direct naar inhoud van 3.5 Landbouw
Plan: Buitengebied 2009
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0189.BP2009000002-0002

3.5 Landbouw

De landbouw is een grote grondgebruiker in de gemeente Wierden. In deze paragraaf wordt nader ingegaan op de agrarische sector in de gemeente.

3.5.1 Landbouwstructuur

Aantal bedrijven en bedrijfstypen

Tijdens het opstellen van het bestemmingsplan zijn alle bedrijven in het buitengebied van de gemeente Wierden geïnventariseerd. Uit de gevoerde inventarisatie is naar voren gekomen dat er in de gemeente Wierden 280 land- en tuinbouwbedrijven aanwezig zijn. Voor de onderverdeling van de agrarische bedrijven en de gegevens uit eerdere jaren is gebruik gemaakt van de CBS-landbouwtellingen.

In de door het CBS opgestelde tabel 3.1 zijn de agrarische bedrijven in de gemeente Wierden gegroepeerd naar hoofdbedrijfstype. Er worden vier hoofdtypen onderscheiden: akkerbouwbedrijven, tuinbouw- en blijvende teeltbedrijven, graasdierbedrijven en hokdierbedrijven.

Een bedrijf wordt tot een bepaald hoofdtype gerekend wanneer de economische omvang van de genoemde activiteit meer is dan tweederde van de totale bedrijfsomvang.

Wanneer geen hoofdtype kan worden onderscheiden, wordt het bedrijf gerekend tot de combinaties (gewassen-, dier- en dierengewassencombinaties).

Tabel 3.1 Aantal agrarische bedrijven per hoofdbedrijfstype in 1995, 2000 en 2007

Aantal bedrijven  
  1995   2000   2007  
Akkerbouwbedrijven   11   9   14  
Tuinbouw- en blijvende teelt bedrijven   1   4   1  
Graasdierbedrijven   262   233   207  
Hokdierbedrijven   53   42   40  
Combinaties   51   44   37  
Totaal   378   332   299  

Uit de tabel blijkt dat in 2007 meer dan 70% van het totaal aantal agrarische bedrijven getypeerd kan worden als graasdierbedrijf. Het aantal hokdier- en combinatiebedrijven is ongeveer even groot. Bedrijven die zich toeleggen op tuinbouw en/of blijvende teelt zijn in de gemeente Wierden nauwelijks aanwezig. Hierna volgt een beschrijving van de voorkomende bedrijfstypen in de gemeente Wierden.

Graasdierbedrijven

Graasdierbedrijven zijn agrarische bedrijven met als hoofdactiviteit het houden van runderen, schapen, geiten en/of paarden. In de gemeente Wierden betreft het voornamelijk melkveehouderijbedrijven. Op een aantal van de melkveehouderijbedrijven worden varkens als neventak gehouden.

Hokdierbedrijven

Bij hokdierbedrijven gaat het om de intensieve veehouderij: varkens- en pluimveebedrijven.

In de gemeente Wierden zijn dit voornamelijk varkenshouderijbedrijven.

Akkerbouwbedrijven

In de gemeente Wierden kan slechts een klein aantal bedrijven getypeerd worden als akkerbouwbedrijf. Minder dan 5% van alle agrarische bedrijven had 2007 akkerbouw als hoofdactiviteit. Onder deze akkerbouwbedrijven zit wellicht een aantal (afbouwende) veebedrijven met bijvoorbeeld nog enkele hectaren land waar akkerbouwproducten worden geteeld.

Tuinbouw- en blijvende teeltbedrijven

In de gemeente Wierden zijn nauwelijks tuinbouw- en blijvende teeltbedrijven aanwezig, in 2007 was er slechts één agrarisch bedrijf met tuinbouw of blijvende teelt als hoofdactiviteit. Wel vinden op sommige percelen kwekerijactiviteiten plaats, zonder dat er sprake is van agrarische (bedrijfs)bebouwing. Glastuinbouwbedrijven komen niet voor in de gemeente Wierden.

