Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Reutum, LooSan
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0183.1103574-vg01

Toelichting

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het bouwen van extra woningen voor de inwoners van Reutum was vanwege het ontbreken van bouwkavels de afgelopen jaren niet mogelijk. Een aantal partijen (de heer Nieuwe Weme, mw. G. Joosten en dhr. B. Scholte op Reimer) heeft daarom de handen ineengeslagen om tot extra woningbouw in het dorp Reutum te komen. De gewenste locatie ligt ten noordwesten van het dorp, achter de bestaande lintbebouwing aan de Kerkstraat. Het perceel grond dat ontwikkeld kan worden, biedt ruimte aan de bouw van 19 woningen. 
 
De beoogde woningbouwontwikkeling is op basis van het geldende bestemmingsplan niet mogelijk. Een nieuw bestemmingsplan is nodig om de woningbouw mogelijk te maken. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt een nieuw planologisch kader gerealiseerd waarbinnen de beoogde woningbouw mogelijk wordt gemaakt. Naast het onderhavige bestemmingsplan wordt voor het plangebied ook een beeldkwaliteitplan, bijlage 8, opgesteld.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt binnen de gemeente Tubbergen in het dorp Reutum. Ten noorden van het dorp ligt een belangrijke regionale ontsluitingsweg, de provinciale weg N349 Almelo-Denekamp (via Albergen, Fleringen en Reutum).
  
Het plangebied ligt ten noordwesten van het dorp Reutum. Tussen de kern van Reutum en de provinciale weg (Ootmarsumseweg) ligt een woongebied aan de Kerkstraat. Ter plaatse van de Kerkstraat 14 en 20 is een nieuw bestemmingsplan vastgesteld ('Kerkstraat 14 en 20 Reutum'), waarin op die locatie 3 woningen zijn toegestaan.
 
Achter de bebouwing aan de Kerkstraat en de woningen aan de Ootmarsumseweg liggen agrarische gronden die ingezet worden om te komen tot woningbouw. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven. De rode cirkel duidt de ligging van de beoogde woningbouw aan. De blauwe cirkel duidt het gebied aan op basis waarvan het geldende bestemmingsplan al woningbouw toelaat. Deze twee gebieden worden in het voorliggende plan als één gebied ontwikkeld. In figuur 1.2 is de begrenzing van het plangebied weergegeven.
 
  
Figuur 1.1: Ligging plangebied te Reutum (bron: Bing maps)
   
Figuur 1.2: Begrenzing plangebied

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Buitengebied 2006
Het plangebied ligt grotendeels binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2006'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 6 juni 2006 en is nagenoeg geheel goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Overijssel op 23 januari 2007. Het plan is in werking getreden op 31 mei 2007. In april 2008 is het bestemmingsplan bijna geheel onherroepelijk geworden. Zie figuur 1.3 voor een fragment van de plankaart, het plangebied is daarop globaal met rood omcirkeld.
 
De regels uit het bestemmingsplan 'Buitengebied 2006' zijn (gedeeltelijk) gewijzigd door het bestemmingsplan 'Buitengebied 2006, partiële herziening inhoudsmaat woningen'. Dit bestemmingsplan betreft een aanpassing van de maximale inhoudsmaat van (bedrijfs)woningen alsmede enkele technische aanpassingen van de regels van het bestemmingsplan
'Buitengebied 2006'. Binnen het plangebied liggen geen woningen of bedrijfswoningen, waardoor niet nader op deze herziening wordt ingegaan.
 
Figuur 1.3: Fragment bestemmingsplan 'Buitengebied 2006'
 
In het bestemmingsplan 'Buitengebied 2006' hebben de betreffende gronden de bestemming ‘Agrarisch gebied met landschappelijke waarden’. De gronden die als zodanig zijn aangewezen zijn bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf, boom- en sierteelt, het behoud, de bescherming en/of het herstel van de landschappelijke waarden, zoals deze met name tot uitdrukking komen in het verkavelingspatroon, reliëf (waaronder steilranden en essen), beplanting en in het onverharde wegenpatroon, de waterhuishouding, waaronder begrepen watergangen en voorzieningen voor het beheersen van water, recreatief medegebruik in de vorm van voet-, fiets- en/of ruiterpaden met daarbij behorende bebouwing, voorzieningen, wegen en paden.
 
Op deze gronden mogen uitsluitend andere-bouwwerken, niet zijnde voorzieningen ten behoeve van de opslag van mest, ten dienste van de bestemming, worden gebouwd. De hoogte mag daarbij niet meer bedragen dan 2 m.
 
Kerkstaat 14 en 20 Reutum
Ter plaatse van de percelen Kerkstraat 14 en 20 is op 17 maart 2010 door de gemeenteraad het bestemmingsplan 'Kerkstraat 14 en 20 Reutum' vastgesteld. Binnen dit plan zijn aan de Kerkstraat drie nieuwe woningen toegestaan (zie figuur 1.4).
 
Figuur 1.4: Fragment  bestemmingsplan 'Kerkstraat 14 en 20 Reutum' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
 
De betreffende gronden hebben de bestemming 'Wonen' met de aanduidingen 'tweeaaneen' en 'vrijstaand' gekregen. Tussen de Kerkstraat en het bouwvlak van genoemde bestemming, ligt de bestemming 'Tuin'. Binnen de bouwvlakken mogen woningen worden gebouwd waarbij de goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'tweeaaneen' respectievelijk 6 m en 10 m bedraagt. Voor de vrijstaande woning geldt een goot- en bouwhoogte van 4 m en 10 m. De oppervlakte van bijgebouwen die buiten het bouwvlak worden gebouwd mag niet meer bedragen dan 50 m². De goothoogte van die bijgebouwen bedraagt maximaal 3 m, terwijl de bouwhoogte minimaal 1 m lager ligt dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw.
  
Toets
De beoogde ontwikkeling, de bouw van negentien woningen, is in strijd met de agrarische bestemming zoals deze is vastgelegd in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2006'. De beoogde ontwikkeling past, vanwege de herinrichting van de betreffende gronden, evenmin binnen het bestemmingsplan 'Kerkstraat 14 en 20 Reutum'. De beoogde bebouwing is buiten de betreffende bouwvlakken gesitueerd. Met voorliggend bestemmingsplan wordt een nieuw planologisch kader gecreëerd waarbinnen de gewenste woningbouw mogelijk wordt gemaakt.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Reutum, LooSan' is vervat in een verbeelding en planregels en gaat vergezeld van een toelichting. Daarnaast vormen diverse onderzoeken de bijlagen bij dit plan. 
 
Verbeelding
Op de verbeelding, met kaartnummer NL.IMRO.0183.1103574, is onder meer de bestemming van de in het plan begrepen gronden aangegeven. De verbeelding is getekend op schaal 1:1000 en de analoge versie bestaat uit één kaartblad.
 
Planregels
De planregels bevatten de regeling voor het gebruik en bebouwingsregels van de gronden die in het plan zijn inbegrepen. De planregels zijn ingedeeld in vier hoofdstukken: de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels.
 
Toelichting
In de toelichting is de opzet van het plan beschreven en zijn de aan het plan ten grondslag liggende gedachten en onderzoeken vermeld.
 
Onderzoeken
Op de bouwlocatie zijn diverse onderzoeken verricht, welke als bijlage bij de toelichting zijn gevoegd. Het gaat hierbij onder meer om de volgende onderzoeken:
  • bodem;
  • geluid;
  • flora en fauna;
  • water;
  • archeologie.
  

1.5 Opzet van de toelichting

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een weergave van de huidige en toekomstige situatie gegeven. Hierna volgt in hoofdstuk 3 het beleidskader van rijk, provincie en gemeente Tubbergen. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op alle relevante milieuaspecten en wordt ingegaan op de verrichtte onderzoeken. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. De economische uitvoerbaarheid van het plan komt in hoofdstuk 6 aan de orde. Ten slotte wordt in hoofdstuk 7 ingegaan op de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

2 Het Plan

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied ligt verkeerskundig binnen de bebouwde kom van Reutum, maar ligt ruimtelijk gezien in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. In hoofdstuk 1 is beschreven en visueel aangegeven waar het plangebied ligt. In de beschrijving hieronder wordt nader ingegaan op de huidige situatie van het plangebied.
 
Reutum
Reutum is één van de negen kerkdorpen in de Twentse gemeente Tubbergen. Reutum ligt circa tien kilometer ten noordwesten van Oldenzaal, en telt ongeveer 1226 inwoners (peildatum 1 januari 2011). De bebouwde kom is de afgelopen decennia gegroeid, maar het aantal actieve agrariërs is snel gedaald. De gemeenschap is hecht, wat zich vertaalt in een actief verenigingsleven.
 
De kern Reutum is te karakteriseren als een zogenaamd flankesdorp. Hierbij zijn de boerderijen in een gerekte bouworde aan één kant van de (grote) es gesitueerd. In de huidige situatie is de woonfunctie met name geconcentreerd in het zuidwestelijk deel van de kern. De belangrijkste doorgaande weg binnen de kern is de Kerkstraat. Aan deze straat zijn ook vrijwel alle voorzieningen geconcentreerd, zoals de Rooms-Katholieke kerk, enkele horecavoorzieningen, een kapsalon en een bakker.
 
Landschap
Reutum is onderdeel van het Nationaal Landschap Noordoost-Twente. Dit gebied is aangewezen vanwege het groene, glooiende landschap dat zeer gevarieerd is door onder andere essen, kampen en ontginningen. De akkers en weiden worden omringd door bos en houtwallen. Door de aanwezigheid van houtwallen, singels en bossen heeft het gebied een kleinschalig karakter. Kronkelende beekjes, heidevelden en verstilde vennen vormen een aantrekkelijk decor. Tevens zijn in het gebied ook veel cultuurhistorische elementen. Ten noordoosten van de kern Reutum komt een oud bosgebiedje voor. Het fraaie landschap, in samenhang met de cultuurhistorische elementen, geven het dorp een eigen identiteit. In de landelijke omgeving van Reutum zijn specifieke kenmerken aanwezig zoals esnederzettingen, eerdgronden en natuurschoon.
 
Esnederzetting
Daar waar grote, aaneengesloten oppervlakten hoge gronden voorkwamen, ontstonden vanaf
de middeleeuwen esnederzettingen. Op de hoge gronden ontstonden bouwlandcomplexen: essen. De essen waren in die tijd de meest intensief gebruikte gronden. Rondom de essen ontstonden dan ook de boerderijen. De bewoningsvorm werd door de ligging van de bouwlandgronden bepaald. Naast de bouwlanden konden binnen de (oude) esnederzettingen de graslanden (verdeeld in wei- en hooiland) en de woeste gronden (bestond grotendeels uit heide) worden onderscheiden. Het landschap van de esnederzettingen wordt in de gemeente Tubbergen aangetroffen, voor zover hier van belang, op de west- en zuidflank van de stuwwal van Ootmarsum (Mander, Vasse, Haarle en Reutum). De esgronden van Reutum liggen met name aan de noordoostzijde.
 
Enkeerdgronden
Langs de west- en zuidflank van de stuwwal van Ootmarsum (de Manderesch, de Vasseresch en de Reutumeresch) bij Albergen en bij Tubbergen liggen dikke eerdgronden. Dit zijn gronden met een humushoudende bovengrond die dikker is dan 50 cm. Deze uit zand bestaande enkeerdgronden komen op hoger gelegen gronden (stuwwallen, dekzandruggen en –koppen) voor, daar waar oorspronkelijk de (grote) oude bouwlanden voorkwamen. Door de vroegere jaarlijkse ophoging met plaggenmest verkregen de gronden een dikke humushoudende bovengrond.
 
