direct naar inhoud van Regels
Plan: Buitengebied 2009, herziening Ypeloweg 31, 31a en 33
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0189.BP2019000010-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan "Buitengebied 2009, herziening Ypeloweg 31, 31a en 33" met identificatienummer NL.IMRO.0189.BP2019000010-VA01 van de gemeente Wierden.

1.2 de verbeelding

de verbeelding van Buitengebied 2009, herziening Ypeloweg 31, 31a en 33, bestaande uit de verbeelding met nr. NL.IMRO.0189.BP2019000010-VA01.

1.3 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aan huis verbonden beroep

het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, dan wel kleinschalige gastouderopvang en het uitoefenen van een beroep op medisch, paramedisch of therapeutisch gebied, welke door hun beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende bebouwing worden uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.7 afhankelijke woonruimte

een recreatiewoning, gastenverblijf of bijbehorend bouwwerk, welke een ruimtelijke eenheid vormt met de woning, die voor mantelzorg geschikt is, waarbij sprake is van één huishouden op het perceel.

1.8 afwijking

een afwijking als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening;

1.9 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (kwekerijen en houtteelt daaronder niet begrepen) en/of door middel van het houden van dieren, niet zijnde: een glastuinbouwbedrijf, fruitteeltbedrijf, een (boom)kwekerijbedrijf, een gebruiksgerichte paardenhouderij of een vis- of wormenkwekerij;

1.10 archeologische waarde

de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

1.11 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.12 bebouwingsconcentratie

het centraliseren van bebouwing.

1.13 bebouwingspercentage

de bebouwde oppervlakte van de gebouwen uitgedrukt in procenten van de totale oppervlakte van nader aangegeven gronden;

1.14 bed & breakfast

het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan niet meer dan vier personen die hun hoofdverblijf elders hebben.

1.15 bedrijf

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.16 bedrijfsgebouw

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.17 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.18 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming, indien en voor zover twee bestemmingsvlakken middels de aanduiding relatie met elkaar zijn verbonden worden deze aangemerkt als één bestemmingsvlak.

1.19 Bevoegd gezag:

Bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

1.20 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak, en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, zoals weergegeven in Bijlage 1;

1.21 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.22 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.23 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.24 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.25 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

1.26 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond.

1.27 CROW

Oorspronkelijke afkorting van 'Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water-, en Wegenbouw en de Verkeerstechniek, non-profit kennispartner voor (decentrale) overheden, aannemers en adviesbureaus.

1.28 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.29 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; onder detailhandel vallen geen afhaalzaken en maaltijdbezorgdiensten.

1.30 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.31 gebouw voor algemeen belang

kleinschalig bouwwerk waarin op non profit basis activiteiten ontplooid worden die een maatschappelijk belang dienen op het gebied van educatie, cultuur, cultuurhistorie, welzijn of gemeenschapszin;

1.32 hobbymatig houden van vee

het niet bedrijfsmatig houden van vee;

1.33 hoofdgebouw

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.34 kelder

een gedeelte van een gebouw, dat aan de bovenzijde wordt afgedekt door de begane grondvloer van datzelfde gebouw.

1.35 kleinschalige gastouderopvang

kinderopvang in een gezinssituatie na tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau tot ten hoogste 6 kinderen;

1.36 kleinschalig kampeerterrein

een terrein of plaats geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van niet meer dan 25 kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;

1.37 landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied.

1.38 mantelzorg

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.39 nadere eis

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening.

1.40 natuurlijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen, voorkomend in dat gebied.

1.41 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;

1.42 omgevingsvergunning

een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, lid 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.43 omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde

een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.44 overkapping

een bouwwerk, al dan niet aangebouwd aan een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestaande uit een van boven afgesloten of afgedekte ruimte met maximaal één wand;

1.45 paardenbak

buitenrijbaan ten behoeve van paardrijdactiviteiten, voorzien van een zandbed en al dan niet voorzien van een omheining.

1.46 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.47 peil
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
    de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
    de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. het peil zoals door of namens burgemeester en wethouders is bepaald.
1.48 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding.

1.49 recreatief medegebruik

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.

1.50 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.51 trekkershut

een blokhut waarvoor een vergunning ingevolge artikel 2.1. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist en dient als periodiek verblijf voor wisselende groepen van recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben. Er is sprake van een trekkershut indien er sprake is van bedrijfsmatige exploitatie;

1.52 voldoende parkeergelegenheid:

parkeergelegenheid voor auto's en fietsen, waarvan het aantal parkeerplaatsen en de omvang daarvan voldoet aan de richtlijnen van de CROW-publicatie 381 'Toekomstgericht parkeren'.

1.53 voorgevel

de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel.

1.54 weg

voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande weg, bestaande uit één hoofdrijbaan of hoofdrijbanen, daaronder niet begrepen de in-/uitvoegstroken, voorsorteervakken, weefvakken, fietspaden en parallelwegen.

1.55 wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.56 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.57 woonhuis

een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Gebouwen en bouwwerken
2.1.1 De bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.1.2 De dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.1.3 De goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals wolfseinden.

2.1.4 De hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

2.1.5 De inhoud van een bouwwerk:

tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de hiermee gelijk te stellen denkbeeldige gevels van overkappingen en aanbouwen en de buitenzijde van daken en dakkapellen, met dien verstande dat een kelder dient te worden meegerekend indien er sprake is van een ruimtelijke uitstraling en de kelder van buiten toegankelijk is met uitzondering van de inhoud van een kelder bij een recreatiewoningen, deze moet altijd worden meegerekend bij de inhoudsbepaling.

2.1.6 De oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

2.3 Maatvoering

Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:

  • a. voor lengten in meters (m);
  • b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  • c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  • d. voor verhoudingen in procenten (%);
  • e. voor hoeken/hellingen in graden (º).
2.4 Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van de lijn.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschap

3.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf, niet zijnde de opslag van veevoer en agrarische producten;
  • b. het hobbymatig houden van vee;
  • c. het hobbymatig verbouwen van gewassen (moestuin);
  • d. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarde;
  • e. infrastructurele voorzieningen zoals deze bestonden op het tijdstip van de terinzagelegging van het plan;
  • f. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;
  • g. natuurvriendelijke oeverzones van 5 m breed aan weerszijden van een watergang;
  • h. voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, zoals onverharde en (half)verharde wandel-, fiets- en ruiterpaden;
  • i. erfontsluitingen ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van agrarisch met waarden - voorerf;
  • j. tuin ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van agrarisch met waarden - voorerf.

met daarbijbehorende bouwwerken, geen gebouw of overkapping zijnde en werken, geen bouwwerken zijnde.

3.2 Bouwregels

Op de tot 'Agrarisch met waarden - Landschap' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouw of overkapping zijnde ten dienste van de bestemming

3.2.1 Bouwwerken, geen gebouw of overkapping zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouw of overkapping zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat geen overkapping mag worden gerealiseerd;
  • b. kuilvoerplaten, sleufsilo's en voorzieningen ten behoeve van de opslag van mest zijn niet toegestaan;
  • c. teeltondersteunende voorzieningen zijn niet toegestaan.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. de verkeersveiligheid;
  • b. landschappelijke inpassing;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. 3.2 ten behoeve van de realisering van een paardenbak, met dien verstande dat:
    • 1. deze grenst aan de bestemming Wonen;
    • 2. de afstand van de paardenbak tot woningen van derden niet minder bedraagt dan 50 meter;
    • 3. de oppervlakte van een paardenbak niet meer bedraagt dan 1.200 m2.
  • b. 3.2 ten behoeve van de realisering van zonnepanelen, met dien verstande dat:
    • 1. deze grenst aan de bestemming Wonen;
    • 2. de afstand van de zonnepanelen tot grens bouwvlak niet meer bedraagt dan 50 meter;
    • 3. de oppervlakte aan zonnepanelen niet meer bedraagt dan 500 m²;
    • 4. de hoogte niet meer bedraagt dan 1,50 meter;
    • 5. de noodzaak om buiten het bouwvlak te bouwen voldoende wordt onderbouwd;
    • 6. de zonnepanelen landschappelijk ingepast worden;
    • 7. geen zonnepanelen geplaatst worden op essen of kampen of (archeologisch) monument;
    • 8. de bestaande houtopstanden worden gerespecteerd;
    • 9. tegelijkertijd de afwijking genoemd in 3.6.1 onder d wordt toegepast;
3.4.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de ontheffingsbevoegdheden in dit plan vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of van eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie;
  • c. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • d. de mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik

Tot een met de bestemming Agrarisch met waarden - Landschap strijdig gebruik als bedoeld in Artikel 9 wordt in ieder geval gerekend het uitvoeren van de in Bijlage 2 genoemde werken of werkzaamheden, indien en voor zover bij de van toepassing zijnde bestemming een 'S' is vermeld.