Combinaties

Combinaties zijn agrarische bedrijven met een combinatie van twee of meer van de vier hoofdbedrijfstypen. Op combinatiebedrijven is geen hoofdbedrijfstype te onderscheiden. In Wierden gaat het in de meeste gevallen om gemengde veehouderijbedrijven (vaak met melkvee en varkens).

Uit tabel 3.1 kan afgelezen worden dat het totaal aantal bedrijven in de gemeente de afgelopen jaren steeds daalt. Over de periode 1995 tot 2005 bedroeg de afname circa 2,7% per jaar. Dit betekent dat meer dan 10 bedrijven per jaar stopten met de bedrijfsvoering. Tussen 2005 en 2007 zijn weer diverse bedrijven gestopt. Geconcludeerd kan worden dat de trend - de afname van het aantal agrarische bedrijven - zich voortzet.

Bedrijfsomvang

De omvang (economische betekenis) van een agrarisch bedrijf en van groepen bedrijven wordt uitgedrukt in Nederlandse grootte-eenheden (nge). Door het Landbouw-Economisch Instituut (LEI) wordt als vuistregel voor het behalen van een inkomen voor een gezinsbedrijf minimaal 70 nge aangehouden. Dit inkomen is vergelijkbaar met een CAO-loon. Uit tabel 2.3 blijkt dat de gemeente Wierden in verhouding veel kleine bedrijven kent (minder dan 40 nge). Een voorzichtige inschatting op basis van bedrijfsopvolging en bedrijfsomvang geeft de verwachting dat ongeveer 2/3 van de landbouwbedrijven in Wierden een redelijk tot goede toekomstverwachting heeft.

Tabel 3.2. Ontwikkeling bedrijfsomvang (CBS en inventarisatie gemeente Wierden)

Nge-klasse   1995   2000   2007  
< 40 nge   148   133   72  
40-70 nge   79   62   77  
70-150 nge   136   118   119  
< 150 nge   15   19   31  
Totaal agrarische bedrijven   378   332   299  

Verbrede landbouw

Een landelijke trend is dat agrariërs in toenemende mate andere (niet-agrarische) activiteiten gaan ontplooien; mede als gevolg van marktontwikkelingen en milieuregelgeving.

De mogelijkheden een aanvullend inkomen te verwerven, liggen binnen de landbouw zelf zoals het zelf bereiden en verkopen van kaas en andere zuivelproducten. Daarnaast kunnen agrariërs bijvoorbeeld recreatie en toerisme combineren met hun bedrijf.

In de gemeente Wierden zijn nevenactiviteiten in beperkte mate aanwezig. Agrarische bedrijven richten zich met nevenactiviteiten op de meer traditionele aspecten, zoals de verkoop van streekproducten, koffie- en/of theeschenkerij, zorgboerderij of caravanstalling (vaak in stallen).

3.5.2 Externe productieomstandigheden

In deze paragraaf wordt ingegaan op de externe productieomstandigheden. Daarbij zullen de bodemgeschiktheid, de waterhuishouding, de verkaveling en de ontsluiting aan de orde komen.

Bodemgeschiktheid

De geschiktheid van de bodem voor landbouwkundig gebruik wordt hoofdzakelijk bepaald door de bodemsamenstelling en de grondwaterstanden. Een groot deel van het plangebied is geschikt voor weidebouw en/of akkerbouw. De bodem hoeft voor weidebouw niet aan hoge eisen te voldoen. In het algemeen zijn ondiepere grondwaterstanden toelaatbaar. Verder is een voldoende stevigheid van de gronden gewenst en een voldoende vochtleverend vermogen.

Waterhuishouding

Van belang bij de waterbeheersing voor de landbouw is de waterafvoer en de wateraanvoer. Het grootste knelpunt bij de waterbeheersing is de verdroging. Verdroging heeft gevolgen voor natuur en milieu. Door verdroging neemt onder meer de oppervlakte vochtgebonden vegetaties af, het vermindert de vitaliteit van bossen en de effecten van verzuring worden versterkt. Ook de landbouw ondervindt meer en meer de gevolgen van verdroging in de vorm van opbrengstvermindering in de zomer. Zowel vanuit de landbouw als vanuit de natuurbescherming wordt het probleem dan ook onderkend. Onder meer in het kader van de landinrichting Enter zijn diverse maatregelen voorgesteld ter verbetering van de waterhuishouding in het gebied. Het bestrijden van de lokale verdroging kan plaatsvinden door aanpassing van de detailontwatering, met name door het realiseren van brede en ondiepe watergangen of door waterconservering (bijvoorbeeld retentie).

Verkaveling

Een goede verkaveling is voor de landbouw van groot belang. Het gaat daarbij om een zo klein mogelijk aantal kavels, zo dicht mogelijk bij de bedrijfsgebouwen. In de ideale situatie hebben alle bedrijven slechts een (huis-)kavel. Door een goede verkaveling kunnen de transportafstanden worden verkleind en de kosten worden verlaagd. Bovendien kunnen gronden in de omgeving van de bedrijfsgebouwen over het algemeen regel efficiënter worden gebruikt. Door landinrichting is de verkaveling voor veel agrarische bedrijven in het buitengebied de laatste jaren sterk verbeterd.

Ontsluiting

Voor de landbouwkundige ontsluiting is zowel de kwantiteit als de kwaliteit van de wegen in het landelijk gebied van belang. Een goede ontsluiting van de bedrijfsgebouwen en -gronden is in verband met de steeds toegenomen intensiteit van het agrarische transport steeds meer gewenst. Zowel de bedrijfsgebouwen als de kavels dienen bereikbaar te zijn voor onder meer vrachtwagens, tractoren en oogstmachines.

3.5.3 Milieu en landbouw

Mestregelgeving

De veehouderij in Nederland houdt relatief veel dieren op weinig grond. Dit wordt onder andere mogelijk gemaakt door import van veevoeder. De veehouderij produceert op plaatsen meer dierlijke mest dan nodig is voor de bemesting van de gewassen. Overbemesting van grond, onder meer te veel fosfaat en nitraat, is het gevolg.

Om het overschot aan dierlijke mest terug te dringen, zijn door de overheid maatregelen aan de productie- en aan de afzetkant opgesteld. Door de mestproductierechten is de mestproductie aan een maximum gebonden. Door het stimuleren van mineralenarm veevoer zijn de fosfaatgehalten in dierlijke mest verlaagd. Aan de afzetkant is de mestafzet gestimuleerd. De mestdistributie, het transporteren van mest van gebieden met een overschot naar gebieden met een behoefte aan dierlijke mest (akkerbouwgebieden), heeft zich fors ontwikkeld. Grootschalige mestverwerking is echter door de hoge kosten nauwelijks gerealiseerd. Het doel van het mestbeleid, het bereiken van een toestand van evenwichtsbemesting in het jaar 2000, wordt uitgesteld tot op zijn vroegst 2008. Evenwichtsbemesting is het bereiken van een toestand van ecologisch evenwicht. Dat wil zeggen niet meer mineralen in de bodem brengen dan de gewassen kunnen opnemen.

In oktober 2003 oordeelde het Europese Hof van Justitie dat het Nederlandse mestbeleid niet voldeed aan de eisen van de Europese regelgeving. Hierdoor was Nederland verplicht een nieuw mestbeleid uit te werken. Hierover is in de zomer van 2004 een akkoord bereikt met de Europese Commissie. Op 1 januari 2006 is het nieuwe mestbeleid van start gegaan. De belangrijkste wijziging is dat het mineralenaangiftesysteem "Minas" is vervangen door een stelsel van gebruiksnormen met maximumnormen voor het gebruik van stikstof en fosfaat. Het doel is een verbetering van de kwaliteit van het oppervlaktewater en het grondwater. In de afgelopen jaren is die kwaliteit overigens al wel een stuk beter geworden met het Minas-stelsel.

