen M1318 en M1347. Beide woningen zijn bedoeld voor het midden- en duurdere segment. De woningen worden levensloopbestendig gebouwd en volgens het principe van 'duurzaam bouwen' ontwikkeld. Met de situering van de betreffende woningen wordt afgeweken van de eerdere plannen.
Figuur 2.12: Deelgebied 'Zenderink Zuid' (bron: grondgebruikskaart exploitatieplan)
Het gebied bevat veel groen. Vanaf alle kanten wordt het gebied omringt door een rij van grote eikenbomen. In het beoogde initiatief wordt veel aandacht uitgegaan voor het behoud van het groene karakter van het gebied. De bestaande waardevolle bomen worden op de verbeelding aangeduid en in de planregels beschermd.
Aan de noordzijde wordt een groenstrook gewaarborgd van circa 10 meter, zodat tussen de nieuwe huizen en bestaande huizen gelegen aan het hofje van de West Kluinveenweg een natuurlijke en groene afscheiding aanwezig is.
De kavels zijn ingesloten tussen de West Kluinveenweg en de Hexelseweg. De oostelijke woning ontsluit via de West Kluinveenweg. Westelijke woning via (fiets)pad en de Hexelseweg. De Hexelseweg vormt de ontsluiting van en naar het centrum van Wierden en naar het buitengebied richting Hoge Hexel en Nijverdal.
Het parkeren moet bij voorkeur op eigen terrein worden gerealiseerd. De kavels zijn groot genoeg om de parkeerplaatsen in te passen. Het parapluplan Parkeren van de gemeente Wierden is van toepassing op dit plangebied.
De gemeente Wierden hanteert als beleid, zoals vastgelegd in het paraplubestemmingsplan Parkeren, dat het gemiddelde wordt genomen van de norm voor 'weinig stedelijk gebied', waarbij het bezoekersaandeel buiten beschouwing wordt gelaten. Het plangebied van 't Zenderink valt binnen de gebiedsbegrenzing 'Rest Bebouwde Kom - Wierden'. Het beleid volgt de kencijfers zoals opgenomen in de meest recente CROW-publicatie (dynamische verwijzing). De geldende publicatie is niet meer Publicatie 317 maar de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen'. Deze publicatie is opgenomen in de planregels.
De daaruit voortvloeiende parkeernorm voor vrijstaande koopwoningen (zonder aandeel bezoekers) is het gemiddelde van 1,6 en 2,4 pp/won, te weten 2 parkeerplaatsen per woning.
In dit gebied zijn dezelfde uitgangspunten, zoals eerder geformuleerd voor Zenderink Oost, van toepassing.
Voor de verdere invulling van 'Zenderink West' wordt vooralsnog uitgegaan van de stedenbouwkundige verkaveling die als basis heeft gediend voor het geldende bestemmingsplan 'Zenderink' (zie paragraaf 1.3.1). Voor het hoger gelegen deel op de es wordt daarbij uitgegaan van een parkachtig en landelijk karakter. Op de es wordt voorzien in 'nieuwe erven' waarbij boerderijachtige volumes ruimte kunnen beiden voor zogenoemde generatiewoningen.
Rondom de woonerven wordt voorzien is een parkachtige omgeving met ruimte voor opvang van hemelwater in wadi's.
Voor de wijk Zenderink is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Nieuwe bebouwing in het gebied moet voldoen aan de criteria zoals die in het beeldkwaliteitsplan worden genoemd. De toetsing gebeurt door de plaatselijk ingestelde dorpsbouwmeester. In het beeldkwaliteitsplan Zenderink is een verdeling gemaakt in vier sfeergebieden. Voor deze sfeergebieden in zijn toetsingscriteria opgesteld in het beeldkwaliteitsplan.
Figuur 2.13: Indeling in sfeergebieden (bron: BKP, eerste herzieing)
Binnen het deelgebied 'Zenderink Oost' en het zuidelijk deel van 'Zenderink Midden' liggen drie sfeergebieden.
Zenderink West valt integraal binnen sfeergebied 'de clusters'.
Langs de Lage Eggeweg, 1e Lageveldsweg en West Kluinveenweg is ruimte voor een aantal nieuwe kavels met bebouwing welke aansluiten op de al aanwezige bebouwing. De bebouwing is hier erg divers en varieert van burgerwoningen tot boerderij- en villabebouwing. Er zijn echter wel enkele overeenkomsten aanwezig. De bebouwing staat doorgaans op grotere afstand van de weg en qua architectuurstijl is er het meest een verwantschap met het boerderijtype. Het gebied als geheel heeft een sterk groen karakter. De vele boomaanplant en de andere groenaanplant op de kavels zijn sterk sfeerbepalende elementen in het straatbeeld.
Ambitie sfeergebied 1
Binnen gebied 1 Is het streven om aan te sluiten op de aanwezige bebouwing langs de wegen. De weg heeft een groen karakter door bomen dicht langs de weg en de bebouwing op grotere afstand. Deze is divers en dateert uit meerdere bouwperioden. Daarom Is er veel vrijheid qua architectuur, maar wordt er te alle tijden een traditionele hoofdvorm aangehouden. De ambitie voor het gebied bestaat uit het creëren van eenheid in verscheidenheid, zonder de omgeving te veronachtzamen.
In het middengebied ten zuiden van de West Kluinveenweg worden enkele royale kavels gerealiseerd waarop met een relatief grote mate van vrijheid, ruime woningen gerealiseerd kunnen worden. De beoogde architectuurstijl betreft een moderne vertaling van een landhuis of een villa waarvan de vormgeving is afgeleid van het boerderijtype of als moderne vertaling ervan. In de nieuwe situatie zal de bebouwing, half verscholen tussen de bomen en omliggende bebouwing, een bijzondere verschijning gaan vormen. Langs een bestaande beplantingsstrook wordt een toegangsweg aangelegd.
Ambitie sfeergebied 2
Hier is ruimte voor een aantal bijzondere, in het oog springende villa's / landhuizen. Van belang is dat een architectuur wordt gekozen waarbij een samenhang tussen gebouw en omgeving ontstaat. Het gebouw moet een opmerkelijke maar eveneens passende verschijning in het landschap zijn en speelt in sterke mate in op de verschijningsvorm en/of eigenschappen van het landschap van de directe omgeving. Zo wordt het gebouwontwerp bijvoorbeeld afgestemd op de aanwezigheid van bestaande en nieuwe houtwallen. Op slimme wijze bieden deze privacy en op plekken waar ze ontbreken is er zicht op het gebouw welke alzijdig is ontworpen. Het heeft de voorkeur om gebouw en tuininrichting als samenhangend geheel te ontwerpen. De erfinrichting wordt bij voorkeur, voor de delen zichtbaar vanaf de openbare ruimte, zo sober en minimaal mogelijk gehouden.
Tussen de nieuw aan te brengen coulissen (houtwallen) wordt zowel in architectuurstijl als in duurzaamheidstoepassingen gekozen voor een moderne opzet. Het sterke groene casco biedt hiervoor de nodige ruimte.
Ambitie sfeergebied 3
Binnen het coulissegebied is een modernere architectuurstijl mogelijk vanwege de verscholen ligging van het gebied. Ook qua hoofdvorm zijn afwijkingen mogelijk (twee lagen met kap of plat). Voor dit gebied geldt de ambitie dat gestreefd wordt naar maximale duurzaamheid. In het gebouwontwerp komt dit tot uiting in de (zongerichte) positionering op de kavel, de dakhelling en het materiaalgebruik. Ondanks de ruimere mogelijkheden qua hoofdvorm, kleur en materialisatie dient het gebouwontwerp wel in samenhang met de omgeving te worden ontworpen. Er mag geen overlast ontstaan op de belendende percelen zoals grote schaduwvlakken. Daarnaast dienen alle woningen binnen hetzelfde cluster 'familie' van elkaar te zijn qua verschijningsvorm, kleurgebruik en/of positie op de kavel.
Voor de Clusters wordt in het beeldkwaliteitplan het kader aangegeven waarbinnen de toetsingscriteria op een later tijdstip nader uitgewerkt zullen worden in een nieuw beeldkwaliteitsplan.
In het Beeldkwaliteitsplan wordt voor nu aangegeven dat het gebied, naast vrijstaande woningen, bestaat uit een aantal boerderijerven waarop grote bouwvolumes met meerdere wooneenheden gerealiseerd kunnen worden. De architectuur is afgeleid van een streekeigen boerderijtype of een moderne vertaling daarvan. De materialisatie is streekeigen en duurzaam.
De specifieke toetsingscriteria voor de bebouwing van de gebieden zijn opgenomen in het beeldkwaliteitsplan welke te vinden is in bijlage 2. Voor de verdere inrichting van de openbare ruimte gebied 4 worden op later tijdstip toetsingscriteria opgesteld. Deze zullen aan moeten sluiten op de criteria voor de andere gebieden.
Het planvoornemen wordt bij de aanvraag omgevingsvergunning getoetst aan het geldende beeldkwaliteitsplan ter plaatse. Gesteld wordt dat het planvoornemen voor 'Zenderink Oost' en 'Zenderink Midden' voldoet aan de geformuleerde ambities per gebied.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Conclusie
De NOVI laat zich niet specifiek uit over relatief kleinschalige ontwikkelingen als waarin onderliggend plan voorziet. Het betreft een ontwikkeling waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten in de NOVI. Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen rijksbelangen raakt als opgenomen in de NOVI.
In het Besluit ruimtelijke Ordening (Bro) (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. Het artikel is op 12 mei 2017 gewijzigd. Deze wijziging is op 1 juli 2017 in werking getreden. Voor dit project wordt getoetst aan deze nieuwe regeling, die inhoudt dat de toelichting bij een plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevat. Indien het project die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er ook gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Toetsing aan de ladder
Op basis van het Bro is een woningbouwlocatie voor totaal 70 nieuwe woningen (Zenderink West 34 woningen, via een uit te werken bestemming en Zenderink Oost/Midden 36 woningen) aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling waar de ladder voor duurzame verstedelijking op van toepassing is. Om deze reden is toetsing aan de ladder noodzakelijk. In dit kader dient de behoefte aan de ontwikkeling te worden gemotiveerd.
