Plan: | Buitengebied 2009, herziening Wierdenseweg 21/ Witmoesdijk ong. |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0189.BP2015000016-VA01 |
Voorliggend plan ziet toe op de transformatie van de entree bij de Wierdenseweg / Witmoesdijk aan de noordkant van Enter. Daartoe wordt het horecabedrijf café 'De Pijp' aan de Wierdenseweg 21 in Enter beëindigd en wordt de aanwezige verharding gesaneerd. Na de sanering zullen de gronden opnieuw worden ingericht, om de verkeersveiligheid en landschappelijke kwaliteit te verbeteren. Daarnaast worden (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen gesloopt op een viertal locaties in het buitengebied van de gemeente Wierden. Ter compensatie én bekostiging van deze investering in ruimtelijke kwaliteit worden er 3 burgerwoningen mogelijk gemaakt op de locatie van het café en 1 landhuis op het 'voetbalveld' ten zuiden van de Witmoesdijk.
Omdat het plan bestaat uit de beëindiging van een horecabedrijf en agrarische bedrijven én de realisatie van vier nieuwe woningen dient het bestemmingsplan te worden herzien. Dit bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.
Doordat het plan bestaat uit een vijftal locaties, verspreid over de gemeente Wierden, is het plangebied opgeslitst in een vijftal deelgebieden. Het gaat concreet om de volgende percelen:
De enige locatie waar nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden is de 'ontwikkellocatie' aan de Wierdenseweg 21 / Witmoesdijk (ong.), Enter. Het gaat daarbij om het perceel van café 'De Pijp' en het voetbalveld aan de Witmoesdijk. Deze locatie vormt de noordelijke toegang tot het dorp en ligt aan de noordwestzijde van de kern. Verkeerskundig gezien ligt deze locatie al binnen de bebouwde kom van Enter. De betrokken percelen staan kadastraal bekend als gemeente Wierden, sectie Z, perceelnummers 179, 180 en 292.
Bovenstaande locaties betreft de deelgebieden waar (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen worden gesloopt. Om te borgen dat deze niet terug gebouw kunnen worden zijn al deze percelen opgenomen in dit bestemmingsplan. In figuur 1.1 is globaal de ligging van alle deelgebieden binnen het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.
Figuur 1.1: Ligging deelgebieden in gemeente Wierden (bron: Atlas Overijssel)
Alle locaties in het plangebied vallen onder het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009', welke is vastgesteld door de gemeenteraad op 12 januari 2010. Daaropvolgend is 'Buitengebied 2009, herziening 2012' vastgesteld op 2 juli 2013. Daarmee is het eerder genoemde plan in lijn gebracht met de uitspraak van de Raad van State én is het plan in lijn gebracht met vernieuwde wet- en regelgeving. Hieronder wordt beknopt ingegaan op de geldende bestemming per deelgebied.
Wierdenseweg 21 / Witmoesdijk (ong.), Enter
Aan het horecabedrijf aan de Wierdenseweg 21 in Enter is de bestemming 'Horeca' en de dubbelstemming 'Waarde - Archeologisch monument' toegekend met de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'. Aan de aangrenzende gronden en de gronden ter plaatse van het voetbalveld is de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' toegekend. In figuur 1.2 is een uitsnede van de verbeelding voor deze locatie opgenomen.
De gronden ter plaatse van het café zijn daarmee bestemd voor horecabedrijven, met daarbijbehorende gebouwen bouwwerken, geen gebouw zijnde, tuinen, erven, terreinen en parkeervoorzieningen. De aangrenzende onbebouwde gronden zijn bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf. Binnen beide bestemmingen is het niet mogelijk een burgerwoning op te richten. Om het plan te kunnen realiseren dient de bestemming voor deze percelen te worden herzien.
Figuur 1.2: Fragment bestemmingsplan Buitengebied 2009 (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Slooplocaties
Aan de slooplocaties zijn de volgende bestemmingen toegekend:
De drie locaties met de agrarische bestemmingen zijn bestemd voor de uitoefening van agrarische bedrijven. De locatie met de woonbestemming is bestemd voor woondoeleinden. In het kader van voorliggend plan is het wenselijk te borgen dat de gesaneerde gebouwen niet terug gebouwd kunnen worden. Daarnaast is het wenselijk na beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten en/of de intensieve tak dit ook te voorzien van een passende bestemming. In deze herziening van het bestemmingsplan is dit meegenomen.
Het planproces wordt op de volgende manieren vormgegeven:
De toelichting van het bestemmingsplan is na dit inleidende hoofdstuk als volgt opgebouwd:
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een weergave van de huidige situatie gegeven. Hierna volgt in hoofdstuk 3 een omschrijving van het project. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Overijssel en de gemeente Wierden beschreven. In hoofdstuk 5 alle relevante milieuthema's belicht. Hoofdstuk 6 gaat in op de planregels die in het voorliggende bestemmingsplan zijn opgenomen. In de hoofdstuk 7 wordt respectievelijk ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009, herziening Wierdenseweg 21/ Witmoesdijk ong.' bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding is de bestemming van de bewuste percelen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan.
Aan de noordzijde van Enter ligt café 'De Pijp', op het adres Wierdenseweg 21 in Enter. Aan de zuidzijde wordt het erf begrensd door de Witmoesdijk, terwijl aan de noordoostzijde de Wierdenseweg de begrenzing vormt. Bij het café hoort ook het voetbalveld ten zuiden van de Witmoesdijk. Zie figuur 2.1 voor de locaties op de luchtfoto uit 2013.
Het huidige café is in de eerste helft van de 20ste eeuw op deze plek ontstaan. De oudste delen van het hoofdgebouw dateren uit 1925. Achter het café staan ook enkele jongere panden uit de jaren '60 en '70. De betreffende bebouwing heeft een oppervlakte van 525 m² en werd gebruikt ten behoeve van de uitvoering van een horecabedrijf. Geen van de gebouwen bezit heeft een karakteristieke uitstraling. De verschillende uit- en aanbouwen geeft het geheel een verstrooide uitstraling.
Uit de ligging van het café blijkt dat deze is ontstaan in een periode waarin de auto nog geen algemeen goed was. Vandaag de dag liggen het café en terras namelijk nog altijd op het kruispunt van de Witmoesdijk en Wierdenseweg. De verkeersveiligheid op dit kruispunt is door de situering van het café verre van optimaal.
Direct ten oosten van het perceel liggen diverse woonerven aan de Wierdenseweg. Ten westen van het perceel begint het buitengebied, met eveneens enkele woonerven welke deels verspreid en deels als lintbebouwing langs de Witmoesdijk liggen. Voor het overige bestaat de omgeving uit agrarische gronden en landschappelijke elementen als houtwallen.
Het café en voetbalveld maken deel uit van de overgang van het dorp Enter naar het buitengebied. Het is voor het café zelf niet meer de meest geschikte locatie en in economische zin ook geen gunstige tijd. Bovendien kan de uitstraling van de dorpsentree aanzienlijk worden verbeterd door de herontwikkeling van het café en het bijbehorende voetbalveld. Dit alles maakt het tot een locatie waar door middel van een transformatie een slag gemaakt kan worden in het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit.
Figuur 2.1: Luchtfoto 2013 Wierdenseweg-Witmoesdijk, Enter (bron: Atlas Overijssel)
In dit hoofdstuk wordt de gewenste situatie beschreven. Het plan bestaat uit de sanering van café De Pijp (inclusief bedrijfswoning) én de sanering van circa 2.600 m² meters aan landschap ontsierende (op)stallen verspreid liggend in het buitengebied van de gemeente Wierden. Ter compensatie en bekostiging hiervan worden 3 woningen gerealiseerd op de locatie van café de Pijp en 1 landhuis op het voetbalveld ten zuiden van de Witmoesdijk. Omdat er in de bestaande situatie al sprake is van 1 bedrijfswoning, betekent dit een toevoeging van 3 woningen. Hieronder wordt eerst ingegaan op de sloopopgave. Vervolgens wordt ingegaan op de compensatiewoningen. Tot slot wordt beschreven op welke wijze de betrokken locaties worden voorzien van een goede landschappelijke inpassing.
De eerste slooplocatie bestaat uit het perceel van café 'De Pijp', op het adres Wierdenseweg 21 in Enter. De bedrijfsvoering van het café zal na 2016 worden beëindigd. Daarbij worden alle aanwezige gebouwen gesloopt. De bedrijfsgebouwen hebben een totale oppervlakte van 525 m² (inclusief een bedrijfswoning van ca. 100 m²). Naast de bedrijfsgebouwen zal ook de aanwezige verharding (terras/parkeerplaatsen/buitenruimte) worden verwijderd. Ter plaatse van het voetbalveld zullen eveneens de aangebrachte voorzieningen (doelpalen, ballenvanger) worden verwijderd.
De overige vier slooplocaties liggen verspreid in het buitengebied van de gemeente Wierden. Op deze locaties worden (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen gesloopt. Het gaat bij deze locaties om stallen en schuren die momenteel niet meer functioneel voor het boerenbedrijf gebruikt worden. Dit heeft onder andere tot gevolg dat er niet langer geïnvesteerd wordt in het onderhoud van de schuren en de verschijningsvorm achteruit gaat. Om verder verval van de landschapsontsierende schuren te voorkomen en de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving van de erven te verbeteren is het wenselijk dat de stallen gesaneerd worden. Het gaat daarbij om de volgende locaties en oppervlakten:
Locatie | Gebouw | Wijziging | Oppervlakte |
Rondweg 11, Enter | 3 varkensschuren | beëindiging agarisch bedrijf |
1.054 m² |
Langevoortsweg 5, Enter | 1 rundveestal | beëindiging agarisch bedrijf |
500 m² |
Ypeloweg 10a, Enter | 2 varkensschuren | beëindiging intensieve tak |
425 m² |
Ypeloweg 20, Enter | 1 veldschuur / opslagloods |
verwijderen veldschuur | 180 m² |
Totaal | 2.159 m² | ||
Totaal inclusief 'De Pijp' |
2.584 m² |
Ter compensatie én bekostiging van de beëindiging en sloop van café De Pijp, de sloop van de landschapsontsierende stallen en de landschappelijke en verkeerskundige verbeteringen in de ruimtelijke kwaliteit worden 3 compensatiewonigen gerealiseerd en 1 landhuis. In figuur 2.2 is het stedenbouwkundig ontwerp van het plan opgenomen.