3.5.2 Toegestaan gebruik

Tot een met de bestemming Agrarisch met waarden - Landschap strijdig gebruik als bedoeld in Artikel 9 wordt in ieder geval niet gerekend het uitvoeren van de in Bijlage 2 genoemde werken of werkzaamheden, indien en voor zover bij de van toepassing zijnde bestemming een 'T' is vermeld.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1:

  • a. ten behoeve van de opslag van veevoer en agrarische producten;
  • b. ten behoeve van de realisering van een paardenbak, met dien verstande dat:
    • 1. deze grenst aan de bestemming deze grenst aan de bestemming Wonen;
    • 2. de afstand van de paardenbak tot woningen van derden niet minder bedraagt dan 50 meter;
    • 3. de oppervlakte van een paardenbak niet meer bedraagt dan 1.200 m2.
  • c. ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein met dien verstande dat:
    • 1. de gronden grenzen aan de bestemming Wonen;
    • 2. het kleinschalig kampeerterrein niet op een logische, landschappelijk verantwoorde manier kan worden ingepast binnen de bestemmingen Wonen en dit in de bestemming Agrarisch met waarden - Landschap wel het geval is;
    • 3. op deze gronden het keur van het waterschap niet van toepassing is;
    • 4. wordt voldaan aan de regels kleinschalige kampeerterreinen zoals deze zijn opgenomen in de Nota verblijfsrecreatie in het landelijk gebied (zoals deze als Bijlage 3 bij de regels is gevoegd) en de kampeerverordening.
  • d. ten behoeve van de realisering van zonnepanelen met dien verstande dat tegelijkertijd de afwijking zoals genoemd in 3.4.1 onder b wordt toegepast
3.6.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheden in dit plan vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of van eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie;
  • c. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • d. de mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de in de Bijlage 2 genoemde werken of werkzaamheden uit te voeren, indien en voor zover bij de van toepassing zijnde bestemming een "A" is vermeld.

3.7.2 Uitzonderingen op verbod

Het in 3.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  • a. die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • b. die reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van agrarisch met waarden - voorerf
3.7.3 Strijd met bestemming

Van strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.11 lid 1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is geen sprake indien de waarden van deze gronden niet onevenredig worden geschaad, dan wel de mogelijkheid voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden verkleind.

3.8 Wijzigingsbevoegdheid
3.8.1 Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming Agrarisch met waarden - Landschap wijzigen in de bestemming:

  • a. Wonen ten behoeve van de wijziging van de situering en/of een ondergeschikte uitbreiding van het bestemmingsvlak, met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte van het betreffende bestemmingsvlak voor het wonen na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid ten hoogste 3.000 m² zal bedragen;
    • 2. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    • 3. deze wijziging in samenhang met 5.7.1 onder a wordt toegepast;
  • b. Wonen, indien en voor zover de gronden grenzen aan de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' en toestaan dat één of meerdere extra woningen worden gerealiseerd, met dien verstande dat:
    • 1. voor de bouw van één extra woning minimaal 850 m2 aan bedrijfsgebouwen wordt gesloopt;
    • 2. voor de bouw van meerdere extra woningen een veelvoud van 850 m2 aan bedrijfsgebouwen wordt gesloopt, mits noodzakelijk voor de financiële uitvoerbaarheid zoals dat is opgenomen in Bijlage 6;
    • 3. het gehele complex met voormalige agrarische gebouwen wordt gesloopt, met uitzondering van de karakteristieke of monumentale agrarische bebouwing en met uitzondering van de gebouwen welke worden hergebruikt in het kader van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen;
    • 4. de ruimtelijke kwaliteit ter plekke wordt verbeterd, wat blijkt uit een aanzienlijke reductie van het bouwoppervlak en volume en uit een goede landschappelijke en architectonische inpassing;
    • 5. wordt voldaan aan de voorwaarden zoals ze zijn vervat in Bijlage 6;
    • 6. de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder in acht wordt genomen;
    • 7. per locatie slechts éénmalig wordt deelgenomen aan Rood voor Rood.
  • c. 'Natuur', 'Water' en/of de bestemming 'Bos', met dien verstande dat het ruimtelijke en hydrologische afgeronde (natuur)eenheden betreft.
3.8.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheden in dit plan vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie;
  • c. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • d. de mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur.

Artikel 4 Verkeer - 4

4.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden op de kaart aangewezen voor 'Verkeer - 4' zijn bestemd voor het vervoer over de weg met daarbij behorende gebouwen, zoals bushaltes, bouwwerken, geen gebouw of overkapping zijnde en voorzieningen, fietspaden, bermen en bermsloten, taluds, ongelijkvloerse kruisingen, carpoolplaatsen, faunapassages, parkeer- en groenvoorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op de tot 'Verkeer - 4' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.

4.2.1 Gebouwen

Voor gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bushaltes en andere wachtruimtes mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • b. de oppervlakte van bushaltes en andere wachtruimtes mag per gebouw niet meer bedragen dan 10 m2.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwc of overkapping zijnde geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 10 m mag bedragen;

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen in woonhuizen, met dien verstande dat:

  • a. de gronden mede zijn bestemd voor landschappelijke inpassing;
  • b. bed & breakfast is toegestaan in de woning en/of een aan de woning aangebouwd gebouw;
  • c. het hobbymatig houden van vee;
  • d. inpandige stalling van materieel ten behoeve van het onderhoud van omliggende cultuurgronden is toegestaan.

met daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw of overkapping zijnde , tuinen en erven.