In de woningbouwafspraken die de gemeente Wierden heeft gemaakt met de provincie Overijssel wordt uitgegaan van een woningcontingent van 567 woningen tot 2026. Binnen de ruimte die beschikbaar is streeft de gemeente naar een optimale balans tussen het type woningen dat gerealiseerd wordt en de locaties die daarvoor beschikbaar zijn. De gemeente wil minimaal voldoende woningaanbod realiseren voor de lokale behoefte, zoals die volgt uit de provinciale afspraken. Eventuele aanvullende woningbehoefte richt zich met name op rijwoningen en twee-onder-één-kapwoningen in zowel het goedkope als middeldure segment.
Ook is voor de toetsing aan de ladder van belang of de ontwikkeling plaatsvindt binnen of buiten bestaand stedelijk gebied. Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bestaand stedelijk gebied: 'het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.' Uitgaande van deze definitie is het plangebied aan te merken als bestaand stedelijk gebied. Realisatie van de woningen vindt immers plaats op een locatie waar reeds enige bebouwing ten behoeve van wonen aanwezig is. Hierdoor wordt met de ontwikkeling aangesloten bij het uitgangspunt van de gemeente Wierden om toename van het woningaanbod bij voorkeur mogelijk te maken op reeds geschikte locaties. Ook wat betreft het type woning dat gerealiseerd wordt, namelijk vrijstaand, wordt in de aangegeven behoefte voorzien.
Op basis van het bovenstaande valt te concluderen dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.
De Omgevingsvisie Overijssel is dé provinciale visie voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zogenaamde principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Dit komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor onder meer externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Toetsing generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang, dat ervoor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt.
In onderhavig plan worden 34 vrijstaande woningen gerealiseerd in 'Zenderink Oost' en 2 in het zuidelijk deel van Zenderink Midden'. Ten opzichte van de huidige planologische situatie neemt hiermee het aantal woningen per saldo toe. Wel maakt het plangebied in de huidige situatie onderdeel uit van bestaand gebouwd gebied en geldt de bestemming 'Wonen - 3 - Uit te werken'. Hierdoor vindt de ontwikkeling grotendeels plaats buiten 'de groene omgeving'. Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het plan in overeenstemming is met de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
Toetsing ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang.
De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld door in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening te houden met risico's op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van 34 vrijstaande woningen in Zenderink Oost en 2 in zuidelijk deel van Zenderink Midden. Hoewel dit leidt tot een toename van het aantal woningen ten opzichte van de huidige situatie, wordt bij de bouw rekening gehouden met het eigen karakter van het gebied. Daarnaast worden wadi's toegepast in het plangebied om te zorgen voor een verbeterde verwerking van hemelwater. Bovendien wordt door de nieuwbouw met bijbehorende duurzaamheidsmaatregelen bijgedragen aan de energietransitie. Hiermee past het planvoornemen bij de ontwikkelingsperspectieven van de provincie.
Toetsing gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en - opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt. Hieronder worden de verschillende lagen binnen het plangebied benoemd en kort op ingegaan. In figuur 3.2 zijn de verschillende gebiedskenmerken opgenomen.
Wat betreft de natuurlijke laag ligt het plangebied ten westen van de Lage Eggeweg in de laag 'Stuwwallen' en het gebied ten oosten van de Lage Eggeweg in de laag 'Dekzandvlakte en ruggen'. De ontwikkeling in het plangebied heeft geen negatieve gevolgen voor deze laag en dit onderdeel van de gebiedskenmerken staat uitvoering van het initiatief dan ook niet in de weg.
Voor de laag 'agrarisch cultuurlandschap' is sprake van 'Essenlandschap'. Hoewel het planvoornemen voorziet in de bouw van nieuwe woningen in het plangebied, zal de oorspronkelijke esverkaveling in stand blijven. Hiermee vormen de ambities op dit terrein geen belemmering voor uitvoering van het initiatief.
De 'stedelijke laag' ter plaatse van het plangebied is 'Woonwijken 1955-nu'. Middels dit plan worden op een reeds bebouwd gebied 34 vrijstaande woningen toegevoegd in Zenderink Oost. Hierbij wordt aangesloten bij de bestaande bebouwing en voegt het bouwplan zich in de aard, maat en het karakter van de omgeving waarin zij wordt gerealiseerd. Hiermee is sprake van een passende ontwikkeling van deze woonlocatie. Het initiatief is daarmee in overeenstemming met de ambities in de 'stedelijke laag'.
Tot slot valt de westelijke zijde van het plangebied wat betreft de 'laag van de beleving' in de 'Stads- en dorpsrandgebieden'. De toevoeging van woningen in het plangebied heeft geen negatieve invloed op deze laag. Bij de bouw van de nieuwe woningen wordt aandacht besteed aan het behoud van de huidige kwaliteit van het randgebied door wat betreft bebouwing aan te sluiten bij het karakter van de bestaande bebouwing.
Figuur 3.2 Gebiedskenmerken (Bron: Provincie Overijssel)
Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid
Geconcludeerd wordt dat de in dit plan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciale ruimtelijk beleid.
De structuurvisie Wierden is opgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente Wierden en betreft de periode tot 2030. De structuurvisie vormt het toetsingskader voor de beoordeling van nieuwe plannen en initiatieven. Bestemmingsplannen en projectbesluiten moeten getoetst worden aan de structuurvisie. De structuurvisie is op 5 oktober 2010 door de gemeenteraad vastgesteld.
Ruimtelijke ontwikkelingsvisie
Ambitieniveau
De gemeente Wierden zet in op de verdere uitwerking van de lijnen die zijn uitgezet in de Ontwikkelingsvisie 2005. De ambitie van de gemeente is ‘een actieve en zelfbewuste gemeente zijn, die kwaliteit hoog in het vaandel heeft en die onderneemt’. Over 20 jaar is de gemeente nog meer een groene, ondernemende, recreatieve gemeente met (deels) stedelijke trekken en een mooie woon- en leefomgeving. Waar nodig wordt samengewerkt met andere gemeenten of andere overheden. Er wordt aansluiting gezocht bij de Omgevingsvisie Overijssel. Rode draden in de Omgevingsvisie Overijssel vormen duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.
Centrale waarden
De gemeente Wierden ontleent haar identiteit aan haar ligging op het overgangsgebied tussen de Sallandse Heuvelrug en het Twentse landgoederenlandschap, op de kruising van snelwegen en spoorlijnen, doorsneden door de Regge en dicht bij de Twentse steden. De identiteit kan kort worden samengevat als ‘een gemeente die verbindt’. Het gaat daarbij om verschillende soorten verbindingen en verbindingen op verschillende niveaus.
Gemeente Wierden verbindt:
De kern Wierden kent het meest stedelijke karakter van de deelgebieden. Wierden is dan ook verder ontwikkeld als een aantrekkelijke woonkern voor jong en oud. Er zijn voldoende en diverse voorzieningen op het gebied van sport en cultuur, welzijn en zorg en een gevarieerd winkelaanbod. Voor plaatselijke bedrijven is er ruimte op de diverse opgeknapte bedrijventerreinen en het nieuw te ontwikkelen bedrijventerrein De Weuste Noord. Wierden is nog beter bereikbaar en zet in op het verbeteren van de kwaliteit van de rand van het dorp (stadsrandzone). Met betrekking tot woningbouw wordt in de kern Wierden ingespeeld op:
Toetsing
Het plangebied is gelegen aan de noordwestzijde van Wierden. Voorliggend plan heeft voornamelijk betrekking op de bouw van vrijstaande woningen. Op het perceel aan de 1e Lageveldsweg 1 worden worden twee gebouwen gerealiseerd waarin respectievelijk 2 en 3 woningen komen. In de bestaande woning worden twee extra woning mogelijk gemaakt.
De te realiseren woningen in het planvoornemen dragen bij aan het differentiëren van het woningaanbod in Wierden. Bovendien wordt bij de bouw rekening gehouden met de dorpsstructuur en het behoud van karakteristieke bebouwing in de omgeving. Deze ontwikkeling is hiermee in lijn met de gemeentelijke structuurvisie. Daarnaast wordt in paragraaf 3.3.2 aangetoond dat het plan past binnen de lokale woonagenda van de gemeente Wierden.
De Lokale Woonagenda vormt voor de gemeente Wierden de visie op wonen voor de komende vier jaren. Volgens de woningwet is per 1 januari 2022 een gemeentelijke woonvisie verplicht. De Lokale Woonagenda geeft antwoord op de vraag wat voor gemeente ze willen zijn qua wonen en welke woonvraagstukken prioriteit hebben, rekening houdend met de ontwikkelingen op de woningmarkt.
Woningbouwbehoefte
In de Regionale Woonagenda Twente (RWT) is afgesproken dat de woningbehoefte die ontstaat ná 2030 nú al naar voren wordt gehaald. Voor de gemeente Wierden zijn dit circa 110 woningen, zodat in ze in de gemeente Wierden op 660 woningen uitkomen. Ook is afgesproken om een extra impuls te geven om bij te dragen aan het oplossen van de actuele woningnood in Nederland. Voor gemeente Wierden zijn dit circa 200 woningen. De totale woningbehoefte voor de gemeente Wierden is 860.
Het woningmarktonderzoek uit 2021 geeft de kwantitatieve woningbehoefte voor de gemeente Wierden aan tot 2031. Voor de kern Wierden is de prognose dat de woningbehoefte tussen de 380 en 420 woningen ligt. Voor de kwalitatieve woningbehoefte geldt dat de vraag het grootst is naar goedkope en middeldure koopwoningen. De vraag naar koopwoningen in het duurdere segment ligt iets lager.
Toetsing
Voorliggend plan heeft voor wat betreft 'Zenderink Oost' en 'Zenderink West' betrekking op de bouw van respectievelijk 37 en 34 extra woningen. Volgens de lokale woonagenda is het van belang dat de woningbehoefte van 2031 naar voren wordt gehaald. Hierdoor moet de gemeente Wierden sneller zoeken naar potentiële woningbouwlocaties om de aan de vraag van woningen te kunnen voldoen.
De uitbreiding en inbreiding van de wijk Zenderink levert een bijdrage aan de naar voren gehaalde woningbehoefte. Het plan houdt daarnaast rekening met de kwalitatieve woningbouwbehoefte door onder andere koopwoningen te bouwen in het middensegment.
De gebiedsgerichte welstandscriteria zijn in verschillende thema's neergezet. Het voert te ver om elk criteria op deze plek uitvoerig te benoemen en behandelen. Hieronder worden daarom alleen de verschillende thema's benoemd.