Op de locatie van café de Pijp worden de 3 nieuwe woningen gebouwd. Deze woningen zijn georiënteerd op de Witmoesdijk, en/of het kruispunt Wierdenseweg/Witmoesdijk. Qua maatvoering wordt aangesloten bij de maatvoering welke in het buitengebied van Wierden geldt voor burgerwoningen. Dat betekent dat de woningen een maximale inhoud mogen hebben van 750 m3. Daarnaast is bij elke woning een bijgebouw met een oppervlakte tot 100 m2 toegestaan.
Op het perceel ten zuiden van de Witmoesdijk is een landhuis mogelijk gemaakt. Met de realisatie van het landhuis is reeds rekening gehouden bij de extra investeringen die gedaan worden in de ruimtelijke kwaliteit, onder andere het opheffen van de horecabestemming, het overzichtelijk maken van de ter plaatse aanwezige verkeerssituatie (hoek Wierdenseweg/Witmoesdijk). Daarnaast wordt ingezet op het leveren van een bijdrage aan een nader te bepalen kwaliteitsimpuls voor de dorpsrand zijnde de noordelijke entree van Enter met het '(ruimtelijk) deelplan kwaliteitsversterking Hambergeres'. Dat deelplan zal ingaan op de mogelijkheden voor de duurzame herinrichting van de Hambergeres over een oppervlakte van minimaal 10 hectare, bijvoorbeeld door de aanleg van een recreatieve route (wandelpad) waarmee de ruimtelijke kwaliteit en beleving van de dorpsrand kan worden versterkt. In de regels onder 7.5.4, is dit nader uitgewerkt. Dit alles biedt de mogelijkheid een landhuis te realiseren met een maximale inhoud van maximaal 2.000 m³. Bij het landhuis is een bijgebouw met een oppervlakte tot 200 m2 mogelijk, zodat er ook mogelijkheden zijn om de machines ten behoeve van de omliggende gronden te stallen. In figuur 2.3 is ter indicatie het voorlopige schetsontwerp van de voorgevel van het landhuis opgenomen. De veldschuur met een oppervlakte van ca. 42 m² aan de zuidzijde van het perceel blijft behouden en wordt verfraaid en landschappelijk ingepast door deze te voorzien van passende gevelbekleding. In de volgende paragraaf wordt ingegaan op de wijze waarop de woningen landschappelijk worden ingepast en wordt geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit.
In de volgende paragraaf wordt ingegaan op de wijze waarop de woningen landschappelijk worden ingepast en wordt geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit.
Figuur 2.2: Planstudie compensatiewoningen (bron: Building Design Architectuur, 3-12-2015)
Figuur 2.3: Schetsontwerp voorgevel landhuis (bron: Building Design Architectuur, 25-11-2015)
De investering in ruimtelijke kwaliteit bestaat bij voorliggend plan uit het opheffen van de horecabestemming, het overzichtelijk maken van de ter plaatse aanwezige verkeersproblematiek (hoek Wierdenseweg/Witmoesdijk) een kwaliteitsimpuls voor de dorpsrand en een kwaliteitsimpuls voor het buitengebied door de sanering van een aanzienlijke hoeveelheid landschapsontsierende stallen.
Ten behoeve van de landschappelijke inrichting en de investering ruimtelijke kwaliteit ter plaatse van de Wierdenseweg 21 / Witmoesdijk (ong.) is door Hannink Advies een ruimtelijke kwaliteitsplan opgesteld. Deze is als Bijlage 1 opgenomen bij de toelichting van dit bestemmingsplan. In het ruimtelijk kwaliteitsplan staat beschreven op welke wijze het plan is vormgegeven en welke landschappelijke maatregelen plaatsvinden om te borgen dat er sprake is van een goede landschappelijke inpassing.
Ook voor de in dit plan betrokken slooplocaties zijn inrichtingsplannen opgesteld om te borgen dat er sprake is van een goede landschappelijke inpassing van deze erven. Deze inrichtingsplannen zijn opgenomen in Bijlage 3 bij de regels van dit bestemmingsplan. Uitvoering van de planning is geborgd middels een voorwaardelijke verplichting in de regels.
Figuur 2.4: Inrichtingsplan Wierdenseweg 21/Witmoesdijk ong. (bron: Hannink Advies, 6-4-2016)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 in werking getreden. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de dertien onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
Conclusie
Het plan raakt geen rijksbelangen zoals hiervoor zijn gesteld. Daarmee is het initiatief in overeenstemming met het rijksbeleid, zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.
In de SVIR wordt een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau gegeven. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Conclusie
De Barro bevat geen regels die een directe doorwerking vereisen in voorliggend bestemmingsplan. Geconcludeerd wordt dat het plan niet in strijd is met de Barro.
In artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldaan moet worden aan de ladder van duurzame verstedelijking. Daarbij is stedelijke ontwikkeling gedefinieerd als "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen". De ladder kent drie stappen, waarbij een plan moet voldoen aan de volgende voorwaarden:
Conclusie
Bij voorliggend plan worden 4 woningen mogelijk gemaakt. Woningbouwontwikkelingen kunnen conform de begripsbepaling uit het Bro gezien als een stedelijke ontwikkeling. Uit jurisprudentie van de Raad van State blijkt echter dat een aantal van 4 woningen niet wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarom wordt geconcludeerd dat bij dit plan geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bovendien worden 3 van de 4 woningen gerealiseerd op een locatie waar reeds een stedelijke functie aanwezig is (café De Pijp). Nadere toetsing aan de ladder voor duurzame ontwikkeling kan derhalve achterwege blijven.
De Omgevingsvisie Overijssel 2009 betreft een integrale visie die het voorheen geldende Streekplan Overijssel 2000+, het Verkeer- en vervoerplan, het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan samen brengt in één document. Hiermee is de Omgevingsvisie het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsvisie is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden.
In 2013 is de Omgevingsvisie op een aantal onderwerpen aangepast. Provinciale Staten hebben op 3 juli 2013 de actualisatie Omgevingsvisie vastgesteld. Reden voor deze actualisatie is de evaluatie van de Omgevingsvisie en het Hoofdlijnenakkoord uit 2011. De actualisatie richt zich alleen op de volgende onderwerpen: de ecologische hoofdstructuur (EHS), het streefbeeld Wegencategorisering, windenergie (rol provincie), nieuwvestiging van intensieve veehouderijen in landbouwontwikkelingsgebieden (LOG's), kantorenbeleid, definitie van lokaal gewortelde bedrijvigheid, ruimtelijke reservering gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente e.o. en tot slot de aanpassing van de verordening op basis van eerder uitgevoerde evaluatie. Wanneer hieronder wordt gesproken over de Omgevingsvisie, dan is dat de geactualiseerde versie.
De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied. Voor zover regels uit de verordening op voorliggend plan van toepassing zijn worden deze in de volgende paragraaf getoetst onder de 'generieke beleidskeuzes'.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht en getoetst.
Figuur 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (bron: Provincie Overijssel)
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Reconstructiezonering
In verband met de beïndiging van de agrarische bestemming op enkele locaties in het plangebied is bezien of dit in lijn is met het beleid uit het Reconstructieplan Salland-Twente. Op grond van de reconstructiezonering van het Reconstructieplan Salland-Twente is het reconstructiegebied ingedeeld in landbouwontwikkelings-, verwevings- en extensiveringsgebieden. De intensieve veehouderij heeft vooral ontwikkelingsmogelijkheden in de landbouwontwikkelingsgebieden en in de verwevingsgebieden. In de extensiveringsgebieden heeft de intensieve veehouderij geen mogelijkheden voor uitbreiding. Een van de reconstructiedoelstellingen is om in de landbouwontwikkelingsgebieden goede ontwikkelingsmogelijkheden voor de intensieve veehouderij te realiseren. In dit kader is het van provinciaal belang dat agrarische ondernemers in de intensieve veehouderij een beroep kunnen doen op bestaande agrarische bouwpercelen in de landbouwontwikkelingsgebieden.
Het omzetten van een agrarische bestemming in landbouwontwikkelingsgebieden is daarom alleen mogelijk, indien dit geen negatieve gevolgen heeft voor de (uitbreidings-)mogelijkheden van agrarische bedrijven in de omgeving. Bij dit plan wordt alleen de locaties Rondweg 11 in Enter omgezet van agrarisch naar wonen. Deze locatie ligt binnen het verwevingsgebied, zodat omzetting mogelijk is. Bovendien ligt de (voormalige) bedrijfswoning op meer dan 50 meter van het naastgelegen agrarische bedrijfsperceel, zodat dit geen belemmeringen oplevert voor dit bedrijf.
Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO)
Het provinciale beleid biedt met de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) onder meer de mogelijkheid om landschapontsierende opstallen te slopen door de mogelijkheid te bieden een gebouw met woonbestemming toe te voegen (Rood voor rood). Hoofddoel hierbij is het versterken van ruimtelijke kwaliteit. De gemeenten hebben het voortouw bij het toepassen van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. De sloop van de landschapsontsierende stallen levert geen strijdigheden op met de generieke beleidskeuzes, maar draagt juist bij aan de realisatie van de doelstelling van de provincie. Daarom is voor dit plan specifiek gekeken naar de locatie waar de compensatiewoningen worden gerealiseerd.
Met voorliggend plan worden vier compensatiewoningen gerealiseerd op de locaties aan de Wierdenseweg 21/Witmoesdijk. Dit is een toevoeging van 3 woningen, omdat er reeds sprake is van 1 bestaande bedrijfswoning. Zoals hiervoor al is benoemd biedt de provincie hiertoe mogelijkheden met de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. De regel die daarvoor in de verordening is opgenomen luidt als volgt (artikel 2.1.6):
"Bestemmingsplannen voor de groene omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 (SER-ladder voor de Stedelijke omgeving) en artikel 2.1.4 (Principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik) en het bepaalde in artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit) – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving".
De sociaal-economische reden bij voorliggend KGO-plan ligt in de toenemende leegstand van landschapsontsierende (agrarische) bedrijfsgebouwen in het buitengebied. Leegstaande bedrijfsgebouwen worden niet onderhouden en leiden tot een verminderde ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied in Overijssel. Rood voor rood en KGO stimuleert de sloop van landschapsontsierende gebouwen, leidt tot een versterking van natuur en draagt bij aan het landschap en erfkarakter. Bij voorliggend plan worden landschapsontsierende bedrijfsgebouwen gesloopt. Daarnaast wordt er geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit op de slooplocaties en de omgeving van de compensatiewoningen, onder meer door verbetering van de verkeersveiligheid bij het kruispunt Witmoesdijk - Wierdenseweg. De vier nieuwe woningbouwkavels worden gerealiseerd aan de rand van de kern van Enter. Drie van de vier woningen worden teruggebouwd op de gronden van een horecabedrijf. Die gronden behoren tot 'bestaand stedelijk gebied', omdat de gronden reeds benut worden voor stedelijke functies op grond van het geldende bestemmingsplan. Slechts 1 woning wordt terug gebouwd in de groene omgeving. Per saldo vindt daardoor een grote sanering van landschapsontsierende bebouwing in het buitengebied van Wierden plaats, terwijl enkel op de locatie ten zuiden van de Witmoesdijk, het voetbalveld, sprake is van nieuw ruimtebeslag. Geconcludeerd wordt dat het plan op positieve uitvoering geeft aan de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving.
Conclusie
Het plangebied ligt niet in één van de overige genoemde reserveringsgebieden. Het plan voldoet aan de generieke beleidskaders.
Ontwikkelinsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities. De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent door vertaald in de ontwikkelingsperspectieven. In de tabel hieronder is bezien binnen welk ontwikkelingsperspectief de locaties in het plangebied liggen:
Locatie
|
Ontwikkelingsperspectief
|
Wierdenseweg 21/ Witmoesdijk (ong.) | Mixlandschap |
Rondweg 11, Enter | Mixlandschap |
Langevoortsweg 5, Enter | Mixlandschap |
Ypeloweg 10a, Enter | Mixlandschap |
Ypeloweg 21, Enter | Mixlandschap |
Ter illustratie is in figuur 4.2 een uitsnede van de ontwikkelingsperspectievenkaart voor de locatie Wierdenseweg 21 / Witmoesdijk opgenomen. Alle percelen in het plangebied liggen in het ontwikkelingsperspectief 'Buitengebied - accent veelzijdige gebruiksruimte (mixlandschap)'. Dit ontwikkelingsperspectief is bedoeld voor gespecialiseerde landbouw, mengvormen van landbouw-recreatie-zorg, landbouw-natuur en landbouw-water, bijzondere woon-, werk- en recreatiemilieus, die de karakteristieke gevarieerde opbouw van het cultuurlandschappen in deze gebieden versterken. Naast de bescherming van kwaliteiten wil de provincie vooral ontwikkeling en dynamiek benutten voor duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.
Conclusie
Met voorliggend plan wordt aan een vijftal percelen de bestemming Wonen of Agrarisch toegekend. Het gebruik van deze percelen voor deze doeleinden, waarbij tevens een versterking van de ruimtelijke kwaliteit plaatsvindt, past binnen het ontwikkelingsperspectief 'mixlandschap'.
Figuur 4.2: Ontwikkelingsperspectief Wierdenseweg 21/Witmoesdijk (bron: Provincie Overijssel)
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt. Aan de hand van de drie genoemde ambitieniveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Voor de in dit plan betrokken locaties gelden de volgende gebiedskenmerken:
Locatie | natuurlijk | agarisch | stedelijk | lust- & leisure |
Wierdenseweg 21/ Witmoesdijk (ong.) | stuwwallen | essenlandschap | - | - |
Rondweg 11, Enter | beekdalen en natte laagtes | essenlandschap | - | - |
Langevoortsweg 5, Enter | beekdalen en natte laagtes / dekzandvlakte | oude hoeven- landschap |
- | - |
Ypeloweg 10a, Enter | dekzandvlakte | oude hoeven- landschap |
- | - |
Ypeloweg 21, Enter | dekzandvlakte | oude hoeven- landschap |
- | - |
Bij dit plan vindt op de locatie Wierdenseweg 21/Witmoesdijk (ong.) de realisatie van nieuwe woningen plaats. Op de overige locaties worden enkel landschapsontsierende gebouwen gesloopt, hetgeen bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit. Daarom wordt hieronder specifiek gekeken naar de locatie aan de Wierdenseweg 21/Witmoesdijk (ong.), om te zien op welke wijze de gebiedskenmerken zijn geïntegreerd in het plan. Ter illustratie is in figuur 4.3 een uitsnede van de gebiedskenmerken voor de locatie Wierdenseweg 21 / Witmoesdijk opgenomen.
De percelen aan de Witmoesdijk liggen in een overgang van de natuurlijke laag 'zandgebieden: stuwwallen' naar 'zandgebieden: dekzandvlakte en - ruggen' en 'zandgebieden: beekdalen en natte laagtes'. De afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen en de daarbij horende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel. Opvallend is de overwegend oost-west georiënteerde richting van ruggen en dalen. Dekzandvlakten en ruggen dienen een beschermende bestemming te krijgen gericht op de instandhouding van het huidige reliëf. Als ontwikkelingen plaatsvinden dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar maken en beleefbaar maken van hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn uitgangspunt bij inrichting. De strekkingsrichting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, dient uitgangspunt te zijn. Hiermee dient bij de planuitwerking rekening te worden gehouden.
Met de sanering van de gebouwen van café De Pijp en de realisatie van de nieuwe woning wordt geen afbreuk gedaan aan de natuurlijke laag. De stedenbouwkundige opzet ter plaatse van het café blijft gelijk met een oriëntatie op de Witmoestdijk. Bij de nieuwe woning aan de zuidzijde van de Witmoesdijk is rekening gehouden met de strekkingsrichting van het landschap door deze als 'solitair erf' temidden van bestaande woonerven langs de Witmoesdijk in te passen, waarbij de zichtlijnen naar de es aan de achterzijde intact blijven. De ontwikkeling past daarom binnen de ambities voor de 'Natuurlijke laag'.
De percelen aan de Witmoesdijk liggen in het essenlandschap. Het oude hoevenlandschap wordt omschreven als een samenhangend systeem van open essen, kleinschalige flanken met erven en esdorpen, kleinschalige natte laagtes met beken en - voormalige - grote open heidevelden. Het landschapsbeeld is afwisselend en contrastrijk, volgend aan de organische patronen van het natuurlijk landschap. De ambitie van de provincie is het behouden van de es als ruimtelijke eenheid en het versterken van de contrasten tussen de verschillende landschapsonderdelen: grote open maat van de essen, het mozaïek van de flank van de es, open beekdalen en vroegere heidevelden. De flank van de es biedt ruimte voor ontwikkelingen, mits de karakteristieke structuur van erven, beplantingen, routes en open ruimtes wordt versterkt.
De nieuwe woning aan de zuidzijde van de Witmoesdijk ligt net buiten de rand van de es. De vormgeving van het erf is in lijn met de aanwezige stedenbouwkundige structuur. De ontwikkeling past daarom binnen de ambities voor de 'Agrarische laag'.
De locatie ligt niet in de stedelijke laag. Deze laag is daarom niet van toepassing.
In delust- en leisurelaag zijn geen kenmerken aan deze locatie toegekend. De lust- en leisurelaag is daarom niet van toepassing.
Conclusie
Bij voorliggend plan is voor de verschillende erven op basis van de gebiedskenmerken een erfinrichtingsplan en beplantingsplan opgesteld. Daarbij is rekening gehouden met de ter plaatse geldende gebiedskenmerken. Geconcludeerd wordt dat voorliggend plan op positieve wijze bijdraagt aan de gebiedskenmerken.
Figuur 4.3: Gebiedskenmerken Wierdenseweg 21/Witmoesdijk (bron: Provincie Overijssel)
De structuurvisie Wierden is opgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente Wierden en betreft de periode tot 2030. De structuurvisie vormt het toetsingskader voor de beoordeling van nieuwe plannen en initiatieven. Bestemmingsplannen en projectbesluiten/afwijkingsbesluiten moeten getoetst worden aan de structuurvisie. De structuurvisie is op 5 oktober 2010 door de gemeenteraad vastgesteld.