Ammoniakbeleid

De emissie van ammoniak wordt veroorzaakt door huishoudens en industrie, maar vooral door veehouderijen. Het gas ammoniak komt onder meer vrij uit de stallen en de mestopslag, bij het uitrijden van de mest en bij de dieren in de wei. Ammoniak heeft negatieve effecten op met name drinkwaterwinningen en natuur en landschap. Een hoge ammoniakneerslag leidt tot een achteruitgang van de natuurkwaliteit.

Om de ammoniakproblematiek tegen te gaan, zijn door de overheid beleidsdoelstellingen geformuleerd. Het accent van het ammoniakbeleid ligt op de emissiereductie bij veehouderijbedrijven (70% reductie in de periode 2000-2005 ten opzichte van 1980 (NMP3)). Deze emissiereductie kan gerealiseerd worden door het emissiearm uitrijden van mest, het afdekken van mestopslag en de bouw van emissiearme stallen. Door regionale plannen van de provincie en gemeente (zoals het Reconstructieplan) kan op de specifieke situatie worden ingespeeld. Daarbij kan rekening gehouden worden met het natuurbeleid en met de aanpak van bijvoorbeeld verdroging.

Maatregelen en eventuele gevolgen voor het plangebied

Mogelijke maatregelen voor de veehouderij om de doelstellingen van het ammoniakbeleid in het plangebied te realiseren zijn:

  • het treffen van technische maatregelen, zoals aanpassing van veevoeding en verdergaande aanpassing van stal- en opslagsystemen (inclusief onderwerken mest);
  • het verplaatsen van bedrijven vanuit de directe omgeving van te beschermen gebieden;
  • het inkrimpen van de veestapel.

Het ammoniakbeleid zal hoe dan ook verdergaande investeringen vragen van de veehouderijbedrijven. Naar verwachting zullen niet alle bedrijven de benodigde investeringen kunnen opbrengen en zal het aantal bedrijven door de verscherping van het ammoniakbeleid verder afnemen.

Verwachte ontwikkelingen in de landbouw

In een dynamische sector als de landbouw zijn toekomstige ontwikkelingen moeilijk te voorspellen. Op deze plaats kan dan ook slechts een indicatie worden gegeven van de mogelijke landbouwkundige ontwikkelingen in Wierden in de komende jaren. De belangrijkste ontwikkelingen waarop de landbouw in zal (moeten) spelen zijn de ontwikkelingen op de markt van de landbouwproducten, milieuhygiënische eisen, welzijnseisen voor landbouwdieren, plattelandsvernieuwing en Reconstructie. Deze worden hieronder kort beschreven. Vervolgens worden de te verwachten gevolgen voor het plangebied geschetst.

Marktontwikkelingen landbouwproducten

De Nederlandse landbouw is de laatste jaren steeds meer gericht op de Europese markt. Sinds 1975 is de productie in de EU met bijna 2,5 procent per jaar gegroeid. De vraag nam in dezelfde periode toe met minder dan 1 procent per jaar. De EU ontwikkelde zich van importeur van landbouwproducten tot exporteur. Door de, in vergelijking met het wereldprijsniveau, hoge productieprijzen binnen de EU kon een belangrijk deel van de export slechts plaatsvinden door toenemende exportsubsidies. Deze subsidies betekenden een steeds grotere belasting van de Europese landbouwbegroting. Mede daardoor is voor een aantal productgroepen overgegaan op een stelsel van quota (melkveehouderij) en areaalinkrimping (akkerbouw). Als gevolg van de hervormingen van het EU-landbouwbeleid en internationale onderhandelingen (in GATT-verband) worden de verschillende subsidies aanzienlijk teruggebracht. Gestreefd wordt naar een meer zichzelf ordenende markt op wereldschaal.

Europees beleid

De Nederlandse landbouw is voor een belangrijk deel gericht op de Europese markt. De Europese Unie (en voorheen de Europese Gemeenschap) heeft zich ontwikkeld van een importeur van landbouwproducten tot exporteur. Door de, in vergelijking met het wereldprijsniveau, hoge productieprijzen binnen de EU kon een belangrijk deel van de export slechts plaatsvinden door toenemende exportsubsidies. Deze subsidies betekenden een steeds grotere belasting van de Europese landbouwbegroting. Als gevolg van de hervormingen van het EU-landbouwbeleid en de onderhandelingen in GATT-verband worden de verschillende subsidies aanzienlijk teruggebracht. In 2002 is het gemeenschappelijk landbouwbeleid al aanzienlijk hervormd. Toentertijd is de inkomenssteun losgekoppeld van de productie en in plaats daarvan afhankelijk gemaakt van het bereiken van doelstellingen op het gebied van voedselveiligheid, dierenwelzijn, landschapsbeheer en milieu. Momenteel zijn er discussies gaande over een verdere hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, gericht op onder meer volledige afbouw van de productsteun.

Landbouwmilieubeleid

Een belangrijke factor die aanleiding is voor structurele veranderingen in verschillende landbouwsectoren is het landbouwmilieubeleid. De landbouw zal grote investeringen moeten doen om de negatieve effecten op het milieu te verminderen. Een groot deel van deze investeringen, met name op het gebied van mest en ammoniak moet worden opgebracht door de intensieve veehouderij en in mindere mate door de melkveehouderij. De akker- en tuinbouw zal moeten investeren in maatregelen om het gebruik van bestrijdingsmiddelen terug te dringen.

Welzijnseisen

De welzijnseisen voor landbouwdieren zullen in de toekomst worden verscherpt. Op dit gebied zijn in het kader van de Gezondheids- en Welzijnswet voor dieren enkele besluiten genomen. Deze hebben niet alleen betrekking op het dierenwelzijn in enge zin, maar ook op de daarmee samenhangende economische belangen. Dierziektebestrijding en verbetering van het welzijn van de dieren betekent internationaal een sterkere economische positie. Een en ander zal zijn weerslag hebben in de regels voor de huisvesting van dieren (bijvoorbeeld het verplicht gebruiken van strooisel of het verbieden van "boxen").

Plattelandsvernieuwing

In het landelijk gebied wordt steeds sterker zichtbaar dat naast de landbouw ook andere functies een plaats krijgen. In de komende jaren zal dit proces van plattelandsvernieuwing zich in versterkte mate voortzetten. Agrariërs kunnen daarop inspelen door te verbreden. De mogelijkheden om nieuw of aanvullend inkomen te verwerven liggen veelal binnen de landbouw zelf, bijvoorbeeld door milieu- en/of diervriendelijk te produceren, door de eigen producten te verwerken, door het zelf te verkopen, het verbouwen en "vermarkten" van streekeigen producten. Daarnaast zijn er mogelijkheden om een andere activiteit aan het agrarisch bedrijf te koppelen. Steeds meer boeren nemen bijvoorbeeld actief deel aan beheer en ontwikkeling van natuur en landschap. Andere boeren combineren recreatie en toerisme met hun bedrijf. Naast kamperen bij de boer (kleinschalig kamperen) zijn er voorbeelden denkbaar als excursies en wandel- en fietsarrangementen.

Reconstructie(wet)

Concentratiegebieden zijn gebieden die door de hoge veedichtheid te maken hebben met een opeenstapeling van milieuproblemen zoals vermesting, verzuring en geuroverlast. Om de problemen binnen de concentratiegebieden aan te pakken is de Reconstructiewet aangenomen. De gemeente Wierden ligt binnen zo'n concentratiegebied (zie paragraaf 2.3.).

Een belangrijk uitgangspunt voor de toekomst is dat een hoogwaardige omgevingskwaliteit niet kan zonder goede sociale en economische vitaliteit en andersom. De kwaliteit van water, bodem, milieu, natuur en landschap moet onderhouden worden en daarvoor is onder meer een gezonde (agrarische) bedrijvigheid nodig. Anderzijds is de kwaliteit van de omgeving bepalend voor een aantrekkelijke woonomgeving, de leefbaarheid voor de burgers en het vestigingsklimaat van bedrijven.

Een belangrijk onderdeel uit de Reconstructiewet is het verplaatsen van intensieve veehouderijen uit gevoelige gebieden en het concentreren van intensieve veehouderijen. Het hele reconstructiegebied is hiervoor ingedeeld in drie zones: gebieden met perspectief voor primaire intensieve veehouderij (landbouwontwikkelingsgebieden), gebieden met perspectief voor natuur (extensiveringsgebieden) en gebieden waar natuur, landschap, cultuurhistorie, wonen en werken met elkaar zijn verweven (verwevingsgebieden).

Mogelijke gevolgen voor de landbouwsector en het plangebied

De hierboven geschetste macro-economische en maatschappelijke ontwikkelingen zullen een doorwerking hebben in de landbouwsector en het plangebied. Deze ontwikkelingen zouden kunnen leiden tot het verminderen van het aantal bedrijven, de toename van de productie per bedrijf en de omschakeling naar andere bedrijfstypen.

Vermindering aantal bedrijven

De extra investering die het landbouwmilieubeleid met zich meebrengt kan leiden tot een afname van het aantal agrarische bedrijven. Ook de ongunstige opvolgingssituatie in de landbouw, schaalvergroting van bedrijven en het beslag op de grond voor niet agrarische doeleinden, zoals natuurontwikkeling, woningbouw, industrie, sport en recreatie, dragen bij aan de afname van het aantal bedrijven.

Toename productie per bedrijf

De gemiddelde productieomvang (in nge's) zal naar verwachting toenemen. Deze toename is zowel een gevolg van het verdwijnen van de kleinere bedrijven als van de toename van de productieomvang op de blijvende bedrijven.

Omschakeling bedrijfstypen

In het verleden zijn structuurveranderingen en verminderde bedrijfsresultaten voor een belangrijk deel opgevangen door een gedeeltelijke omschakeling naar intensieve veehouderij of een vorm van vleeshouderij (rundvee of schapen). Deze sectoren bieden echter steeds minder perspectieven. Bovendien wordt een omschakeling in veel gevallen bemoeilijkt door de verscherpte milieuregelgeving. Een gedeeltelijke omschakeling naar intensieve veehouderij en vleesveehouderij is dan ook bijna geen reëel perspectief meer, specialisatie is hierbij een noodzaak. Voor een aantal bedrijven is een (gedeeltelijke) omschakeling naar productierichtingen met geen of slechts een lichte vorm van marktordening een perspectief, zoals de vollegronds groenteteelt, de teelt van een aantal nieuwe gewassen (bepaalde oliehoudende gewassen, hennep) of de aanleg van productiebos. Daarnaast bestaan regelingen voor tijdelijke en meer permanente braakligging. Ook voor wat betreft het beheer van natuur en landschap door de landbouw en het stimuleren van biologisch en ecologische landbouwvormen zal het beleid worden geïntensiveerd.

In de huidige agrarische sector is eveneens een tendens waar te nemen dat de agrariër naast de uitoefening van het agrarische bedrijf nevenfuncties wil ontplooien. Hierbij kan gedacht worden aan recreatieve ontwikkelingen, het opzetten van een zorgboerderij, verkoop van streekproducten en dergelijke. Deze ontwikkelingen kunnen een bijdrage leveren aan de vernieuwing van het platteland.