Natuurschoon
Het Reutum-complex, bestaande uit een drietal natuurreservaten, is gelegen aan de westkant
van de stuwwal van Ootmarsum. Het is een kwelgebied. Het Reutum-complex bestaat uit een
drietal reservaten van Staatsbosbeheer: de Weuste Maten, het Reutumerveen en de Reutumer Weuste. Het zijn verspreid liggende terreintjes met natte broekbossen, veenputten, vochtige schraalgraslanden en houtwallen. De Reutumer Weuste bestaat uit een aaneengesloten Elzen- en Berkenbroekbos afgewisseld met hooi- en graslanden. De kern van de Reutumer Weuste is waarschijnlijk altijd bebost geweest. De Reutumer Weuste is het domein van vele zangvogels, waaronder de nachtegaal en houtsnip.
   

2.2 Nieuwe situatie

Het plangebied wordt gevormd door de gronden die achter de woningen Kerkstraat 12 tot en met 36 en de woningen Ootmarsumseweg 342 tot en met 348 liggen (zie figuur 1.2). Achter deze woningen zijn agrarische gronden aanwezig waar koeien, schapen en/of paarden kunnen grazen. De natuurlijke begrenzing van het gebied wordt gevormd door houtwallen en een bosgebiedje. Het plangebied vormt een overgangszone tussen de lintbebouwing aan de Kerkstraat en de landelijke omgeving achter die bebouwing.
 
Stedenbouwkundige opzet
Het plan voorziet in de bouw van negentien grondgebonden woningen. In het plan zijn dertien vrijstaande woningen en zes twee-onder-een-kappers opgenomen. De percelen waar de woningen op gebouwd worden variëren voor wat betreft de oppervlakte van circa 380 m² tot gemiddeld 500 m². Twee percelen hebben een grotere oppervlakte (± 660 m² en ± 875 m²). De grotere percelen liggen in een punt, waarbij de zijde aan het openbaar gebied smal is en de achterzijde breed. De inrichting van het terrein brengt deze verschillen in oppervlakten met zich mee. De bebouwing kent verschillende bouwstijlen die echter refereren aan het dorpse karakter van Reutum. 
 
Woningbouw
De hoofdgebouwen hebben één tot twee bouwlagen ensluiten voor wat betreft de bouwmassa aan bij de lintbebouwing aan de Kerkstraat. De kappen op de woningen zijn in basis zadeldaken en hebben een dakhelling van 30 tot 70 graden. De nokrichting varieert en is op de verkavelingskaart weergegeven (figuur 2.1). De bijgebouwen zijn ondergeschikt aan het hoofdgebouw en hebben -tenzij plat afgedekt - dezelfde kapvorm als het hoofdgebouw. De daken zijn gedekt met keramische pannen in aardse tinten en de gevels bestaan overwegend uit baksteen in eveneens aardse tinten. Ter plaatse van de tweekappers heeft de kap aan de achterzijde een lage gootlijn, terwijl aan de voorzijde een hogere voorgevel wordt toegestaan.
De nokrichtingen en rooilijnen verspringen/wisselen elkaar af om wandwerking te voorkomen.
  
Verkavelingssituatie
Figuur 2.1: Verkavelingskaart (bron: Building Design Architectuur) 
 
Erfafscheidingen
De erfafscheidingen bestaan uit streekgebonden hagen (bijvoorbeeld meidoorn en beuken). Aan de voorzijde hagen tot 80cm hoog, naast en achter de woning hoge hagen tot 1.80 m. Aan de slootzijde zijn geen erfafscheidingen gewenst.
 
Openbare Ruimte
De openbare ruimte bestaat uit een slingerend klinkererf in bruin/rode tinten met in het midden van de straat een molgoot. Hier en daar wordt een kavel van de omliggende bestaande bebouwing voorzien van een achterontsluiting.
   
Verkeer en parkeren
Het plangebied wordt door middel van een drempel ontsloten op de Kerkstraat. De weg in het plangebied heeft een breedte van 5,30 m. Het plan gaat, voor zover dat mogelijk is op het betreffende perceel, uit van twee parkeerplaatsen op eigen terrein. Via een draailus (pleintje) kan weer gekeerd worden. Deze draailus is voldoende breed voor brandweerwagens en andere (hulpverlenings)diensten. 
 
Waterhuishouding
Het vuile en schone water worden gescheiden van elkaar afgevoerd. Het vuile water wordt via aansluiting op de bestaande riolering afgevoerd. Het hemelwater wordt via infiltratiekratten en bodempassages en greppels achter in de tuinen afgevoerd op de zuidelijk gelegen sloot.  

3 Beleid

3.1 Algemeen

In het navolgende wordt eerst ingegaan op Europese regelgeving met betrekking tot flora en fauna en archeologie. Vervolgens wordt stil gestaan bij het Rijksbeleid. Bij het beleid van de provincie Overijssel zal ingegaan worden op de omgevingsvisie en verordening. Tot slot wordt het gemeentelijk beleid belicht.

3.2 Europese regelgeving

Vogel- en Habitatrichtlijn
De Vogel- en Habitatrichtlijn zijn door de Europese Unie uitgevaardigd ter bescherming van bedreigde plant- en diersoorten en leefgebieden in Europa. Beide richtlijnen moeten door de lidstaten worden vertaald naar concrete aanwijzing van gebieden die op grond van deze criteria wettelijke bescherming krijgen. De uitwerking van de Europese richtlijnen is voor de Nederlandse situatie ingebed in de Natuurbeschermingswet. Het achterliggende beleid is verwerkt in het Natuurbeleidsplan en het Structuurschema Groene Ruimte. Het doel van de Vogel- en Habitatrichtlijn is instandhouding van natuurlijke habitats in de gebieden, die als Speciale Beschermingzone (SBZ) zijn aangewezen en bescherming van soorten. Het plangebied ligt niet in de directe nabijheid van gebieden behorende tot het Natura 2000-gebied en/of tot de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het plangebied heeft geen directe relatie met de beschermde gebieden. Gezien de afstand van het plangebied worden van de voorgenomen plannen geen negatieve effecten op de natuurwaarden van de beschermde gebieden verwacht.
 
Toetsing aan de Flora- en faunawet is wel noodzakelijk. In het kader van deze wetgeving is een flora- en faunaonderzoek gedaan naar de voorkomende, dan wel te verwachten beschermde planten- en diersoorten binnen het plangebied. Dit onderzoek is nader beschreven in paragraaf 4.6.
 
Verdrag van Valetta (Malta)
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees verdrag over de bescherming van het archeologisch erfgoed ondertekend. Doel van het verdrag van Valletta (beter bekend als het verdrag van Malta) is de bescherming van het archeologisch erfgoed als bron van het gemeenschappelijk geheugen en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijke studie. Het verdrag bepaalt onder andere dat archeologische belangen tijdig worden betrokken bij planvorming van ruimtelijke ontwikkelingen. In paragraaf 4.10 is nader ingegaan op dit aspect.

3.3 Rijksbeleid

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte door de minister van Infrastructuur en Milieu vastgesteld. Deze visie vormt het nieuwe kader dat de (nieuwe) ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 benoemt en de focus bepaalt voor de mobiliteitsinvesteringen. Het Rijk gaat gericht investeren in projecten die bijdragen aan een betere bereikbaarheid van de gebieden met de grootste economische verdiencapaciteit voor Nederland.
 
De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak, de structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de genoemde structuurvisie zijn de volgende nationale belangen beschreven: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, en Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).
 
Ten aanzien van Oost-Nederland is het volgende in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte beschreven.
De MIRT-regio Oost-Nederland bestaat uit de provincies Overijssel en Gelderland. Opgaven van nationaal belang in dit gebied zijn:
  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma’s zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid,  ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
Oost-Nederland omvat veel natuurgebieden (bijvoorbeeld de Natura 2000 gebieden de Veluwe, de Sallandse Heuvelrug en de Weerribben) en levert daarmee een belangrijke bijdrage aan het (inter-) nationale natuurnetwerk voor biodiversiteit. Daarnaast kent de regio belangrijke cultuurhistorische waarden (de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Limes). Tegelijkertijd is er in Oost-Nederland een aantal gebieden waar de effecten van bevolkingsdaling nu nog niet voelbaar zijn, maar op termijn wel voelbaar zullen zijn (zogenaamde anticipeergebieden).
 
Kennis en innovatie zijn de stuwende krachten van de economie van dit gebied. In Oost-Nederland  manifesteren zich voornamelijk de volgende drie economische concentraties: Food Valley in en rond  Wageningen (topsector agrofood), Health Valley in en rond Nijmegen (topsector life sciences) en  nanotechnologie in Twente (topsector high tech systemen en materialen).
 
Buiten de 13 genoemde belangen, hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Binnen deze beleidsvrijheid bepalen provinciale, regionale en gemeentelijke belangen de grenzen van die vrijheid.
De ambitie met betrekking tot de leefbaarheid en veiligheid is dat in 2040 de woon- en werklocaties in steden en dorpen aansluiten op de (kwalitatieve) vraag en dat locaties voor transformatie en herstructurering zoveel mogelijk worden benut.
 
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):
  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk beleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden. De ladder van duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 opgenomen in het Bro.  
De onder de tweede bullet genoemde ladder van duurzame verstedelijking vormt de verplichting om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing daarvan.
Deze ladder kent drie stappen en deze stappen zijn in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
  1. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte; uit de nota van toelichting behorende bij artikel 3.1.6 Bro (Staatsblad 2012, 388, pp. 49-50) blijkt dat met regionale behoefte niet per se wordt gedoeld op een bovengemeentelijke behoefte (regionaal in de zin van meerdere gemeenten omvattende). Centraal staat een passend regionaal schaalniveau; in geval van een lokale ontwikkeling kan het daarom ook gaan om een lokale (binnen de gemeente) vallende behoefte. Een dergelijke behoefte kan dan worden gezien als “regionale behoefte” zoals bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 Bro.
  2. kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins; de ruimtevraag moet bij voorkeur worden opgevangen in het bestaand stedelijk gebied. Op basis van de gebiedsspecifieke situatie dient bepaald te worden wat wordt ervaren als stedelijk gebied. In de Bro is in artikel 1.1.1 een definitie opgenomen voor bestaand stedelijk gebied. De definitie luidt: ‘bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’.
  3. wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).
 