De structuurvisie onderscheidt drie deelgebieden. Per deelgebied is een visie gemaakt. Het plangebied is gelegen in 'agrarisch gebied' is gelegen, waarvoor de kenmerken en kansen vanuit het 'landelijk gebied' gelden. Omdat het bij voorliggend plan zowel gaat om de sanering van landschapsontsierende stallen in het landelijk gebied, als om een herontwikkeling van de entree van Enter wordt hier specifiek aandacht besteed aan deze deelgebieden.
'Landelijk gebied'
Voor dit deelgebied wordt gestreefd naar goede ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven en worden daarnaast kansen voor verbrede landbouw, zoals zorg, kamperen bij de boer, agrarisch natuur- en landschapsbeheer geboden. Ook is er ruimte voor functieverandering in vrijkomende agrarische bebouwing en de ontwikkeling van enkele nieuwe landgoederen. Verrommeling en verpaupering worden zoveel mogelijk tegengegaan. De Ecologische Hoofdstructuur is ontwikkeld en de wateropgaven in de verdroogde natuurgebieden met nog steeds grote natuurwaarden (TOP-gebieden) en voor de beken zijn uitgevoerd. Het landelijk gebied heeft zich nog meer ontwikkeld als aantrekkelijk recreatiegebied op regionaal niveau. Daarnaast wordt aangegeven dat er onvoldoende aanbod is in het kader van zorg- en welzijnssfeer. Er is ruimte voor landelijk wonen, waarbij de leefbaarheid in het landelijk gebied en de buurtschappen optimaal is gebleven. In het landelijk gebied kan onder andere worden ingespeeld op:
'Enter'
In Enter staan bedrijvigheid, toerisme en de cultuurhistorische waarden centraal. Het dorpse karakter is versterkt, waarbij de es is opengehouden en de Entergraven als harde grens van het dorp geldt. Ten noorden van Enter is woonwijk de Berghorst ontwikkeld. Samen met Rijssen is het industrieterrein De Elsmoat langs de A1 gerealiseerd. Voor dit plan is bezien welke ontwikkelingsrichtingen relevant zijn. Het gaat dan onder meer om de volgende ontwikkelingsrichtingen:
Conclusie
De voorgestane ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van de structuurvisie van de gemeente Wierden. De landschappelijke kwaliteit van het landelijk gebied in de gemeente Wierden wordt versterkt door de sanering van landschapsontsierende stallen. Bovendien vindt door de herontwikkeling van café De Pijp een betere kwalitatieve landschappelijke inpassing van deze dorpsrand plaats. De verkeersveiligheid neemt daarbij ook toe. Met de vormgeving van het stedenbouwkundige plan is aangesloten bij de stedenbouwkundige karakteristiek langs de Witmoesdijk en blijft door het behoud van brede zichtlijnen de relatie met het landelijk gebied geborden.
Figuur 4.4: Structuurvisie gemeente Wierden (bron: Provincie Overijssel)
Ontwikkelingen in de groene omgeving (het buitengebied) wil de provincie laten samengaan met een impuls in kwaliteit. Met die gedachte heeft de provincie de "Kwaliteitsimpuls Groene omgeving" (KGO) ontwikkeld als een eenduidige bundeling van diverse bestaande regelingen als rood voor rood, rood voor groen, vab's, landgoederen etc. De eerdere detail kaders die voor dergelijke regelingen bestonden kunnen daarin overigens wel herkenbaar blijven. In de omgevingsvisie wordt dan ook aangegeven dat de "Kwaliteitsimpuls Groene omgeving" het onder meer mogelijk maakt om landschapontsierende opstallen te slopen door de mogelijkheid te bieden een gebouw met woonbestemming toe te voegen (Rood voor rood). Hoofddoel hierbij is het versterken van ruimtelijke kwaliteit. De gemeenten hebben het voortouw bij het toepassen van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Uitgaande van de 'vier lagen'-benadering en de Catalogus Gebiedskenmerken dienen gemeente te onderbouwen dat een ontwikkeling bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit. De provincie noemt daarbij de volgende basisprincipes die op alle plannen van toepassing zijn:
Het is aan de gemeenten om het instrument "Kwaliteitsimpuls Groene omgeving" verder uit te werken. De gemeenteraad van Wierden heeft daartoe op 15 oktober 2013 de 'beleidslijn toepassing kwaliteitsimpuls groene omgeving' vastgesteld. Deze beleidslijn is een verdere uitwerking van de Structuurvisie Wierden.
In de beleidslijn wordt enerzijds verwezen naar bestaande beleidskaders als "Rood voor rood met gesloten beurs" en de beleidsnotitie "Nieuwe Landgoederen" en anderzijds een nieuwe kader gegeven voor de toepassing van KGO. Bij de toepassing van KGO vindt eerst een beleidsmatige afweging plaats over de wenselijkheid van de ontwikkeling. Daarbij moet worden voldaan aan de volgende punten:
Wanneer wordt voldaan aan bovenstaande punten, dan dient gemotiveerd te worden welke aanvullende kwaliteitsprestatie wordt geleverd. Deze aanvullende kwaiteitsbijdrage wordt bepaald aan de hand van de meerwaarde. Eenvoudig gezegd komt het erop neer dat er als gevolg van het initiatief een meerwaarde van de betrokken gronden ontstaat. De meerwaarde ontstaat door de totale opbrengsten te verminderen met de totale kosten. Bovendien kan de meerwaarde naar boven of beneden worden bijgesteld door een aantal wegingsfactoren. De wegingsfactoren zijn: gebiedseigen/gebiedsvreemd, impact/schaal, eigen belang/maatschappelijk belang. Aan deze wegingsfactoren zijn percentages verbonden waarmee de meerwaarde dient te worden verhoogd, dan wel verlaagd. De aanvullende kwaliteitsbijdrage wordt dus berekend door de meerwaarde van de ontwikkeling te vermenigvuldigen met het percentage van de wegingsfactoren.
De aanvullende kwaliteitsbijdrage dient te worden geïnvesteerd in de omgeving. Dit kan zowel gaan om ruimtelijke kwaliteit als sociale kwaliteit (leefbaarheid) en architectuur.
Conclusie
Zoals reeds is gebleken bij de toetsing van voorliggend initiatief aan het provinciale beleid en de gemeentelijke structuurvisie voldoet het plan aan de beleidsmatige afweging en de voorwaarden die onder de nummers 1 tot en met 5. Het is daarmee mogelijk de kwaliteitsimpuls groene omgeving toe te passen. Daarvoor dient te worden gemotiveerd welke meerwaarde met voorliggend initiatief wordt behaald en op welke wijze geïnvesteerd wordt met een aanvullende kwaliteitsbijdrage.
Bij voorliggend bestemmingsplan ontstaat een waardevermeerding met het toekennen van een viertal woningbouwkavels. Deze woningbouwkavels zijn getaxeerd om te bepalen wat de opbrengst is. Vervolgens is ook getaxeerd wat de huidige waarde van de ondergrond is. Daarnaast zijn in beeld gebracht: de kosten van het bouwrijp maken, de 30% gecorrigeerde vervangingswaarde van de sloopstallen, de sloopkosten, de kosten m.b.t. asbestsanering, en de planvormingskosten. Dit leidt tot de tabel zoals opgenomen in Bijlage 2.
Zoals blijkt uit de gemeentelijke beleidsnota geeft de meerwaarde alleen geen afdoende beeld van de benodigde compensatie. Daarvoor dienen ook de wegingsfactoren te meegenomen in de waardering. Voorliggend plan voorziet in een viertal woningen aan de dorpsrand van Enter. Omdat deze woningen in de kernrandzone liggen worden de woningen aangemerkt als een 'beetje gebiedsvreemd' waaraan een wegingspercentage van 30% wordt toegekend. De impact van de vier woningen op de omgeving varieert. De 3 woningen ter plaatse van het voormalige café zullen een kleine impact op de omgeving hebben, terwijl het landhuis ter plaatse van het voormalige voetbalveld een grote heeft door de toename aan bebouwing. Daarom wordt voor het totale project uitgegaan van een 'middelgrote' impact op de omgeving, waarvoor een wegingspercentage van 30% wordt toegekend. Tot slot dient bepaald te worden in welke mate het initiatief een eigen, dan wel een maatschappelijk belang vervult. Bij voorliggend plan is zowel sprake van een maatschappelijk belang (herontwikkeling café, verbetering verkeersveiligheid, sloop landschapsontsierende stallen) als van een eigen belang (realisatie landhuis, opbrengsten woningbouwkavels). Derhalve is er bij dit project sprake van 'een beetje maatschappelijk belang' waarvoor ook een wegingspercentage van 30% geldt. De optelsom van de wegingsfactoren leidt tot een wegingsfactor van 90%. Dit betekent dat 90% van de waardevermeerdering geïnvesteerd dient te worden in de vorm van een aanvullende kwaliteitsbijdrage.
Bij voorliggend plan wordt geïnvesteerd in het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied door de sloop van landschapontsierende agrarische bedrijfsgebouwen. Op vijf locaties in de gemeente Wierden vindt daarvoor de sanering van 2.584 m² aan landschapsontsierende gebouwen plaats. Naast de sloop van landschapsontsierende stallen vinden ook andere investeringen in de ruimtelijke kwaliteit plaats, zoals op het bijgevoegde inrichtingsplan van Hannink Advies staat weergegeven. Vertrekpunt voor de voorgenomen ontwikkeling is de beëindiging van café De Pijp en haar horecavergunning. Door het verwijderen van de gebouwen zal direct een verbetering van de verkeerssituatie op het kruispunt Witmoesdijk-Wierdenseweg optreden. Ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit bij de Wierdenseweg 21 / Witmoesdijk (ong.) is een inrichtingsplan opgesteld. Deze is opgenomen als Bijlage 2 bij de regels. Daarbij is specifiek rekening gehouden met de ter plaatse geldende gebiedskenmerken. Daarnaast is ingestoken op de verbetering van de verkeersveiligheid op het kruispunt, de aansluiting bij het bestaande stedenbouwkundige karakteristiek en een goede landschappelijke inpassing waarbij gebruik is gemaakt van streekeigen beplanting.