Toetsing
Bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt het ontwerp getoetst aan de criteria zoals opgenomen in de welstandsnota. Voor het hele plangebied geldt een beeldkwaliteitsplan (zie paragraaf 2.3). In een dergelijk plan worden doorgaans criteria geformuleerd voor de beoordeling van twee aspecten:
Indien dergelijke criteria door de gemeenteraad worden vastgesteld en inspraak verleend is, kunnen deze criteria los van de welstandsnota worden toegepast bij aanvragen voor omgevingsvergunningen voor bouwen.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Wierden de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. In deze uitgaven worden een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het uitwerkingsplan mogelijk is.
In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.
Gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), worden aangemerkt als 'gemengd gebied'. Bij 'gemengde gebieden' moet gedacht worden aan:
"Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend."
De richtafstanden uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.
Het gebied waarin het plangebied zich bevindt is aan te merken als een 'rustige woonwijk'. Dit vanwege het feit dat voornamelijk woningen aanwezig zijn.
Ten noorden van het plangebied bevonden zich aan de Lage Eggeweg een tweetal agrarische bedrijven. Lage Eggeweg 5a betreft een voormalig agrarisch bedrijf die al geruime tijd in gebruik is als woning. De Lage Eggeweg 5b was tot voor kort een rundveehouderij. Inmiddels is de betreffende stal gesloopt. Er is derhalve geen sprake meer van een milieubelastende functie.
Ten zuidoosten van het plangebied ligt een maatschappelijke bestemming waar de Kluinveenschool gevestigd is. Voor scholen geldt op basis van de VNG-publicatie milieucategorie 2 met een richtafstand van 30 meter vanwege geluid.
De dichtstbijzijnde nieuwe woninggevel ligt op een afstand van 50 meter. Aan de richtafstand wordt voldaan. Daarbij wordt opgemerkt dat op kortere afstand bestaande woningen aanwezig zijn. Deze woningen zijn onderdeel van de huidige situatie waarmee de school al rekening mee moet houden.
De nabijgelegen bedrijventerreinen Kluinveen en Violenhoek bevinden zich ten zuiden van het voorliggend plangebied. De bedrijventerreinen zijn in het geldende bestemmingsplan Wierden-dorp bestemd voor categorie 1 tot en met 3.2 van de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering. Met het inwaarts zoneren van de verschillende bedrijventerreinen wordt in het geldende bestemmingsplan Wierden-dorp uitgegaan van bestaande woningen die al tussen de bedrijventerreinen en de nieuwe woningen in Zenderink zijn gesitueerd.
Met de nieuwe woningen in Zenderink, en dan met name de nieuwe woningen in het zuidelijk deel van het deelgebied 'Zenderink Midden', wordt voldoende afstand gehouden en wordt aan de richtafstanden voldaan.
Ter plaatse van de beoogde woningen kan op basis van de milieuzonering een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gegarandeerd en bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering en milieuruimte beperkt.
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
In het kader van het uit te werken bestemmingsplan Zenderink is destijds onderzoek gedaan naar het aspect Geurhinder en veehouderij. Beide onderzoeken zijn als bijlage 3 en 4 opgenomen in deze toelichting.
Het algemene uitgangspunt van het geurbeleid in Nederland is om geurhinder zoveel mogelijk te beperken en nieuwe hinder te voorkomen. Dit uitgangspunt vormt samen met het toepassen van het ALARA-principe (As Low As Reasonably Achievable) de kern van het geurbeleid. Lokale overheden moeten de uiteindelijke afweging maken zodat zij rekening kunnen houden met alle relevante belangen om tot een duurzame kwaliteit van de leefomgeving te komen.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat (afstands)normen die in acht moeten worden genomen. De geurbelastingsnorm wordt uitgedrukt in aantallen Europese odour units in een kubieke meter lucht (ouE/m3). Uitgangspunt is dat de berekende geurconcentratie gedurende 98 procent van het jaar niet wordt overschreden (ouE/m3; P98). Door de gemeente is geen verordening vastgesteld met afwijkende wettelijke normen. De geplande ontwikkeling betreft woningen (bebouwde kom) vallend onder de categorie e. van navolgende tabel.
Tabel - Overzicht normstelling Wgv geurbelasting en minimumafstanden per geurgevoelig object (bron: tabel 2.1 in paragraaf 2.3, Geuronderzoek bijlage 3)
In het geurrapport van 2010 (zie bijlage 3) is destijds rekening gehouden met meerdere veehouderijen. Inmiddels zijn de meeste van de omliggende veehouderijen gestopt en zijn deze locaties omgezet naar een woonbestemming en vormen daarmee geen belemmering meer voor voorliggend bestemmingsplan.
Het rapport van het geuronderzoek is als bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd.
Naast het bovenstaande onderzoek is er destijds, in het kader van het uit te werken bestemmingsplan Zenderink, onderzoek gedaan naar de varkensstal aan de noordoostelijke zijde van het plangebied. Door middel van een verspreidingsberekening is ter plaatse van de geurgevoelige objecten de geurbelasting bepaald. Het hele plangebied van Zenderink is opgedeeld in de deelgebieden (W-1-U, W-2-U en W-3-U). De geurgevoelige objecten (woningen) zijn verspreid over het plangebied gekozen, waarbij voor elke getoetste locatie is aangegeven in welk deelgebied het valt. Tevens is een geurcontour van 3,0 ouE/m3 als 98-percentielwaarde in beeld gebracht.
Uit de berekeningen blijkt dat de geurnorm op een aantal locaties in het plangebied wordt overschreden. Zo lang de in het plangebied aanwezige veehouderij in bedrijf is, kan geen woningbouw binnen de geurcontour plaatsvinden. Het gaat hier grotendeels om het gebied dat in het uit te werken bestemmingsplan Zenderink is aangegeven als "Wonen-3-uit te werken". Voor het gedeelte waar de geurcontour en "Wonen - 1 - uit te werken" elkaar raken, geldt dat hier geen woningen zullen worden gebouwd.
Inmiddels is de aanwezige veehouderij niet meer in bedrijf en is de hierboven genoemde varkensstal gesloopt.
Het rapport van het aanvullend geuronderzoek is als bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd.
Zoals eerder aangegeven zijn de betreffende veehouderijen gestopt en zijn deze locaties omgezet naar een woonbestemming en vormen daarmee geen belemmering meer voor voorliggend bestemmingsplan. De resterende stal is recentelijk gesloopt.
Een aantal beoogde woningen vielen binnen de geurcontour van agrarische bedrijven. Deze bedrijven zijn gestopt waarmee ter plaatse van de beoogde woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.
Het aspect geurhinder vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
De nieuwe woningen in 'Zenderink Oost' en 'Zenderink West' worden vooral aan de noord- en oostzijde begrensd door bestaande agrarische gronden. Ter plaatse van agrarische gronden kan sprake zijn van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen kan gezondheidsrisico’s met zich meebrengen. Bij ruimtelijke plannen in de omgeving van agrarische gronden dienen deze mogelijke gezondheidsrisico’s te worden afgewogen.
Naast het garanderen van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de nieuwe woningen (met een spuitvrije zone), is het van belang dat de agrariërs hun bedrijfsactiviteiten kunnen uitvoeren zonder dat zij onevenredig in hun bedrijfsvoering door de realisatie van nieuwe woningen worden beperkt.
Er gelden geen wettelijke normen of afstandseisen voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de omgeving van woningen. Alhoewel er op dit moment geen door de Afdeling bestuursrechtspraak geaccepteerd blootstellingsmodel voorhanden is hanteert de Afdeling op dit moment de vuistregel dat een afstand van ten minste 50 meter tussen gevoelige functies (zoals woningen en tuinen) en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen kunnen worden gebruikt in acht moet worden genomen.
Het is mogelijk die afstand te verkleinen met een deugdelijke motivering. Deze motivering moet gebaseerd zijn op een zorgvuldig op de locatie toegesneden onderzoek. Bij ieder nieuw plan dat een gevoelige functie mogelijk maakt op een kortere afstand dan 50 meter van agrarische percelen waar gewasbeschermingsmiddelen kunnen worden gebruikt, moet worden gemotiveerd waarom dit ruimtelijk aanvaardbaar is.
Direct rondom het plangebied bevinden zich verschillende landbouwpercelen. Voor de spuitzone moet uitgegaan worden van de planologische mogelijkheden. In de aansluitende bestemmingsplannen 'Buitengebied 2009' (vastgesteld 12-01-2010) en 'Buitengebied 2009, herziening 2012 (veegplan)' (vastgesteld 02-07-2013), hebben de betreffende percelen de bestemming 'Agrarisch met waarden - landschap'.
Binnen deze agrarische bestemming is 'het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarde' een belangrijke doelstelling. Boomkwekerij-, houtteelt en/ of fruitteeltbedrijf zijn vanwege het behoud, herstel en de ontwikkeling van het open karakter van het landschap niet als recht toegestaan, tenzij aangeduid. Vooral bij fruitteelt worden bomen zijwaarts en opwaarts bespoten waardoor spuitnevel door de wind gedragen kan worden. Op omliggende percelen zijn andere vormen van open teelt toegestaan waarbij hoofdzakelijk sprake is van neerwaarts spuiten van gewasbeschermingsmiddelen met een lage spuitnevel.
Ten behoeve van het voorliggend bestemmingsplan is nagegaan welke gewassen in de afgelopen 10 jaar in een straal van 50 meter op de landbouwpercelen rondom het plangebied zijn geteeld. In de afgelopen jaren zijn gras, mais en aardappels geteeld. Hierbij worden (in zeer beperkte mate) gewasbeschermingsmiddelen gebruikt en is sprake van neerwaarts spuiten. Op grond van de situatie van de afgelopen 10 jaar wordt aangenomen dat dit als de representatieve situatie mag worden beschouwd.
In Nederland is een dominante zuidwestenwind. Hiermee zijn met name de landbouwactiviteiten op de percelen aan de zuidwestzijde van het plangebied maatgevend.
Aan de zuidwestzijde, aan de overzijde van de Hexelseweg, bevinden de agrarische percelen zich op ruimere afstand dan 50 meter ten opzichte van de nieuwe en bestaande woningen binnen Zenderink West, Midden en Oost.
Vanuit de noord- en oostzijde wordt met de voorliggende plannen niet voldaan aan de richtafstand van 50 meter. Om deze reden wordt in het voorliggend bestemmingsplan vooralsnog een zone van 50 meter aangehouden ten opzichte van de woonbestemming. In het geval van 'Zenderink West' wordt daarbij uitgegaan van het bouwvlak binnen de uit te werken woonbestemming waarbinnen de woningen gerealiseerd dienen te worden.
Voor zover de omliggende gronden een agrarische bestemming hebben worden deze in het voorliggende bestemmingsplan opgenomen en voorzien van een specifieke gebruiksregel. In deze regel wordt het gebruik van gronden ten behoeve van 'het spuiten van gewasbeschermingsmiddelen ten behoeve van agrarische bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat dit verbod niet geldt voor van laagrisico stoffen (biologische teelt)' als strijdig gebruik aangemerkt. Wanneer uit locatie-specifiek onderzoek blijkt dat voor de omliggende woningen geen risico's ontstaan kan van deze gebruiksregel worden afgeweken.
Voor de agrarische percelen aan de zuidwestzijde wordt voldaan aan de globale richtafstand van 50 meter voor gewasbeschermingsmiddelen. Ten opzichte van de agrarische percelen aan de noord- en oostzijde wordt niet voldaan aan de richtafstand van 50 meter. In het bestemmingsplan is daarom het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen binnen 50 meter beperkt, tenzij uit locatie-specifiek onderzoek blijkt dat voor de omliggende woningen geen risico's ontstaan.
Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan, uitwerkingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.
Ten behoeve van het bestemmingsplan is ten behoeve van de woningbouw in deelgebied 'Zenderink Oost' en het zuidelijk deel van 'Zenderink Midden' een akoestisch onderzoek uitgevoerd vanwege het wegverkeer in de omgeving. Het akoestisch onderzoek is als bijlage 5 opgenomen in de toelichting van dit bestemmingsplan. In het akoestisch onderzoek is gekeken naar geluidbelasting van met name de Hexelseweg, Industrieweg, Lage Eggeweg en de Woestendijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is onderzoek gedaan naar de cumulatieve geluidbelasting van deze wegen.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat alle berekende geluidsniveaus komend van de gezoneerde wegen in de omgeving onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB liggen. De voorkeursgrenswaarde wordt dus niet overschreden. Het vaststellen van een hogere waarde is voor deze woningen niet nodig.
In het akoestisch onderzoek is ten aanzien van de benodigde gevelwering aangegeven dat de geluidbelasting ter plaatse van verschillende toetspunten rondom het plangebied op zijn hoogst 53 dB bedraagt. De vereiste karakteristieke geluidwering Ga;k bedraagt dan ten hoogste 53- 33 = 20 dB (standaardeis uit het bouwbesluit). Een onderzoek gevelwering zal dan redelijkerwijs niet aan de orde zijn.
De milieukwaliteit bij het gebouw geclassificeerd wordt als 'Zeer Goed' tot 'Goed'. Het woon- en leefklimaat ter plaatse van het gebouw wordt in het akoestisch onderzoek aangemerkt als 'acceptabel'.
Gesteld wordt dat de cumulatieve geluidbelasting (wegverkeer) een aanvaardbaar woon- en leefklimaat niet in de weg staat.
De woningen die in het deelgebied 'Zenderink West' gebouwd kunnen worden op basis van de uit te werken woonbestemming dienen te worden gerealiseerd binnen een bouwvlak. Het bouwvlak staat op de planverbeelding aangegeven. Daarmee wordt bewerkstelligd dat een ruime afstand ten opzichte van de Hexelseweg (N751) moet worden aangehouden. De Hexelseweg heeft een maximumsnelheid van 60 km/uur.
Ten behoeve van het geldend bestemmingsplan Zenderink is destijds akoestisch onderzoek uitgevoerd, daarbij was uitgegaan van een eerder stedenbouwkundig plan met meer woningen. In dit akoestisch onderzoek bleek dat voor geen van de omliggende wegen de voorkeursgrenswaarde werd overschreden (zie bijlage 6).
Andere wegen die voor de woningen in 'Zenderink West' relevant zou kunnen zijn betreft de Lage Eggeweg. Een gedeelte van de Lage Eggeweg heeft een maximumsnelheid van 60 km/uur. In het akoestisch onderzoek voor deelgebied 'Zenderink Oost' (zie paragraaf 4.4.2.1) is aangetoond dat voor geen van de woningen in Zenderink Oost de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden vanwege het wegverkeer op de Lage Eggeweg. De geplande woningen in Zenderink West bevinden zich op een grotere afstand.
De weg Zenderink ontsluit de bestaande woningen in deelgebied 'Zenderink Midden'. Zenderink heeft een maximumsnelheid van 30 km/uur en daardoor op grond van de Wet geluidhinder geen geluidzone. Er hoeft dus geen rekening te worden gehouden met deze weg bij het bepalen van de geluidsbelasting op te realiseren woningen in deelgebied 'Zenderink West'.
Om inzicht te krijgen of Zenderink West nog mogelijk een aanvaardbaar woon- en leefklimaat heeft kan een vergelijking worden gemaakt met het eerdere onderzoek (zie bijlage 6). Normaliter zijn onderzoeken die ouder zijn dan 5 jaar vaak te verouderd om een inschatting te maken voor het benodigde doeljaar, echter kan deze data wel worden meegewogen.
In het verouderde onderzoek is destijds aangetoond dat er een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is. De geluidsbelasting op de zuidgevels van de woningen zoals in het plan van 2009 zijn vrij hoog (maximaal 57 dB), maar de maximale ontheffingswaarde wordt sowieso niet overschreden.
Via een verschil berekening voor de Hexelseweg kan worden vastgesteld dat van 2020 naar 2040 er een toename van 463 voertuigen is gegroeid op basis van de gegevens uit beide onderzoeken op basis van 3950 voertuigen in 2020. Dit geeft een gemiddelde autonomegroei van 0,5% per jaar tot 2040. Dit is een vrij lage autonome groei. Deze toename is over het algemeen geen reden voor een vervolgonderzoek als er nog geen concrete uitwerkingsplannen zijn.
Er is dan ook geen officieel toetsingskader voor dit aspect, daarom wordt hier vastgehouden aan het toetsingskader dat wordt aangehouden bij de reconstructie van een weg. Dit kader bepaalt dat bij het wijzigen van de situatie er sprake is van een reconstructie wanneer de geluidbelasting met 2 dB of meer toe neemt. In dit geval wordt geschat dat dit niet het geval is. De autonome groei kan dan als verwaarloosbaar worden beschouwd tot er concrete plannen zijn, als de woningen dichter op de weg worden gebouwd dan in het plan uit 2009 is hier wel sprake van een nieuw onderzoek wegverkeerslawaai. Tot heden zijn hier geen plannen voor en is planologisch ook niet mogelijk.
Op basis het akoestisch onderzoek wordt geconcludeerd dat het aspect wegverkeerlawaai geen belemmering vormt voor de uitvoering van de plannen.
Bij de vaststelling van een ruimtelijke ontwikkeling dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.
Ten behoeve van het voorliggend bestemmingsplan is een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 (strategie voor het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek) en een verkennend asbestonderzoek conform de NEN 5707 (Inspectie en monsterneming van asbest in bodem en partijen grond) uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 7 opgenomen in de toelichting van dit bestemmingsplan.
Vooronderzoek
Uit het historisch onderzoek blijkt dat op en nabij de onderzoekslocatie diverse onderzoeken zijn uitgevoerd. Hieruit is onder andere gebleken dat in het grondwater plaatselijk sprake is van matig tot sterk verhoogde gehaltes met zware metalen. In 2009 is een nader onderzoek uitgevoerd door Arcadis waarin geconcludeerd is dat de verhoogde waarden van zware metalen kunnen worden toegeschreven aan het gebruik van kunstmest. Daarin werd wat betreft nikkel geconcludeerd dat, naast kunstmestgebruik, er ook een relatie kan zijn met hogere nikkelconcentraties in het moedermateriaal van het aanwezige keileem. Hierdoor wordt de onderzoekslocatie ten aanzien van zware metalen in het grondwater als onverdacht beschouwd. De onderzoekslocatie wordt opgedeeld in een drietal deellocaties, zijnde;
In afwijking van de onderzoeksopzet zijn geen gaten geplaatst ter plaatse van de druppelzones. Dit is omdat ter plaatse van de boerderij geen sprake bleek te zijn van druppelzones door de aanwezigheid van een regengoot en bestrating. Ter plaatse van de schuur zijn de druppelzones vervallen omdat tijdens de uitvoer van de veldwerkzaamheden bleek dat hier reeds een sanering gepland is.
Veldonderzoek
De bodem bestaat uit zeer fijn tot matig fijn, zwak tot matig siltig zand. De bovengrond is veelal zwak tot matig humeus. Plaatselijk is het zand zwak tot matig grindig en plaatselijk bevat het zand sporen tot sterk roest. In één boring is op een diepte van 1,0 tot 1,3 m-mv een zwak zandige leemlaag aangetroffen. Zintuiglijk zijn ter plaatselijk sporen baksteen aangetroffen. Tijdens de monsterneming is de grondwaterstand aangetroffen op een diepte variërend van 3,68 tot 4,32 m-mv.
Waarnemingen in het kader van voorkomen van asbest
Tijdens het veldonderzoek is de opgeboorde grond visueel beoordeeld op de aanwezigheid van asbestverdacht materiaal. In de ontgraven grond is in één asbestgat (105) zintuiglijk asbestverdacht materiaal aangetroffen. In de overige opgeboorde/opgegraven grond is zintuiglijk geen asbestverdacht materiaal waargenomen. Tijdens de maaiveldinspectie is ter plaatse van de deellocatie 'Voormalige boerderij' op het maaiveld nabij de schuur asbestverdacht materiaal aangetroffen. Hier zal een sanering plaatsvinden. Tijdens de veldwerkzaamheden was het zicht op de locatie meer dan 50 meter. De bedekking van het maaiveld was meer dan 25% met verharding (klinkers) en gras.
Chemisch onderzoek
Zenderink oost
Uit de analyseresultaten wordt in het bodemrapport het volgende geconcludeerd:
Op basis van het aantreffen van (licht) verhoogde gehaltes in zowel de grond als het grondwater dient de hypothese 'locatie is onverdacht' formeel verworpen te worden.
Zuidelijk deel Zenderink Midden
Uit de analyseresultaten wordt in het bodemrapport het volgende geconcludeerd:
Op basis van het aantreffen van (licht) verhoogde gehaltes in zowel de grond als het grondwater dient de hypothese 'locatie is onverdacht' formeel verworpen te worden.
Voormalige boerderij (1e Lageveldsweg 1)
Uit de analyseresultaten wordt in het bodemrapport het volgende geconcludeerd:
Op basis van het aantreffen van verhoogde gehaltes in zowel de grond als het grondwater dient de hypothese 'locatie is verdacht' formeel aangenomen te worden.
Gevalsdefinitie
Op basis van bovenstaande onderzoeksresultaten wordt in het verkennend onderzoek geconcludeerd dat voor asbest ter plaatse van asbestgat 105 de interventiewaarde (100 mg/kg.ds) wordt overschreden.
Voor asbest geldt geen omvangscriterium, waardoor hier sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
Ten behoeve van het het geldend bestemmingsplan Zenderink zijn destijds een verkennend en een nader onderzoek uitgevoerd. Beide onderzoeken uit 2009 zijn opnieuw als bijlage 8 en 9 opgenomen in de toelichting van dit bestemmingsplan.
Verkennend bodemonderzoek Zenderink
Op enkele plekken in het gebied is puin aangetroffen. Dit kon tijdens het verkennend onderzoek zintuiglijk worden vastgesteld tussen Hexelseweg 40 en 42. De boringen in het omringende gebied tonen puin aan in de bovengrond. Analyseresultaten tonen hier een lichte concentratie aan van PAK, zink en kwik. Dit is echter dermate beperkt dat geen maatregelen nodig zijn. Ook op circa honderd tot tweehonderd meter ten noord-noordwesten van de aansluiting West-Kluinveenweg en Hexelseweg zijn puinresten in de bovengrond aangetroffen.
Het grondwater bevat lichte en matige concentraties van diverse zware metalen (cadmium, nikkel, zink, koper) in het gehele plangebied ten westen van de denkbeeldige lijn van het einde van de Woestendijk tot de aansluiting van de West-Kluinveenweg op de Hexelseweg. De concentraties zijn ook hier dermate beperkt dat er geen maatregelen nodig zijn. Het meest waarschijnlijk is dat er sprake is van een natuurlijke oorsprong voor deze concentraties, vanwege de kleigrond in dit gebied.
Pal ten noorden van de West-Kluinveenweg is op één locatie een sterke verontreiniging met chroom en lood in het grondwater aangetroffen, boven de interventiewaarde. Ook was hier sprake van een matig verhoogde concentratie nikkel en licht verhoogde concentraties arseen en koper. Dit is nader onderzocht.
Nader onderzoek Zenderink
Het nader onderzoek geeft aan dat de oorzaak van de grondwaterverontreiniging ten noorden van de West-Kluinveenweg afkomstig kan zijn van fosfaat- en nitraathoudende kunstmest. Daarnaast kan voor de nikkelconcentratie een verklaring liggen in het aanwezige keileem in het gebied.
De omvang van de verontreiniging is minder dan 100 kubieke meter bodem. Dat betekent dat er geen sprake is van een ernstig geval van verontreiniging en strikt genomen niet hoeft te worden gesaneerd. Omdat het grondwater wordt aangetroffen op 2 tot 5 meter onder het maaiveld is er geen sprake van opname door gewas of andere mogelijke blootstelling. Er is geen sprake van humane of ecologische risico's.
Geconcludeerd werd dat in het westen van het plangebied in het grondwater nikkelconcentraties van omstreeks de tussenwaarde zijn aangetoond. Gezien de mogelijke relatie tussen de kleiondergrond en de verhoogde concentraties aan nikkel, is er sprake van een verhoogd achtergrondniveau. Vanwege de diepte van het grondwater is er geen sprake van humane of ecologische risico's door de verhoogde metaalgehaltes in het grondwater. Vanuit het oogpunt van de milieukundige bodemkwaliteit, bestaan er geen belemmeringen voor het uitvoeren van de voorgenomen plannen.
Voor de deellocaties ‘Zenderink oost’ en het zuidelijk deel van ‘Zenderink Midden’ wordt nader onderzoek niet noodzakelijk geacht. Het terrein ter plaatse van deze deellocaties is op basis van de milieuhygiënische kwaliteit geschikt voor het voorgenomen gebruik.
Naar aanleiding van de analyseresultaten dient een nader onderzoek naar de overschrijding van de interventiewaarde voor asbest ter plaatse van de deellocatie ‘voormalige boerderij’ uitgevoerd te worden.
Voor deelgebied 'Zenderink West' wordt op basis van het eerder onderzoek vooralsnog geconcludeerd dat de bodemkwaliteit de verdere uitwerking van het woongebied niet in de weg zal staan. Bij de nadere uitwerking zal hiervoor nader bodemonderzoek uitgevoerd dienen te worden.
Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Inventariserend veldonderzoek Zenderink
In het kader van het geldend bestemmingsplan 'Zenderink' heeft in 2007 een inventariserend veldonderzoek plaatsgevonden. Dit onderzoek is als bijlage 10 opgenomen in de toelichting van dit bestemmingsplan.
Ten behoeve van dit onderzoek zijn in het gehele plangebied circa 130 boringen verricht, waarbij vervolgens op enkele locaties binnen het plangebied aanvullende boringen zijn uitgevoerd. De aanvullende boringen zijn uitgevoerd naar aanleiding van het intact zijn van het bodemprofiel.
Uit het inventariserend veldonderzoek 2007 is gebleken dat bij slechts een vijfde van de boringen een gedeeltelijk intact esdek is aangetroffen. Bij nog eens een vijfde van de boringen is een gedeeltelijk intacte potzolbodem aangetroffen. Bij één boring is een intact esdek met daaronder een intacte podzolbodem aangetroffen. Bij de overige onderzochte locaties binnen het plangebied is gebleken dat het aanwezige esdek minder dan 50 cm dik is en/of door grondbewerking is geroerd. Er zijn vanuit de gedane boringen geen vondsten gedaan.
De bebouwde particuliere percelen zijn buiten het uitgevoerde onderzoek gelaten. Indien op die locaties graafwerkzaamheden gaan plaatsvinden, dan zal een inventariserend veldonderzoek plaats moeten vinden.
Op basis van de resultaten van het veldonderzoek wordt geen vervolgonderzoek aanbevolen voor de deelgebieden 'Zenderink Oost' en 'Zenderink West'. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan. Mochten tijdens de grondwerkzaamheden toch archeologische waarden, vondsten en/of sporen worden aangetroffen, dan dient direct contact te worden opgenomen met het bevoegd gezag.
Voor de bebouwde particuliere percelen geldt dat indien er graafwerkzaamheden gaan plaatsvinden er een inventariserend veldonderzoek moet worden uitgevoerd.
Aanvullend archeologisch onderzoek
Overeenkomstig het inventariserend veldonderzoek archeologie uit 2007 is voor het bebouwde particulier perceel aan de oostzijde van de Lage Eggeweg (1e Lageveldsweg 1) een aanvullend inventariserend veldonderzoek uitgevoerd.
Het aanvullend archeologisch onderzoek is als bijlage 11 opgenomen in de toelichting van dit bestemmingsplan.
Op basis van het bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek wordt geconstateerd dat het gebied in een relatief laaggelegen gebied lag wat minder gunstig was voor bewoning. Bovendien bleek de grond in bijna alle boringen verstoord tot in de C-horizont. Op basis hiervan wordt in het rapport geconcludeerd dat de verwachting voor alle archeologische perioden bijgesteld kan worden naar laag.
Op grond van de resultaten van het bureau- en veldonderzoek wordt dan ook geadviseerd om het betreffende gebied vrij te geven. Dit advies is door de regioarcheoloog overgenomen (zie bijlage 12) en verwerkt in het onderzoek (zie bijlage 11).
Op basis van beide onderzoeken wordt geconcludeerd dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor de uitvoering van de plannen.
Daarbij wordt opgemerkt dat volgens artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit juli 2016, een meldingsplicht blijft bestaan. Eventuele archeologische resten die bij werkzaamheden alsnog worden aangetroffen dienen te worden gemeld bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Het is verder raadzaam om ook de gemeente Wierden op de hoogte te stellen.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
De geomorfologie van een gebied geeft aan hoe het landschap zich als gevolg van natuurlijke processen heeft ontwikkeld. De mens heeft echter ook een behoorlijke invloed op het landschap gehad. De beïnvloeding door de mens is van plaats tot plaats verschillend geweest, waarbij diverse factoren, zoals bodem, hoogteligging en waterhuishouding van invloed zijn geweest. Dit heeft in de loop der tijd geleid tot de ontwikkeling van verschillende landschapstypen. Het Zenderink bevindt zich in een zogeheten esdorpenlandschap. De hoger gelegen gronden (de stuwwallen) werden het eerst bewoond. Hier werden in groepsverband bouwlanden aangelegd. De bouwlanden werden met potstalmest opgehoogd. De bebouwing concentreerde zich aan de rand van of midden op de es in dorpjes. Om beschadiging door wild of vee te voorkomen werd rondom de essen een dichte begroeiing aangebracht. Op de es vormden alleenstaande bomen of zwerfkeien elementen die begrenzingen markeerden.
Tegenwoordig vertoont het gebied ten westen van Wierden niet overal meer duidelijke kenmerken van een esdorpenlandschap. De omgeving van het Loo (waar ook het plangebied zich bevindt) heeft de duidelijkste kenmerken van een es: een sterk glooiend open landschap met weinig bebouwing en veelal oude bomen en een boscomplex. In het zuidelijke deel is de invloed van de verstedelijking duidelijk aanwezig.
Voor het aspect cultuurhistorie is tevens de Cultuurhistorische Atlas Overijssel van de provincie Overijssel geraadpleegd. Binnen het plangebied zijn geen specifieke aanvullende cultuurhistorische waarden van toepassing. Het is daarom niet noodzakelijk om nadere eisen ten aanzien van de bescherming van de bestaande cultuurhistorische waarden te stellen. In het stedenbouwkundig plan is rekening gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden/structuren in het gebied.
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer.
In de Wet milieubeheer staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet milieubeheer zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet milieubeheer vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.
Gelet op de aard en omvang van dit plan (in totaal 104 woningen, waarvan 70 nieuwe woningen), in verhouding tot categorieën van gevallen zoals beschreven in paragraaf 4.8.1, kan worden gesteld dat voorliggend plan 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.
Er worden 34 nieuwe woningen mogelijk gemaakt in deelgebied 'Zenderink Oost' en 2 nieuwe woningen in het zuidelijk deel van 'Zenderink Midden. Op basis van de uitwerkingsregels kunnen maximaal 34 nieuwe woningen worden gerealiseerd in deelgebied 'Zenderink West'.
Het totaal aantal nieuwe woningen blijft met 70 woningen ruim onder de gestelde grens waarbinnen het voornemen vrijgesteld blijft van toetsing. Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan luchtverontreinigende stoffen in de lucht. Ook valt het plangebied buiten 300 meter van een rijksweg of 50 meter van een provinciale weg. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is daarom niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit 2022 (www.cimlk.nl/kaart ). De dichtstbijzijnde maatgevende weg is de Hexelseweg. Uit de kaart blijkt dat in 2021 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Uit de inventarisatie blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Ten zuiden van het plangebied ligt het spoortraject 30FK.9 waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het plangebied ligt op een afstand van circa 600 meter van deze risicobron. Het plangebied ligt buiten de PR 10-6 contour maar binnen het invloedsgebied van 4.000 meter. Gezien de ligging verder dan 200 meter voldoet een beknopte verantwoording van het groepsrisico.
In het kader van het wettelijk vooroverleg zal voor de verantwoording aanvullend advies gevraagd worden aan de veiligheidsregio. Dit advies zal in deze verantwoording verwerkt worden.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn.
De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van en incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Tevens speelt een snelle alarmering te allen tijde een belangrijke rol.
Het plangebied wordt door verschillende wegen ontsloten: Zenderink, West Kluinveenweg, Lage Eggeweg en 1e Lageveldsweg. Het gedegen wegennetwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede. Zo kan bijvoorbeeld via meerdere aanvalswegen een mogelijke brand geblust worden. Daarnaast kan via de Lage Eggeweg en de 1e Lageveldsweg van de bron af worden gevlucht.
Zelfredzaamheid
Ter plaatse van het plangebied worden 70 woningen gerealiseerd. De aanwezige personen zullen over het algemeen zelfredzaam zijn. De aanwezige personen zullen over het algemeen zelfredzaam zijn. Indien verminderd zelfredzame personen aanwezig zijn wordt ervan uitgegaan dat de ouders/verzorgers de verminderd zelfredzame personen kunnen begeleiden.
Het voor het groepsrisico maatgevende scenario is een incident met toxische stoffen. Als gevolg van een incident met toxische stoffen geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in dit scenario is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen, denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen.
Instructie met betrekking tot de juiste handelswijze in geval van een incident is noodzakelijk voor een effectieve zelfredzaamheid. De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd. Het waarschuwingssysteem wordt vervangen door een totaal pakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het spoor. Vanwege de afstand vormt het groepsrisico geen beperkingen voor de beoogde ontwikkeling. Uit de beknopte verantwoording blijkt daarnaast dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende kan worden beschouwd. Verder zijn in of nabij het plangebied geen risicovolle bronnen aanwezig die een belemmering vormen.
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.
In het plangebied is geen sprake van kabels of leidingen die een planologische zone hebben. Ten noorden van het plangebied op een afstand van circa 100 meter loopt een hoogspanningsleiding (110 kV). Het plangebied ligt op voldoende afstand van de hoogspanningsleiding. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
Ten behoeve van het de voorbereiding van het voorliggende bestemmingsplan is voor het deelgebied 'Zenderink Oost' een quickscan van de natuurwaarden uitgevoerd. Deze Quickscan natuurwaardenonderzoek Zenderink Oost is als bijlage 13 opgenomen in de toelichting van dit bestemmingsplan.
Natura 2000-gebied
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.
Op basis van de quickscan (zie bijlage 13) kan worden geconstateerd dat het plangebied niet binnen een Natura 2000-gebied ligt. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering als gevolg van de plannen voor zowel deelgebied 'Zenderink Oost', 'Zenderink Midden' als ' Zenderink West' kunnen worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied (stedelijke omgeving) kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten.
Het dichtstbijzijnde stikstof gevoelige Natura 2000-gebied is de 'Wierdense Veld'. Voor de voorgenomen ontwikkeling is een stikstofberekening uitgevoerd, zie bijlage 14. Uit de berekening blijkt dat als gevolg van de beoogde ontwikkeling in de gebruiksfase en exploitatiefase geen toename is van stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jr en derhalve uitvoerbaar is in het kader van de Wet natuurbescherming.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'-principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
In de quickscan (zie bijlage 13) wordt aangegeven dat plangebied niet binnen het concreet begrensde NNN ligt. De dichtstbijzijnde gronden van het NNN liggen op circa 3,2 kilometer van het plangebied. De invloedsfeer van de voorgenomen ontwikkeling in zowel deelgebied 'Zenderink Oost', 'Zenderink Midden' als ' Zenderink West' is lokaal. De beoogde ontwikkeling heeft geen negatief effect op NNN.
Wat betreft de soortenbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.
Zoals eerder aangegeven is voor deelgebied 'Zenderink Oost' een quickscan natuurwaarden voor de locatie uitgevoerd. De rapportage is als bijlage 13 opgenomen in de toelichting van dit bestemmingsplan. In de quickscan natuurwaarden wordt geconcludeerd dat de inrichting en het gevoerde beheer het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats maken voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde dieren. Aangegeven wordt dat sommige beschermde vogel-, vleermuis-, amfibieën- en grondgebonden zoogdiersoorten het plangebied benutten als foerageergebied. Mogelijk nestelen er vogels, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- en voortplantingsplaats. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of verblijfplaats in het plangebied maar gebruiken het wel als foerageergebied. Geconcludeerd wordt dat het plangebied geen essentieel foerageergebied is voor vleermuizen.
In de quickscan wordt verder geconstateerd dat van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, uitsluitend het bezette nest beschermd is, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet verstoord, beschadigd of vernield worden.
Aangegeven wordt dat gelet op de aard van de werkzaamheden geen ontheffing verkregen kan worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien deze werkzaamheden uitgevoerd worden tijdens de voortplantingsperiode, wordt in de quickscan geadviseerd om vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.
Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden zonder voorbereiding, kan niet uitgesloten worden dat een beschermd grondgebonden zoogdier of amfibieën gedood wordt. Ook worden mogelijk vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaatsen van een beschermd grondgebonden zoogdier of amfibie beschadigd of vernield. Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren amfibieënsoorten, die een vaste (winter)rust- en voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling 'beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaats'. Er geldt geen vrijstelling voor het opzettelijk doden van beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën. Om te voorkomen dat beschermde dieren gedood worden dient het werkterrein ongeschikt gemaakt te worden, zodat deze dieren op eigen beweging vertrekken of dienen ze weggevangen te worden (en elders losgelaten). Indien er zorgvuldig gehandeld wordt, worden er geen beschermde dieren gedood en leidt uitvoering van de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties.
Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor sommige beschermde dieren af. Deze functie is voor de in het plangebied voorkomende soorten niet beschermd.
Voor het deelgebied Zenderink West is een quickscan natuurwaarden voor de locatie uitgevoerd. De rapportage is als bijlage 15 opgenomen in de toelichting van dit bestemmingsplan.
Het plangebied behoort niet tot Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, hoeft voorgenomen initiatief niet getoetst te worden aan provinciale beleidsregels ten aanzien van de bescherming van het NNN (geen externe werking). Een negatief effect op Natura 2000-gebied, als gevolg van de emissie van stikstofoxiden, kan niet op voorhand uitgesloten worden. Om te onderzoeken of uitvoering van de voorgenomen activiteit leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen dient een stikstofberekening uitgevoerd te worden voor de ontwikkel- en gebruiksfase. Overige negatieve effecten op Natura 2000-gebied kunnen wél worden uitgesloten.
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied ongeschikt als groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. In het plangebied nestelen mogelijk vogels en grondgebonden zoogdieren en amfibieën bezetten er mogelijk een vaste (winter)rust- of voortplantingsplaats. Vleermuizen benutten het plangebied uitsluitend als foerageergebied.
Als gevolg van het rooien van de beplanting en het bouwrijp maken van het agrarisch cultuurland en het verruigde grasland tijdens de voortplantingsperiode van vogels wordt mogelijk een bezet vogelnest beschadigd of vernield. Van de meeste in het plangebied nestelende vogelsoorten is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Voor het beschadigen of vernielen van een bezet nest (eieren) of het doden van een vogel kan geen Omgevingsvergunning flora- en fauna-activiteit verkregen worden omdat de voorgenomen activiteiten niet als een in de wet genoemd belang worden beschouwd. Werkzaamheden die kunnen leiden tot het verstoren of vernielen van vogelnesten dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De meest geschikte periode om de voorgenomen activiteiten uit te voeren is augustus-februari. Indien de werkzaamheden toch in de voortplantingsperiode van vogels worden uitgevoerd moet er een broedvogelscan uitgevoerd worden. Mogelijk vormt het plangebied essentieel foerageergebied voor steenuilen. Daarom moet er nader onderzoek uitgevoerd worden naar de functie van het plangebied voor steenuilen. Op basis van dit nadere onderzoek kunnen de wettelijke consequenties bepaald worden.
Mogelijk wordt een beschermd grondgebonden zoogdier gedood en wordt een vaste rust- of voortplantingsplaats beschadigd of vernield, als gevolg van de uitvoering van de voorgenomen activiteiten. Voor de rosse woelmuizen en veldmuizen die een vaste rust- en voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaats. Voor het doden van beschermde grondgebonden zoogdieren geldt echter geen vrijstelling. Om te voorkomen dat beschermde grondgebonden opzettelijk gedood worden, dienen ze weggevangen te worden of dient het werkterrein natuurvrij gemaakt te worden zodat de dieren op eigen beweging vertrekken. Voor het natuurvrij maken van het werkterrein is geen Omgevingsvergunning flora-en fauna activiteit vereist.
Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten kan niet uitgesloten worden dat beschermde amfibieën gedood worden en dat (winter)rustplaatsen beschadigd of vernield worden. Voor de beschermde amfibieën, waarvan mogelijk de vaste (winter)rustplaatsen negatief worden beïnvloed geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling `beschadigen/vernielen van vaste rust- en voorplantingsplaats'. Voor het doden van beschermde amfibieën geldt geen vrijstelling. Om te voorkomen dat beschermde amfibieën opzettelijk gedood worden, dienen ze weggevangen te worden, of dient het werkterrein natuurvrij gemaakt te worden, zodat de dieren op eigen beweging vertrekken. Voor het natuurvrij maken van het werkterrein is geen Omgevingsvergunning flora- en fauna-activiteit vereist.
Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten neemt het areaal foerageergebied voor torenvalk, grote lijster en groene spechten af, aangezien er in de directe omgeving van het plangebied voldoende foerageergebied overblijft heeft de voorgenomen ontwikkeling geen negatief effect op de torenvalken- grote lijster- en groene spechtenpopulatie in de omgeving van het plangebied. Mogelijk vormt het plangebied wel een functioneel leefgebied voor hazen. Door de voorgenomen activiteiten wordt het functionele leefgebied van hazen mogelijk aangetast. Daarom moet er een ecologisch werkprotocol opgesteld worden om de negatieve effecten van de voorgenomen activiteiten op de hazenpopulatie in het plangebied zo veel mogelijk te mitigeren.