5.2 Bouwregels

Op de tot 'Wonen' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.

5.2.1 Gebouwen

Voor gebouwen geldt dat deze uitsluitend mogen worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in Artikel 8 Algemene bouwregels.

5.2.2 Hoofdgebouwen in casu woonhuizen

Voor hoofdgebouwen in casu woonhuizen gelden de volgende regels:

  • a. een woning dient binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. per bouwvlak mag niet meer dan één woonhuis worden gebouwd;
  • c. de inhoud mag niet meer bedragen dan 750 m3 exclusief de inhoud van kelders voor zover deze zijn gelegen onder een gebouw en deze van buiten niet toegankelijk is;
  • d. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 m;
  • e. de dakhelling mag niet minder dan 25° en niet meer dan 60° bedragen;
  • f. in afwijking van het bepaalde onder c tot en met e geldt dat afwijkingen in maten en afmetingen, zoals die bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan en in voorkomend geval van herbouw, gehandhaafd mogen worden;
  • g. De (her)bouw van een woning, zoals bedoeld onder b, mag niet leiden tot onevenredige belemmering en aantasting van de omgeving en de functies die zich in de omgeving bevinden.
5.2.3 Bijbehorende bouwwerken
  • a. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken per woning mag niet meer bedragen dan 100 m2;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte bijbehorende bouwwerken' de oppervlakte bijbehorende bouwwerken niet meer dan de aangegeven hoeveelheid mag bedragen;
  • c. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer dan 3 m bedragen en aan één zijde niet meer dan 4 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer dan 8 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte 15% lager dient te zijn dan de woning, met een minimum van 1 m;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder d geldt in geval van woningen met één bouwlaag, dat de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk niet meer dan 4 m mag bedragen;
  • f. de dakhelling mag niet minder dan 25° en niet meer dan 60° bedragen;
  • g. in afwijking van het gestelde onder f is ter plaatse van de aanduiding 'plat dak' een plat dak toegestaan;
  • h. in afwijking van het bepaalde onder a en c tot en met e geldt dat afwijkingen in maten en afmetingen, zoals die bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan en die met een bouwvergunning of omgevingsvergunning aanwezig zijn of gebouwd kunnen worden, gehandhaafd mogen worden, met dien verstande dat de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken niet meer dan 250 m² mag bedragen.
5.2.4 Bouwwerken, geen gebouw of overkapping zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouw of overkapping zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van perceels- en erfscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw of overkapping zijnde mag niet meer dan
    5 m bedragen;
  • d. de maximale oppervlakte bedraagt 50 m2.
5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • b. het bebouwingsbeeld;
  • c. de landschappelijke inpassing;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de verkeersveiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. 5.1 ten behoeve van een trekkershut, met dien verstande dat:
    • 1. uitsluitend ter plaatse van een voormalig agrarisch bedrijf en een kleinschalig kampeerterrein een trekkershut is toegestaan;
    • 2. niet meer dan twee trekkershutten per voormalig agrarisch bedrijf en per kleinschalig kampeerterrein zijn toegestaan;
    • 3. de oppervlakte van een trekkershut niet meer dan 36 m2 mag bedragen;
  • b. 5.1 en op een voormalig agrarisch bedrijf twee trekkershutten in de vorm van een hooiberg met een oppervlakte van niet meer dan 36 m2 toestaan;
  • c. 5.2.2 onder b en toestaan dat een erker met een inhoud van niet meer dan 20 m3 wordt gebouwd;
  • d. 5.2.2 onder b en toestaan dat de inhoud van een woning wordt vergroot tot 1000 m³ ten behoeve van inwoning, met dien verstande dat:
    • 1. dit niet mag leiden tot twee afzonderlijke woningen;
    • 2. er een kwaliteitsimpuls plaatsvindt via de sloop van minimaal 300 m² aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, dan wel een andere, gelijkwaardige investering op gronden gelegen buiten de bestemming Wonen (erf) plaatsvindt;
  • e. 5.2.2 onder d voor een afwijkende dakhelling;
  • f. 5.2.3 onder a voor het bouwen van extra bijbehorende bouwwerken tot een oppervlakte van 150 m², met dien verstande dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer dan 50% mag bedragen;
  • g. 5.2.3 onder a voor het bouwen van extra bijbehorende bouwwerken tot een oppervlakte van niet meer dan 250 m2, met dien verstande dat:
    • 1. de extra bijbehorende bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van de stalruimte voor dieren en/of opslag van materiaal dat gebruikt wordt voor het onderhoud van eigen gronden;
    • 2. voor iedere extra vierkante meter oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken minimaal 3 m² gesloopt wordt op een erf met de bestemming Wonen in de gemeente Wierden. Voor veldschuren geldt dat deze 1:1 herbouwd mogen worden;
    • 3. op de slooplocatie maximaal 1 schuur of 250 m² aan bijbehorende bouwwerken blijven staan, aangebouwde bijbehorende bouwwerken uitgezonderd;
  • h. 5.2.3 onder a en h in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken meer mag bedragen dan 250 m² in geval er in de bestaande situatie meer dan 250 m² aanwezig is, met dien verstande dat:
    • 1. bij vervanging boven de toegestane 250 m², ten hoogste 33% van de gesaneerde oppervlakte boven de 250 m² wordt teruggebouw;
    • 2. in afwijking van het gestelde onder 1 geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte bijbehorende bouwwerken' 516 m2 aan bijbehorende bouwwerken mag worden teruggebouwd;
    • 3. de vervanging bijdraagt aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
  • i. 5.2.3 onder c ten behoeve van het vergroten van de goothoogte tot maximaal 4 meter, met dien verstande dat:
    • 1. deze afwijking wordt toegepast bij ten hoogste één gevel van het bijbehorend bouwwerk;
    • 2. de vergroting functioneel noodzakelijk is;
  • j. 5.2.3 onder f ten behoeve van een afwijkende dakhelling;
  • k. 5.2.4 ten behoeve van een hobbymatige paardenbak, met dien verstande dat:
    • 1. de afstand tot woningen van derden niet minder bedraagt dan 50 meter;
    • 2. de oppervlakte van een paardenbak niet meer bedraagt dan 1.200 m2.
5.4.1 Afwegingskader

Bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheden in dit plan vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of van eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie;
  • c. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • d. de mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur.
5.5 Specifieke gebruiksregels
5.5.1 Strijdig gebruik

Tot een met de bestemming strijdig gebruik als bedoeld in Artikel 9 wordt in ieder geval gerekend

  • a. het gebruik van kampeermiddelen, vrijstaande bijbehorende bouwwerken, gastenverblijven en recreatiewoningen voor permanente bewoning of als tweede woning;
  • b. het gebruik van en het in gebruik laten nemen van nieuwe bouwwerken overeenkomstig met de in de bestemming 'Wonen' opgenomen Bestemmingsomschrijving ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van wonen - voorwaardelijke verplichting zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 4 opgenomen Erfinrichtingsplan teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder b mogen nieuwe bouwwerken overeenkomstig de in de bestemming Wonen opgenomen bestemmingsomschrijving ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van wonen - voorwaardelijke verplichting worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen 18 maanden na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning ten behoeve van nieuw te bouwen bouwwerken geheel uitvoering is gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 4 opgenomen Erfinrichtingsplan teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
5.5.2 Toegestaan gebruik

Tot een met de bestemming strijdig gebruik als bedoeld in Artikel 9 wordt in ieder geval niet gerekend:

  • a. het stallen van caravans in (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen, uitsluitend in geval de agrarische bedrijfsgebouwen minimaal 5 jaar in gebruik zijn geweest ten behoeve van agrarische bedrijfsactiviteiten;
  • b. het gebruik van ruimten binnen de woning of in de bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van een beroep of een bedrijf aan huis, voor zover dit voldoet aan de regels die zijn gesteld in Bijlage 5
5.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. 5.1 juncto artikel 1.56 (begripsomschrijving woning) voor de huisvesting van twee huishoudens ten behoeve van inwoning, met dien verstande dat dit niet mag leiden tot twee afzonderlijke woningen;
  • b. 5.1 ten behoeve van een trekkershut, met dien verstande dat:
    • 1. uitsluitend ter plaatse van een voormalig agrarisch bedrijf en een kleinschalig kampeerterrein een trekkershut is toegestaan;
    • 2. niet meer dan twee trekkershutten per voormalig agrarisch bedrijf en per kleinschalig kampeerterrein zijn toegestaan;
    • 3. de oppervlakte van een trekkershut niet meer dan 36 m2 mag bedragen;
  • c. 5.1 ten behoeve van een landschappelijk ingepast, kleinschalig kampeerterrein met dien verstande dat:
    • 1. op deze gronden het keur van het waterschap niet van toepassing is;
    • 2. de sanitaire voorzieningen binnen bestaande opstallen worden gerealiseerd;
    • 3. wordt voldaan aan de regels kleinschalig kamperen zoals deze zijn verwoord in de Nota verblijfsrecreatie in het landelijk gebied in Bijlage 3 en de kampeerverordening;
  • d. 5.1 ten behoeve van een hobbymatige paardenbak, met dien verstande dat:
    • 1. de afstand tot woningen van derden niet minder bedraagt dan 50 meter;
    • 2. de oppervlakte van een paardenbak niet meer bedraagt dan 1.200 m2;
  • e. 5.5.1 ten behoeve van het gebruik van een bijbehorend bouwwerk als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:
    • 1. er sprake is van mantelzorg;
    • 2. er niet meer dan 75 m2 aan bestaande bijbehorende bouwwerken in gebruik wordt genomen als afhankelijke woonruimte;
    • 3. er geen sprake is van nieuwbouw ten behoeve van de afhankelijke woonruimte;
    • 4. het bijbehorend bouwwerk een ruimtelijke eenheid vormt met de woning;
    • 5. het gebruik van een bijbehorend bouwwerk als afhankelijke woonruimte niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving;
    • 6. de afwijking en derhalve het gebruik van het bijbehorend bouwwerk als afhankelijke woonruimte dient te worden beëindigd als de mantelzorgsituatie is komen te vervallen.
  • f. 5.5.1 onder b ten behoeve van het nemen van andere landschapsmaatregelen dan het in Bijlage 4 opgenomen Erfinrichtingsplan , met dien verstande dat de landschapsmaatregelen minimaal gelijk zijn aan de landschapsmaatregelen van het in Bijlage 4 opgenomen Erfinrichtingsplan en voorzien in een minimaal gelijk beschermingsniveau van de landschappelijke waarden als het in Bijlage 4 opgenomen Erfinrichtingsplan;
5.6.1 Afwegingskader

Bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheden in dit plan vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of van eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie;
  • c. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • d. de mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur.
5.7 Wijzigingsbevoegdheid
5.7.1 Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en:

  • a. de bestemming Wonen wijzigen in de bestemming Agrarisch met waarden - Landschap ten behoeve van de wijziging van de situering van het bestemmingsvlak, met dien verstande dat:
    • 1. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    • 2. deze wijziging in samenhang met 3.8.1 onder a wordt toegepast;
  • b. de bestemming Wonen wijzigen en toestaan dat één of meerdere extra woningen worden gerealiseerd, met dien verstande dat:
    • 1. het een voormalig agrarisch bedrijfscomplex betreft;
    • 2. voor de bouw van één extra woning minimaal 850 m2 aan bedrijfsgebouwen wordt gesloopt;
    • 3. voor de bouw van meerdere extra woningen een veelvoud van 850 m2 aan bedrijfsgebouwen wordt gesloopt, mits noodzakelijk voor de financiële uitvoerbaarheid zoals dat is opgenomen in Bijlage 6;
    • 4. het gehele complex met voormalige agrarische gebouwen wordt gesloopt, met uitzondering van de karakteristieke of monumentale agrarische bebouwing en met uitzondering van de gebouwen welke worden hergebruikt in het kader van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen;
    • 5. de ruimtelijke kwaliteit ter plekke wordt verbeterd, wat blijkt uit een aanzienlijke reductie van het bouwoppervlak en volume en uit een goede landschappelijke en architectonische inpassing;
    • 6. wordt voldaan aan de voorwaarden zoals ze zijn vervat in Bijlage 6;
    • 7. de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder in acht wordt genomen;
    • 8. per locatie slechts éénmalig wordt deelgenomen aan Rood voor Rood;
  • c. aan de bestemming Wonen de aanduiding bedrijf aan huis toekennen, met dien verstande dat:
    • 1. er sprake is van een voormalig agrarisch bedrijf;
    • 2. de activiteiten plaatsvinden binnen de bestaande bebouwing;
    • 3. er geen sprake mag zijn van buitenopslag;
    • 4. landschappelijke waarden niet mogen worden aangetast;
    • 5. er geen belemmeringen ontstaan voor functies in de omgeving;
    • 6. er geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking, wat onder andere tot uitdrukking komt in het feit dat de bestaande infrastructuur moet zijn berekend op de nieuwe activiteit;
    • 7. aan te leggen parkeerplaatsen landschappelijk worden ingepast;
    • 8. de agrarische uitstraling van de bebouwing gehandhaafd blijft en indien mogelijk wordt versterkt;
    • 9. detailhandel alleen mag plaatsvinden indien dit kleinschalig is, duidelijk ondergeschikt aan de hoofdactiviteit en een directe relatie heeft met de hoofdactiviteit;
  • d. de bestemming van het perceel wijzigen ten behoeve van kleinschalige verblijfsrecreatie in de vorm van plattelandskamers en/of -appartementen, met dien verstande dat:
    • 1. sprake is van een voormalig agrarisch bedrijf;
    • 2. de kamers binnen bestaande gebouwen worden gerealiseerd;
    • 3. de oppervlakte per kamer niet meer bedraagt dan 50 m2;
    • 4. de totale oppervlakte niet meer bedraagt dan 300 m2;
    • 5. aan de regels van plattelandskamers en/of -appartementen, zoals deze zijn opgenomen in Bijlage 3, en aan de kampeerverordening wordt voldaan;
5.7.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheden in dit plan vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie;
  • c. de mate waarin de landschappelijke iDe vnpasbaarheid is aangetoond;
  • d. de mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur.

Artikel 6 Waarde - Archeologische verwachtingswaarde

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en) (basisbestemming), mede bestemd voor:

  • a. het behoud, de bescherming en/of het herstel van de archeologische waarden;


met daarbij behorende:

  • b. bouwwerken;
  • c. voorzieningen.
6.2 Bouwregels

Op de voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde' aangewezen gronden mag, in afwijking van hetgeen in de overige regels is bepaald, niet worden gebouwd.

6.2.1 Uitzondering

Het bepaalde in 6.2 is niet van toepassing op:

  • a. bouwwerken en -projecten met een oppervlakte van niet meer dan 2.500 m2;
  • b. activiteiten waarvoor geen omgevingsvergunning vereist is;
  • c. bouwprojecten waarvoor een omgevingsvergunning is verleend en waarbij een rapport is overlegd waarin de archeologische waarde van de gronden in voldoende mate is vastgesteld.
6.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2 en toestaan dat wordt gebouwd ten dienste van en conform de (basis)bestemming.

6.3.1 Afwegingskader

Een in 6.3 genoemde afwijking kan slechts worden verleend indien daartegen uit hoofde van de bescherming van de archeologische waarde geen bezwaar bestaat, hetgeen kan blijken uit een rapport waarin de archeologische waarde van de gronden in voldoende mate is vastgesteld.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Verbod

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren zoals genoemd in Bijlage 2 indien en voor zover bij de van toepassing zijnde bestemming een "A" is vermeld, met dien verstande dat het ingrepen dieper dan 50 cm betreft.

6.4.2 Uitzondering op verbod

Het in 6.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde:

  • a. ten dienste van het onderzoek naar het behoud, de bescherming en/of het herstel van archeologische waarden;
  • b. die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • c. die reeds legaal in uitvoering zijn dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • d. waarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingswet;
  • e. ten dienste van de in 6.2.1 genoemde (bouw)werkzaamheden;
  • f. die de archeologische waarde niet onevenredig aantasten, hetgeen kan blijken uit een rapport waarin de archeologische waarde van de gronden in voldoende mate is vastgesteld.
6.4.3 Strijd met bestemming
  • a. Uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde is in strijd met de bestemming indien daardoor dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen een onevenredige aantasting van de waarden van deze gronden kan plaatsvinden, hetgeen dient te blijken uit een rapport waarin de archeologische waarde van de gronden in voldoende mate is vastgesteld.
  • b. Een rapport als bedoeld onder a is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van de gronden middels andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan ook als een rapport beschouwd.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Bebouwingsgrenzen

Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen dient, wanneer gebouwen worden gebouwd op gronden grenzend aan een verkeersbestemming, een afstand van 15 meter uit de as van de meest nabijgelegen rijbaan in acht wordt genomen, dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt.

8.2 Afwijken bebouwingsgrenzen
8.2.1 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.1 ten behoeve van een kleinere afstand tot de as van de weg, indien dat uit stedenbouwkundig oogpunt ter plaatse aanvaardbaar is en uit overleg met de wegbeheerder blijkt dat daar uit oogpunt van het wegbeheer en de verkeersveiligheid geen bezwaar tegen bestaat.

8.2.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheden in dit plan vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of van eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie;
  • c. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • d. de mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

9.1 Strijdig gebruik

Onder een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het uitvoeren van de in de Bijlage 2 genoemde werken of werkzaamheden, indien en voor zover bij de van toepassing zijnde bestemming of aanduiding in de tabel een "S" is vermeld
  • b. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden als paardenbak, tenzij dat uitdrukkelijk is toegestaan;
  • c. het gebruiken of het laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting.
9.1.1 Uitzondering strijdig gebruik

Onder een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt niet verstaan:

  • a. het uitvoeren van de in Bijlage 2 genoemde werken of werkzaamheden, indien en voor zover bij de van toepassing zijnde bestemming of aanduiding in de tabel een ''T'' is vermeld;
  • b. de opslag van materiaal en het stallen van caravans in (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen, uitsluitend in geval de agrarische bedrijfsgebouwen minimaal 5 jaar in gebruik zijn geweest ten behoeve van agrarische bedrijfsactiviteiten.
9.2 Afstemmingsregel

Indien in Bijlage 2 voor bepaalde gronden een ''S'' en/of een ''A'' en/of een ''T'' zijn vermeld, geldt dat het meeste belang wordt toegekend aan respectievelijk de ''S'', de ''A'' en de ''T''.