De voorgenomen ontwikkeling van de woningbouw achter de woningen aan de Kerkstraat te Reutum sluit aan bij de uitgangspunten van de 'ladder voor duurzame verstedelijking':
  1. met het voorgenomen plan wordt voorzien in woningbouw zoals beschreven in de gemeentelijke Woonvisie (paragraaf 3.5.1). Het plan voorziet in de realisatie van 19 woningen, passend binnen de bestaande bebouwingscontour, waarmee een verbetering voor de woningmarkt in Reutum wordt verkregen. Het plangebied wordt ook genoemd in de Woonvisie van de gemeente, welke is afgestemd met de omliggende gemeenten in de regio. Op 21 juni 2012 heeft de gemeenteraad van Tubbergen een geactualiseerd woningbouwprogramma vastgesteld. Deze actualisatie betekent voor het dorp Reutum het volgende. Gelet op de bouwproductie in de jaren 2010 en 2011 bedraagt de lokale woningbehoefte voor Reutum voor de periode 2012-2019 nog 41-46 woningen. Hier wordt ook het plan Loosan genoemd als ontwikkeling waarbinnen woningbouw mogelijk wordt gemaakt. Voor de resterende behoefte zal de gemeente plancapaciteit realiseren als het plan Loosan grotendeels is uitgegeven.   
  2. het bestemmingsplan heeft betrekking op een semi bestaand stedelijk gebied die door de herontwikkeling optimaal worden ingericht. Het grootste gedeelte van het plangebied sluit naadloos aan op de bebouwing aan de Kerkstraat en de Ootmarsumseweg. Om het plan goed binnen bestaande natuurlijke grenzen (houtwallen) af te kunnen ronden, sluit slechts een klein deel aan op het landelijk gebied. Aangezien Reutum en het plangebied omsloten worden door het landelijk gebied, is de kans groot dat er een raakvlak is met het landelijk gebied. Voor het onderhavige plangebied is dit zo klein mogelijk gehouden. Nu het grootste gedeelte aansluit bij het stedelijk gebied, wordt gesteld dat voldaan wordt aan trede 2.
  3. Hoewel het overgrote deel van het plangebied tot het bestaande stedelijke gebied van Reutum hoort, sluit een klein deel van het plangebied aan op het landelijk gebied. Het gaat hierbij om ongeveer 5 woningen. Voor deze woningen zou op grond van trede 3 aangegeven moeten worden of deze woningen goed bereikbaar zijn en goed ingepast kunnen worden. Ten aanzien van de inpasbaarheid is hiervoor al aangegeven dat gebruik gemaakt wordt van de bestaande houtwallen ter afronding van het plan. Er is derhalve sprake van een goede inpassing. Met betrekking tot de bereikbaarheid kan, onder meer vanwege de compactheid van het plan, aangesloten worden bij de bestaande voorzieningen. De bestaande verkeersstructuur is toereikend om de extra verkeersbewegingen uit het plangebied te verwerken.  
Geconcludeerd wordt dat in onderhavige situatie sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling.
  
Conclusie
Het voorliggend plan maakt geen inbreuk op de hiervoor beschreven nationale belangen. Er is sprake van een uitbreiding van een dorp in het landelijk gebied, waarbij onder andere invulling wordt gegeven aan het vraagstuk van nieuwbouw voor inwoners van Reutum. In samenhang met het beeldkwaliteitplan kan een ruimtelijke kwaliteit gerealiseerd worden die voor wat betreft schaal en omvang past bij het woongebied aan de Kerkstraat te Reutum. Hiermee wordt ook invulling gegeven aan de ladder van duurzame ontwikkeling.
Binnen het plangebied of in de directe omgeving daarvan liggen geen nationale belangen. Een nadere verdieping op het Barro en het Bro in relatie tot de nationale belangen is dan ook niet nodig.  
 

3.4 Provinciaal beleid

3.4.1 Omgevingsvisie

Het provinciale beleid staat omschreven in de Omgevingsvisie Overijssel. Deze visie is sinds 1 juli 2009 van kracht. De visie geeft het provinciaal belang en beleid in de fysieke  leefomgeving voor de lange termijn weer. De Omgevingsvisie beschrijft de ontwikkelingsperspectieven, die zich beperken tot de hoofdlijnen zoals relevant voor de provinciale schaal. Deze zijn niet normstellend maar richtinggevend. Op basis van het uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie wordt de locatie getoetst aan het provinciaal beleid. 
 
Ontwikkelingsperspectief
De locatie ligt binnen een gebied met het ontwikkelingsperspectief 'Buitengebied, accent veelzijdige gebruiksruimte'. Dit zijn gebieden voor gespecialiseerde landbouw en mengvormen van landbouw met andere functies (recreatiezorg, natuur, water) en bijzondere woon-, werk- en recreatiemilieus die de karakteristieke gevarieerde opbouw van de cultuurlandschappen in deze gebieden versterken. In dit ontwikkelingsperspectief is sprake van verweving van functies. Aan de ene kant melkveehouderij en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.
  
In dit perspectief zijn ook plekken waar, door de ruimtelijke structuur of reeds aanwezige
bebouwing, de ontwikkelruimte voor agrariërs zozeer is beperkt, dat duurzame benutting van de ruimte en ruimtelijke kwaliteit ermee gediend zijn nieuwe ontwikkelingskansen te benutten. Hier liggen in specifieke gevallen kansen voor woon-/werklandschappen, die de ruimtelijke structuur versterken.
 
Plangebied
Voor het plangebied te Reutum geldt dat de betreffende gronden een volwaardig agrarisch gebruik niet meer mogelijk maakt. De houtwallen en de omliggende woningbouw vormen daarvoor een te grote belemmering. Mede gelet op de ligging van het plangebied en de natuurlijke begrenzing daarvan leent deze locatie zich goed voor woningbouw. Samen met een goede landschappelijke inpassing voldoet het voorliggend plan aan het hier beschreven ontwikkelingsperspectief.  
 
Gebiedskenmerken
In de Omgevingsvisie ligt het plangebied te Reutum in een gebied met de volgende gebiedskenmerken. Ten aanzien van de natuurlijke laag ligt het plangebied binnen de aanduiding 'dekzandvlakte'. Ten aanzien van de laag van de agrarische cultuurlandschap ligt de locatie voor het grootste gedeelte binnen de aanduiding 'essenlandschap'. Een kleine deel van het plangebied, zie figuur 3.1, ligt binnen de aanduiding 'maten- en flierenlandschap'.
 
Figuur 3.1. Fragment kaart Omgevingsvisie Overijssel (bron: Provincie Overijssel)
 
Volgens de lust- en leisurelaag kent het gebied ook de aanduiding 'donkerte'. Vanwege de ligging in het landelijk gebied, kent de locatie geen specifieke stedelijke kenmerken. Deze worden dan ook buiten beschouwing gelaten.
 
De 'dekzandvlakte' kenmerkt zich door de afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen en de daarbij horende hoogteverschillen. Opvallend is de overwegend oost-west georiënteerde richting van ruggen en dalen.
De kenmerken van het 'maten- en flierenlandschap' zijn de natte contramal van het essen- en oude hoevenlandschap. Het zijn de beekdalen en laagtes tussen de essen met hun flanken en (voormalige) heidevelden. Kenmerkend zijn het hoge waterpeil, het onbebouwde karakter, de continuïteit van de beekloop, het lineaire landschap met open ‘kamers’ en coulissen en de duidelijk zichtbare overgang naar hogere gronden.
Met betrekking tot het kenmerk 'donkerte' wordt opgemerkt dat lichte gebieden een beeld van economische dynamiek geven; zoals de steden en dorpen, de snelwegen, de kassengebieden, attractieparken en grote bedrijventerreinen. De donkere gebieden geven daarentegen een indicatie van het rustige buitengebied van Overijssel. Het zijn relatief luwe en dunbevolkte gebieden met een lage gebruiksdruk. De ambitie is gericht op het koesteren van donkerte als kwaliteit. Het streven is gericht op het handhaven van de donkerte en, waar mogelijk, de gebieden bij ontwikkelingen nog donkerder te maken.
 
Plangebied
Op de locatie waar de woningbouw is beoogd, zijn de specifieke kenmerken van beide natuurlijke lagen grotendeels verdwenen. De gronden zijn gecultiveerd en de houtwallen zijn gedeeltelijk verdwenen of dun. Deze houtwallen blijven daar waar dat mogelijk is gehandhaafd en zullen opgewaardeerd worden. Op andere plekken in het gebied, vooral aan de westelijke rand van het plangebied, zullen extra groenvoorzieningen aangebracht worden.
 
Bij de inrichting van het plangebied is rekening gehouden met de kenmerken van het landschap. Openheid ten westen van het plangebied en versterking van bestaande groenvoorzieningen en houtwallen aan de randen van het plangebied. De ruimtelijke kwaliteit wordt door toevoeging van enkele kleinschalige landschapselementen versterkt. 
 
Het plangebied grens direct aan de bestaande woonbebouwing aan de Kerkstraat en de Ootmarsumseweg. Door de uitbreiding van het aantal woningen zal ook het licht toenemen. Reutum is een bestaand dorp, waarbij de Kerkstraat de doorgaande verbinding is tussen het centrum van Reutum en de Ootmarsumseweg. De straatverlichting in combinatie met de verlichting vanaf de woonpercelen brengen al een bepaalde mate van licht met zich mee. Hoewel er sprake is van een toename van licht, zal deze grotendeels wegvallen in de 'bestaande' verlichting. Mede omdat de stedenbouwkundige uitbreiding van Reutum verantwoordt dient plaats te vinden, dus inclusief (straat)verlichting, wordt de toename aanvaardbaar geacht.
 
Het plan is daarmee in lijn met het provinciale beleid.
 
Actualisatie Omgevingsvisie 2013
In 2013 is de Omgevingsvisie op een aantal onderwerpen aangepast. Reden voor deze actualisatie is de evaluatie van de Omgevingsvisie en het Hoofdlijnenakkoord uit 2011. De actualisatie richt zich alleen op de volgende onderwerpen: de ecologische hoofdstructuur (EHS), het streefbeeld Wegencategorisering, windenergie (rol provincie), nieuwvestiging van intensieve veehouderijen in landbouwontwikkelingsgebieden (LOG's), kantorenbeleid, definitie van lokaal gewortelde bedrijvigheid, ruimtelijke reservering gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente e.o. en tot slot de aanpassing van de verordening op basis van eerder uitgevoerde evaluatie.
 
Voor het onderhavige plan is alleen punt met betrekking tot de Ecologische Hoofdstructuur van toepassing. De herijking van de Ecologische Hoofdstructuur leidt er niet toe dat de Ecologische Hoofdstructuur aansluit op het plangebied. De beoogde woningbouw ligt op ruim 300 meter van delen van de Ecologische Hoofdstructuur en ligt dan ook op voldoende afstand. Geconcludeerd wordt dat het plan ook in lijn is met de actualisatie.
   

3.4.2 Omgevingsverordening

De wijze waarop aan het beleid uit de Omgevingsvisie uitvoering moet worden gegeven is vastgelegd in de Omgevingsverordening. In de Omgevingsverordening is bijvoorbeeld vastgelegd waaraan de woonvisie van een gemeente moet voldoen en hoe wordt omgegaan met nieuwe woningbouwlocaties. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel. De  Omgevingsverordening is een uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie en is opgesteld in de vorm van voorschriften. In veel voorschriften is gekozen voor proces- en motiveringsvereisten. In de Omgevingsverordening moet elk inhoudelijk thema geregeld zijn, waar de provincie de mogelijkheid op wil hebben om juridische instrumenten in te kunnen zetten. Het inzetten van juridische instrumenten vindt plaats op basis van de interventieladder.
 
Artikel 2.1.2. Principe van concentratie
1. Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.
 
Artikel 2.1.3. SER-ladder voor de Stedelijke omgeving
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te  maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.  
Artikel 2.1.4. Principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in andere dan stedelijke ontwikkelingen die een  extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer  aannemelijk is gemaakt:
  • dat (her)benutting van bestaande bebouwing in de groene omgeving in redelijkheid niet  mogelijk is;
  • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.  
Artikel 2.2.2. Nieuwe woningbouwlocaties
Bestemmingsplannen en projectbesluiten voorzien in de totstandkoming van nieuwe woningbouwlocaties voor zover de nieuwe woningbouwlocatie naar aard, omvang en locatie in overeenstemming is met een woonvisie waarover overeenstemming is bereikt met de buurgemeenten en met Gedeputeerde Staten van Overijssel.
 