Voor de deelgebied ‘Zenderink Oost’ wordt aangenomen dat het aspect ecologie geen belemmering vormt voor de voorliggende plannen.
Voor de deelgebied ‘Zenderink West' is op basis van de quickscan flora en fauna nader onderzoek nodig naar het foerageergebied van de steenuil. Bij de verdere uitwerking van de plannen zal dit onderzoek worden uitgevoerd. Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de voorliggende plannen.
Op Rijksniveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), Waterbeleid voor de 21e eeuw en de Waterwet.
KRW
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is in 2000 ingevoerd en heeft als doelstelling het bereiken van een goede ecologische en chemische toestand voor alle oppervlaktewaterlichamen en het beschermen en herstellen van alle grondwaterlichamen (verbinding infiltratie- en kwelgebieden). Door de inrichting van watergangen af te stemmen op de ecologie kan de ecologische toestand verbeterd worden. De KRW heeft het streven om emissies naar oppervlakte- en grondwater terug te dringen. Daarnaast zal de onttrekking van grondwater in evenwicht worden gebracht met de aanvulling van het grondwater.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. Een andere aanpak in het licht van verwachte ontwikkelingen inzake zeespiegelstijging, toenemende neerslag en rivierwaterafvoer en verdergaande bodemdaling is noodzakelijk. De adviezen van de commissie staan in het rapport Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes(drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd: vasthouden, bergen en afvoeren schoonhouden, scheiden en zuiveren.
Waterwet
De Waterwet is op 22 december 2009 in werking getreden. Deze Waterwet bestaat uit een achttal wetten die zijn samengevoegd tot één wet. De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering' centraal. De verantwoordelijkheden in het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer van Rijk, provincie, waterschappen en gemeenten zijn in de Waterwet helderder vastgelegd. De voornaamste veranderingen zijn de invoering van de watervergunning en een verbeterde doorwerking van water in andere beleidsterreinen, met name het ruimtelijke domein.
Op grond van o.m. de Waterwet is voor gemeenten, naast het inzamelen en transporteren van vrijkomend stedelijk afvalwater een formele taak weggelegd voor het afvoeren van overtollig regenwater. In zoverre het inzamelen en transporteren van relatief schoon regenwater buiten de afvalwaterstroom doelmatig kan worden uitgevoerd, vindt deze gescheiden van de afvoer van het stedelijk afvalwater plaats. Het 'gebiedseigenwater' wordt op plaatsen waarvoor mogelijkheden aanwezig zijn, vastgehouden en geborgen in aanwezig stedelijk water en/of retentiestroken. Het bergen en vasthouden van regenwater op locatie mag niet leiden tot (water)overlast voor de woonomgeving. Tot slot heeft de gemeente een watertaak waterhuishoudkundige maatregelen te treffen om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming(en) zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. In de Keur van het waterschap Zuiderzeeland, onderdeel uitmakend van de Waterwet, is aangegeven wat wel en niet mag bij waterkeringen en wateren (de zogenaamde waterstaatswerken). De waterschapsverordening vervangt de Keur bij inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Waterbeheerprogramma Waterschap Vechtstromen
Het waterschap is verantwoordelijk voor een optimaal waterbeheer en voor de instandhouding van het voor Twente karakteristieke bekensysteem. Dat betekent dat ervoor gezorgd wordt dat het oppervlakte- en grondwater kwalitatief en kwantitatief aansluit bij het maatschappelijk gebruik van de grond. Het Waterbeheerprogramma is op 15 december 2021 vastgesteld en volgt het Waterbeheerplan 2016-2021 op.
Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen Waterschap Vechtstromen wil nemen in de planperiode 2022-2027 om te werken aan de ambities uit de Watervisie 2050. Het waterbeheerprogramma werkt de ambities uit op de thema's van klimaatadaptatie, waterkwaliteit, duurzaamheid en de vergroting van waterbewustzijn onder mensen. Het waterprogramma is te vinden op: Waterbeheerprogramma-2022-2027.
Voor de gehele uitbreidingslocatie Zenderink heeft Grontmij (nu Sweco) in 2007 en in 2011 in opdracht van de gemeente Wierden een geohydrologisch en waterhuishoudkundig- en rioleringsplan opgesteld.
Door de fusie van voormalig waterschappen Regge en Dinkel en waterschap Velt en Vecht tot waterschap Vechtstromen en de wijziging in beleidsregels, is in 2022 het waterhuishoudkundig- en rioleringsplan geactualiseerd. De voornaamste wijziging is de waterbergingsopgave, die verhoogd is van 37 mm naar 55 mm over de toename van verhard oppervlak. Verder zijn aanpassingen doorgevoerd in de verkaveling en de berekeningsmethodiek van verhard oppervlak, dat resulteert in een toename van verhard oppervlak. De geactualiseerde versie van het waterhuishoudkundig- en rioleringsplan is als bijlage 10 opgenomen in de toelichting van dit bestemmingsplan.
De uitgangspunten die genoemd worden in het waterhuishoudkundig- en rioleringsplan ten aanzien van de verschillende wateraspecten worden in dit bestemmingsplan overgenomen. Voor de totstandkoming het waterhuishoudkundig plan is contact gezocht met het waterschap.
De waterparagraaf maakt inzichtelijk hoe het vigerend waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichtingsmaatregelen, waarmee rekening moet worden gehouden voor voorliggende ontwikkeling. Hierbij zijn de volgende onderwerpen van belang:
Hieronder wordt beknopt weergegeven hoe binnen voorliggend plan, indien nodig, rekening wordt gehouden met de bovenstaande onderwerpen. De beoogde ontwikkeling sluit met name aan op het Waterhuishoudkundig- en rioleringsplan dat als bijlage 16 is opgenomen in de toelichting van dit bestemmingsplan.
Het regenwater van Zenderink wordt op de kavels geborgen (Zenderink Oost) en in de openbare ruimte oppervlakkig afgevoerd richting wadi's.
Vanuit de stedenbouwkundige inrichting is gekozen om het gebied ruim en groen op te zetten. Hierdoor is er voldoende mogelijkheid voor oppervlakkige afvoer en bovengrondse waterberging. Tevens kan het aanwezige hoogteverschil binnen het plangebied worden ingezet om water naar de wadi's te brengen. De lage grondwaterstand en goede doorlatendheid van de bodem zorgen voor infiltratiemogelijkheden. De afvoer van overtollig regenwater vindt plaats richting de sloten langs de Woestendijk, in het landelijk gebied ten noorden van Zenderink.
Het watersysteem van Zenderink is in 2011 uitgewerkt. In het onderzoek is de bergingsopgave conform de destijds vigerende regelgeving uitgewerkt. De eisen en uitgangspunten ten aanzien van de waterberging inruimtelijke ontwikkeling zijn sindsdien gewijzigd. De aangepaste wateropgave ontstaat door een wijziging in uitgangspunten. De volgende gewijzigde uitgangspunten ten opzichte van het onderzoek van 2011 leiden tot een grotere waterbergingsopgave voor de 2 resterende fases van de ontwikkeling binnen projectgebied Zenderink:
De opgave en technische uitwerkingen van bovenstaande staan beschreven in het waterhuishoudkundig plan (bijlage 16). Uit het plan blijkt dat er drie watersystemen met wadi's worden gecreëerd waardoor het bergingstekort slinkt tot 193 m3. Om dit resterend tekort op te vangen wordt binnen Zenderink Oost particuliere waterberging gerealiseerd. Het resultaat is hiermee dat in alle deelsystemen voldoende waterberging aanwezig is.
Voor de plicht tot waterberging op de particuliere percelen in Zenderink Oost wordt verwezen naar het Waterhuishoudkundig- en rioleringsplan.
De gebiedsinrichting heeft naar verwachting geen effect op de grondwaterstanden in het plangebied. De ruimtelijke verdeling waar infiltratie plaatsvindt wijzigt, maar de waterberging binnen het plangebied leidt tot het vasthouden en infiltreren van regenwater in de ondergrond.
Aan de vereiste ontwateringsdiepte van het watertakenplan wordt binnen het plangebied voldaan. De GHG zit op circa +7,50 m NAP, het laagste maaiveld is +10,90 m NAP. De ontwateringsdiepte is overal meer dan 3,40 meter en overschrijdt daarmee de minimale ontwateringsdiepte ruimschoots.
Het vuilwater van Zenderink wordt gescheiden ontvangen en afgevoerd. In Zenderink Midden is een rioolgemaal Zenderink aangelegd. Dit rioolgemaal ontvangt het vuilwater van Zenderink Midden, Zenderink West en een deel van Zenderink Oost. Alleen de woningen in het Hof krijgen een separaat rioolgemaal om het vuilwater af te voeren. De voeding van de rioolgemalen vindt plaats via een vrij verval stelsel dat onder de infrastructuur en in de Groene Slinger is aangebracht.
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Bro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare manier zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden. Verder sluit de regeling in het voorliggende bestemmingsplan aan op het 'Paraplubestemmingsplan Parkeren gemeente Wierden' en het 'Paraplubestemmingsplan verruimen m2 bijbehorende bouwwerken bij woningen'.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden. De regels bevatten allereerst een bestemmingsomschrijving. Hierin staat beschreven voor welke functie(s) de gronden mogen worden ingericht en gebruikt en wat de onderlinge rangorde van functies is. Indien van toepassing, worden ook de aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. De ondergeschiktheid is altijd gerelateerd aan het bestemmingsvlak en dient per geval geïnterpreteerd te worden vanuit de aard, omvang en tijd(sduur) van de ondergeschikte functie ten opzichte van de hoofdfunctie.
Naast de bestemmingsomschrijving zijn in de regels bouwregels en gebruiksregels opgenomen. In de bouwregels is - gerelateerd aan de toegelaten gebruiksfuncties - aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken in principe zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij moet worden aangehouden. De gebruiksregels verbieden bepaalde vormen van gebruik of begrenzen toegelaten vormen van gebruik binnen een bestemming (specifieke gebruiksregels) dan wel verbieden zij alle gebruik in strijd met de gegeven bestemming (algemene gebruiksregels).
In de toekomst kunnen zich omstandigheden voordoen (die op dit moment nog niet zijn voorzien), waaruit blijkt dat de bouw- en gebruiksregels niet voldoende zijn. In deze gevallen kan door het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning worden afgeweken van de bouw- en gebruiksregels. Van geval tot geval zal een afweging worden gemaakt. Er zijn ook gebruiksvormen die beleidsmatig wel mogelijk zijn, maar die vanwege een zorgvuldige afweging onder een afwijking zijn gebracht. Deze vergunning wordt afgegeven na een zorgvuldige afweging van waarden en functies in de bestemmingen.
De wijze van bestemmen is afgestemd op het geldende bestemmingsplan Zenderink van de gemeente Wierden. In het plangebied komen de volgende bestemmingen voor:
De bestemming 'Agrarisch' is van toepassing op de rond het woongebied aanwezige bestaande agrarische percelen. Het opnemen van deze bestemming is gewenst vanwege de aan te houden beschermingszone van 50 meter ten gevolge van gewasbestrijding (zie paragraaf 4.3). De planologische regeling is afgestemd op de voorheen geldende planologische regeling, met dien verstande dat gebruiksverbod is opgenomen voor het spuiten van gewasbeschermingsmiddelen, met uitzondering van laagrisico stoffen.
De groenvoorzieningen zijn als zodanig bestemd. Binnen deze bestemming zijn onder meer voet- en fietspaden, speelvoorzieningen, water en dergelijke toegestaan. Met een aanduiding is aangeven welke gronden voor de waterberging van groot belang zijn. Daarnaast is een aanduiding 'houtwal' opgenomen voor het hoogopgaande groen.
Deze bestemming is opgenomen voor gronden die als tuin mogen worden gebruikt en die in beginsel vrij van bebouwing dienen te blijven. Hierop geldt als uitzondering bebouwing, zoals tuinhuisjes e.d., op het bouwperceel van maximaal 15 m2.
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'landschapswaarden' zien op de instandhouding en bescherming van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de omgeving. In verband met de wortelmassa van de nabij gelegen bomenrij welke behouden en beschermd dient te blijven, is het niet toegestaan om te bouwen op gronden met de aanduiding. Dit geldt tevens voor bouwwerken die omgevingsvergunningsvrij zijn op basis van Bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Deze bestemming heeft betrekking op alle (openbare) verkeers- en parkeervoorzieningen in het plangebied. De bestemmingsomschrijving is ruim van opzet, wat inhoudt dat naast wegen en paden ook groenvoorzieningen mogelijk zijn.
Binnen de bestemmingen 'Wonen' en 'Wonen - CPO 'is het wonen toegestaan waarbij de mogelijkheid wordt geboden om een om in combinatie met het wonen een aan huis verbonden beroep of bedrijf uit te oefenen. Bijbehorend bij de bestemming zijn bouwwerken, tuinen en erven toegestaan.
Voor het bouwen van bouwwerken geldt dat uitsluitend ten dienste van de bestemming mag worden gebouwd. Onder bepaalde voorwaarden zijn hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.
Hoofdgebouwen
De locatie van hoofdgebouwen is vastgelegd met een bouwvlak. Binnen het aangegeven bouwvlak moeten de hoofdgebouwen worden gebouwd. Per bouwvlak is in principe één woning toegestaan, met uitzondering van het bouwvlak dat is voorzien van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden'. In dat geval mogen meerdere hoofdgebouwen, zowel vrijstaand, twee aaneen of in rijen worden gebouwd. Daar waar een bouwvlak is voorzien van de aanduiding 'vrijstaand', mogen uitsluitend vrijstaande hoofdgebouwen worden gebouwd.
De woonhuizen moeten een minimale oppervlakte hebben van 120 m². De goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw is maximaal de aangegeven hoogte. De breedte van een woonhuis is minimaal 5,5 meter.
Bijbehorende bouwwerken
De toegestane oppervlakte van bijbehorende bouwwerken wordt begrensd door de oppervlakte van de betreffende percelen.
De goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken is maximaal 3,2 meter. Vrijstaande bijbehorende bouwwerken hebben een goothoogte van maximaal 3,5 meter en een bouwhoogte van maximaal 6 meter. Vrijstaande bijbehorende bouwwerken worden voorzien van een kap met een dakhelling van maximaal 60°.
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'landschapswaarden' zien op de instandhouding en bescherming van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de omgeving. In verband met de wortelmassa van de nabij gelegen bomenrij welke behouden en beschermd dient te blijven, is het niet toegestaan om te bouwen op gronden met de aanduiding. Dit geldt tevens voor bouwwerken die omgevingsvergunningsvrij zijn op basis van Bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat deze voor de voorgevel of in het verlengde daarvan een maximale bouwhoogte mogen hebben van 1 meter. In alle overige gevallen is de bouwhoogte van Bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal 2,5 meter.
Overige regels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bestemmingsplan waarbij de goothoogte van een hoofdgebouw wordt vergroot tot maximaal 6 meter. Hieraan zijn voorwaarden opgenomen waaraan wordt getoetst.
Tot slot zijn specifieke gebruiksregels opgenomen waarin het strijdig gebruik en toegestaan gebruik is geregeld. Onder strijdig gebruik met de bestemming wordt verstaan dat het niet toegestaan is om vrijstaande bijbehorende bouwwerken wordt gebruikt voor bewoning. Het is ook niet toegestaan om de gronden en opstellen met de bestemming Wonen in gebruik te nemen voor een bedrijf.
Het toestaan van een aan huis verbonden beroep of bedrijf is aan bepaalde voorwaarden gebonden. Maximaal 35% van de oppervlakte van het woonhuis met bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt voor aan huis verbonden beroep of bedrijf. Hiervoor geldt dat de oppervlakte maximaal 50 m² is. Degene die de activiteiten uitvoert, dient de bewoner van de woning te zijn. Opslag en bedrijfsactiviteiten buiten de aangegeven ruimte is niet toegestaan. Detailhandel is niet toegestaan. Het aan huis verbonden beroep of bedrijf mag geen flinke toename aan verkeers- en parkeerdrukte met zich meebrengen.
In de uit te werken bestemming wordt inzicht gegeven in de voorgestane gebruiks- en bouwmogelijkheden (wonen en maatschappelijke voorzieningen). In de uitwerkingsregels komen aspecten in beeld als het aantal te bouwen woningen, oppervlaktes van bouwpercelen en woonhuizen en bouwhoogtes.
Op grond van akoestisch onderzoek is komen vast te staan waar met inachtneming van de voorkeursgrenswaarde woningen kunnen worden gerealiseerd. Dit heeft in het plan een vertaling gekregen door het aangeven van een bouwvlak.
Bouwverbod
Voor de gebieden met een uit te werken bestemming geldt in beginsel een bouwverbod. Hiervan kan worden afgeweken als een bouwplan is ingediend dat in overeenstemming is met een ontwerp-uitwerkingplan of een door burgemeester en wethouders goedgekeurd stedenbouwkundig plan.
De in het plangebied aanwezige bomen met een vanuit ruimtelijk oogpunt beschermenswaardig karakter zijn bestemd als 'Waarde - Waardevolle bomen'. Voor deze bomen geldt in beginsel een kapverbod ter bescherming van het ruimtelijke karakter van het gebied.
Binnen het gebied dat is aangegeven met de gebiedsaanduiding 'milieuzone - geurzone' mag geen toename plaatsvinden van geurgevoelige objecten en functies.
Op het gehele plangebied is op basis van het provinciaal belang de gebiedsaanduiding 'milieuzone - intrekgebied' opgenomen. Binnen dit gebied is het uitgangspunt dat het risico op verontreiniging van grondwater binnen de intrekgebieden wordt tegengegaan.
In het kader van het vooroverleg bestaat voor belangenorganisaties en burgers de mogelijkheid te reageren op de gemeentelijke beleidsvoornemens, zoals die zijn opgenomen in dit bestemmingsplan. Om een ieder de gelegenheid te geven zijn visie naar voren te brengen, wordt een inspraakprocedure gevolgd, zoals die is opgenomen in de gemeentelijke inspraakverordening.
In dezelfde fase wordt het plan ook voorgelegd aan de betrokken diensten en instanties als bedoeld in het Overleg van het Besluit ruimtelijke ordening. Aan de hand van alle eventueel ingekomen reacties wordt een standpunt bepaald, waarvan de resultaten in het bestemmingsplan worden verwerkt en die mogelijk kunnen leiden tot aanpassing van dit bestemmingsplan.
Vervolgens heeft het ontwerpbestemmingsplan van 27 december 2023 tot en met 7 februari 2024 voor zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). Eventuele zienswijzen worden door de gemeente beantwoord en al dan niet gegrond verklaard. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. Zienswijzen kunnen leiden tot wijziging van het vast te stellen bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan wordt vervolgens vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan wordt vervolgens nog een keer voor zes weken ter inzage gelegd. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te stellen tegen het besluit en het plan.
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang vast te stellen of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt bepaald door de wijze waarop het het kostenverhaal door de gemeente is verzekerd en daarmee samenhangend door de financiële haalbaarheid van het plan.
Artikel 6.12 lid 2 Wet ruimtelijke ordening (hierna: 'Wro') bepaalt dat de gemeenteraad, als er sprake is van één of meerdere aangewezen bouwplannen, verplicht is een exploitatieplan vast te stellen indien:
Deze herziening van het bestemmingsplan bevat o.a. directe bouwtitels; wat betekent dat sprake is van aangewezen bouwplannen. De gemeente Wierden heeft circa 40% van de gronden binnen het plangebied in eigendom. Het grootste deel van de gronden in het plangebied is eigendom van derden, met wie de gemeente veelal géén (anterieure) overeenkomst van grondexploitatie heeft gesloten.
Vandaar dat gelijktijdig met de herziening van het bestemmingsplan ook het exploitatieplan structureel wordt herzien. Het exploitatieplan wordt gelijktijdig met het bestemmingsplan vastgesteld. Daarmee is het kostenverhaal verzekerd. Naast regels over kostenverhaal bevat deze herziening van het exploitatieplan tevens eisen en regels met betrekking tot de uitvoering van werken en werkzaamheden en de fasering.
De exploitatieopzet die ten behoeve van de herziening van het exploitatieplan is opgesteld, bevat de gerealiseerde kosten en opbrengsten en de ramingen voor de nog te realiseren kosten en opbrengsten in het exploitatieplangebied. Deze exploitatieopzet geeft daarmee een totaalbeeld van de financiële haalbaarheid. De exploitatieopzet heeft een positief financieel resultaat en daarmee is de financiële haalbaarheid van het plan voldoende vastgesteld.