Geconcludeerd wordt dat het plan in zowel kwantitatieve (financiële) als kwalitatieve zin past binnen de gemeentelijke 'beleidslijn toepassing kwaliteitsimpuls groene omgeving'.
De gemeente Wierden schrijft in de gemeentelijke Woonvisie 2010-2015 dat zij ruimte wil bieden om in te spelen op wensen van mensen. Daarbij verwijst het beleid ook naar de regelingen ‘Rood voor Rood’ en ‘Vrijkomende Agrarische Bebouwing’ waarmee het mogelijk is om landschapontsierende opstallen te slopen door de mogelijkheid te bieden een gebouw met woonbestemming (RvR) toe te voegen of om er een andere functie aan te geven (VAB). Het hoofddoel hierbij is het versterken van de ruimtelijke kwaliteit.
Conclusie
Dat voorliggend plan inspeelt op wensen uit de samenleving blijkt wel uit het feit dat er al voldoende potentiële kopers zijn, zelfs voordat de woningen daadwerkelijk in de verkoop zijn gezet. De mogelijkheid bestaat om hier levensloopbestendig te bouwen.
Op dit moment is de gemeente Wierden druk bezig met de herprogrammering van de woningbouwopgave in Twente. Het zal blijken dat de gemeente Wierden woningen teveel in planning heeft (harde plancapaciteit). Met voorliggend plan wordt rekening gehouden in de herprogrammering zodat de nieuwe woningen aan de rand van Enter passen binnen de te bouwen aantallen.
Het Landschapsontwikkelingsplan gemeente Wierden (LOP) is op 10 februari 2009 door de gemeenteraad is vastgesteld. De algemene doelstellingen voor het LOP zijn:
In het LOP is de gemeente Wierden onderverdeeld in verschillende deelgebieden, die onderling een sterke samenhang hebben, maar die tegelijkertijd ruimtelijk, functioneel en qua ontwikkelingen en beleid van elkaar verschillen. Per deelgebied zijn de eigen kenmerken, kwaliteiten, ontwikkelingen, kansen en bedreigingen uiteengezet. Daarnaast zijn de verschillende specifieke opgaven voor de deelgebieden bepaald.
Bij voorliggend plan wordt alleen op de locatie Wierdenseweg 21 / Witmoesdijk (ong.) nieuwe bebouwing ontwikkeld. In het landschapsontwikkelingsplan voor de gemeente Wierden ligt de locatie in deelgebied 9 'Stuwwal van Enter'. De opgaven voor dit deelgebied zijn:
Bij de stuwwal rond Enter is het landschappelijk streven vooral gericht op versterking van het contrast tussen de open essen en de kleinschalige meer besloten randen. Bovendien staat bij de dorpsranden het realiseren van een aantrekkelijke overgang van stad naar land voorop (aantrekkelijk uitloop-, woon- en werkgebied) om de stedelijke druk op te kunnen vangen. Daarbij wordt gestreefd naar nieuwe landschapsstructuren. Ontwikkelingen binnen dit deelgebied moeten passen binnen het landschappelijke kader. Hierbij moet aandacht worden besteed aan de positionering, schaal, architectuur en landschappelijke inpassing, in het bijzonder bij historische erven. Bij de stuwwal rond Enter is het landschappelijk streven vooral gericht op versterking van het contrast tussen de open essen en de kleinschalige meer besloten randen.
Conclusie
Bovenstaande opgaven zijn meegenomen bij het opstellen van het inrichtingsplan, welke is opgenomen als Bijlage 2 bij de regels. Daaruit blijkt dat er specifiek rekening is gehouden met bovenstaande opgaven door voldoende zichtlijnen op de achterliggende es te behouden. Dit gebeurt bijvoorbeeld door bij de erfbeplanting bij het landhuis gebruik te maken van solitaire bomen. Er worden bewust geen robuste structuren aangeplant, zodat er verbinding blijft met het achterland.
Eén van de instrumenten die het gemeentebestuur heeft om een actief beleid te voeren om de kwaliteit van de leefomgeving te bevorderen, is het welstandstoezicht. Het welstandstoezicht gebeurt op basis van het door de gemeenteraad vastgestelde beleid. Via haar welstandsnota wil de gemeente de ruimtelijke kwaliteit van de dagelijkse leefomgeving duurzaam bevorderen. Hiervoor zijn verschillende criteria ontwikkeld die bij de welstandsbeoordeling van een bouwplan een rol spelen.
De gemeenteraad heeft in de vergadering van 9 september 2014 de Welstandsnota 2014 Wierden vastgesteld. Het doel van het welstandstoezicht is om een bijdrage te leveren aan de schoonheid en de aantrekkelijkheid van Wierden. Door het opstellen van welstandsbeleid kan de gemeente in alle openheid een effectief en inzichtelijk welstandstoezicht inrichten. In de nota is vastgelegd hoe het welstandstoezicht van de gemeente Wierden is geregeld. Ook bevat de nota uitgangspunten en criteria voor het welstandsoordeel. Voor alle bouwplannen die niet vergunning- en welstandsvrij zijn, gelden de gebiedsgerichte welstandscriteria. Gebiedsgerichte welstandscriteria zijn specifiek gericht op de karakteristieken van een bepaald deelgebied. Indien van toepassing gelden daarnaast criteria voor specifieke bebouwingstypen. Alle locaties op de verbeelding zijn gelegen in deelgebied 1 (Buitengebied). De welstandscriteria behorende bij dit deelgebied zijn daarmee van toepassing.
Conclusie
Bij de vormgeving van de bouwplannen voor de nieuwe woningen zal rekening worden gehouden met de welstandscriteria die gelden voor het gebied. Ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning vindt toetsing op dit onderdeel plaats.
Op grond van artikel 3.2 van de Awb dient een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis te vergaren over de relevante feiten en de af te wegen belangen. Het vaststellen of wijzigen van een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu, voor cultuurhistorische, landschappelijke en archeologische waarden, de waterhuishouding en andere waarden. Verder zal in dit hoofdstuk aandacht worden besteed aan de diverse onderzoeksaspecten. Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de verschillende onderzoeken die zijn uitgevoerd.
Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging die daarin is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst is niet toereikend. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.
In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen:
In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig in het andere geval dient een m.e.r.- beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling.
Onderzoek
Met voorliggend bestemmingsplan worden vier nieuwe woningen mogelijk gemaakt, wordt één agrarisch bedrijf beëindigd, bij één agrarisch bedrijf de intensieve tak beëindigd en op twee overige erven een stal gesloopt. Hoewel sprake is van een uitbreiding van het aantal woningen, kan niet gesproken worden van een stedelijk project als bedoeld in lijst D omdat het aantal ruimschoots onder de drempel van 2.000 woningen of meer ligt. In het kader van de voorbereiding van dit bestemmingsplan is geconstateerd dat het plangebied niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied ligt. De ontwikkellocatie in het plangebied ligt op grote afstand (< 3 km) van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied. Door de grote afstand en de invulling van het tussenliggende gebied heeft de in dit plan besloten wijziging geen significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in dit plan besloten ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten zijn te verwachten.
Conclusie
Het plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen. Uit de toelichting op dit bestemmingsplan blijkt bovendien dat het plan geen belangrijke nadelige milieugevolgen heeft voor de omgeving. De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is daarmee niet m.e.r.-beoordelingsplichtig.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. Met betrekking tot de in dit wijzigingsplan besloten plangebied geldt het omgevingstype rustige woonwijk. Hieronder is de tabel met richtafstanden opgenomen:
Onderzoek Wierdenseweg 21 / Witmoesdijk (ong.)
Aan de hand van de VNG-uitgave is per locatie onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De feitelijke situatie betreft het beëindigen van een horecabedrijf en de realisatie van vier nieuwe woningen. Zoals reeds hiervoor genoemd wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast. Vier woningen vormen geen milieubelastende functie, terwijl daar eerder met het horecabedrijf wel sprake was voor omliggende woonerven. Per saldo levert deze ontwikkeling een verbetering van het woon- en leefklimaat op voor de omgeving.
In de directe omgeving (straal 500 meter) van de percelen aan de Witmoesdijk ligt qua bedrijvigheid enkel één paardenhouderij en één niet-intensief agrarisch bedrijf. Beide bedrijven bevinden zich op een afstand van ca. 400 meter. Voor een 'Paardenfokkerij' geldt milieucategorie 3.1 met een gewenste richtafstand van 100 meter voor het aspect geur. Voor de melkveehouderij geldt conform de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) een vaste afstand van 50 meter. Aan de vereiste afstanden wordt ruimschoots voldaan. Geconstateerd wordt dat er voor de nieuwe woningen aan de Witmoesdijk sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Onderzoek slooplocaties
Dit bestemmingsplan ziet toe op de volgende wijzigingen ter plaatse van de slooplocaties:
Locatie | Vigerende bestemming | Nieuwe bestemming |
Rondweg 11, Enter | Agrarisch - Agrarisch bedrijf | Wonen |
Langevoortsweg 5, Enter | Wonen | Wonen |
Ypeloweg 10a, Enter | Agrarisch - Agrarisch bedrijf | Agrarisch - Agrarisch bedrijf |
Ypeloweg 21, Enter | Agrarisch - Agrarisch bedrijf | Agrarisch - Agrarisch bedrijf |
Alleen aan de Rondweg 11 vindt een omzetting van functie plaats, terwijl op de overige erven enkel de bouwmogelijkheden worden ingeperkt. Omdat er (functioneel gezien) geen wijziging plaatsvindt op de overige erven heeft het plan op die erven geen gevolgen voor het onderdeel 'milieuzonering en bedrijven'. Hieronder wordt specifiek ingegaan op de Rondweg 11 in Enter.