Conclusie
Nieuwbouw binnen bestaand stedelijk gebied is niet mogelijk. De voor Reutum gewenste en noodzakelijke woningen sluiten naadloos aan op bestaand stedelijk gebied, waarbij de ruimte optimaal benut wordt. Voor een deel is zelfs sprake van inbreiding (aan de Kerkstraat).
Het voorliggende plan valt daarnaast onder titel 2.2 'Woningbouw' van de omgevingsverordening. Hierin wordt aangegeven dat de voorgenomen ontwikkeling in lijn moet zijn met de gemeentelijke woonvisie en afstemming met buurgemeenten moet hebben plaatsgevonden. Aan deze eisen wordt voldaan, de voorgenomen ontwikkeling is in lijn met het (met de buurgemeenten afgestemde) gemeentelijk beleid op het gebied van wonen en woningbouw (zie paragraaf 3.5.1). De voorgenomen ontwikkeling voldoet hiermee aan de regels uit de Omgevingsverordening.

3.4.3 Reconstructieplan Salland Twente

Op 1 april 2002 is de Reconstructiewet concentratiegebieden in werking getreden. Hoofddoel van de wet is het bevorderen van een goede ruimtelijke structuur van het concentratiegebied. In het bijzonder met betrekking tot landbouw, natuur, bos, landschap, recreatie en toerisme, water, milieu en infrastructuur, alsmede ter verbetering van een goed woon-, werk- en leefklimaat en van de economische structuur. Via het Reconstructieplan is het reconstructiegebied ingedeeld in drie zones: landbouwontwikkelingsgebied, verwevingsgebied en extensiveringsgebied.
 
Het plangebied ligt in het verwevingsgebied. De hoofdlijn in het verwevingsgebied is het ruimte bieden en handhaven van meerdere functies (wonen, recreatie, economie, natuur, landschap etc.) naast elkaar en in combinatie met elkaar. De beoogde woningbouw levert geen belemmeringen op voor omliggende agrarische bedrijven.
 
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie verwoorde verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Woonvisie

Het woonbeleid van de gemeente Tubbergen voor de komende jaren is weergegeven in de 'Woonvisie 2010-2014'. Deze woonvisie is op 1 maart 2010 vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Tubbergen. De 'Woonvisie 2010-2014' is tot stand gekomen in samenspraak met vertegenwoordigers van professionele en maatschappelijke partijen in Tubbergen. Daarnaast is de woonvisie, conform provinciaal beleid voorgelegd aan de omliggende gemeenten, waarmee Tubbergen een woningmarktrelatie heeft. Dit betreffen de gemeenten Dinkelland, Borne, Almelo en Twenterand. Deze gemeenten hebben tijdens een afstemmingsoverleg aangegeven in te stemmen met de woonvisie. Dit hebben alle gemeenten schriftelijk bevestigd. Daarnaast is over het woningbouwprogramma intensief overleg gevoerd met de provincie Overijssel. Op basis van de prestatieafspraken met de provincie Overijssel is een woningbouwprogramma uitgevoerd.
Redenen voor een nieuwe woonvisie waren:
  • de voormalige Woonvisie liep in 2009 af;
  • er was behoefte aan een nieuw woningbouwprogramma;
  • de prestatieafspraken met Woningstichting Tubbergen waren aan vernieuwing toe;
  • de Woonvisie moet input leveren voor de op te stellen Structuurvisie.
De woningbouwopgave 2010-2019
In het rapport 'Woningmarktonderzoek 2009 gemeente Tubbergen' is de woningbouwopgave voor de komende jaren berekend. Daarbij wordt een migratiesaldo = 0 als uitgangspunt aangehouden. Om dat uitgangspunt waar te maken moet de woningvoorraad in de periode 2010-2014 met 380 woningen worden uitgebreid en in de periode 2015-2019 met 320 woningen. Op basis van dezelfde uitgangspunten is ook de woningbehoefte per kern bepaald. Hierbij is rekening gehouden met de specifieke leeftijdsopbouw van de kernen; dit betekent dat in kernen met een jonge leeftijdsopbouw de omvang van de woningbehoefte relatief meer toeneemt dan in kernen met een oude leeftijdsopbouw.
 
 
Omvang lokale woningbehoefte 2010-2019, uitgaande van migratiesaldo = 0
 Tubbergen
 110
 Albergen
 130
 Geesteren
 170
 Fleringen
 40
 Harbrinkhoek-Mariaparochie
 65
 Langeveen
 55
 Manderveen
 20
 Reutum
 60
 Vasse
 50
 Gemeente Tubbergen
700
 
De gemeente vindt het belangrijk dat er in alle kernen woningen worden gebouwd om te kunnen voorzien in de lokale woonbehoefte. Uit het woningmarktonderzoek blijkt verder dat inwoners van kleine kernen als zij naar elders willen vertrekken, in zeer overwegende mate kiezen voor de hoofdkern Tubbergen. Met deze voorkeuren is per kern rekening gehouden.
 
Voor Reutum geldt dat 60 woningen de omvang is van de lokale woningbehoefte 2010-2019, uitgaand van migratiesaldo = 0. De correctie die hierop toegepast moet worden op basis van de locatievoorkeur van de inwoners van de gemeente Tubbergen en de oriëntatie van de WWZ-voorzieningen op Tubbergen bedraagt voor Reutum tot to 15 woning. Dit resulteert in een spreiding van het woningbouwprogramma voor Reutum van 45 tot 50 woningen.
 
Actualisering woningbouwprogramma
De gemeenteraad van Tubbergen heeft op 21 juni 2012 een geactualiseerd woningbouwprogramma vastgesteld. Hoewel de 'Woonvisie 2010-2014' nog steeds kan dienen als afwegingskader, is de situatie sinds het in 2009 uitgevoerde woningmarktonderzoek veranderd. De economische situatie is verslechterd en dit heeft effect op het functioneren van de woningmarkt. Deze actualisatie betekent voor het dorp Reutum het volgende.
 
Gelet op de bouwproductie in de jaren 2010 en 2011 bedraagt de lokale woningbehoefte voor Reutum voor de periode 2012-2019 nog 41-46 woningen. Hier wordt ook het plan Loosan genoemd als ontwikkeling waarbinnen woningbouw mogelijk wordt gemaakt. Hoewel in deze actualisatie nog uitgegaan wordt van veertien woning, passen de nu beoogde negentien woningen binnen het woningbouwprogramma tot 2019. Voor de resterende behoefte zal de gemeente plancapaciteit realiseren als het plan Loosan grotendeels is uitgegeven.
 
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling van negentien woningbouwkavels bij Reutum past binnen de gemeentelijke beleidskaders zoals verwoord in de (geactualiseerde) gemeentelijk woonvisie.

3.5.2 Welstand

De gemeente Tubbergen heeft een "Welstandsnota 2009" opgesteld. De Welstandsnota is door de gemeenteraad van Tubbergen op 12 januari 2009 vastgesteld.
De Welstandsnota geeft uitgangspunten en criteria voor het welstandsoordeel. Als voor een bouwplan een bouwvergunning nodig is, vindt er een welstandstoets plaats. De gemeente biedt de aanvrager de gelegenheid om, alvorens de vergunning officieel aan te vragen, eerst met de welstandscommissie de ontwerpen te bespreken.
 
De welstandscommissie brengt een positief advies uit als het plan volgens de van toepassing zijnde welstandscriteria voldoet aan redelijke eisen van welstand. Deze criteria zijn afhankelijk van de grootte van het bouwplan en omvat onderwerpen zoals de situering, massa en vorm, gevels, materiaal gebruik en kleurgebruik.
 
Voor het onderhavige plangebied zijn (nog) geen welstandscriteria opgesteld. Hiervoor wordt met een beeldkwaliteitplan een kader opgesteld aan de hand waarvan de woningbouw getoetst kan worden. Het (ontwerp) beeldkwaliteitsplan zal ten tijde van het (ontwerp) bestemmingsplan eveneens ter inzage worden gelegd. Na vaststelling van het beeldkwaliteitplan worden de aanvragen voor een omgevingsvergunning voor de nieuw te bouwen woningen voor het aspect welstand getoetst aan dat kader. 
   

 
 

4 Onderzoek

4.1 Bedrijven en milieuzonering

Gestreefd moet worden naar een verantwoorde inpassing van bedrijvigheid in haar fysieke omgeving en van gevoelige functies nabij bedrijven. Dit teneinde de kwaliteit van de leefomgeving te waarborgen. Een belangrijke factor voor het behouden en verbeteren van die kwaliteit is een juiste afstemming tussen bedrijvigheid, wonen, recreëren en natuur.
Voor de nieuw te bouwen woningen achter de bebouwing aan de Kerkstraat te Reutum dient een goed woon- en leefklimaat aanwezig te zijn.
 
In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.
 
Het omgevingstype "gemengd gebied" wordt in de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’ als volgt omschreven:
"Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend."
 
Het gebied waarin de beoogde woningbouwlocatie te Reutum ligt, kan aangemerkt worden als 'gemengd gebied'. 
 
In de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’ wordt onderscheid gemaakt in de richtafstanden met betrekking tot de twee verschillende omgevingstypen.
 
Milieucategorie
Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk
Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied
1
10 m
0 m
2
30 m
10 m
3.1
50 m
30 m
3.2
100 m
50 m
4.1
200 m
100 m
4.2
300 m
200 m
5.1
500 m
300 m
5.2
700 m
500 m
5.3
1.000 m
700 m
6
1.500 m
1.000 m
 
Onderzoeksresultaten milieuzonering
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. Een woning wordt aangemerkt als een milieugevoelig object. De VNG uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.
Zoals reeds hiervoor genoemd wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:
1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
 
Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
 
De wijziging van de agrarische gronden naar woningbouw is niet milieubelastend voor de omgeving. De afstand van de woningen ten opzichte van gevoelige objecten wordt niet kleiner ten opzichte van de functies aan de Kerkstraat. Dit geldt ook voor de functies aan de Ootmarsumseweg. 
Op het perceel Kerkstraat 30 is bakkerij Mensink gevestigd. Aan beide zijden van de bakkerij zijn woningen aanwezig. Schuin tegenover bakkerij Mensink, Kerkstraat 35 is Morskieft gordijnen gevestigd. Tussen Kerkstraat 12 en 22 was bedrijfsbebouwing mogelijk. In paragraaf 1.3 is aangegeven dat op die locatie woningbouw mogelijk is. De functies aan de Kerkstraat vormen geen belemmering voor de beoogde woningbouwontwikkeling. De aanwezige functies passen in een woonomgeving.  
Aan de Ootmarsumseweg en de Sluttenweg zijn ook enkele bedrijven aanwezig. De bedrijven aan de Ootmarsumseweg staan de woningbouwontwikkeling niet in de weg. Het gaat hierbij om opslag, winkel en garagebedrijf (Zuithof). De kleinste afstand bedraagt ongeveer 75 m. De indicatieve afstand voor gebouwen ten behoeven van opslag bedraagt 30 m. Deze afstand wordt ruim gehaald.
De indicatieve afstanden voor winkel en garagebedrijf bedragen respectievelijk 10 m en 30 m (zonder LPG). De gewenste woningbouw is op grotere afstand gelegen, waardoor deze functies het woon- en leefklimaat van de nieuwe woningen niet aantasten. Mede gelet op de aanwezige woningen langs de Kerkstraat en de Ootmarsumseweg is sprake van een goede ruimtelijke ontwikkeling.
 
Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. In het plangebied wordt enkel woningbouw gerealiseerd.
Woningen worden als gevoelige objecten aangemerkt als het gaat om geur, geluid, veiligheidsrisico's etcetera. Voor wat betreft geluid en veiligheidsrisico's wordt verwezen naar de paragrafen 4.5 en 4.4. Voor eventuele geurhinder dient rekening te worden gehouden met de in de omgeving aanwezig agrarische bedrijven.
Aan de Sluttenweg liggen enkele agrarische bedrijven. Voor melkveehouderijbedrijven geldt conform de Wet geurhinder en veehouderij een vaste afstand van minimaal 100 meter ten opzichte van geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom. De afstand van de betreffende bedrijven tot het plangebied bedraagt meer dan de vereiste 100 m. Hiermee wordt aan de vereiste afstanden voldaan. In figuur 4.1 is de zonering rond het agrarische bedrijf aan de Sluttenweg weergegeven. De rode zonering geeft een afstand van 100 m ten opzichte van het bouwvlak van het agrarische bedrijf.
 
Figuur 4.1: Zonering agrarische bedrijf aan de Sluttenweg (bron: gemeente Tubbergen)
  
Vanwege de ligging in het landelijk gebied is in deze paragraaf alleen het aspect geurhinder bezien. Uit het voorgaande volgt dat de agrarische bedrijvigheid geen belemmering vormt voor de woningbouwontwikkeling. Deze ontwikkeling vormt evenmin een bedreiging voor het dichtstbijgelegen agrarische bedrijf. Andere aspecten zoals veiligheid en geluid worden in de volgende paragrafen behandeld.
 
Conclusie    
Het woon- en leefklimaat van de nieuw te bouwen woningen te Reutum is gelet op het vorenstaande voldoende gewaarborgd. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening. 
  

4.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Kader
De wettelijke bepalingen ten aanzien van de m.e.r.-plichtigheid van onder meer bestemmingsplannen zijn opgenomen in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in het besluit milieueffectrapportage. Sinds 1 april 2011 is toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst van het besluit niet toereikend voor beantwoording van de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen. Voor een activiteit met een omvang dat lager is dan de grenswaarden in de genoemde D-lijst dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn middels milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.
 
In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de  vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de  drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' gebruikt.
 
Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen:
  • belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of,
  • belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten.
In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)plichtig, in het andere geval dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd.
 
De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand
van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling. Bij de toets aan de selectiecriteria dienen de kenmerken van het project te worden meegenomen.
 
Het project
Er is sprake van een kleinschalige ontwikkeling dat voorziet in de bouw van negentien woningen welke direct op bestaand stedelijk gebied aansluiten. In de directe omgeving vinden gaan andere ontwikkeling plaats, waardoor geen sprake is van een cumulatie met andere projecten.
Voor zover mogelijk wordt gebruik gemaakt van natuurlijke hulpbronnen en vindt geen productie van afvalstoffen plaats anders dan bij gewonen huishoudens.
Het project levert geen verontreiniging en hinder op die nadelige gevolgen kan hebben voor gevoelige gebieden, zoals wetlands, natuurlijkgebieden etc.
Binnen het plangebied worden geen mogelijkheden gecreëerd voor risicovolle inrichtingen of activiteiten.
 
Toets
Het onderhavige plan betreft de aanleg van een stedelijk ontwikkelingsproject. In dit project worden negentien woningen mogelijk gemaakt. Winkelcentra en parkeerterreinen zijn niet in het plan opgenomen. Zoals hiervoor is beschreven, zijn geen negatieve effecten te verwachten op omliggende gronden.
Het plan ligt niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied. Op ruim 300 meter ligt bestaande natuur als onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur. Het milieubelang is in dit bestemmingsplan zorgvuldig afgewogen in de plantoelichting.
 
Conclusie
Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in dit  bestemmingsplan besloten ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen en dat belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten. Een m.e.r.-beoordeling is niet nodig.

4.3 Waterhuishouding / watertoets

Op 1 juli 2013 is op www.dewatertoets.nl een digitale watertoets uitgevoerd. Uit deze toets volgde dat de normale procedure gevolgd dient te worden en dat rekening gehouden dient te worden met de volgende uitgangspunten.
 
Beschreven dient te worden op welke wijze met deze uitgangspunten is omgegaan.
 
Uitgangspunten waterschap Regge en Dinkel.
Het beleid van het waterschap Regge en Dinkel is vastgelegd in het vigerend waterbeheerplan. Voor alle inbreidingen en uitbreidingen gelden in principe onderstaande beleidsregels.
 
Algemeen
  • Bij de keuze voor de locatie van het plangebied wordt rekening gehouden met de wateropgave en de eigenschappen van het watersysteem.
  • Bij het stedenbouwkundig plan moet notie worden genomen van het feit dat water van hoog naar laag stroomt. Water is daarmee ordenend voor het plan.
  • Per project moet in het overleg tussen gemeente en waterschap worden bezien of maatwerkoplossingen nodig en/of wenselijk zijn. 
Afvalwater
Het afvalwater (het zwarte afvalwater van toilet, het grijze afvalwater van keuken, wasmachine en douche en het eventuele bedrijfsafvalwater) wordt afgevoerd naar de RWZI door middel van riolering.
 
Hemelwater
  • De afvoerpiek uit het plangebied door de toename van verhard oppervlak wordt afgevlakt door berging van hemelwater in wadi's of retentievijvers met een gedoseerde afvoer.
  • De norm voor de maximale hoeveelheid te lozen water bedraagt 2,4 l/sec.ha bij een maatgevende neerslaghoeveelheid van 40 mm in 75 minuten.
  • Het hemelwater wordt zo min mogelijk verontreinigd en komt ten goede aan het lokale water- of grondwatersysteem.
  • Zichtbare oppervlakkige afvoer van hemelwater heeft de voorkeur boven afvoer van hemelwater door buizen, vanwege het grotere risico op ongewenst lozingsgedrag en foutieve aansluitingen bij buizen.
  • Infiltratie van hemelwater in de bodem via een graspassage is de beste optie, omdat hiermee zuivering, retentie en grondwateraanvulling worden gerealiseerd.
  • Op kleine schaal kan dit goed door middel van individuele voorzieningen, op grotere schaal verdient de toepassing van wadi's de voorkeur.
  • Afvoer van hemelwater vindt bij voorkeur plaats via de reeks regenpijp - perceelsgootje - straatgoot - wadi.
  • Bij het ontwerp van het bouwwerk wordt een zodanig samenspel van dakvlakken, dakgoten, regenpijpen en perceelsgoten gekozen dat het water niet in riolen onder de grond hoeft.
  • Goede alternatieven in geval van nauwelijks verontreinigd hemelwater zijn regenwaterhergebruik op individuele schaal of directe oppervlakkige afvoer naar sloten of vijvers met retentievoorzieningen op grotere schaal.
  • In het geval van bedrijventerreinen met risico op vervuiling verdient hemelwaterafvoer via een verbeterd gescheiden rioolstelsel met retentievijvers de voorkeur.
  • Het ontwerp van een verbeterd gescheiden stelsel wordt afgestemd op het risico op verontreiniging van het verhard oppervlak en het uitgangspunt dat de afvoer van relatief schoon hemelwater naar de rwzi wordt geminimaliseerd. 
Grondwater 
  • Het grondwater wordt zoveel mogelijk aangevuld met schoon infiltrerend water.
  • Te hoge grondwaterstanden in natte winterperioden mogen worden beteugeld met drainage in de openbare weg en eventueel op de kavels zelf, mits dit niet leidt tot een permanente grondwaterstandsverlaging in of buiten het plangebied.
  • De drainage voert af naar een wadi of naar oppervlaktewater; dus niet naar de RWZI.
  • Vochtoverlast door hoge grondwaterstanden wordt geminimaliseerd door te bouwen zonder kruipruimten en door kelders waterdicht te maken. 
Oppervlaktewater
  • Bij de herinrichting van het oppervlaktewatersysteem zijn de benodigde afvoercapaciteit, de streefbeelden en de kwaliteistdoelstellingen van het waterschap Regge en Dinkel leidend.
  • Het oppervlaktewater wordt liefst op fraaie wijze geïntegreerd in het stedenbouwkundig plan, zodanig dat het water beleefbaar is en goed te beheren.
Toets plan aan uitgangspunten
 
Door Plegt Vos Infra en Milieu is onderzoek gedaan naar de bergingseis voor het voorliggende plan. De resultaten zijn besproken met het waterschap en de gemeente Tubbergen. De bevindingen zijn hierna beschreven.
 
Algemeen
In het plan is rekening gehouden met het feit dat het water van hoog naar laag stroomt. De maatregelen die getroffen moeten worden zijn hierop afgestemd. Over de te treffen maatregelen is op 25 januari 2013 overleg geweest met het Waterschap en de gemeente Tubbergen.
 
Afvalwater
Het vuile water wordt via vrijverval afgevoerd naar het riool in de Kerkstraat.
 
Hemelwater
Uit het overleg met het Waterschap en de gemeente Tubbergen is duidelijk geworden dat een bergingseis van 20 mm van het verhard oppervlak voor inbreidingsplannen geldt. Voor het plan LooSan is afgesproken dat de bergingseis van 20 mm gehanteerd kan worden. Uitgaande van deze eis, dient het plan te voorzien in een berging van 79,1 m³ (hierin is 3 mm inloopverlies meegenomen).
Dit bergingseis is gebaseerd op de volgdende verhardingen:
verhard oppervlak openbare ruimte:  ca. 1.800 m³
verhard oppervlak kavels:                ca. 2.850 m³.
 
De totale verharding in plan LooSan bedraagt hierdoor 4.650 m³.
 
Door de hoge grondwaterstand en de beperkte infiltratiecapaciteit is er niet voor gekozen om een infiltratieplicht op de eigen kavels te leggen. Deze keuze levert het volgende advies voor de waterhuishouding op.
De wadi in de groenstrook aan de noordzijde van het plangebied komt te vervallen. Deze is
ondergedimensioneerd en de locatie aan de noordzijde van het plangebied is praktisch moeilijk uitvoerbaar door het hoogteverloop in het plangebied.
 
Op basis van de huidige maaiveldhoogtes in combinatie met de GHG is de aanleghoogte van de rijbaan bepaald. Hierbij is uitgegaan van een droogleggingsnorm van minimaal 90cm op de rijbaan en de aansluiting op de randen van het plangebied. De hoogtemaatvoering is globaal op de tekening weergegeven. Het plangebied zal opgehoogd moeten worden. Het is aan te raden om dit te doen met goed doorlatende grond.
 
Op basis van het geohydrolgisch onderzoek gaat de voorkeur uit naar het creëren van bovengrondse waterberging aan de zuidzijde van het plangebied, waarbij een mogelijkheid wordt geboden om piekafvoeren over te storten op de beek van het waterschap. Door de beperkte ruimte wordt er gekozen voor het toepassen van infiltratiekratten in de rijbaan, onder het plein. Infiltratiekratten moeten boven de GHG geplaatst worden om als berging te functioneren. De infiltratiecapaciteit van de ondergrond wordt geschat op een K-waarde tussen de 0,1 en 1,0. Dit houdt in dat infiltratie maar zeer beperkt plaatsvindt.
Daarnaast zijn een hoge grondwaterstand en slecht doorlatende grondlagen aangetroffen. De
infiltratiekratten zullen dan ook voornamelijk als berging dienen. Om ervoor te zorgen dat het systeem leegloopt kan gekozen worden voor het kunstmatig afvoeren (met vertraging) door middel van bijvoorbeeld een verwelventiel in de overstortput. Tevens kunnen de slecht doorlatende grondlagen worden doorbroken door middel van het toepassen van grindpalen (verticale infiltratie). Om deze mogelijkheid in beeld te brengen kan onderzoek gedaan worden naar de verschillende watervoerende pakketen in de ondergrond.
 