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - intrekgebied' geldt dat die gronden - naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) en aanduidingen - tevens bestemd zijn voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de kwaliteit van het grondwaterbeschermingsgebied.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

11.1 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages, met uitzondering van oppervlakte- en inhoudsmaten, tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • c. de bestemmingsregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de afwijking gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  • d. de bestemmingsregels en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouw of overkapping zijnde wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  • e. de bestemmingsregels en toestaan dat telecommasten tot een hoogte van niet meer dan 40 m worden geplaatst;
  • f. de bestemmingsregels en toestaan dat wordt gebouwd voor nutsvoorzieningen tot een bouwhoogte van niet meer dan 3 m en een oppervlakte van niet meer dan 25 m2;
  • g. het bepaalde ten aanzien van de maximale hoogte van gebouwen en toestaan dat de hoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en schotelantennes, indien de oppervlakte van de vergroting van de verhoging niet meer bedraagt dan 1 m2, met dien verstande dat de oppervlakte van de vergroting ten behoeve van een liftkoker niet meer bedraagt dan 4 m2.
  • h. de bestemmingsregels ten behoeve van tijdelijk kamperen in groeps- of verenigingsverband met een duur van niet meer dan 10 dagen (opbouw- en afbreekdagen daaronder begrepen);
  • i. het bepaalde in 3.2.1 en 5.2.4 ten behoeve van een windturbine met een ashoogte van niet meer dan 15 m, met dien verstande dat:
    • 1. voor de realisering van een windturbine binnen de bestemming Agrarisch met waarden - Landschap geldt dat de afstand tot de bestemming Wonen of 'Agrarisch bedrijf' niet meer mag bedragen dan 20 m;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarde van de (aangrenzende) gebiedsbestemming;
  • j. de bestemmingsregels van de bestemming Agrarisch met waarden - Landschap ten behoeve van de bouw en het gebruik van een gebouw voor algemeen belang met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte niet meer dan 30 m² bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte niet meer dan 3 m bedraagt;
    • 3. het gebouw bereikbaar is via, en aansluit op, een recreatieve route;
    • 4. het gebouw bijdraagt aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Dit wordt gemotiveerd op een inrichtingsschets, waarop de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
    • 5. er geen sprake is van buitenopslag;
    • 6. afdoende is aangetoond dat de beoogde functie niet in een reeds bestaand bouwwerk (na aanpassing) kan worden gerealiseerd;
    • 7. belangen van waterhuishouding niet worden geschaad.
11.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheden in dit plan vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of van eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie;
  • c. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • d. de mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur.

Artikel 12 Overige regels

12.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan

12.2 Parkeren

Het bevoegd gezag verleent pas een omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen en/of gebruiken van gronden en/of de activiteit handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening, onder voorwaarde dat:

  • a. in het geval van nieuwbouw, uitbreiding en functiewijziging van gebouwen en/of voorzieningen, op eigen terrein dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen;
  • b. er is sprake van voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen, indien:
    • 1. voldaan wordt aan de normen uit de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren', zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning en dat indien deze publicatie gedurende de planperiode wordt gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging;
    • 2. de parkeerplaatsen voldoen aan de verdere eisen (maatvoering en ontwerp) die zijn neergelegd in de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren', zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning en dat indien deze publicatie gedurende de planperiode wordt gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging;
    • 3. voldaan wordt aan de door CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' gehanteerde indeling in centrum, schil centrum, rest bebouwde kom en buitengebied, geschetst in figuren 1 tot en met 8 uit Bijlage 7 .
12.3 Afwijken

Het bevoegd gezag kan van het bepaalde in 12.2 afwijken, indien:

  • a. aanpassing van het bouwplan om alsnog te kunnen voorzien in voldoende parkeerruimte op eigen terrein redelijkerwijs niet kan worden verlangd;
  • b. op een andere wijze is of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen om de toename van de parkeerbehoefte op te vangen;
  • c. de betreffende ontwikkeling, mits voldoende ruimtelijk onderbouwd, niet valt in te delen binnen één van de gestelde categorieën uit de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'.
12.4 Afwegingskader

Bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheden in dit plan vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of van eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie;
  • c. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • d. de mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur.
12.5 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van het bepaalde in 12.2, indien dit noodzakelijk is om een goede verkeersstructuur en/of bereikbaarheid voor het pand, perceel, straat (of deel daarvan) dan wel een andere ruimtelijke functionele structuur te waarborgen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.
13.2 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %.

13.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.4 Gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.

13.5 Strijdig gebruik
  • a. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 13.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • b. Indien het gebruik, bedoeld 13.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
13.6 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Het bepaalde in 13.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2009, herziening Ypeloweg 31, 31a en 33" van de gemeente Wierden.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van

De griffier De voorzitter