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast. Een woning vormt geen milieubelastende functie, terwijl daar eerder met het agrarische bedrijf wel sprake van was voor omliggende woningen. Per saldo levert deze ontwikkeling een verbetering van het woon- en leefklimaat op voor de omgeving.
In de directe omgeving van de woning aan de Rondweg 11 ligt aan de Rondweg 13 een gemengde veehouderij op 53 meter afstand van de woning. Het gaat daarbij om een gemengde veehouderij. Conform de Wgv dient de afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object dat onderdeel uitmaakt van een andere veehouderij, of dat op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een andere veehouderij zoals bij voorliggende locatie het geval is, ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen. Aan de Rondweg 11 wordt voldaan aan deze afstand. Geconstaateerd wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Omgekeerd worden de (uitbreidings-) mogelijkheden van het agrarische bedrijf niet belemmerd.
Conclusie
Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor inrichtingen, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient tussen een emissiepunt van een dierenverblijf waarin melkkoeien en/of vrouwelijk jongvee worden gehouden en een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom een afstand van 100 meter en buiten de bebouwde kom een afstand van 50 meter te worden aangehouden. Voor de overige dieren welke binnen de inrichting worden gehouden, is in de Wet geurhinder en veehouderij een geurnorm opgenomen. Deze bedraagt voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom 14 odour units per kubieke meter lucht. Voor geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom bedraagt deze 3 odour units per kubieke meter lucht.
De afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld, en een geurgevoelig object bedraagt:
Onderzoek
Op de locatie Wierdenseweg 21 / Witmoesdijk (ong.) worden 4 woningen (geurgevoelige objecten) mogelijk gemaakt. Zoals hiervoor bij 'bedrijven en milieuzonering' bleek in paragraaf 5.2.2 dat er in de directe omgeving (straal 500 meter) van deze woning slechts één veehouderij is gelegen. Het gaat daarbij om een paardenhouderij. Voor een paardenhouderij geldt conform de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) een vaste afstand van 100 meter indien de geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom liggen en een vaste afstand van 50 meter indien de geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom liggen. De paardenhouderij ligt op meer dan 400 meter afstand zodat aan beide afstanden wordt voldaan.
Op de locatie Rondweg 11 in Enter is sprake van een bestaande situatie die verbeterd wordt, waarbij een agrarische bedrijfswoning wordt omgezet in een burgerwoning. Conform de Wgv dient de afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object dat onderdeel uitmaakt van een andere veehouderij, of dat op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een andere veehouderij zoals bij voorliggende locatie het geval is, ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen. De woning aan de Rondweg 11 ligt op 53 meter van het agrarische bouwperceel aan de Rondweg 13, zodat aan de vereiste afstand wordt voldaan.
Conclusie
Voor het aspect 'geur' is sprake van een goed woon- en leefklimaat. Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorgenomen ontwikkeling.
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet worden bepaald of de bodemkwaliteit van het betreffende gebied geschikt is voor het beoogde gebruik. Hierbij is het van belang te weten of er mogelijk sprake is van een bodemverontreiniging, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen.
Onderzoek
Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is voor de locatie van de nieuwe woningen aan de Wierdenseweg 21 / Witmoesdijk (ong.) een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Kruse Milieu, 28 oktober 2015). Zodoende kan ter plaatse de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem worden vastgesteld. Het verkennende bodemonderzoek is opgenomen als Bijlage 3 bij deze toelichting.
Uit het bodemonderzoek blijkt voor de 3 compensatiewoningen ter plaatse van café de Pijp dat onder de asfaltlaag ten noorden en ten zuiden van het café een laag asbestpulp is aangetroffen. De laag asbestpulp ter plekke van boring 16 begint direkt onder de asfaltlaag en is circa 0.2 meter dik. In boring 17 is deze asbestlaag pas aangetroffen op 0.3 m-mv. De dikte van deze laag is niet afgeperkt, doch wordt geschat op maximaal 0.6 meter. Rondom het asfalt is nog slechts sprake van sporen asbestpulp in de bodem. De asbestverontreiniging is niet afgeperkt. Geadviseerd wordt om nader onderzoek uit te voeren naar de omvang van de asbestverontreiniging in zowel verticale als in horizontale richting. Chemisch-analytisch zijn in de ondergrond en in het grondwater enkele zeer licht verhoogde gehaltes aangetoond. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, wordt daarvoor geen nader onderzoek nodig geacht.
Uit het bodemonderzoek blijkt voor de gronden ter plaatse van het landhuis ten zuiden van de Witmoesdijk dat (behoudens een zeer licht verhoogd PCB-gehalte in de ondergrond) geen verontreinigingen zijn aangetoond. De bodemkwaliteit wordt voor deze locatie geschikt geacht voor de beoogde bestemming 'Wonen'.
Conclusie
Voor de 3 compensatiewoningen wordt geconcludeerd dat ter hoogte van de asbestlaag bij café de Pijp een laag asbestpulp is aangetroffen. De asbestverontreiniging is niet afgeperkt. Geadviseerd wordt om nader onderzoek uit te voeren naar de omvang van de asbestverontreiniging in zowel verticale als in horizontale richting. Voor de overige aspecten worden geen tussenwaarden overschreden. Onder voorwaarde dat er nader onderzoek én sanering plaatsvindt van de asbestverontreiniging, wordt geconcludeerd dat er voor het aspect 'bodem' sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de 3 compensatiewoningen.
Voor het landhuis ten zuiden van de Witmoesdijk is voor het aspect 'bodem' sprake van een goed woon- en leefklimaat. Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de realisatie van het landhuis.
De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh) en het Besluit geluidhinder (Bgh). Hierin zijn opgenomen de normen voor industrielawaai, wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai. Binnen de zones van industrieterreinen, wegen en spoorwegen dient bij het realiseren van geluidsgevoelige bestemmingen een akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden. Voorliggend plangebied ligt niet binnen een zone van industrieterreinen en/of spoorwegen.
In hoofdstuk VI van de Wet geluidhinder (Wgh) is (in geval van zonering) de verplichting opgenomen tot het verrichten van een akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van woningen (en daarmee gelijk te stellen geluidsgevoelige objecten) binnen de in artikel 74 genoemde onderzoekszone van een (spoor)weg of grote lawaaimaker.
Deze zone geldt niet voor de volgende wegen:
Onderzoek
In de directe omgeving van de Wierdenseweg 21 / Witmoesdijk (ong.) is geen sprake van spoorwegen en/of gezoneerde industrieterreinen. Bij voorliggend plan dient daarom enkel te worden gekeken naar het aspect 'wegverkeerslawaai'.
De beoogde woningen liggen aan de rand van Enter bij de grens van de bebouwde kom (30 km/h / 60 km/h). De delen van de wegen waaraan de woningbouwkavels (voorgevels) liggen maken deel uit van een 30 km/h-zone. De betreffende locaties liggen daarmee niet binnen een zone langs wegen waarvoor een akoestisch onderzoek vereist is. Het is bovendien aannemelijk dat door de beperkte maximumsnelheid ter plaatse de geluidsnorm van 48 dB niet zal worden overschreden. Nader akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
Conclusie
Voor het aspect 'geluid' is sprake van een goed woon- en leefklimaat. Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorgenomen ontwikkeling.
Op 28 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. In dit besluit zijn de normen voor de risico's als gevolg van risicovolle inrichtingen vastgelegd.
De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Bevi regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. De wettelijke norm is een kans van eens per miljoen jaar.
Het groepsrisico bestaat uit de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
Daarnaast geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen voor transportleidingen en geldt de Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen voor het (spoor)wegtransport van gevaarlijke stoffen.
Onderzoek
Aan hand van de Risicokaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de figuur 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven. Op basis van de risicokaart van Overijssel kan geconcludeerd worden dat binnen een straal van 500 m vanaf de locatie:
Verder is geconstateerd dat binnen een straal van 500 m geen:
Conclusie
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving inzake externe veiligheid.
Figuur 5.1: Fragment risicokaart Overijssel (bron: nederland.risicokaart.nl)
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit. In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Het Besluit gevoelige bestemmingen is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
De Regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007 bevat voorschriften voor het meten en berekenen van de concentratie - en depositie - van luchtverontreinigende stoffen. In de Regeling zijn gestandaardiseerde rekenmethoden opgenomen om concentraties van diverse luchtverontreinigende stoffen te kunnen berekenen. Hieronder een overzicht van de rekenmodellen:
Onderzoek
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de planologische kaders voor de realisatie van vier nieuwe woningen op de percelen aan de Witmoesdijk in Enter. Het gaat om een kleinschalige ontwikkeling. Bovendien wordt met deze ontwikkeling een horecabedrijf beëindigd, zodat er geen sprake is van een verkeerstoename. Daarmee is sprake van een plan dat 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan luchtverontreiniging. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.
Conclusie
Voor het aspect 'luchtkwaliteit' is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Archeologie
De Monumentenwet 1988 regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Bureau Baac heeft voor het grondgebied van de gemeente Wierden een inventarisatie opgesteld van de archeologische verwachtingen. Het plangebied is getoetst aan archeologische verwachtingskaart. Zie figuur 5.2.