Het hemelwater wordt via een infiltratie-transport riool ingezameld en getransporteerd naar de infiltratiekratten. Het plan loopt van noord naar zuid af in hoogte. Hierdoor is het wellicht mogelijk om (een deel van) het hemelwater bovengronds via de rijbaan te transporteren. Dit kanl nader worden uitgewerkt. Bij hevige neerslag kan eventueel overtollig regenwater (boven de 20mm) via de overstort worden afgevoerd naar de leggerwatergang van het waterschap aan de zuidzijde van het plangebied. De afvoerleiding moet voldoende robuust worden gedimensioneerd.
 
Grondwater
De hiervoor beschreven maatregelen houden rekening met het grondwater. De uitgangspunten van het waterschap ten aanzien van het grondwater worden gerespecteerd.
 
Oppervlaktewater
In het huidige plan is een sloot/watergang geprojecteerd aan de oostzijde van het plangebied tussen de bestaande bebouwing en de nieuwbouw. Deze kan gebruikt worden als afwateringsgreppel door de houtwal, maar deze maakt geen onderdeel van uit van het waterhuishoudingssysteem dat door de gemeente wordt overgenomen. Op dit moment loopt er een afvoerleiding vanaf de Kerkstraat naar deze afwateringssloot. Deze leiding dient ingepast te worden in de planvorming.
 
In nader overleg en als gevolg van een inspraakreactie is door Witteveen + Bos en Via Infra in vervolg op het onderzoek van Plegt Vos onderzoek gedaan de waterhuishoudkundige situatie. Waterloverlast dient te worden voorkomen en de uitgesproken zorg over de waterhuishouding in het gebied en de mogelijke verslechtering die realisatie van het plan LooSan gaat betekenen is een waterstructuurplan opgesteld. Dit waterstructuurplan (van 1 juni 2014, referentie TU28-1/14.013.074) is als bijlage 1 aan deze toelichting gekoppeld. Uit dit waterstructuurplan kan afgeleid worden dat met de voorgestelde maatregelen een grotere berging mogelijk is dan 20 mm. Hoewel met waterschap een bergingseis van 20 mm is overeengekomen, wordt met de voorgestelde maatregelen voldaan aan een waterberging van 40 mm. 
  
Conclusie
Mede gelet op de uitwerking van het waterstructuurplan en de daaruit voortvloeiende ruimere waterberging (> 20 mm), wordt gesteld dat de waterhuishouding als gevolg van de woningbouwontwikkeling adequaat is aangepast en dat er (behoudens extreme omstandigheden) geen wateroverlast te verwachten is.
 
Gesteld kan worden dat voldaan wordt aan de uitgangspunten van het waterschap.
  

4.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (Brzo 1999);
  • het Vuurwerkbesluit.
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.  
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is het tot een minimum beperken van risico’s waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
 
Aan hand van de Risicokaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In figuur 4.1 is een uitsnede van de risicokaart met betrekking tot het plangebied (blauw omcirkeld) en omgeving weergegeven.
 
Figuur 4.1: Fragment risicokaart provincie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
 
De rode stip duidt de ligging van garagebedrijf Zuithof aan. De bebouwing staat leeg en de locatie wordt op dit moment (maart 2013) alleen gebruikt als tankplaats. Ter plaatse wordt brandstof verkocht (diesel en benzine; geen LPG). Vanwege de verkoop van brandbare stoffen dient, nu geen afstanden op de risicokaart zijn vastgelegd, op grond van de indicatieve afstanden van de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering rekening gehouden te worden met een afstand van 30 m Zoals in paragraaf 4.1 al is geconstateerd, wordt aan de afstand voldaan.
 
Conclusie 
De aanwezigheid van het garagebedrijf en de afwezigheid van andere risicobronnen (wegen en buisleidingen) voldoet de beoogde ontwikkeling aan de regelgeving op het gebied van externe veiligheid.

4.5 Geluid

De gemeente Tubbergen beschikt over een nota geluidsbeleid, waarin de ambitiewaarde van de gemeente voor de verschillende gebieden wordt beschreven.
Het doel van het gemeentelijke geluidsbeleid is het behouden van de goede kwaliteiten en het benutten van kansen om voor de verschillende gebieden binnen de gemeente de geluidskwaliteit te verbeteren.
 
Omdat niet alle situaties gelijk zijn, streeft de gemeente Tubbergen niet overal dezelfde geluidsniveaus na. De ambities zijn afhankelijk van de eigenschappen van de lokale situatie. Het functionele gebruik speelt een belangrijke rol bij het toekennen van de geluidskwaliteiten en -ambities voor een gebied. Geluidsbelastingniveaus die passen bij een natuur- en extensiveringsgebied (bijvoorbeeld Het Springendal) of een woongebied kunnen en mogen afwijken van die voor bijvoorbeeld een bedrijventerrein (bijvoorbeeld ’De Haar’ te Tubbergen).
De beleidsambitie voor het buitengebied is gekwalificeerd als 'rustig'. De bovengrens is 'onrustig'.
 
Om in beeld te krijgen met welke geluidbelasting ter plaatse rekening moet worden gehouden, is door Buijvoets Bouw- en Geluidsadvisering een akoestisch onderzoek verricht. De bevindingen van dat onderzoek zijn beschreven in de rapportage van 5 maart 2013 (werknummer 13.037)waarvan de conclusie hierna wordt beschreven. Het volledige rapport is aan de toelichting van dit plan gekoppeld (bijlage 2). 
 
Conclusie
Uit de resultaten blijkt dat onder de gehanteerde uitgangspunten de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden, de afstand tot de wegen is voldoende waardoor voor het aspect geluid sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Er zijn geen speciale geluidwerende maatregelen aan de gevels noodzakelijk.
 

4.6 Flora en fauna

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.
 
Gebiedsbescherming
Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn (Natura2000) worden aangemerkt als speciale beschermingszones (SBZ‟s).
Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van EL&I.
 
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De EHS is in provinciale structuurvisies) uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de EHS geldt het ‘nee, tenzij’- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. In paragraaf 3.4.1 is geconstateerd dat het plangebied op ruime afstand ligt van de Ecologische hoofdstructuur.
 
Er is geen sprake van beschermde gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet ter plaatse van het plangebied. De kleinste afstand, tot het Natura 2000-gebied 'Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek', bedraagt circa 3 km.
Gezien de aard van de ontwikkeling, aansluitend bij bestaand stedelijk gebied, en de grote afstand tot die gebieden is niet te verwachten dat door de woningbouwontwikkeling sprake zal zijn van significant negatieve effecten op dit of andere Natura 2000-gebieden.
 
Soortenbescherming
Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.
 
Hamabest Milieu Adviesbureau te Deventer heeft een quickscan flora & fauna uitgevoerd. De bevindingen van de quickscan zijn beschreven in de rapportage van 26 maart 2013 (rapport R12.048‐JMW‐F01). De conclusie en aanbevelingen uit dit onderzoek zijn hierna beschreven. Het volledige rapport is als bijlage 3 aan deze toelichting gekoppeld.
 
Op basis van de quickscan is beoordeeld of er voor de voorgenomen ingreep in het plangebied procedurele gevolgen zijn betreft de Flora ‐ en faunawet en overig (natuur)beleid. Hierbij zijn de volgende conclusies getrokken:
 
Beschermde gebieden
Het plangebied is nabij de Ecologische Hoofdstructuur gelegen.
  • De ingreep zal, naar verwachting, geen significant negatief effect hebben op de wezenlijke waarden en kenmerken en van de EHS.
Het plangebied is niet gelegen nabij (binnen een straal van 1.000 meter) een Natura2000‐gebied.
 
Vogels
De opstallen en groenstructuren zijn geschikt als broedlocatie voor diverse vogelsoorten.
  • De werkzaamheden zullen buiten het broedseizoen moeten plaatsvinden.
  • Indien dit niet mogelijk is, dient voorafgaande aan de werkzaamheden onderzocht te worden of er broedgevallen aanwezig zijn.
  • Broedgevallen dienen tijdens de komende broedseizoenen waarin werkzaamheden plaatsvinden voorkomen te worden.
Bosschage
De zuidelijk gesitueerde bosschage is geen onderdeel van het plangebied. Wel speelt
deze houtopstand, naar verwachting, een belangrijke rol voor diverse soortgroepen, waaronder vogels en zoogdieren. Deze bosschage kan dienen als schuil‐, verblijf- en
foerageergebied.
  • Verstoring door bijvoorbeeld licht, geluid en bewegingen op dit gebied dient voorkomen te worden. Indien verstoring niet uitgesloten kan worden, dient onderzocht te worden wat precies de gevolgen voor de aanwezige soorten zal betekenen.
Flora ‐ en faunawet
Er zijn geen standplaatsen of vaste verblijfplaatsen van (streng en strikt) beschermde plant‐ of diersoorten aangetroffen binnen het plangebied.
  • Op basis van de bevindingen kan geconcludeerd worden dat er in de huidige situatie geen procedurele gevolgen zijn, mits aan de genoemde maatregelen wordt voldaan.
  • Ten aanzien van de ingrepen dient de zorgplicht in acht te worden genomen. 
Tot slot wordt het volgende advies gegeven:
Bij de toekomstige inrichting van het plangebied kan rekening worden gehouden met het stimuleren van natuurwaarden. Bij nieuwe beplanting (heggen, heesters en bomen) is het gebruik van inlandse, bloem‐ en vruchtdragende soorten aan te bevelen. Gebruik van inlandse soorten is bijvoorbeeld voor vogels en vleermuizen erg geschikt.
Om in de toekomst broedlocaties voor de huismus te creëren, kunnen bij de nieuwbouw zogenaamde vogelvides (info op vogelbescherming.nl of monier.nl) toegepast worden. Reeds bij de ontwerpfase kan rekening worden gehouden met natuur.
 
Conclusie
Uit het onderzoek kan afgeleid worden dat de woningbouwontwikkeling geen belemmering vormt voor de flora en fauna. Bij de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening gehouden te worden met het broedseizoen en geadviseerd wordt om bij nieuwe beplanting gebruik te maken van inlandse soorten. Ook vogelvides worden aanbevolen.
 

4.7 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Dit hoofdstuk staat ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De kern van de 'Wet luchtkwaliteit' bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. De EU heeft Nederland inmiddels derogatie (verlenging van de termijn om luchtkwaliteitseisen te realiseren) verleend. De maatregelen staan genoemd in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
 
Op grond van art. 5.16 Wm moeten bestuursorganen nagaan of besluiten op grond van de Wro gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit.
 
In de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIMB (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de regeling is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
 
Projecten met minder dan 1.500 woningen vallen onder NIBM.
 
Conclusie
Dit bestemmingsplan maakt negentien nieuwe woningen mogelijk. Hierdoor blijft dit plan ruim onder de genoemde NIBM-grens van 1.500 woningen. Een onderzoek naar de luchtkwaliteit niet is noodzakelijk.
     

4.8 Verkeer en vervoer

De ontsluiting van woningbouwlocatie vindt plaats op de Kerkstraat. De bestaande ontsluiting wordt hiervoor gebruikt en aangepast.
 
Binnen het plangebied bevindt zich één ontsluitingsweg voor de woonpercelen. Aan de zuidzijde van het plangebied is een draaicirkel opgenomen voor de weggebruikers. De aftakkingen in het plangebied zijn bedoeld voor de betreffende aangrenzende woonpercelen.
De breedte van de ontsluitingsweg bedraagt 5,30 m en wordt breder richting het zuiden. Er wordt voldaan aan de door de gemeente Tubbergen gestelde maatvoering en de draailus heeft een dusdanig breedte dat deze goed toegankelijk is voor brandweer en andere hulpverleningsdiensten.
 
Vijf parkeerplaatsen zijn in de openbare ruimte opgenomen. Bij de woonpercelen is ruimte voor minimaal één parkeerplaats. Bij de meeste woonpercelen wordt echter rekening gehouden met twee parkeerplaatsen. In totaal is rekening gehouden met 40 parkeerplaatsen.
 
Volgens de parkeernormen van de gemeente Tubbergen dient per vrijstaande woning twee parkeerplaatsen aanwezig te zijn en per halfvrijstaande woning 1,8 parkeerplaats.
 
Voor 13 vrijstaande woningen betekent dat er 26 parkeerplaatsen aanwezig dienen te zijn. Voor de zes twee onder één kappers geldt dat er 6 x 1,8 parkeerplaatsen nodig zijn, afgerond 11 parkeerplaatsen. Het aantal komt hierdoor op 37 parkeerplaatsen. Mede gelet op de vijf parkeerplaatsen in de openbare ruimte kan geconcludeerd worden dat voldoende parkeerplaatsen binnen het plangebied zijn opgenomen.
 
Conclusie
Er wordt voldaan aan de eisen voor de infrastructuur met betrekking tot de ontsluitingsweg en de toegankelijkheid van brandweerwagens en andere hulpverleningsdiensten. Het aantal parkeerplaatsen binnen het plangebied voldoet aan de norm van de gemeente Tubbergen.
 

4.9 Bodem

In verband met de uitvoerbaarheid van het plan is de kwaliteit van de bodem voor de wet een belangrijk afwegingsaspect bij de beoordeling van bestemmingsplannen. De gemeente dient bij het opstellen van een bestemmingsplan dat ontwikkelingen mogelijk maakt onderzoek te verrichten naar de kwaliteit van de grond.
 
Voor de locaties Kerkstraat 14 en 16 is in verband met het vigerende bestemmingsplan met woningbouw reeds in maart 2010 (projectcode 10010610) een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Kruse Milieu te Geesteren (bijlage 4).
 
Voorafgaand aan het bodemonderzoek heeft het standaardvooronderzoek uitgewezen dat het betreffende terrein wordt beschouwd als niet verdacht. Uit het verkennende bodemonderzoek blijkt dat in de boven- en in het grondwater enkele (zeer) lichte  verontreinigingen zijn aangetoond. De ondergrond is niet verontreinigd. Aangezien de  tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren. Het asfalt en de oude erfverharding onder de huidige erfverharding is niet met de bemonstering van de bodem meegenomen. De kwaliteit van deze erfverharding is dan ook niet bekend.    
 
Ten behoeve van de bouw van de nieuwe woningen is door Kruse Milieu te Geesteren een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De bevindingen van dit onderzoek zijn beschreven in de rapportage van maart 2013 (projectcode 13007610). Hierna wordt kort ingegaan op de resultaten van het onderzoek. Het volledige rapport is als bijlage 5 aan het bestemmingsplan gekoppeld.
 
Voorafgaande aan het bodemonderzoek heeft een standaard vooronderzoek plaatsgevonden op basis van de NEN 5725. Uit de resultaten van dit vooronderzoek is gebleken dat de locatie als onverdacht kan worden beschouwd. De onderzoeksopzet gaat uit van NEN 5740, 'Bodem. Onderzoeksstrategie bij verkennend onderzoek'. Het veldwerk is uitgevoerd in maart 2013  conform BRL SIKB 2000 en VKB-protocollen 2001 en 2002, waarvoor Kruse Milieu BV is gecertificeerd.
 
De onderzoekslocatie betreft agrarisch gebied en bestaat uit weilanden, gescheiden door een lange rij dennenbomen (sparren). De onderzoekslocatie is onbebouwd en onverhard. De onderzoekslocatie omvat circa 9.900 m².
 
Op basis van de beschikbare informatie omtrent het historisch en huidig gebruik van de  locatie kunnen er geen specifieke verdachte deellocaties worden aangewezen. De hypothese "onverdachte locatie" uit NEN 5740 is daarom in het onderzoek als uitgangspunt gehanteerd. De gehanteerde hypothese gaat er vanuit dat op een locatie geen of slechts licht verhoogde gehalten worden gemeten. In de norm NEN 5740 zijn voor onverdachte locaties richtlijnen gegeven voor een systematisch veldonderzoek, de bemonsteringsstrategie en de uit te voeren analyses.
De gekozen onderzoeksstrategie is voldoende intensief voor het verkrijgen van inzicht in de bodemkwaliteit ten behoeve van een omgevingsvergunning, bestemmingsplanwijziging of eigendomsoverdracht. Tevens blijkt uit het vooronderzoek dat de onderzoekslocatie niet verdacht is met betrekking tot asbest. Een asbestonderzoek op de locatie is dan ook niet noodzakelijk.
 
Op de onderzoekslocatie zijn in totaal 20 boringen verricht, waarvan 14 tot 0.50 meter en 6 tot 2.0 meter diepte of tot de grondwaterspiegel.
Voor het meten van het grondwaterpeil en het nemen van grondwatermonsters zijn twee diepe boringen overeenkomstig NEN 5766 afgewerkt tot peilbuizen. Deze peilbuizen zijn centraal op de onderzoekslocatie geplaatst.   
De chemische analyses zijn uitgevoerd door ACMAA BV te Hengelo, een door de Raad voor Accreditatie erkend laboratorium voor analyses conform de AS3000-protocollen.
 
Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:
  • boven- en ondergrond zijn niet verontreinigd
  • het grondwater uit peilbuis 1 is zeer licht verontreinigd met barium en matig verontreinigd met nikkel;
  • het grondwater uit peilbuis 2 is licht verontreinigd met barium.
Door deze constateringen dient de hypothese 'onverdachte locatie' te worden verworpen.
 
Uit milieukundig oogpunt is bestaat er echter geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en de aanvraag van de omgevingsvergunning, aangezien de vastgestelde verontreinigingen in het grondwater geen risico's voor de volksgezondheid vormen. Er zijn mogelijk wel (humane) risico’s aanwezig, wanneer het freatische grondwater gebruikt wordt als drinkwater voor vee of voor de besproeiing van gewassen in een moestuin. Deze risico’s worden gering geacht bij de vastgestelde gehalten. Gebruik van het freatisch grondwater wordt echter afgeraden om enig risico uit te sluiten. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).
 
Conclusie
De resultaten uit het bodemonderzoek vormen geen belemmering voor de in het voorliggende plan beschreven woningbouwontwikkeling.
  

4.10 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie
Bij ruimtelijke plannen moet, voor zover relevant, rekening gehouden worden met het  bekende en nog niet bekende archeologische 'bodemarchief'. Om de relevantie van  archeologisch onderzoek al vroegtijdig te kunnen bepalen, is door de gemeenteraad van Tubbergen op 14 juni 2010 het actuele archeologiebeleid vastgesteld. Dit beleid kent als basis de gemeentelijke archeologische verwachtings- en advieskaart (zie figuur 4.2).
 
Figuur 4.2: Archeologisch verwachtings- en advieskaart gemeente Tubbergen
 
In figuur 4.2 is het plangebied blauw omcirkeld. Gelet op bijbehorende legenda, ligt het plangebied binnen de aanduidingen 'beekdalen en overige laagten', voor een klein deel binnen de aanduiding 'dekzandwelvingen en - vlakten' en binnen een bufferzone van een erf.
 
Voor deze aanduidingen zijn de verwachtingswaarden en de beleidsadviezen beschreven, die hierna zijn weergegeven.
 
Beekdalen en overige laagten
Verwachting
Laag voor archeologische resten uit alle perioden. Hoofdzakelijk archeologische resten die in verband staan met beekdalgebonden activiteiten, zoals bruggen, voordes, watermolens etc. en mogelijk archeologische resten, bijvoorbeeld afvaldumps, die in verband staan met bewoning op nabij gelegen, hoge gronden. Verder diverse categorieën losse vondsten.
 
Beleidsadvies
Archeologisch onderzoek noodzakelijk in plangebieden groter dan 5.000 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 5000 m² geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek.
 
Dekzandwelvingen en –vlakten
Verwachting
Middelmatig voor archeologische resten uit alle perioden. Een verhoogde kans op rcheologische resten uit de Steentijd op de hoogste delen van dekzandwelvingen en op resten uit de Late Middeleeuwen langs randen van dekzandhoogten en ruggen met een plaggendek. Archeologische resten vlak onder het maaiveld daardoor kwetsbaar voor bodemingrepen. Archeologische resten hierdoor vaak minder goed geconserveerd.
 
Beleidsadvies
Archeologisch onderzoek noodzakelijk in plangebieden groter dan 5000 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 5.000 m² geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek.
 
Bufferzone erf
Verwachting
Hoog voor archeologische resten uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd.
 
Beleidsadvies
Archeologisch onderzoek noodzakelijk in plangebieden groter dan 2500 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 2.500 m² geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek.
 
De grens voor het wel of niet onderzoeken van de grond op archeologische resten ligt op 2.500 m². Aangezien het plangebied aanmerkelijk ruimer is dan de genoemde 2.500 m², is door RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V. een Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek (verkennend booronderzoek) verricht. De resultaten van het onderzoek zijn beschreven in de rapportage van maart 2013 (bestandsnaam: NO*nummer*_TUKR). Hierna zijn de conclusies van het onderzoek beschreven, het volledige rapport is als bijlage 6 aan de toelichting van dit plan gekoppeld.  
Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek gold in het grootste deel van het plangebied een lage archeologische verwachting, vanwege de ligging in een laagte, waar tot de ontginning waarschijnlijk moerassige omstandigheden heersten. In het zuidoosten en noordoosten gold een middelmatige archeologische verwachting, vanwege de ligging op dekzandwelvingen. Deze gebieden waren in het verleden minder gunstig voor bewoning dan de nabijgelegen dekzandruggen.
Wel kunnen op hogere delen mogelijk tijdelijke kampementen van jagers/verzamelaars  gevonden worden. In het zuidoosten van het plangebied werd rekening gehouden met  mogelijke restanten van voorgangers van een historische boerderij.
 
Tijdens het veldonderzoek is vastgesteld dat de bodem is verstoord tot in de C-horizont en in de meeste gevallen tot in de keileem of de onderliggende afzettingen. Vanwege de aanwezigheid van keileem op geringe diepte wordt bovendien verwacht dat vaak vochtige omstandigheden heersten, doordat regenwater moeilijk wegzakt door de keileem. Het plangebied was hierdoor waarschijnlijk niet gunstig voor bewoning. Om deze redenen worden geen archeologische resten meer in het plangebied verwacht.
 
Op basis van de resultaten van dit onderzoek wordt in het plangebied in het kader van de voorgenomen bodemingrepen geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen.
 
De regio-archeoloog heeft in zijn reactie van 27 mei 2013 het gemeentebestuur van Tubbergen als volgt geadviseerd:
"Ik adviseer de gemeente Tubbergen om geen vervolgonderzoek te laten uitvoeren en het plangebied voor wat betreft het omgevingsaspect ‘archeologische waarden’ vrij te geven. Indien bij de uitvoering van de grondwerkzaamheden onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 (herzien in 2007), aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, in casu de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht (vondstmelding via ARCHIS)."
 
