Plan: | Waterwijk |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0184.BP2010Waterwijk-0004 |
In deze waterparagraaf wordt duidelijk gemaakt hoe het vigerend waterbeleid van het waterschap ZZL en de gemeente Urk is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichtingsmaatregelen voor Waterwijk.
Het streven naar een veilig, gezond en duurzaam waterbeheer staat landelijk in de belangstelling. Om de toekomst van Nederland veilig te stellen is het nodig om te anticiperen op klimaatsveranderingen en bij de ruimtelijke planvorming goed rekening te houden met water. Thema's zoals 'water in de stad' en 'water als ordenend principe' zijn als speerpunten aangegeven in het vigerende beleid zoals vastgelegd in de Vierde Nota Waterhuishouding (ministerie van V&W), de Nota Ruimte (ministerie van VROM), de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw (WB21), de Handreiking Watertoets (VROM), het Omgevingsplan Flevoland (Provincie Flevoland), het Waterbeheersplan (Waterschap Zuiderzeeland) en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW).
Op Europees, nationaal en stroomgebiedsniveau wordt gewerkt aan de Kaderrichtlijn Water (KRW). De KRW streeft naar duurzame en robuuste watersystemen. Basisprincipes van het nationaal en Europees beleid zijn: meer ruimte voor water, voorkomen van afwenteling van de waterproblematiek in ruimte of tijd en stand-still (géén verdere achteruitgang in de huidige (2000) chemische en ecologische waterkwaliteit). Het bovenstaande resulteert in twee drietrapsstrategieën:
Beide strategieën zijn vastgelegd in de Nota Ruimte (2006). In het Waterkader 2009 heeft Waterschap Zuiderzeeland dit beleid verder uitgewerkt. Het beleid is voor Urk uitgewerkt in het Stedelijk waterplan Urk.
In deze waterparagraaf zijn de eisen aan de inrichting van het watersysteem samengevat. Dit is gebaseerd op het verkavelingplan van februari 2012. In het kader van het stedenbouwkundige plan zijn diverse onderzoeken uitgevoerd ten behoeve van de waterparagraaf. De resultaten van de berekeningen zijn als bijlage 2 bij de toelichting gevoegd. De onderzoeken betreffen:
De gemeente Urk en Waterschap Zuiderzeeland streven naar een optimale maaiveldhoogte , en een optimale hoogte van de waterbodem. Dit bezien vanuit het watersysteem, de bodemproblematiek (zettingen en opbarsten waterbodem) en de aanleg- en beheerkosten. De belangrijkste beleidsuitgangspunten zijn:
Inundatie vanuit de Urkervaart is bij extreme peilstijging mogelijk. Het integraal ophogen van het maaiveld tot ca. NAP-3,90 m ter voorkoming van zettingen voorkomt tevens dat het gebied onderloopt vanuit de Urkervaart (waterpeil NAP-5,70 m). Het plangebied ligt niet in een kern-, binnenbescherming- of buitenbeschermingzone van een waterkering. Het plan zal daardoor niet van invloed zijn op de veiligheid van een waterkering. Ook in het lager gelegen zuidelijke deel van het plangebied is het maximale peil van de Urkervaart lager dan het bestaande maaiveld van NAP-4,80 m.
De bovenkant van het 1e watervoerende pakket ligt tussen de NAP-12,0 m en NAP-9,7 m. Daarboven ligt een veenlaag, kleiïge lagen en weer een veenlaag. De diktes van deze lagen vertonen grote variaties. Op enkele plaatsen ontbreekt de kleilaag. De stijghoogtes variëren in de tijd niet meer dan 0,3 m per peilbuis.
Voor de controle tegen opbarsten van de waterbodems aan de noord- en oostzijde van Waterwijk is uitgegaan van een maximale stijghoogte van het grondwater van NAP-4,50 m. Aan de zuidzijde van Waterwijk is uitgegaan van een stijghoogte van NAP-4,70 m. Het beoogd oppervlaktewaterpeil in de noordelijke watergang is NAP-4,90 m en is gelijk aan de bestaande westelijke watergang.