Figuur 5.2: Fragment archeologische verwachtingswaardenkaart gemeente Wierden
Er geldt in het buitengebied een archeologische onderzoeksplicht in gebieden met:
Uit de verwachtingskaart blijkt dat voor de locatie Wierdenseweg 21 / Witmoesdijk (ong.) sprake is van een AMK-terrein met een hoge archeologische waarde. In het vigerende bestemmingsplan was daarom op deze locatie de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch monument' opgenomen. Binnen deze dubbelbestemming geldt een onderzoeksplicht voor bouwprojecten met een grondslag van meer dan 100 m². Omdat dit bestemmingsplan voorziet in een bouwproject met een grondslag groter dan 100 m² is een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd.
Onderzoek
Door Hamaland Advies (22 oktober 2015) is een karterend booronderzoek uitgevoerd, zie bijlage 4 bij deze toelichting. Uit dit onderzoek blijkt dat de oorspronkelijke bodemopbouw met uitzondering van boring 2 intact is. Onder een subrecente bouwvoor bevindt zich een oude akkerlaag (eerdlaag) met archeologische indicatoren uit de periode van het Neolithicum tot en met de Vroege Middeleeuwen. In twee boringen (boring 1 en 4) zijn waarschijnlijk grondsporen aangeprikt. Het betreft mogelijk paalkuilen of afvalkuilen van een nederzetting met huisplaatsen. Dit komt overeen met de resultaten van de opgraving op de huiskavel aan de oostkant van het voetbalveld, waar door BAAC een deel van een nederzetting (met huisplattegronden) uit de IJzertijd-Romeinse Tijd en een deel van een nederzetting uit de Vroege Middeleeuwen (spieker) is opgegraven. In het door Hamaland Advies onderzochte plangebied (voetbalveld Witmoesdijk en het terrein rond Café de Pijp) lijkt sprake te zijn van een voortzetting van deze nederzettingssporen die uit dezelfde periode dateren. Een uitzondering vormen de vuurstenen artefacten, die uit een oudere periode stammen (Neolithicum-Bronstijd). De aanwezigheid van vuursteenvindplaatsen is derhalve op voorhand niet uit te sluiten. Naar aanleiding van het karterende bodemonderzoek wordt geadviseerd om de aard, omvang en datering van de vindplaatsen vast te laten stellen door middel van een proefsleuvenonderzoek. Dit proefsleuvenonderzoek dient zich te beperken tot de daadwerkelijk te verstoren delen van het plangebied, zijnde de bouwputten voor de vier woningen.
Conclusie
In overleg met de regioarcheoloog is een plan opgesteld voor de uitvoering van een proefsleuvenonderzoek. De uitvoering van het onderzoek staat medio december 2015 gepland. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan zullen de resultaten hiervan worden opgenomen.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Voor het aspect 'cultuurhistorie' heeft een toetsing plaatsgevonden aan de hand van de historische waardenkaart van de provincie Overijssel. De gebouwen in het plangebied zijn niet aangewezen als monument. Dit betekent dat deze niet zijn beschermd op grond van de Monumentenwet 1988 (rijksmonumenten) of provinciale en gemeentelijke verordeningen (provinciale en gemeentelijke monumenten).
Conclusie
Voorliggend plan heeft geen nadelige gevolgen voor het aspect cultuurhistorie.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Natuurbeschermingswet 1998, Flora- en faunawet, Barro) en provinciale regelgeving (EHS in provinciale verordening). Bij dit wijzigingsplan wordt gebruik gemaakt van een quickscan natuurwaardenonderzoek (Natuurbank Overijssel, 29 oktober 2015). Zie Bijlage 5 voor het rapport. De resultaten zijn in de volgende paragrafen opgenomen.
Beschermde gebieden
Geen van de deelgebieden liggen in of direct naast gronden die tot de EHS, beschermd natuurgebied of een waardevolle waterloop behoren. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal en heeft geen negatief effect op deze gebieden. De instandhoudingsdoelen van Natura-2000, de kwaliteitsdoelen van de waterloop en de kernkwaliteiten van de EHS worden door de voorgenomen activiteit niet aangetast. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing, watervergunning of natuurbeschermingswetvergunning aangevraagd te worden.
Beschermde soorten
Ondanks de omvang van het plangebied (vijf slooplocaties, twee bouwlocaties) heeft de voorgenomen activiteit nauwelijks wettelijke consequenties in het kader van de Flora- en faunawet. Bij het slopen van de stallen/schuren en het rooien van beplanting dient men rekening te houden met eventueel aanwezige bezette vogelnesten. Door de gebouwen te slopen en de beplanting te rooien buiten de voortplantingsperiode, kan overtreding van de Ff-wet voorkomen worden.
De bouwlocaties aan de Witmoesdijk behoren tot het functionele leefgebied van sommige algemene- en weinig kritische amfibieën- en zoogdiersoorten. Uitgezonderd enkele muizensoorten bezetten deze amfibieën- en grondgebonden zoogdiersoorten geen vaste verblijfplaats in het plangebied. De in het plangebied voorkomende amfibieën- en grondgebonden zoogdiersoorten staan vermeld in tabel 1 van de Flora- en faunawet. Voor deze soorten geldt een algemene vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden, verwonden en verstoren’ als gevolg van activiteiten die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling
worden uitgevoerd. Vanwege het schaarse en incidentele voorkomen van grondgebonden zoogdieren en amfibieën hoeven er geen nadere maatregelen in het kader van de algemene zorgplicht genomen te worden.
De te slopen schuren/stallen en te rooien beplanting worden als een ongeschikte verblijfplaats voor vleermuizen beschouwd. De aanwezigheid van een verblijfplaats van een (vermoedelijk) solitaire Gewone – of Ruige Dwergvleermuis in de bebouwing van café de Pijp kan op basis van het uitgevoerde onderzoek niet volledig uitgesloten worden. Formeel dient vooraf duidelijkheid verkregen te worden over de functie van de te slopen bebouwing voor vleermuizen en is een ontheffing ex. art. 75C van de Ff-wet vereist om een verblijfplaats te mogen verstoren/vernielen. Duidelijkheid over de functie van een gebouw voor vleermuizen is mogelijk door aanvullend onderzoek uit te voeren in de periode juni-oktober. Geadviseerd wordt om de bebouwing te slopen in de actieve periode van vleermuizen om zodoende geen vleermuis in winterrust te verstoren.
Conclusie
Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend bestemmingsplan.
Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie Overijssel en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromenl heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2010-2015. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe 'eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren' is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe.
Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem.
Vandaar dat het principe 'eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren' een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Wateraspecten plangebied
Waterhuishouding
Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. Er is sprake van een toename van een beperkte toename van verhard oppervlak met ca. 500 m², op het voetbalveld aan de zuidzijde van de Witmoesdijk. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.
Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer
In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via een gescheiden stelsel: hemelwater wordt ter plaatse op de woonpercelen geïnfiltreerd. Het vuile water wordt via het bestaande gemeentelijk rioolstelsel afgevoerd.
In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.
Aanleghoogte van de bebouwing
Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.
Watertoetsproces
Op 21 oktober 2015 heeft initiatiefnemer het waterschap Vechtstromen geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Het resultaat van deze toets is als Bijlage 6 aan deze toelichting gekoppeld.
Conclusie
De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan / wijzigingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
Agrarisch, Agrarisch met waarden - Landschap
Dit artikel regelt de bestemming van de gronden, waarbinnen de agrarische belangen in het algemeen prevaleren boven de andere belangen. Ingevolge de in artikel 1 opgenomen definitie van 'agrarisch bedrijf' kunnen de tot Agrarisch en Agrarisch met waarden - Landschap bestemde gronden niet gebruikt worden voor doeleinden van commerciële bosbouw. Commerciële bosbouw kan immers niet beschouwd worden als een agrarische activiteit in het normale spraakgebruik en kan tot wezenlijke verandering leiden van de structuur van het landschap. De bestemmingen laten wel ruimte voor extensief dagrecreatief medegebruik (wandelen, fietsen, picknickplaatsen en dergelijke). Ditzelfde geldt voor een natuurlijk beheer van de gronden. Natuurbeheer op deze gronden is mogelijk in combinatie met de agrarische doeleinden.
Binnen deze gronden mogen in principe uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde (afrastering en dergelijke) tot een hoogte van 2 meter worden opgericht. Er mogen geen kuilvoerplaten, sleufsilo's en voorzieningen ten behoeve van mest worden opgericht, tenzij deze in een directe ruimtelijke relatie met het agrarisch bouwperceel worden opgericht. De kuilvoerplaten, sleufsilo's en voorzieningen ten behoeve van mest dienen binnen een afstand van 50 meter tot de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijfgerealiseerd te worden. Er is een ontheffingsmogelijkheid opgenomen voor het realiseren van sleufsilo's, kuilvoerplaten en voorzieningen ten behoeve van mest op gronden gelegen aan de openbare weg.
Tevens kan worden opgemerkt dat binnen de gebiedsbestemmingen ook tuinen zijn toegestaan, grenzend aan de bouwvlakken waar gewoond kan worden. Bij deze bestemming is een aantal aanlegvergunningen opgenomen. De regels hebben betrekking op het kunnen aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het (extensieve) dagrecreatieve medegebruik van het landelijk gebied en de bescherming van de houtopstanden binnen agrarische doeleinden.
Agrarisch - Agrarisch bedrijf
Deze bestemming heeft betrekking op de binnen het plangebied aanwezige agrarische bedrijven. De gronden zijn bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf en met name voor de agrarische bedrijfsbebouwing. Het bosbouwbedrijf en de gebruiksgerichte paardenhouderij (recreatieve paardensport/manege) worden niet onder het normale agrarische bedrijf begrepen. Een productiegerichte paardenhouderij (fokken en trainen van op het eigen terrein gefokte paarden) wordt echter wel aangemerkt als agrarisch bedrijf.
Binnen de tot 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' bestemde gronden mogen de agrarische bedrijfsgebouwen van één bedrijf worden opgericht. Op de kaart is, door middel van een aanpijling, aangegeven dat beide delen geacht worden één bouwperceel te vormen. Per bedrijf (bouwperceel) mag één bedrijfswoning worden gebouwd, voor zover deze niet reeds aanwezig is. De inhoudsmaat van de bedrijfswoning is afgestemd op de provinciale maatvoering in het vigerende plan, namelijk maximaal 750 m3.
De gebouwen mogen uitsluitend binnen de bestemmingsvlakken worden gebouwd met dien verstande dat de bebouwingsgrenzen, zoals die zijn weergegeven in artikel 11 (bebouwingsgrenzen) dienen te worden gerespecteerd. De hoogte van de bouwwerken, die niet als gebouw aangemerkt kunnen worden - waarbij gedacht kan worden aan erfafscheidingen, silo's en hooibergen - mag in zijn algemeenheid 5 meter bedragen. Er zijn echter afwijkende maten opgenomen, bijvoorbeeld voor voedersilo's, mestsilo's en kuilvoerplaten. Verder is een restrictie aangebracht ten aanzien van erf- en perceelscheidingen (2 meter).
Qua bebouwingsmogelijkheden is er middels de aanduiding 'maximum oppervlakte (m²)' een beperking opgenomen. Dit om te borgen dat de gebouwen welke in het kader van voorliggend plan gesloopt zijn niet weer worden teruggebouwd.
Verkeer - 4
Bij voorliggend plan is bij het kruispunt Wierdenseweg - Witmoesdijk een strook vrijgehouden om in te vullen met gras in verband met het overzicht op het kruispunt en de verkeersveiligheid. In verband met deze functie t.b.v. het kruispunt is voor deze specifieke reststrook aangesloten bij de bestemming 'Verkeer - 4' welke ook voor het overige deel van de Wierdenseweg geldt. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde mag binnen deze verkeersbestemming 10 m bedragen. Geluidsschermen zijn ook bouwwerken, geen gebouw zijnde. Daarnaast zijn, onder voorwaarden, gebouwen mogelijk.
Wonen
De bestaande en beoogde burgerwoningen zijn bestemd tot 'Wonen'. Bij de benadering van de woonfunctie is uitgegaan van maximale inhoud, namelijk 750 m3. Voor het beoogde landhuis is een aparte aanduiding 'maximum volume (m³)' opgenomen, waarbij de inhoud van een landhuis maximaal 2.000 m3 mag bedragen. Er is bepaald dat als de bestaande inhoud groter is deze rechtens als uitgangspunt mag worden genomen. Dit betekent, dat een kleinere woning mag worden vergroot tot maximaal 750 m3.
Ten aanzien van het toegestane aantal woningen is in de regels en op de plankaart het één en ander geregeld. In beginsel is per bestemmingsvlak 1 woning toegestaan tenzij anders op de kaart is aangegeven met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden'. Als deze aanduiding wordt gebruikt zijn meerdere woningen binnen één bestemmingsvlak toegestaan, echter niet meer dan is aangegeven op de verbeelding.
De verschijningsvorm van de woningen is geregeld in lid 7.2.2, waar is bepaald dat woonhuizen vrijstaand mogen worden gebouwd. Binnen deze bestemming zijn bij recht hobbymatige agrarische activiteiten tot niet meer dan 10 Nge toegestaan.
Bij recht mag 100 m2 aan bijgebouwen worden opgericht, met dien verstande indien reeds meer dan 100 m2 aan bijgebouwen aanwezig is, deze gehandhaafd mag blijven. Ten behoeve van de stalling van machines voor het onderhoud van de aangrenzende gronden mag ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouw' bij recht 200 m² aan bijgebouwen worden opgericht. Tevens mogen de bestaande bijgebouwen tot 250 m2 één op één vervangen worden. Hierbij geldt dat de totale oppervlakte aan bijgebouwen de 250 m2 niet mag overschrijden. Hier kunnen ook landschapsontsierende schuurtjes in het buitengebied, die buiten de bouwvlakken liggen, worden betrokken. Het gaat erom dat per saldo sprake moet zijn van verbetering van de landschappelijke kwaliteit.
Sinds 1 juli 2008 heeft de Grondexploitatiewet als onderdeel van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening rechtskracht gekregen. Doel van de wet is te komen tot een verbetering van het stelsel van kostenverhaal bij particuliere grondexploitatie. In de wet is opgenomen dat een gemeente de gemaakte kosten op een particuliere grondeigenaar moet verhalen in het geval deze eigenaar tot ontwikkeling van een bouwplan overgaat. Dit betekent dat een bestemmingsplan dat een bouwplan mogelijk maakt pas vastgesteld kan worden, nadat er duidelijkheid is over het verhalen van kosten op de grondeigenaar. Daarnaast kan de gemeente eisen stellen met betrekking tot de te ontwikkelen locatie, zoals kwaliteitseisen van het openbaar gebied.
In artikel 6.12, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan moet vaststellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur (artikel 6.2.1. Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1. Bro staan de (bouw)plannen genoemd waarvoor een exploitatieplan nodig is.
Een exploitatieplan kan achterwege blijven wanneer de kosten door middels van een anterieure overeenkomst worden verhaald. Met initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten waarin te verhalen kosten, waaronder het verhalen van eventuele tegemoetkoming in planschade, zijn opgenomen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Vooroverleg
Rijksdiensten
Op 1 januari 2012 is de Vrom-Inspectie samengevoegd met de Inspectie V&W tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT heeft in het nieuwe toezichtbeleid geen adviserende en coördinerende rol meer met betrekking tot de advisering over gemeentelijke ruimtelijke plannen. Dit betekent onder meer dat geen plannen voor vooroverleg naar de ILT gestuurd hoeven te worden. Omdat de coördinatierol vervalt, reageren andere rijksdiensten (Rijkswaterstaat, Defensie en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie) afzonderlijk.
Rijkswaterstaat
Bij brief van 10 februari 2012 heeft Rijkswaterstaat aangegeven dat zij tijdig betrokken wenst te worden bij plannen die betrekking hebben op de drie netwerken die bij Rijkswaterstaat in beheer zijn: het hoofdwegennet, het hoofdvaarwegennet en het hoofdwatersysteem. Aangezien geen van de belangen van Rijkswaterstaat in het plan betrokken zijn, is vooroverleg met deze dienst niet vereist.
Defensie
Bij brief van 16 februari 2012 wordt aangegeven dat binnen het Ministerie van Defensie de behartiging van ruimtelijke uitgevoerd door de Dienst Vastgoed Defensie. Het gaat hierbij om militaire terreinen (direct ruimtebeslag), het beheer van diverse zoneringen, randstofleidingen, verstoringsgebieden, laagvliegroutes en -gebieden (indirect ruimtebeslag). De belangen die door het Ministerie van Defensie worden bewaakt, spelen in het voorliggend plan geen rol. Vooroverleg met de Dienst Vastgoed Defensie (Directie noord) is niet vereist.
Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Bij brief van 6 maart 2012 wordt aangegeven dat gemeentelijke bestemmingsplannen die een relatie hebben met rijksinpassingsplannen op het terrein van energie-infrastructuur gemeld moeten worden bij het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft een lijst opgesteld van categorieën ruimtelijke plannen van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is (april 2015). Het voorliggende plan kan gevat worden onder categorie B (Buitengebied/Groene Omgeving) onderdeel 4 (Nieuwe ontwikkelingen en uitbreiding met KGO). Er is binnen de gemeente Wierden echter geen sprake van een gemeentelijk beleidskader (vastgesteld door de raad) dat door de provincie is beoordeeld als zijnde in overeenstemming met de Omgevingsvisie Overijssel, Omgevingsverordening en Werkboek KGO. Daarom dient het plan voorgelegd te worden aan de provincie. Op 12 februari 2016 is het plan met de provincie besproken en akkoord bevonden.
Waterschap Vechtstromen
Op 21-10-2015 is een digitale watertoets uitgevoerd via www.dewatertoets.nl. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg. Uit deze digitale toets is naar voren gekomen dat er geen negatieve gevolgen zijn voor de waterhuishouding. Het waterschap Vechtstromen heeft dan ook geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling.
Inspraak
In de Inspraakverordening van de gemeente Wierden is aangegeven op welke wijze belanghebbende natuurlijke en rechtspersonen bij de voorbereiding van het gemeentelijk beleid - inclusief bestemmingsplannen - worden betrokken. Met toepassing van deze verordening wordt, via het plaatsen van een advertentie in de Driehoek bekend gemaakt dat het (voor-)ontwerpbestemmingsplan (danwel wijzigingsplan) ter inzage ligt. Deze advertentie vermeldt op welke wijze men nadere informatie kan verkrijgen en hoe men op het plan kan reageren.
Gelet op het ondergeschikte karakter van het voorliggende bestemmingsplan is ten aanzien van dit plan geen inspraakprocedure gevolgd.
Zienswijze
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 25 februari t/m 6 april ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is er 1 zienswijze binnengekomen, welke in de nota behandeling zienswijzen is voorzien van een gemeentelijke reactie.