Cultuurhistorie
Het plangebied zelf is niet aangemerkt als een cultuurhistorische waardevol gebied. In het plan gebied bevinden zich evenmin beeldbepalende bomen of andere cultuurhistorische elementen die van belang zijn. Binnen het plangebied zijn geen monumentale gebouwen of bouwwerken aanwezig die de beoogde woningbouwontwikkeling in de weg staan.
 
Conclusie
Het plangebied kent geen belemmeringen op het gebied van archeologie of cultuurhistorie, die de woningbouwontwikkeling in de weg staan.  
  

5 Toelichting op de regels

5.1 Inleiding

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. Ook de Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008) is vanaf deze datum verplicht. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
Met de SVBP2008 is in dit plan rekening gehouden, evenals met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die op 1 oktober 2010 in werking is getreden.
 
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
 
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
  1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
  2. Bestemmingsregels;
  3. Algemene regels (o.a. afwijkingsregels);
  4. Overgangs- en slotregels.

5.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:  
  • Begrippen (Artikel 1)
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.  
  • Wijze van meten (Artikel 2)
Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden. Op de verbeelding zijn soms bebouwingspercentages aangegeven. Als er geen percentages zijn aangegeven, mag het hele bouwvlak worden bebouwd tenzij in de tekst anders vermeld. De op de verbeelding of in de regels aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke). Uitgangspunt is dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwgrenzen.

5.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage, etc.);
  • Afwijkingen van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels.
In dit plan zijn drie enkelbestemmingen opgenomen: 'Groen', 'Verkeer', 'Water' en 'Wonen'.
 
Groen (Artikel 3)
Functie
Gronden met de bestemming 'Groen' zijn met name bedoeld voor plantsoenen, groenstroken en overige aanplanten. Daarnaast zijn deze gronden mede bedoeld voor onder andere speelvoorzieningen, verkeersborden water(lopen), waterberging etcetera.
 
Bebouwingsmogelijkheden
Gebouwen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan. Enkel bouwwerken, geen gebouw zijnde zijn ten behoeve van speelvoorzieningen, lichtmasten en verkeersborden en overige bouwwerken, geen gebouw zijnde zijn binnen de bestemming toegestaan. Een en ander gekoppeld aan maximale bouwhoogten.
 
Tuin (Artikel 4)
Functie
Gronden met de bestemming 'Tuin' zijn met name bedoeld voor tuinen en erven, groen- en parkeervoorzieningen, uitritten, (nuts)voorzieningen, waterhuishoudkundige voorzienigen, waaronder begrepen watergangen en voorzieningen voor het beheersen, de retentie en opvang van water.
 
Bebouwingsmogelijkheden
Gebouwen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan. Enkel bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de bestemming zijn toegestaan. Een en ander gekoppeld aan maximale bouwhoogten. 
 
Verkeer – Verblijf (Artikel 5)
Functie
Gronden met de bestemming 'Verkeer – Verblijf' zijn bedoeld voor wegen, wandel- en fietspaden, water(lopen en berging), parkeer- groen- en speelvoorzieningen met een functie voor zowel verblijf (parkeren) als voor doorgaand verkeer.
 
Bebouwingsmogelijkheden
Gebouwen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan. Enkel bouwwerken, geen gebouw zijnde zijn ten behoeve van speelvoorzieningen, lichtmasten en verkeersborden en overige bouwwerken, geen gebouw zijnde zijn binnen de bestemming toegestaan. Een en ander gekoppeld aan maximale bouwhoogten.
 
Water (artikel 6)
Functie
Gronden met de bestemming 'Water' zijn bedoeld voor bedoeld voor de aan- en afvoer van water, alsmede voor de waterberging. De waterberging en de aan- en afvoer van het water vindt plaats via sloten en wadi's. Deze sloten en wadi's zijn expliciet bestemd als water.
 
Bebouwingsmogelijkheden
Gebouwen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan. Enkel bouwwerken, geen gebouw zijnde zijn ten behoeve van deze bestemming toegelaten.
 
Wonen (artikel 7)
Functie
Gronden met de bestemming wonen zijn bedoeld voor vrijstaande en tweeaaneen gebouwde woningen en vrije beroepen (aan huis verbonden beroep). Een en ander met bijbehorende bouwwerken, bouwwerken, geen gebouw zijnde, tuinen en erven, groen- en parkeervoorzieningen en overige (on)bebouwde gronden.
 
Bebouwingsmogelijkheden
Met de bouwregels is onderscheid gemaakt tussen regels voor hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouw zijnde.
Hoofdgebouwen dienen binnen een bouwvlak gebouwd te worden. De maximale goothoogte van een woning bedraagt 6 meter en de maximale bouwhoogte bedraagt 10 meter. De minimale dakhelling dient 30° te bedragen en de maximale dakhelling mag maximaal 70° bedragen. Daarnaast is in de regels opgenomen dat de woningen met enig punt in de op de verbeelding weergegeven gevellijn moeten worden gebouwd.
 
Bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen het bouwvlak, zowel aangebouwd als vrijstaand, worden gebouwd. De maximale goothoogte van een bijbehorend bouwwerk bedraagt 4 meter. De bouwhoogte dient minimaal 1 meter lager te zijn dan het hoofdgebouw. De afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de zijdelingse perceelsgrens dient minimaal 3 meter te bedragen. Daarnaast is bepaald dat de afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan niet minder dan 4 m achter de gevellijn mag bedragen en dat de minimale en maximale dakhelling van een bijbehorend bouwwerk respectievelijk 30° en maximaal 60° is.
Tot slot is het mogelijk om binnen deze bestemming bouwwerken, geen gebouw zijnde, op te richten. Een en ander is ook weer gekoppeld aan maximale bouwhoogten.
  

5.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
  • Anti-dubbeltelregel (Artikel 7)
Deze regel bepaalt dat er niet twee keer voor eenzelfde locatie een bouwplan kan worden ingediend.
  • Algemene gebruiksregels (Artikel 8)
In dit artikel worden de gebruiksregels beschreven. Deze gelden voor het hele plangebied.
  • Algemene afwijkingsregels (Artikel 9)
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels gelden voor het hele plangebied.

5.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

6 Financiële uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening maakt met het bepaalde in afdeling 6.4 Grondexploitatie het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal nader omschreven bouwactiviteiten in geval de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in het  bestemmingsplan, wijziging van een bestemmingsplan of een (project)afwijkingsbesluit.
 
Bij een besluit tot vaststelling van een dergelijk plan of besluit kan de raad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is.
 
De beoogde ontwikkeling ten behoeve waarvan dit bestemmingsplan wordt opgesteld is een particulier initiatief en wordt door de initiatiefnemer voor eigen rekening en risico ontwikkeld. Voor de gemeente zijn daar verder geen kosten aan verbonden, afgezien van kosten van het ambtelijk apparaat voor de begeleiding en toetsing van aanvragen om omgevingsvergunning.
Die kosten worden door middel van leges gedekt.
Eventuele tegemoetkomingen in planschade komen voor rekening van de initiatiefnemer. Hiervoor is een kostenverhaalsovereenkomst met initiatiefnemer gesloten, waardoor het kostenverhaal verzekerd is.
 
Samenvattend kan gesteld worden dat het plan financieel haalbaar is en voor de gemeente geen negatieve financiële gevolgen zal hebben. Een verdere uiteenzetting van de financiële aspecten van deze ontwikkeling kan daarom in dit kader achterwege blijven.
 

7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Overleg en inspraak

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Het plan is aangeboden aan waterschap en provincie.
 
Vooroverleg
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft een lijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Omdat de beoogde ontwikkeling plaatsvindt in het landelijk gebied, is vooroverleg met de provincie vereist.
De provincie heeft op 17 januari 2014 aangegeven dat het plan bijdraagt aan het provinciaal beleid en dat er, wanneer het plan ongewijzigd in procedure wordt gebracht, vanuit de provincie geen beletsen zijn voor het vervolg.
 
Rijksdiensten
Rijkswaterstaat
Bij brief van 10 februari 2012 heeft Rijkswaterstaat aangegeven dat zij tijdig betrokken wenst te worden bij plannen die betrekking hebben op de drie netwerken die bij Rijkswaterstaat in beheer zijn: het hoofdwegennet, het hoofdvaarwegennet en het hoofdwatersysteem.
Aangezien geen van de belangen van Rijkswaterstaat in het plan betrokken zijn, is vooroverleg met deze dienst niet vereist.
 
Defensie
Bij brief van 16 februari 2012 wordt aangegeven dat binnen het Ministerie van Defensie de behartiging van ruimtelijke uitgevoerd door de Dienst Vastgoed Defensie. Het gaat hierbij om militaire terreinen (direct ruimtebeslag), het beheer van diverse zoneringen, brandstofleidingen, verstoringsgebieden, laagvliegroutes en - gebieden (indirect ruimtebeslag).
De belangen die door het Ministerie van Defensie worden bewaakt, spelen in het voorliggend plan geen rol. Vooroverleg met de Dienst Vastgoed Defensie (Directie noord) is niet vereist.
 
Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Bij brief van 6 maart 2012 wordt aangegeven dat gemeentelijke bestemmingsplannen die een relatie hebben met rijksinpassingsplannen op het terrein van energie-infrastructuur gemeld moeten worden bij het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.
Het onderhavige bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de energie-infrastructuur, waardoor vooroverleg met dit ministerie niet vereist is.
 
Waterschap Regge en Dinkel
Uit de digitale watertoest, welke op 1 juli 2013 (dossiercode 20130701-5-7244) is uitgevoerd via www.dewatertoets,nl, is gebleken dat de normale procedure gevolgd dient te worden. In paragraaf 4.3 is ingegaan op de maatregelen die getroffen dienen te worden om te voldoen aan de normen van het waterschap.
Naar aanleiding van het voorontwerpbestemmingsplan heeft het waterschap geen reactie ingediend. 
 
Inspraak
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 16 januari 2014 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is één inspraakreactie binnengekomen. Een samenvatting van die inspraakreactie, alsmede de gemeentelijke beantwoording hierop, is opgenomen in bijlage 7 bij deze toelichting.  
De inspraakreactie heeft de volgende gevolgen voor het bestemmingsplan:
  1. Er wordt een bijlage aan de plantoelichting toegevoegd waarin duidelijk wordt omschreven hoe wordt omgegaan met de opvang en afvoer van hemelwater. Deze bijlage is toegevoegd.
  2. Onderdeel van het verder ontwikkelde waterplan is dat er achter een groot aantal van de nieuwe percelen sloten/wadi’s worden gerealiseerd. Deze worden op de verbeelding opgenomen met de bestemming ‘Water’. In verbeelding opgenomen.
  3. Er wordt aan paragraaf 4.1 van de plantoelichting (Bedrijven en Milieuzonering) een afbeelding toegevoegd om te illustreren dat voldaan wordt aan de minimale afstand van  100 meter tot het dichtstbijzijnde melkveebedrijf. Zie paragraaf 4.1 van de plantoelichting.
  4. De toegangsweg (bestemming ‘Verkeer’) tot het plangebied wordt circa 1 meter verlegd in zuidelijke richting. Hiermee wordt de afstand tot de woning Kerkstraat 12 wat verruimd. De toegangsweg is met circa 1 m in zuidelijke richting verlegd.

7.2 Zienswijzen

Een ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 28 augustus 2014 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is één zienswijze ingediend. In het bijgevoegde document 'Bestemmingsplan Reutum, LooSan: Nota van zienswijzen' is gemotiveerd aangegeven waarom de zienswijze geen aanleiding geeft tot aanpassing van het bestemmingsplan. Deze nota van zienswijzen is als bijlage 9 aan deze toelichting gekoppeld.