Het peil van het oppervlaktewater in het oosten van het plangebied blijft gelijk aan het huidige peil van NAP-5,70 m. Dit peil is gelijk aan de Urkervaart. Ook in het zuidelijke deel van Waterwijk is een streefpeil van NAP -5.70m beoogd. Voor een deel van de watergangen betekent dit een verhoging van het formele peil vanaf NAP-6,20 m. In de praktijk was het peil al hoger vanwege de bodemhoogte van de sloten.
In de noordelijke watergang is uitgegaan van een minimaal waterpeil van NAP-5,10 m. Een grondverbetering met zand van 1,3 m noodzakelijk om opbarsten van de waterbodem te voorkomen. De oostelijke watergang is in 2006 met het omleggen van de D-tocht grotendeels al gerealiseerd. Hierbij is de waterbodem inderdaad lokaal opgebarsten. Dit is hersteld. Uitgaande van een minimaal waterpeil van NAP-5,90 m (waarbij rekening is gehouden met peilwisselingen door de open verbinding met de Urkervaart van 0,20 m ten opzichte van streefpeil (gemeld wordt 0,15 m), is een grondverbetering met zand van 1,5 m noodzakelijk om opbarsten van de waterbodem te voorkomen.
In het zuiden van Waterwijk mag een vergelijkbare grondverbetering als bij de oostelijke watergang verwacht worden. De naar verwachting geringe resterende dikte van de kleilaag na aanleg van de waterplas met grondverbetering kan maatregelen noodzakelijk maken.
Het oppervlaktewaterpeil, de samenstelling van de bodem, de drooglegging van 1 m in het westelijke deel en de hogere ontwateringseis voor woonwijken van 0,7 m beneden maaiveld maken de aanleg van drainage noodzakelijk. Hierbij is een drainafstand in het westelijke deel van 12 m benodigd. Dit houdt in dat drainage noodzakelijk is in de wegen, langs de gevels van de huizen en in de achterpaden. Op enige afstand van de westelijke en noordelijke watergang wordt de drooglegging groter en kan met een drainafstand van 35 m worden volstaan. De ontwatering is voornamelijk voldoende door mogelijke berging in de ophooglaag. Een nader onderzoek naar de doorlatendheid van het gebruikte ophoogzand wordt aanbevolen. Een mogelijk alternatief is kruipruimteloos bouwen zodat de drainafstand ook in het westelijke vergroot kan worden tot 35 m.
In het te bebouwen zuidelijk deel is de drooglegging 1,40 m, uitgaande van een toekomstig wegpeil van NAP-4,30 m. Omdat hier geen zandlaag aanwezig is, is de aanleg van drainage langs de gevels en in de wegen en achterpaden noodzakelijk.
Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor en door (grond)water in de omgeving. Aan de oostzijde is hiertoe voorzien door de oostelijke watergang ter plaatse van de bestaande kavelsloot.
De geplande westelijke en noordelijke watergang van Waterwijk vormen één geheel met het watersysteem van Polderwijk met een streefpeil van NAP-4,90 m. In de waterstructuur is de kans op zijwaarts weglekken van water naar de omgeving met een waterpeil van NAP-5,70 m. In het oostelijke en zuidelijke deel van Waterwijk wordt dit effect zoveel mogelijk beperkt door de watergangen aan de rand van de wijk aan te leggen. De noordelijke watergang wordt bovendien voorzien van een bodem en oeverfolie of kleibekleding om weglekken te voorkomen. Vanuit oogpunt van duurzaamheid en onderhoud heeft een kleibekleding de voorkeur. Een grotere afstand tussen de watergangen met verschillend peil verhoogt eveneens de weerstand voor het weglekkende water. Het wegzijgen van water via oude en nieuwe drainages naar de omgeving met een lager oppervlaktewaterpeil en grondwaterpeil vormt een aandachtspunt.
Wateraan- en afvoer
Bij een watertekort is aanvoer mogelijk via het hoger gelegen peilvak (NAP -4.70 m) van de Zeewijk. Afvoer van water uit het westelijke peilvak vindt plaats via de bestaande stuw in Polderwijk en een nog te realiseren stuw aan oostzijde van de noordelijke watergang in het plangebied. Het oostelijke peilvak watert af op de Urkervaart via twee bestaande duikers onder de Urkerweg in het zuidoosten van het plangebied. Langs de Urkerweg wordt ter plaatse van de bestaande bebouwing een streefpeil van NAP-5,70 m voorgesteld. Dit is afgestemd op het waterpeil in de praktijk. Echter het voorgestelde streefpeil betreft een opzet van 50 cm te opzichte vanaf het formele streefpeil van NAP-6,20 m. Het zuidelijke gedeelte van Waterwijk is overigens niet integraal opgehoogd vanwege de bestaande bebouwing. In deze waterparagraaf is uitgegaan van een ophoging met 30 cm. In het te bebouwen deel van het zuidelijk gebied is de bestaande maaiveldhoogte ca. NAP-4,70 tot -4,50 m. De nieuwe wegashoogte wordt dan NAP-4,30 m. De kavels met bestaande bebouwing worden niet opgehoogd en blijven afwateren op de bestaande watergang evenwijdig aan de Urkerweg met een formeel peil van NAP-6,20 m, waarvan via een peilbesluit de mogelijkheid van een peil van NAP-5,70 m moet worden nagegaan en geformaliseerd.
Berging
Het wateroppervlak op de waterlijn van de westelijke watergang bij een streefpeil van NAP-4,90 m is 1,9 ha (8,5% van het peilgebied van 22,6 ha) bij een verhard oppervlak van 12,0 ha voor Polderwijk en Waterwijk-west te samen. De peilstijging is eens per 10 jaar 30 cm en eens per 100 jaar 44 cm. Bij deze peilstijging blijft de waterstand eens per 10 jaar beneden de ontwateringsnorm van 70 cm beneden het maaiveld in Waterwijk.
In het oostelijke peilgebied NAP-5,70 m is het vereiste wateroppervlak op de waterlijn bij streefpeil 1,0 ha (5,2% van het peilgebied van 18,9 ha) bij een verhard oppervlak van 8,4 ha. De peilstijging eens per 10 jaar is 38 cm en eens per 100 jaar 57 cm. Bij deze peilstijging blijft de waterstand eens per 10 jaar beneden de ontwateringsnorm van 70 cm beneden het maaiveld (NAP-4,30 m in het zuiden). Voor dit gebied geldt de afvoernorm voor stedelijk gebied. De maximale afvoer uit het gebied is daarbij 1,5 l/s/ha bij een neerslagsituatie met een herhalingstijd van 100 jaar. Gestreefd is naar een waterbreedte van 9,5 m inclusief een natuurvriendelijke oever van 2,5 m.
Onderhoud
Vaak kan het onderhoud eenzijdig plaatsvinden vanaf het talud met een helling van 1:4. De andere oever wordt veelal voorzien van een beschoeiing. De oostelijke watergang wordt onderhouden vanaf de agrarische oever. In enkele gevallen wordt gewerkt vanaf de openbare weg. Enkele gedeelten van het watersysteem waaronder het bredere gedeelte tussen Polderwijk en Waterwijk worden varend onderhouden. Het ruimtegebruik van de watergangen is minimaal 13 m breed, veelal 20 m breed en de bij de verbreding 26 m.
Waterkwaliteit
De waterkwaliteit wordt vooral nagestreefd door een robuust, goed te verversen watersysteem met een eigen reinigend vermogen aan te leggen. Hiertoe is gekozen voor een waterdiepte van 1,20 m en ter plaatse van de centrale vijver 1,50 m. De aanleg van natuurvriendelijke oevers met plasberm langs één zijde van de watergangen onttrekken voedingsstoffen aan het water en dragen bij aan het voorkomen van te voedselrijk water.
De aan te leggen vuilwater riolering voert het afvalwater via het rioolgemaal aan het Ruim indirect af naar de rioolwaterzuivering in Tollebeek. De hemelwaterriolering voert de neerslag af via buizen naar het oppervlaktewater.
Onderzocht moet worden of extra maatregelen noodzakelijk zijn om de vuilemissie naar het oppervlaktewater te beperken. Voorkomen moet worden dat zuurstofloos water in het stelsel ontstaat.
Het proces van overleg tussen gemeente (als initiatiefnemer) en waterschap (als waterbeheerder) is als volgt verlopen: